Wet handhaving consumentenbescherming

Toekomstige wijziging(en) op 01-04-2024. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 28-05-2022 t/m heden

Wet van 20 november 2006, houdende regels omtrent instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (Wet handhaving consumentenbescherming)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (PbEU L 364), noodzakelijk is regels te stellen inzake privaatrechtelijke en publiekrechtelijke handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Definities

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanbieder van een hostingdienst: een aanbieder van een dienst die eruit bestaat door een aanbieder van inhoud verstrekte informatie op verzoek van die aanbieder van inhoud op te slaan en de opgeslagen informatie aan derden beschikbaar te stellen;

  • aangewezen instantie: een aangewezen instantie als bedoeld in artikel 3, onderdeel 8, van verordening 2017/2394;

  • andere overheidsinstantie: een andere overheidsinstantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 2017/2394;

  • Autoriteit Consument en Markt: de Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;

  • bevoegde autoriteit: een bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel 6, van verordening 2017/2394;

  • bindende gedragslijn: een zelfstandige last die niet wegens een overtreding wordt opgelegd;

  • consumentenorganisaties: stichtingen of verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid die krachtens hun statuten tot taak hebben het behartigen van de collectieve belangen van consumenten;

  • financiële dienst of activiteit:

    • 1°. een financiële dienst als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en het aanbieden van effecten aan het publiek of het doen toelaten van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt, bedoeld in artikel 3, eerste en derde lid, van Verordening (EU) nr. 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PbEU 2017, L 168), waarbij voor de toepassing van deze wet onder deze financiële diensten en activiteiten mede worden begrepen de overeenkomsten met betrekking tot een of meer financiële producten als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet op het financieel toezicht die rechtstreeks uit deze financiële diensten of activiteiten voortvloeien of daarvan het resultaat zijn;

    • 2°. het in de uitoefening van een bedrijf aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden van het publiek als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, dan wel het als tussenpersoon werkzaamheden verrichten in de zin van artikel 4:3, eerste lid, van laatstgenoemde wet;

    • 3°. een wisseltransactie als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

    • 4°. het exploiteren of beheren van een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht is verleend of het exploiteren van een georganiseerde handelsfaciliteit of multilaterale handelsfaciliteit waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht is verleend;

    • 5°. een betalingsdienst als bedoeld in bijlage I van richtlijn nr. 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG;

    • 6°. een beleggingsaanbeveling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 35 van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (PbEU 2014, L 173);

  • inbreuk: elke overtreding van een wettelijke bepaling als bedoeld in de bijlage bij deze wet, welke schade toebrengt of kan toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten;

  • inbreuk binnen de Unie: een inbreuk als bedoeld in artikel 3, onderdeel 5, van verordening 2017/2394;

  • lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • online interface: online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van verordening 2017/2394;

  • onlinemarktplaats: een onlineplatform dat ondernemers in staat stelt hun producten en diensten aan consumenten aan te bieden;

  • Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • schade aan de collectieve belangen van consumenten: daadwerkelijke of mogelijke schade aan de belangen van een aantal consumenten als bedoeld in artikel 3, twaalfde lid, van verordening 2017/2394 die nadeel ondervinden van inbreuken of inbreuken binnen de Unie;

  • verbindingsbureau: verbindingsbureau als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van verordening 2017/2394;

  • Verordening (EU) nr. 524/2013: verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2013, L 165);

  • verordening 2017/2394: verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PbEU L 345);

  • Verordening (EU) 2018/302: Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2018 inzake de aanpak van ongerechtvaardigde geoblocking en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit, verblijfplaats, of plaats van vestiging in de interne markt, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2006/2004 en (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2018, L 60);

  • wettelijke bepalingen: de communautaire wetgeving ter bescherming van de belangen van de consument bedoeld in de bijlage bij deze wet, zoals geïmplementeerd in het Nederlands recht en het recht van de lidstaten;

  • zelfstandige last: de enkele last tot het verrichten van bepaalde handelingen, bedoeld in artikel 5:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ter bevordering van de naleving van wettelijke voorschriften.

Hoofdstuk 2. De Autoriteit Consument en Markt

§ 1. Aanwijzing en taken

Artikel 2.2

De Autoriteit Consument en Markt is belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel a van de bijlage bij deze wet. Zij is niet bevoegd indien de inbreuk of inbreuk binnen de Unie betrekking heeft op een financiële dienst of activiteit.

Artikel 2.2a

  • 2 De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:

    • a. zijn naam of nummer en zijn hoedanigheid;

    • b. de motivering van de dringende noodzaak, bedoeld in het eerste lid;

    • c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;

    • d. het adres, waaronder indien van toepassing het elektronische adres, en, voor zover bekend, de omschrijving van de desbetreffende handelaar;

    • e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij het verrichten van de handelingen zijn verstrekt;

    • f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;

    • g. hetgeen tijdens het onderzoek is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.

Artikel 2.3

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt wordt aangewezen als het verbindingsbureau in Nederland.

  • 2 Met betrekking tot inbreuken binnen de Unie op een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel a van de bijlage bij deze wet, wordt de Autoriteit Consument en Markt aangewezen als bevoegde autoriteit, tenzij de inbreuk binnen de Unie betrekking heeft op een financiële dienst of activiteit.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt heeft mede tot taak de coördinatie van activiteiten van communautair belang, administratieve samenwerking en verslaglegging, bedoeld in de artikelen 30, 31 en 37 van verordening 2017/2394.

  • 4 De Autoriteit Consument en Markt wordt aangewezen als het centrale contactpunt, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad (PbEU 2015, L 326).

Artikel 2.4

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt legt voorgenomen beleidsregels ten minste vier weken voor vaststelling daarvan aan Onze Minister voor.

  • 2 Indien de voorgenomen beleidsregels naar het oordeel van Onze Minister in strijd zijn met het belang van een goede taakuitoefening door de Autoriteit Consument en Markt, deelt Onze Minister dit gemotiveerd mee aan de Autoriteit Consument en Markt binnen twee weken nadat de regels aan hem zijn voorgelegd.

  • 3 Indien Onze Minister een mededeling als bedoeld in het tweede lid heeft gedaan, stelt de Autoriteit Consument en Markt de beleidsregels niet vast.

§ 2. Handhaving

Artikel 2.6

  • 1 Een overeenkomst strekkende tot vergoeding van schade die het gevolg is van een inbreuk of inbreuk binnen de Unie op één of meer wettelijke bepalingen met de handhaving waarvan de Autoriteit Consument en Markt krachtens artikel 2.2 is belast, gesloten door de Autoriteit Consument en Markt met één of meer andere partijen die deze bepalingen hebben overtreden en die zich bij deze overeenkomst hebben verbonden tot vergoeding van deze schade, kan door de rechter op verzoek van de partijen die de overeenkomst hebben gesloten verbindend worden verklaard voor personen aan wie de schade is veroorzaakt. Onder personen aan wie de schade is veroorzaakt worden mede begrepen personen die een vordering ter zake van deze schade onder algemene of bijzondere titel hebben verkregen.

Artikel 2.7

  • 1 Als er geen andere doeltreffende middelen zijn om een inbreuk of een inbreuk binnen de Unie, op wettelijke bepalingen met de handhaving waarvan zij krachtens artikel 2.2 is belast te voorkomen of te beëindigen, kan de Autoriteit Consument en Markt, om het gevaar van ernstige schade aan de collectieve belangen van consumenten te voorkomen of te beëindigen, een zelfstandige last opleggen aan:

    • a. degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface, of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing aan consumenten wanneer die zich toegang tot de online interface verschaffen;

    • b. een aanbieder van een hostingdienst, om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te deactiveren, te blokkeren, of te beperken, of

    • c. in voorkomend geval, een beheerder van een domeinregister of een registrerende instantie, om een volledig gekwalificeerde domeinnaam te schrappen, of de Autoriteit Consument en Markt toe te laten om een volledig gekwalificeerde domeinnaam op haar naam te registreren.

  • 2 Degene tot wie de zelfstandige last als bedoeld in het eerste lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.

  • 3 Op grond van het eerste lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.

  • 4 Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste lid, is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij de rechtbank Rotterdam. In het verzoek om afgifte van de machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vierde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor de Autoriteit Consument en Markt binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht.

  • 6 De Autoriteit Consument en Markt maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste lid, bekend.

  • 7 De Autoriteit Consument en Markt kan een last onder dwangsom opleggen aan degene die handelt in strijd met het tweede lid.

Artikel 2.8

De Autoriteit Consument en Markt kan een bindende gedragslijn tot naleving van deze wet opleggen.

Artikel 2.9

Indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat een inbreuk of inbreuk binnen de Unie heeft plaatsgevonden, kan zij de overtreder opleggen:

  • a. een last onder dwangsom;

  • b. een bestuurlijke boete.

Artikel 2.10

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3:4, 5:41 en 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht, houdt de Autoriteit Consument en Markt bij het opleggen van een bestuurlijke boete vanwege een overtreding van de artikelen 8.2a, 8.3, 8.4a, 8.5, 8.8 of 8.11 of van de artikelen van de Prijzenwet, genoemd in bijlage a bij deze wet, waar passend in ieder geval rekening met:

  • a. de aard, ernst, omvang en duur van de inbreuk;

  • b. de maatregelen die de overtreder heeft getroffen om de door de consumenten geleden schade te beperken of te verhelpen;

  • c. eerdere inbreuken van de overtreder;

  • d. de door de overtreder als gevolg van de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen, voor zover bekend;

  • e. in geval van een inbreuk binnen de Unie: sancties die in andere lidstaten aan de overtreder zijn opgelegd voor dezelfde inbreuk, voor zover die informatie beschikbaar is in de elektronische databank, bedoeld in artikel 35 van Verordening 2017/2394;

  • f. andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de specifieke overtreding.

Artikel 2.15

  • 1 De bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.9, bedraagt ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.9, onderdeel b, in geval van een overtreding van de artikelen 8.2a, 8.3, 8.4a, 8.5, 8.8, of 8.11, die wordt opgelegd in het kader van een gecoördineerde actie als bedoeld in Verordening 2017/2394:

    • a. ten hoogste 4% of, in geval van een overtreding van artikel 8.8, voor zover het een oneerlijke handelspraktijk betreft als bedoeld in artikel 193g of artikel 193i van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, ten hoogste 10% van de jaaromzet van de overtreder in de betrokken lidstaat of lidstaten; of

    • b. indien er geen informatie beschikbaar is over de jaaromzet van de overtreder: ten hoogste € 2.000.000.

  • 4 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste, tweede of derde lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden.

§ 3. Openbaarmaking

Artikel 2.23

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan in het kader van haar taken, genoemd in deze wet, een openbare waarschuwing uitvaardigen voordat zij een inbreuk of inbreuk binnen de Unie heeft vastgesteld, indien dat redelijkerwijs noodzakelijk is om consumenten snel en effectief te informeren over een schadeveroorzakende handelspraktijk van een ondernemer en daardoor schade te voorkomen.

  • 2 Een ondernemer wordt uitsluitend met name genoemd in de openbare waarschuwing indien er sprake is van een reëel en acuut risico op benadeling van consumenten en van een redelijk vermoeden van overtreding. In de openbare waarschuwing komt duidelijk naar voren dat er nog geen sprake is van een door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde inbreuk of inbreuk binnen de Unie.

  • 3 De uitvaardiging van een openbare waarschuwing waarin een ondernemer met name wordt genoemd geschiedt niet eerder dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop het besluit tot het uitvaardigen van de openbare waarschuwing aan hem is bekend gemaakt, tenzij hij het besluit zelf heeft openbaar gemaakt, heeft doen openbaar maken of heeft aangegeven geen bedenkingen te hebben tegen eerdere openbaarmaking.

  • 4 Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de werking van het besluit opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan of het verzoek is ingetrokken.

  • 5 Het besluit van de Autoriteit Consument en Markt tot het uitvaardigen van een openbare waarschuwing als bedoeld in het derde lid vermeldt behalve de naam van de ondernemer in ieder geval de schadeveroorzakende handelspraktijk, de inhoud van de openbaarmaking, de gronden waarop het besluit berust alsmede de wijze waarop en de termijn waarna de openbare waarschuwing zal worden uitgevaardigd.

Artikel 2.24

Gegevens die de Autoriteit Consument en Markt verkrijgt van andere bevoegde autoriteiten en andere overheidsinstanties als bedoeld in hoofdstukken 3 en 4 van deze wet maakt de Autoriteit Consument en Markt alleen openbaar met toestemming van de desbetreffende autoriteit of instantie.

Hoofdstuk 3. Andere bevoegde autoriteiten

§ 1. Stichting Autoriteit Financiële Markten

Artikel 3.1

  • 1 De Stichting Autoriteit Financiële Markten wordt aangewezen als bevoegde autoriteit voor inbreuken of inbreuken binnen de Unie op de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel a van de bijlage bij deze wet, voor zover de inbreuk of inbreuk binnen de Unie betrekking heeft op een financiële dienst of activiteit.

  • 2 De Stichting Autoriteit Financiële Markten wordt voorts aangewezen als bevoegde autoriteit voor inbreuken of inbreuken binnen de Unie op de wettelijke bepalingen bedoeld in onderdeel b van de bijlage bij deze wet.

Artikel 3.2

  • 1 De bij besluit van de Stichting Autoriteit Financiële Markten aangewezen personen zijn belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen, bedoeld in de onderdelen a en b van de bijlage bij deze wet, voor zover de inbreuk of inbreuk binnen de Unie betrekking heeft op een financiële dienst of activiteit. Van dat besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 3.3

[Toekomstige wijziging(en) op 01-04-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan gegevens of inlichtingen die zij in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van een taak als bedoeld in artikel 3.1 heeft verkregen, verstrekken aan de Autoriteit Consument en Markt, de overige bevoegde autoriteiten, genoemd in hoofdstuk 3, en de andere overheidsinstanties, genoemd in artikel 4.1, eerste lid, ten behoeve van een goede vervulling van hun taken genoemd in deze wet.

  • 2 Verstrekking van gegevens of inlichtingen vindt uitsluitend plaats indien:

    • a. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd; en

    • b. voldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

Artikel 3.3a

  • 1 De personen, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, zijn bevoegd om voor het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen, bedoeld in de onderdelen a en b van de bijlage bij deze wet, onder verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens met betrekking tot hun identiteit en hoedanigheid, met een handelaar als bedoeld in artikel 3, onderdeel 11, van verordening 2017/2394, een overeenkomst te sluiten tot koop of tot het verrichten van een dienst en om ten aanzien van de handelaar hieraan gerelateerde handelingen te verrichten voor zover dat voor de vervulling van hun taak dringend noodzakelijk is. Zij brengen een handelaar als bedoeld in artikel 3, onderdeel 11, van verordening 2017/2394, niet tot andere overtredingen dan waarop diens opzet reeds was gericht. Artikel 5:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 2 Degene die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:

    • a. zijn naam en zijn hoedanigheid;

    • b. de motivering van de dringende noodzaak, bedoeld in het eerste lid;

    • c. de voorschriften op de naleving of handhaving waarvan wordt toegezien;

    • d. het elektronische adres en, voor zover bekend, de omschrijving van de desbetreffende handelaar;

    • e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij het verrichten van de handelingen zijn verstrekt;

    • f. de wijze waarop de deelname en het tijdvak waarin de deelname heeft plaatsgevonden;

    • g. hetgeen tijdens het onderzoek is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.

Artikel 3.4

  • 1 De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan in het kader van haar taken, genoemd in deze wet, een openbare waarschuwing uitvaardigen voordat zij een inbreuk of inbreuk binnen de Unie heeft vastgesteld, indien dat redelijkerwijs noodzakelijk is om consumenten snel en effectief te informeren over een schadeveroorzakende handelspraktijk van een ondernemer en daardoor schade te voorkomen. Artikel 2.23, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan, indien zij van oordeel is dat een inbreuk of inbreuk binnen de Unie op een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in de onderdelen a en b van de bijlage bij deze wet, heeft plaatsgevonden:

    • a. een zelfstandige last opleggen;

    • b. een bestuurlijke boete opleggen;

    • c. een last onder dwangsom opleggen.

  • 3 Artikel 4.3 is van overeenkomstige toepassing indien begrippen worden uitgelegd, die worden gehanteerd in een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel a van de bijlage bij deze wet.

  • 4 Met betrekking tot de toepassing van het tweede lid is artikel 2.24 van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Aan een last onder dwangsom kunnen voorschriften worden verbonden die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om effectieve controle op de uitvoering van de last te verzekeren.

  • 8 [Red: Door vernummering vervallen.]

  • 9 Met betrekking tot de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, is artikel 2.10 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4a

  • 1 De Stichting Autoriteit Financiële Markten kan een beschikking openbaar maken omtrent het opleggen van een zelfstandige last, last onder dwangsom of bestuurlijke boete alsmede een toezegging door de overtreder dat een inbreuk of inbreuk binnen de Unie zal worden gestaakt.

  • 2 De Stichting Autoriteit Financiële Markten maakt een voornemen tot openbaarmaking van een beschikking als bedoeld in het eerste lid van te voren bekend aan degene tot wie de beschikking is gericht. Dit geschiedt op hetzelfde moment als dat degene tot wie de beschikking is gericht in de gelegenheid wordt gesteld daarover zijn zienswijze uit te brengen.

  • 3 De Stichting Autoriteit Financiële Markten maakt een beschikking als bedoeld in het eerste lid niet eigener beweging openbaar gedurende twee weken nadat het besluit op de in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, tenzij degene tot wie de beschikking is gericht de beschikking zelf heeft openbaar gemaakt, heeft doen openbaar maken of openbaarmaking met degene tot wie de beschikking is gericht is overeengekomen.

Artikel 3.4b

Artikel 2.7 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een inbreuk of inbreuk binnen de Unie, op bepalingen waarvoor de Stichting Autoriteit Financiële Markten krachtens artikel 3.1 is aangewezen als bevoegde autoriteit, met dien verstande dat voor «de Autoriteit Consument en Markt» wordt gelezen «de Stichting Autoriteit Financiële Markten».

§ 2. De Inspectie gezondheidszorg en jeugd

Artikel 3.5

De Inspectie gezondheidszorg en jeugd wordt aangewezen als bevoegde autoriteit voor inbreuken binnen de Unie op de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel c van de bijlage bij deze wet.

Artikel 3.6

  • 1 De krachtens artikel 100 van de Geneesmiddelenwet aangewezen ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd zijn belast met toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen inzake inbreuken binnen de Unie voor welke het als bevoegde autoriteit is aangewezen.

  • 2 Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan, indien naar zijn oordeel een inbreuk binnen de Unie op een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel c van de bijlage bij deze wet heeft plaatsgevonden:

    • a. een bestuurlijke boete opleggen;

    • b. een last onder dwangsom opleggen.

  • 5 De artikelen 2.2a en 2.7 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inbreuken of inbreuken binnen de Unie op bepalingen waarvoor de Inspectie gezondheidszorg en jeugd krachtens artikel 3.5 is aangewezen als bevoegde autoriteit, met dien verstande dat voor «de Autoriteit Consument en Markt» wordt gelezen «de Inspectie gezondheidszorg en jeugd».

§ 3. Het Commissariaat voor de Media

Artikel 3.7

Het Commissariaat voor de Media wordt aangewezen als bevoegde autoriteit voor inbreuken binnen de Unie op de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel d van de bijlage bij deze wet.

Artikel 3.8

  • 1 De leden van het Commissariaat voor de Media en de bij besluit van het Commissariaat aangewezen medewerkers van het Commissariaat, bedoeld in artikel 7.11, tweede lid, van de Mediawet 2008, zijn belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen waarvoor het Commissariaat voor de Media als bevoegde autoriteit is aangewezen.

  • 2 Indien naar het oordeel van het Commissariaat voor de Media een inbreuk binnen de Unie op een van de wettelijke bepalingen als bedoeld in onderdeel d van de bijlage bij deze wet heeft plaatsgevonden, kan het Commissariaat voor de Media:

    • a. een bestuurlijke boete opleggen;

    • b. een last onder dwangsom opleggen.

  • 5 De artikelen 2.2a en 2.7 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inbreuken of inbreuken binnen de Unie op bepalingen waarvoor het Commissariaat voor de Media krachtens artikel 3.7 is aangewezen als bevoegde autoriteit, met dien verstande dat voor «de Autoriteit Consument en Markt» wordt gelezen «het Commissariaat voor de Media».

§ 4. Inspectie Leefomgeving en Transport

Artikel 3.9

De Inspectie Leefomgeving en Transport wordt aangewezen als bevoegde autoriteit voor inbreuken binnen de Unie op de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel e van de bijlage bij deze wet.

Artikel 3.10

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel e van de bijlage bij deze wet, zijn belast de bij besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen ambtenaren. Van dat besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan, indien naar zijn oordeel een inbreuk binnen de Unie op een van de wettelijke bepalingen als bedoeld in onderdeel e van de bijlage bij deze wet heeft plaatsgevonden:

    • a. een bestuurlijke boete opleggen;

    • b. een last onder dwangsom opleggen.

  • 5 De artikelen 2.2a en 2.7 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inbreuken of inbreuken binnen de Unie op bepalingen waarvoor de Inspectie Leefomgeving en Transport krachtens artikel 3.9 is aangewezen als bevoegde autoriteit, met dien verstande dat voor «de Autoriteit Consument en Markt» wordt gelezen «de Minister van Infrastructuur en Waterstaat».

§ 5. Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

Artikel 3.11

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit wordt aangewezen als bevoegde autoriteit voor inbreuken binnen de Unie op de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel f van de bijlage bij deze wet.

Artikel 3.12

  • 1 De krachtens artikel 13, eerste lid, van de Tabaks- en rookwarenwet benoemde ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen inzake inbreuken binnen de Unie voor welke de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit als bevoegde autoriteit is aangewezen.

  • 2 Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan, indien naar zijn oordeel een inbreuk binnen de Unie op een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel f van de bijlage bij deze wet heeft plaatsgevonden:

    • a. een bestuurlijke boete opleggen;

    • b. een last onder dwangsom opleggen.

  • 5 De artikelen 2.2a en 2.7 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inbreuken of inbreuken binnen de Unie op bepalingen waarvoor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit krachtens artikel 3.7 is aangewezen als bevoegde autoriteit, met dien verstande dat voor «de Autoriteit Consument en Markt» wordt gelezen «de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport».

§ 6. Gegevensuitwisseling

Artikel 3.13

Alle informatie die een bevoegde autoriteit op grond van verordening 2017/2394 aan bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en de Commissie verstrekt, verstrekt de bevoegde instantie eveneens aan de Autoriteit Consument en Markt als het verbindingsbureau.

Hoofdstuk 4. Andere overheidsinstanties

Artikel 4.1

  • 1 Als andere overheidsinstantie worden aangewezen:

    • a. de Nederlandse Zorgautoriteit;

    • b. de Belastingdienst/FIOD;

    • c. de Kansspelautoriteit.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere overheidsinstanties worden aangewezen.

Artikel 4.2

  • 1 Indien zowel de Autoriteit Consument en Markt als een andere overheidsinstantie bevoegd zijn toezicht uit te oefenen of handhavingsmaatregelen te nemen ten aanzien van dezelfde gedraging, maakt de Autoriteit Consument en Markt geen gebruik van de aan haar in deze wet toegekende bevoegdheden.

  • 2 In afwijking van het vorige lid kan de Autoriteit Consument en Markt gebruik maken van de aan haar in deze wet toegekende bevoegdheden indien:

    • a. de andere overheidsinstantie de Autoriteit Consument en Markt daaromtrent verzoekt; of

    • b. de andere overheidsinstantie niet aan de verplichting uit artikel 4.5, tweede lid, kan voldoen.

Artikel 4.3

Voor zover door een andere overheidsinstantie bij de uitoefening van haar bevoegdheden begrippen worden uitgelegd, die worden gehanteerd in een van de wettelijke bepalingen, bedoeld in onderdeel a van de bijlage van deze wet, dan vindt deze uitleg plaats in overeenstemming met de Autoriteit Consument en Markt. In de samenwerkingsprotocollen, bedoeld in artikel 5.1, worden hierover nadere afspraken gemaakt.

Artikel 4.4

Indien een andere overheidsinstantie toezichts- of handhavingsmaatregelen neemt ten aanzien van een gedraging, die eveneens een inbreuk binnen de Unie op kan leveren, stelt zij de Autoriteit Consument en Markt als het verbindingsbureau hiervan op de hoogte.

Artikel 4.5

  • 1 Indien de Autoriteit Consument en Markt een verzoek om wederzijdse bijstand als bedoeld in verordening 2017/2394 krijgt ten aanzien van een gedraging waarvan ook een andere overheidsinstantie bevoegd is, verwijst de Autoriteit Consument en Markt het verzoek door naar de desbetreffende overheidsinstantie.

  • 2 Indien de Autoriteit Consument en Markt een verzoek om wederzijdse bijstand aan een andere overheidsinstantie doorverwijst, is de andere overheidsinstantie verplicht om toezicht uit te oefenen of handhavingsmaatregelen te nemen ten aanzien van de betrokken gedraging, tenzij sprake is van een van de uitzonderingsgronden als bedoeld in artikel 14 van verordening 2017/2394. Alle gegevens omtrent genomen toezichts- en handhavingsmaatregelen worden aan de Autoriteit Consument en Markt als het verbindingsbureau bekend gemaakt.

Hoofdstuk 5. Samenwerkingsprotocollen

Artikel 5.1

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan afspraken maken met:

    • a. Onze Minister van Financiën, voor wat betreft de Belastingdienst/FIOD;

    • b. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, voor wat betreft de Inspectie Leefomgeving en Transport;

    • c. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor wat betreft de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

    • d. andere in aanmerking komende Ministers.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt kan afspraken maken met het bevoegde gezag van:

    • a. de Stichting Autoriteit Financiële Markten;

    • b. het Commissariaat voor de Media;

    • c. de Nederlandse Zorgautoriteit;

    • d. het College van Procureurs-Generaal;

    • e. de Stichting Het Juridisch Loket;

    • f. de Kansspelautoriteit;

    • g. andere overheidsinstellingen.

  • 3 De afspraken bedoeld in het eerste lid en het tweede lid, onderdelen b tot en met f, worden vastgelegd in samenwerkingsprotocollen en hebben onder meer betrekking op:

    • a. effectief en doelmatig toezicht op en optreden tegen inbreuken;

    • b. consumentenvoorlichting;

    • c. de gemeenschappelijke activiteiten en verslaglegging, bedoeld in de artikelen 30, 31 en 37 van verordening 2017/2394.

  • 4 De afspraken bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, worden vastgelegd in een samenwerkingsprotocol en hebben betrekking op:

    • a. de uitleg van begrippen als bedoeld in artikel 4.3;

    • b. de samenwerking tussen de Stichting Autoriteit Financiële Markten en de Autoriteit Consument en Markt in de uitoefening van haar taak als het verbindingsbureau.

  • 5 De Autoriteit Consument en Markt doet mededeling van de samenwerkingsprotocollen in de Staatscourant.

Hoofdstuk 6. Consumentenorganisaties en instanties met een rechtmatig belang

Artikel 6.1

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan afspraken maken met consumentenorganisaties. De afspraken kunnen onder meer betrekking hebben op het doorverwijzen van consumenten voor wat betreft informatievoorziening, de behandeling van klachten en geschillenbeslechting.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt kan afspraken maken met stichtingen of verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid die krachtens hun statuten tot taak hebben de behandeling van klachten van consumenten en geschillenbeslechting. De afspraken kunnen onder meer betrekking hebben op de behandeling van klachten en geschillenbeslechting.

  • 3 Afspraken zoals bedoeld in het eerste en tweede lid worden vastgelegd in samenwerkingsprotocollen. De Autoriteit Consument en Markt doet mededeling van de samenwerkingsprotocollen in de Staatscourant.

Artikel 6.2

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen instanties worden aangewezen als aangewezen instantie.

Artikel 6.3

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt organiseert een maatschappelijk overleg met consumentenorganisaties en centrale ondernemersverenigingen.

  • 2 Doelstelling van het maatschappelijk overleg is:

    • a. de taken van de Autoriteit Consument en Markt ter uitvoering van deze wet zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij private initiatieven ter bescherming van de consument;

    • b. Onze Minister, de bevoegde autoriteiten en andere overheidsinstanties te informeren over de effecten en de doeltreffendheid van de uitvoering van deze wet.

Hoofdstuk 6a. Instantie voor bijstand aan consumenten

Artikel 6a.1

Het Europees Consumenten Centrum, onderdeel van de Stichting Het Juridisch Loket, wordt aangewezen als instantie voor het verlenen van praktische bijstand aan consumenten als bedoeld in artikel 8 van Verordening (EU) 2018/302.

Hoofdstuk 7. Rechtsbescherming

Artikel 7.1

Tegen een uitspraak in hoger beroep van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kan de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden beroep in cassatie in het belang der wet instellen wegens schending of verkeerde toepassing van hoofdstuk 8.

Artikel 7.2

Consumentenorganisaties worden aangemerkt als belanghebbenden bij besluiten krachtens deze wet.

Hoofdstuk 8. Consumentenbescherming

Artikel 8.1

  • 1 De in dit hoofdstuk neergelegde bepalingen gelden uitsluitend indien de wederpartij een consument is.

  • 2 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. consument: een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf;

    • b. algemene voorwaarden: een of meer bedingen die zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, met uitzondering van bedingen die de kern van de prestaties aangeven, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.

    • c. pandhuis: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf pandbeleningen aanbiedt als bedoeld in artikel 130 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 8.2

  • 4 Indien een wederpartij langs de elektronische weg een verklaring als bedoeld in artikel 227c, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek uitbrengt die door de in het eerste lid bedoelde dienstverlener mag worden opgevat hetzij als een aanvaarding van een door hem langs de elektronische weg gedaan aanbod, hetzij als een aanbod naar aanleiding van een door hem langs de elektronische weg gedane uitnodiging om in onderhandeling te treden, bevestigt de dienstverlener de ontvangst van deze verklaring zo spoedig mogelijk langs elektronische weg aan de wederpartij.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing, indien een overeenkomst uitsluitend door middel van de uitwisseling van elektronische post of een soortgelijke vorm van individuele communicatie tot stand komt.

Artikel 8.2a

  • 2 Indien een overeenkomst waarop Afdeling 2B van Titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, tot stand komt via een andere persoon, handelend in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, die daarbij optreedt namens of voor rekening van een handelaar, neemt ook die andere persoon de bepalingen van die afdeling in acht.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing voordat de consument is gebonden aan een overeenkomst, dan wel aan een daartoe strekkend aanbod.

Artikel 8.3

Degene die algemene voorwaarden gebruikt in een overeenkomst met een consument, bindt die consument niet aan een beding indien dat beding vernietigbaar is volgens afdeling 3 van titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 8.4a

Artikel 8.5

De toezending van een niet bestelde zaak, of de ongevraagde levering van water, gas, elektriciteit, stadsverwarming of digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd, ongeacht of de digitale inhoud individualiseerbaar is en of er feitelijke macht over kan worden uitgeoefend, of het verrichten van een niet opgedragen dienst, met het verzoek tot betaling van een prijs, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is niet toegestaan.

Artikel 8.6

Een handelaar als bedoeld in artikel 50a, onderdeel b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, die een overeenkomst aangaat als bedoeld in artikel 50a, onderdelen c tot en met f, van dat Boek, neemt de artikelen 50a tot en met 50i van dat Boek in acht.

Artikel 8.12

Bij een koopovereenkomst of een overeenkomst tot het verrichten van diensten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, respectievelijk onderdeel d, van de Implementatiewet richtlijn buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten neemt de in Nederland gevestigde ondernemer, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b van die wet, artikel 12 van die wet in acht.

Artikel 8.13

De in Nederland gevestigde ondernemer, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten, op wie artikel 14 eerste, tweede of zevende lid van verordening (EU) nr. 524/2013 van toepassing is, en de dienstverlener die een onlinemarktplaats aanbiedt en op wie artikel 14, eerste lid, van verordening (EU) nr. 524/2013 van toepassing is, nemen de verplichtingen uit artikel 14, eerste, tweede of zevende lid, van verordening (EU) nr. 524/2013 in acht.

Hoofdstuk 9. Wijziging in andere wetten

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 10.3

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van overeenkomsten als bedoeld in artikel 32 van verordening 2017/2394.

  • 2 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan een krachtens deze wet aangewezen bevoegde autoriteit.

Artikel 10.5

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 10.6

Deze wet wordt aangehaald als: Wet handhaving consumentenbescherming.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 20 november 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken

,

C. E. G. van Gennip

Uitgegeven de vijfde december 2006

De Minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming

Onderdeel a; handhaving door de Autoriteit Consument en Markt en Stichting Autoriteit Financiële Markten

Richtlijn 98/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende de bescherming van de consument inzake de prijsaanduiding van aan de consument aangeboden producten (PbEG 1998, L80)

Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2b en 3, voor zover samenhangend met artikel 2b, van de Prijzenwet

Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (Richtlijn inzake elektronische handel) (PbEG 200, L178)

Artikel 8.2 van deze wet.

Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG (PbEU L 304/64) Richtlijn consumentenrechten)

De artikelen 8.2a, 8.4a en 8.5 van deze wet

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PbEG 1993, L95)

Artikel 8.3 van deze wet

Richtlijn (EU) 2019/770 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud en digitale diensten (PbEU 2019, L 136)

Artikelen 8.4 en 8.4b van deze wet

Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG, en tot intrekking van Richtlijn 1999/44/EG (PbEU 2019, L 136)

Artikel 8.4 van deze wet

Richtlijn 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 betreffende de bescherming van de consumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling (PbEU 2008, L33/10)

Artikel 8.6 van deze wet

Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad (PbEU 2015, L 326)

Artikel 8.7 van deze wet

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (Richtlijn oneerlijke handelspraktijken) (PbEU 2005, L149)

De artikelen 8.8 en 8.11 van deze wet

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L376)

Artikel 8.9 van deze wet

Artikelen 1, 2, onderdeel c, en 4 tot en met 8 van Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (PbEG 2006, L376)

 

Artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PbEU 2008, L293)

 
 

Artikel 8.10 van deze wet

Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (PB L 201) (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie)

Artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet

Richtlijn 2013/11/EU van het Europees parlement en de Raad van 22 mei 2013 betreffende alternatieve geschillenbeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2013, L165).

Artikel 8.12 van deze wet.

Verordening (EU) nr. 524/ 2013 van het Europees parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2013, L165).

Artikel 8.13 van deze wet.

Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG.

Artikel 8.14 van deze wet.

Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2018 inzake de aanpak van ongerechtvaardigde geoblocking en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit, verblijfplaats, of plaats van vestiging in de interne markt, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2006/2004 en (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2018, L 60)

 

Verordening (EU) 2017/1128 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende grensoverschrijdende portabiliteit van online-inhoudsdiensten in de interne markt (PbEU 2017, L168)

 
Onderdeel b; handhaving door de Stichting Autoriteit Financiële Markten

Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PbEG 2008, L133).

Het bepaalde ingevolge de artikelen 2:60, 2:80, 4:20, derde en vierde lid, en 4:33, derde en vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht

Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (PbEU 2002, L271)

Het bepaalde ingevolge de artikelen 4:19, tweede lid, en 4:20, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht

Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PbEU 2014, L 60/34)

Het bepaalde ingevolge de artikelen 2:60, 2:80, 4:20, derde en vierde lid, en 4:33, derde en vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht en artikel 121 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (Pb EU 2014, L257)

Artikelen 4:71f, 4:71g en 4:71h van de Wet op het financieel toezicht en het bepaalde ingevolge de artikelen 4:22, eerste lid, 4:71j, tweede lid, en 4:25, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht.

Onderdeel c; handhaving door de Inspectie gezondheidszorg en jeugd

Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik: artikelen 86 tot 100 (PbEG L 311); Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/27/EG (PbEU 2004, L 136).

Artikel 9, eerste lid, onderdeel f, 10, derde lid, en 21 van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PbEU 2010, L95)

De artikelen 82 tot en met 96 Geneesmiddelenwet

Onderdeel d; handhaving door het Commissariaat voor de Media

Artikelen 9, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f en g, 10, eerste, derde en vierde lid, artikel 11, eerste, tweede en derde lid 19, 20, 21 en 22 tot en met 26 van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PbEU 2010, L95)

Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.88, 2.88a, 2.88b, 2.89, 2.94, eerste en tweede lid, onderdeel a, 2.95, eerste lid, onderdelen b en c, en tweede lid, 2.96, 2.97, 2.106, derde lid, 2.107, 2.109, 2.113, 2.114, 3.5, 3.5a, 3.5b, 3.7 tot en met 3.19b en 3.29d van de Mediawet 2008

De artikelen in de Nederlandse Reclame Code en de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken van de Stichting Reclame Code die dienen ter implementatie van de artikelen 12, 15 en 16 van Richtlijn 89/552/EEG, gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG, en waarop de artikelen 2.92, 3.6 en 9.16 van de Mediawet 2008 van toepassing zijn.

Onderdeel e; handhaving door de Inspectie Leefomgeving en Transport

Verordening (EG) 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (PbEU 2004, L 46)

Artikelen 11.15, aanhef,onder b, onder 1° en 7°, en 11.16, eerste lid, onder e, onder 1° en 3°, van de Wet luchtvaart.

Verordening (EG) nr. 1107/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (PbEU 2006, L204)

Artikelen 11.15, aanhef,onder b, onder 1° en 7°, en 11.16, eerste lid, onder e, onder 1° en 3°, van de Wet luchtvaart.

Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PbEU 2007, L315)

Artikel 93 van de Wet personenvervoer.

Verordening (EU) nr. 1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PbEU 2010, L334)

 

Verordening (EU) nr. 181/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende de rechten van autobus- en touringcarpassagiers en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PbEU 2011, L55)

Artikel 93 van de Wet personenvervoer.

Onderdeel f; handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

Artikelen 9, eerste lid, onderdeel d, 10, tweede lid, en 11, vierde lid, onderdeel a, van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PbEU 2010, L95)

Artikel 5 van de Tabaks- en rookwarenwet

Naar boven