Vrijstellingsregeling Wft

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2012 t/m 21-06-2012

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

§ 1.1. Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Vrijstelling van het Deel Markttoegang financiële ondernemingen

§ 2.0. Bedrijf van betaaldienstverlener

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:3d van de wet

Artikel 1a

  • 1 Van artikel 2:3a, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld betaaldienstverleners:

    • a. voor zover zij in Nederland betaaldiensten verlenen als bedoeld onder 1 tot en met 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten;

    • b. waarvan het gemiddelde van het totale bedrag van de betalingstransacties die zij de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, niet hoger is dan € 3.000.000 per maand;

    • c. waarvan geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b en d, van het Besluit prudentiële regels Wft voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving; en

    • d. die de Nederlandsche Bank in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de bedoelde betaaldiensten te verlenen.

  • 2 Het eerste lid is slechts van toepassing indien de betaaldienstverlener de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers zeker stelt. Het ingevolge artikel 3:29a van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Indien een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting van het totale bedrag aan betalingstransacties is opgenomen.

  • 4 Een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde voorschriften.

Artikel 1b

Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 1c is vrijgesteld van artikel 2:3a, eerste lid, van de wet voor het deel van haar werkzaamheden dat betrekking heeft op het verlenen van betaaldiensten die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.

§ 2.0a. Bedrijf van elektronischgeldinstelling

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:10d van de wet

Artikel 1c

  • 1 Van artikel 2:10a, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld elektronischgeldinstellingen met rechtspersoonlijkheid, indien:

    • a. de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen van de onderneming die met de uitgifte van elektronisch geld verband houden, gemiddeld niet hoger is dan € 5.000.000;

    • b. geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, b of d, van het Besluit prudentiële regels Wft, voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving;

    • c. de onderneming elektronisch geld slechts uitgeeft via een betaalinstrument of rekening voor elektronisch geld waarop maximaal een bedrag van € 150 tegelijk kan worden opgeslagen; en

    • d. de onderneming de Nederlandsche Bank in kennis heeft gesteld van haar voornemen om elektronisch geld uit te geven.

  • 2 Indien een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting is opgenomen van de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.

  • 3 Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde regels.

§ 2.1. Aanbieden van beleggingsobjecten

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, van de wet

Artikel 2

  • 1 Van artikel 2:55, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:

    • a. aanbieders van beleggingsobjecten voorzover die beleggingsobjecten:

      • 1°. aan minder dan honderd consumenten worden aangeboden;

      • 2°. deel uitmaken van een serie van beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 1, onderdeel bb, van het besluit die minder dan twintig beleggingsobjecten omvat;

      • 3°. een waarde hebben die niet volgens de regels van artikel 110 van het besluit, indien dat van toepassing zou zijn, kan worden bepaald; of

      • 4°. worden aangeboden voor een nominaal bedrag per beleggingsobject van ten minste € 100 000; en

    • b. aanbieders van beleggingsobjecten voorzover zij financiële diensten verlenen aan:

      • 1°. consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;

      • 2°. consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of

      • 3°. consumenten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.

  • 2 Indien een aanbieding niet uitsluitend aan gekwalificeerde beleggers wordt gedaan is het eerste lid, aanhef en onderdeel a, slechts van toepassing voor zover de aanbieder bij een aanbod van beleggingsobjecten als bedoeld in het eerste lid, en in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, vermeldt dat hij voor het aanbieden niet vergunningplichtig is ingevolge de wet en niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.

§ 2.2. Aanbieden van krediet

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:64, eerste lid, van de wet

Artikel 3

Ondernemingen die de juridische eigendom verkrijgen van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten inzake krediet die zij niet zelf als wederpartij zijn aangegaan, zijn vrijgesteld van artikel 2:60, eerste lid, van de wet voorover het beheer en de uitvoering van die overeenkomsten krachtens overeenkomst geschiedt door een kredietbeheerder aan wie het ingevolge de wet is toegestaan te bemiddelen in krediet of krediet aan te bieden en die kredietbeheerder de informatie, bedoeld in artikel 68 van het besluit, verstrekt op de in dat artikel voorgeschreven wijze.

Artikel 3a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Van artikel 2:60, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover:

  • a. zij krediet aanbieden ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het jaarlijks kostenpercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2012, 26349, datum inwerkingtreding 01-01-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

Van artikel 2:60, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voorzover:

  • a. zij krediet aanbieden ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het jaarlijks kostenpercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

Artikel 3b

Van artikel 2:60, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:

  • a. betaaldienstverleners die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 2:3b van de wet verleende vergunning hebben, voorzover zij in Nederland uitsluitend krediet aanbieden in verband met betaaldiensten als bedoeld in de punten 4, 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 40b van het Besluit prudentiële regels Wft; en

  • b. betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben, voorzover zij in Nederland uitsluitend krediet in verband met betaaldiensten als bedoeld in de punten 4, 5, en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten aanbieden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 16, derde lid, van de richtlijn betaaldiensten.

§ 2.3. Aanbieden van rechten van deelneming

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:74 van de wet

Artikel 4

  • 1 Van artikel 2:65, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld degenen die rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aanbieden:

    • a. voorzover die rechten slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 100 000 per deelnemer;

    • b. voorzover die rechten een nominale waarde per recht hebben van ten minste € 100 000;

    • c. als bedoeld in artikel 1:12, eerste lid, van de wet;

    • d. die een startersfonds is als bedoeld in artikel 4.1 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen;

    • e. waarvan:

      • 1°. het balanstotaal voor minder dan vijftig procent bestaat uit beleggingen, en

      • 2°. minder dan vijftig procent van de totale gerealiseerde opbrengsten gegenereerd wordt uit beleggingen; of

    • f. aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden vennootschap of instelling.

  • 2 Indien een aanbieding niet uitsluitend aan gekwalificeerde beleggers wordt gedaan is het eerste lid slechts van toepassing voor zover de aanbieders bij een aanbod van rechten van deelneming als bedoeld in het eerste lid, en in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, vermelden dat zij voor het aanbieden van deze rechten van deelneming niet vergunningplichtig zijn ingevolge de wet en niet onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op beheerders voorzover zij rechten van deelneming aanbieden in beleggingsinstellingen die voorzieningen aanhouden in het kader van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.

  • 4 Het voldoen aan de in het eerste lid, onderdeel e, genoemde criteria wordt berekend ongeacht de presentatie in de jaarrekening en wordt vastgesteld per balansdatum aan het einde van het boekjaar.

§ 2.4. Adviseren

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:79, eerste lid, van de wet

Artikel 5

  • 1 Van artikel 2:75, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:

    • a. adviseurs voorzover zij adviseren over beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a;

    • b. adviseurs voorzover zij adviseren over verzekeringen aan:

      • 1°. rechtspersonen waarin zij deelnemen;

      • 2°. vennootschappen waarvan zij vennoot zijn; of

      • 3°. rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden zijn, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;

    • c. [Red: vervallen;]

    • d. adviseurs voorzover zij tevens optreden als bemiddelaar ten aanzien van het aanbevolen financiële product en zij als bemiddelaar zijn vrijgesteld ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel c;

    • e. adviseurs in verzekeringen voorzover zij tevens optreden als bemiddelaar ten aanzien van de aanbevolen verzekering en zij als bemiddelaar zijn vrijgesteld ingevolge artikel 7, aanhef en onderdeel c of d;

    • f. adviseurs die een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het verlenen van financiële diensten en uit hoofde van die hoofdberoepswerkzaamheid inzicht hebben in de financiële situatie van een consument, voorzover zij, zonder daarvoor van de aanbieder provisie te ontvangen, die consument adviseren en de door hen verstrekte adviezen in het verlengde liggen van hun hoofdberoepswerkzaamheid;

    • g. de Staat der Nederlanden voorzover hij in het kader van publieksvoorlichting adviseert over zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering;

    • h. gemeenten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel f, voorzover zij tevens adviseren over de verzekering waarin zij bemiddelen;

    • i. adviseurs voor zover zij tevens optreden als bemiddelaar ten aanzien van het aanbevolen financiële product en zij als bemiddelaar zijn vrijgesteld ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel g; en

    • j. adviseurs voorzover zij adviseren over andere financiële producten dan krediet aan:

    • 1°. consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;

    • 2°. consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of

    • 3°. consumenten of, indien het advies over verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel f, is slechts van toepassing indien het adviseren slechts een marginaal onderdeel uitmaakt van de totale werkzaamheden van de adviseur en hij het aanbevolen financiële product niet tevens aanbiedt of met betrekking tot het aanbevolen financiële product niet tevens een beleggingsdienst verleent, bemiddelt, optreedt als gevolmachtigde agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent.

  • 3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing indien de desbetreffende adviseur in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermeldt dat hij voor het adviseren ten aanzien van het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.

  • 4 Het eerste lid, aanhef en onderdeel d, is slechts van toepassing indien de in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, bedoelde andere onderneming volledig verantwoordelijk is voor het adviseren.

Artikel 5a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Van artikel 2:75, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover:

  • a. zij adviseren over krediet dat zij tevens aanbieden of waarin zij tevens bemiddelen ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het jaarlijks kostenpercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2012, 26349, datum inwerkingtreding 01-01-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

Van artikel 2:75, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voorzover:

  • a. zij adviseren over krediet dat zij tevens aanbieden of waarin zij tevens bemiddelen ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het jaarlijks kostenpercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

§ 2.5. Bemiddelen

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:85, eerste lid, van de wet

Artikel 6

  • 1 Van artikel 2:80, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:

    • a. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a;

    • b. bemiddelaars die geen kredietbeheerder zijn, voorzover hun werkzaamheden slechts betrekking hebben op het incasseren van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten inzake krediet;

    • c. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in financiële producten ten aanzien waarvan het een andere onderneming waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden ingevolge de wet is toegestaan deze aan te bieden of daarin te bemiddelen;

    • d. bemiddelaars in goederenkrediet dat niet dient ter verschaffing van het genot van beleggingsobjecten of financiële instrumenten aan een consument;

    • e. bemiddelaars, met uitzondering van bemiddelaars in krediet, voorzover zij bemiddelen ten behoeve van:

      • 1°. consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;

      • 2°. consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of

      • 3°. consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden;

    • f. gemeenten voorzover zij bemiddelen in zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van zorgverzekeringen tussen financiëledienstverleners en consumenten van wie het inkomen niet meer dan 130 procent van de relevante bijstandnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand bedraagt; en

    • g. bemiddelaars die voor het verlenen van beleggingsdiensten een op grond van artikel 2:96 van de wet verleende vergunning hebben, voorzover zij niet bemiddelen in verzekeringen of hypothecair krediet.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing indien de desbetreffende bemiddelaar in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermeldt dat hij voor het aanbieden van het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.

  • 3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is slechts van toepassing indien de desbetreffende andere onderneming volledig verantwoordelijk is voor het bemiddelen.

  • 4 Het eerste lid, aanhef en onderdeel d, is slechts van toepassing indien de looptijd van het goederenkrediet niet langer is dan de verwachte economische levensduur van de verschafte roerende zaak, of dan de periode van dienstverlening en de desbetreffende bemiddelaar in goederenkrediet:

    • a. de consument niet adviseert over het financiële product waarin hij bemiddelt; en

    • b. een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan bemiddeling in goederenkrediet en het goederenkrediet dient ter verschaffing van het genot van een roerende zaak, dan wel het verlenen van een dienst.

Artikel 6a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Van artikel 2:80, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voorzover:

  • a. zij bemiddelen in krediet ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten ten behoeve van natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het jaarlijks kostenpercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2012, 26349, datum inwerkingtreding 01-01-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

Van artikel 2:80, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voorzover:

  • a. zij bemiddelen in krediet ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten ten behoeve van natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het jaarlijks kostenpercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

Artikel 7

Van artikel 2:80, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld bemiddelaars in verzekeringen voorzover:

  • a. hun werkzaamheden slechts betrekking hebben op schadebehandeling of het innen van premies;

  • b. zij bemiddelen voor:

    • 1°. rechtspersonen waarin zij deelnemen;

    • 2°. vennootschappen waarvan zij vennoot zijn; of

    • 3°. rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;

  • c. zij bemiddelen in hagelschadeverzekeringen, paarden- en veeverzekeringen of glasverzekeringen, met uitzondering van broeiglasverzekeringen;

  • d. zij reisbureau of reisorganisatie zijn en de verzekeringen waarin zij bemiddelen annuleringsverzekeringen zijn of verzekeringen die met het oog op een reis of vakantie worden afgesloten, indien op de desbetreffende vestiging van het reisbureau of de reisorganisatie ten minste een medewerker beschikt over:

§ 2.7. Optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:95, eerste lid, van de wet

Artikel 9

Van artikel 2:92, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld gevolmachtigde of ondergevolmachtigde agenten voorzover zij verzekeringen sluiten met:

  • a. consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;

  • b. consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of

  • c. consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten, waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.

§ 2.8. Verlenen van beleggingsdiensten

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:104, eerste en tweede lid, van de wet

Artikel 10

  • 1 Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen met zetel in Australië, de Verenigde Staten van Amerika of Zwitserland, voor zover op het verlenen van de desbetreffende beleggingsdiensten of het in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening toezicht wordt uitgeoefend door een toezichthoudende instantie in de staat van hun zetel en indien zij dit voorafgaand aan het verlenen van die beleggingsdiensten of beleggingsactiviteit in Nederland aan de Autoriteit Financiële Markten hebben aangetoond door middel van:

    • a. een verklaring, afgegeven door de desbetreffende toezichthoudende instantie; of

    • b. een schriftelijke verwijzing naar de website van de desbetreffende toezichthoudende instantie, indien de in de aanhef bedoelde informatie aldus kan worden verkregen.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder toezichthoudende instantie mede verstaan een organisatie die geen toezichthoudende instantie is in de zin van artikel 1:1 van de wet en die als zelfregulerende organisatie, belast met toezicht op het verlenen van beleggingsdiensten is aangewezen of erkend door een toezichthoudende instantie.

  • 3 Indien zij in de staat van hun zetel niet langer onder toezicht staan voor de beleggingsdienst die zij in Nederland verlenen, melden de beleggingsondernemingen, bedoeld in het eerste lid, dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.

Artikel 11

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van de Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:75 van de wet voor het adviseren over financiële instrumenten hadden aangevraagd, op welke aanvraag op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet nog niet was beslist. Het is deze personen toegestaan zonder vergunning of ontheffing hun werkzaamheden voort te zetten, tot het moment dat onherroepelijk op de aanvraag is beslist.

  • 3 De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing voor zover de betrokken personen:

    • a. in Nederland beleggingsdiensten verlenen als bedoeld in onderdeel a of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet, met betrekking tot rechten van deelneming in een beleggingsinstelling;

    • b. geen aan hun cliënten toebehorende gelden of effecten aanhouden;

    • c. in Nederland orders doorgeven aan beleggingsinstellingen die in Nederland rechten van deelneming mogen aanbieden en aan banken en beleggingsondernemingen die in Nederland beleggingsdiensten mogen verlenen;

    • d. beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening; en

    • e. de Autoriteit Financiële Markten in kennis hebben gesteld van hun voornemen om beleggingsdiensten als bedoeld in onderdeel a te verlenen.

  • 5 Artikel 4:75, tweede en derde lid, van de wet, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of de daarmee vergelijkbare voorziening de aansprakelijkheid wegens fouten, verzuimen of nalatigheden voortvloeiend uit de in dit artikel bedoelde beleggingsdiensten dekt en de dekking ten minste € 500.000 per schadegeval en ten minste € 750.000 per jaar voor alle schadegevallen gezamenlijk bedraagt;

Artikel 13

Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen voorzover zij als particuliere participatiemaatschappijen beleggingsdiensten verlenen met betrekking tot aandelen in hun eigen geplaatste kapitaal.

Artikel 14

Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld:

  • a. beheerders van een individueel vermogen waarvan de aandelen uitsluitend kunnen worden gehouden door een kring van bloed- of aanverwanten voorzover zij individuele vermogens beheren van de tot die kring behorende personen; en

  • b. beheerders van een individueel vermogen die een stichting zijn met als enig doel het beheren van individuele vermogens van een kring van bloed- of aanverwanten, voorzover zij individuele vermogens beheren van de tot die kring behorende personen.

Hoofdstuk 3. Vrijstelling van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen

§ 3.1. Beheerders, beleggingsinstellingen, beleggingsondernemingen en bewaarders

Vrijstelling als bedoeld in artikel 3:3 van de wet

Artikel 15

  • 1 Beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en beleggingsinstellingen waarvan alleen rechten van deelneming zijn aangeboden aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling, zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van artikel 3:7, van de wet is bepaald.

  • 2 Beheerders en bewaarders zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet is bepaald, voorzover zij beleggingsinstellingen als bedoeld in het eerste lid beheren onderscheidenlijk belast zijn met de bewaring van de activa van die beleggingsinstellingen.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op beheerders voorzover zij beleggingsinstellingen beheren als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

§ 3.1A. Elektronischgeldinstellingen

Vrijstelling als bedoeld in artikel 3:3 van de wet

Artikel 18a

§ 3.2. Aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek

Vrijstelling als bedoeld in artikel 3:5, derde lid, van de wet

Artikel 19

Artikel 20

Van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, zijn vrijgesteld stichtingen die:

  • a. als enige activiteit hebben het tijdelijke beheer van de opvorderbare gelden ten behoeve van de rechthebbenden of degenen die zullen blijken de rechthebbenden te zijn; en

  • b. uitsluitend werkzaam zijn voor advocaten die niet zelf gerechtigd zijn tot de opvorderbare gelden, hetgeen uit een schriftelijke overeenkomst tussen de desbetreffende stichtingen en de betrokken advocaten blijkt.

Artikel 21

Van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, zijn vrijgesteld personen of vennootschappen die opvorderbare gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben tegen uitgifte van waardepapieren aan toonder als onderdeel van een verkooptransactie in het groothandels-, industrieel of detailhandelsbedrijf, voorzover zij:

  • a. per verkooptransactie voor een bedrag van ten hoogste een vierde van de verkoopprijs aan waardepapieren verkopen; en

  • b. jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening als bedoeld in artikel 361, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bij de Nederlandsche Bank indienen, waarbij wordt vermeld het totale bedrag aan:

    • 1°. verkooptransacties; en

    • 2°. uitgegeven waardepapieren.

Artikel 22

Betaaldienstverleners als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, voor zover het opvorderbare gelden betreft die zijn of worden ontvangen van betaaldienstgebruikers in verband met het verlenen van betaaldiensten als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 23

  • 1 Trustkantoren die werkzaam mogen zijn in Nederland op grond van artikel 2 van de Wet toezicht trustkantoren zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, voorzover:

    • a. het aantrekken, ter beschikking hebben of ter beschikking krijgen van de opvorderbare gelden rechtstreeks voortvloeit uit administratieve activiteiten die worden verricht op grond van een overeenkomst tussen het trustkantoor en degene van wie de gelden worden aangetrokken, op basis waarvan het trustkantoor diensten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 2°, van de Wet toezicht trustkantoren verleent;

    • b. zij de opvorderbare gelden tijdelijk beheren; en

    • c. zij de opvorderbare gelden scheiden van de gelden van het trustkantoor door de opvorderbare gelden aan te houden op een afgescheiden rekening.

Artikel 24

  • 1 Van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, zijn vrijgesteld stichtingen:

    • a. die uitsluitend werkzaam zijn voor trustkantoren die werkzaam mogen zijn in Nederland op grond van artikel 2 van de Wet toezicht trustkantoren;

    • b. die als enige activiteit hebben het tijdelijke beheer van opvorderbare gelden van degene met wie een trustkantoor als bedoeld in onderdeel a een overeenkomst als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a is aangegaan, voorzover:

      • 1°. de opvorderbare gelden uitsluitend worden aangetrokken, ter beschikking worden gehouden of ter beschikking worden verkregen door de stichting ter uitvoering van die overeenkomst en het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van de opvorderbare gelden rechtstreeks voortvloeit uit de administratieve activiteiten die op grond van die overeenkomst door het trustkantoor worden verricht; en

      • 2°. de stichting de opvorderbare gelden alleen uitkeert, indien degene met wie het trustkantoor de overeenkomst is aangegaan hiertoe een opdracht aan het trustkantoor heeft gegeven; en

    • c. waarvan het beleid wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid ingevolge de wet of de Wet toezicht trustkantoren buiten twijfel staat.

  • 2 De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing voorzover de stichtingen, bedoeld in het eerste lid, zorg dragen voor een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van de opvorderbare gelden, welke is afgegeven door het desbetreffende trustkantoor of een onderneming die deel uitmaakt van dezelfde groep als dit trustkantoor en dit trustkantoor onderscheidenlijk die onderneming een eigen vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de garantie positief is.

Artikel 24a

Bewindvoerders, die:

zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet voor zover zij opvorderbare gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in Titel III van de Faillissementswet.

§ 3.3. Waarborg- en garantiefondsen

Vrijstelling als bedoeld in artikel 3:6, derde lid, van de wet

Artikel 25

Waarborg- en garantiefondsen zijn vrijgesteld van artikel 3:6, eerste lid, van de wet voorzover zij waarborgen of garanties aanbieden die ten gunste komen van:

  • a. natuurlijke personen of vennootschappen die geen rechtspersoon zijn en per aangeboden waarborg of garantie een verplichting van minder dan € 10.000 per begunstigde per potentieel schadegeval wordt aangegaan; of

  • b. rechtspersonen.

§ 3.4. Gebruik van het woord ‘bank’

Vrijstelling als bedoeld in artikel 3:7, derde lid, van de wet

Artikel 26

Financiëledienstverleners die in Nederland krediet mogen aanbieden, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, voorzover zij het woord ‘voorschotbank’ of een vertaling daarvan bezigen in hun naam of bij de uitoefening van hun bedrijf.

Artikel 27

Gemeentelijke kredietbanken die zijn opgericht met inachtneming van artikel 4:36 van de wet en ten aanzien waarvan artikel 4:37 van de wet is toegepast, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet.

Artikel 28

Beleggingsinstellingen die zijn opgericht door een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, beleggingsinstellingen die een beheerder hebben die tot dezelfde groep behoort als een zodanige financiële onderneming en beleggingsinstellingen waarvan de deelnemingsrechten door tussenkomst van een zodanige financiële onderneming aan het publiek worden aangeboden, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, indien:

  • a. zij een beleggingsmaatschappij zijn en de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, of de beheerder, bedoeld in de aanhef, het dagelijks beleid van de beleggingsmaatschappij bepaalt;

  • b. zij een beleggingsfonds zijn en de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, of de beheerder, bedoeld in de aanhef, de beheerder van het beleggingsfonds is;

  • c. zij een beleggingsinstelling zijn waarvan de deelnemingsrechten door tussenkomst van de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, aan het publiek worden aangeboden en die financiële onderneming daartoe een overeenkomst heeft gesloten met de beleggingsinstelling of met haar beheerder;

  • d. zij de naam van de financiële onderneming in hun naam voeren; en

  • e. uit hun naam duidelijk blijkt dat het om een beleggingsinstelling gaat.

Artikel 29

  • 1 Vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, zijn:

    • a. beleggersgiro’s die rekeningen beheren voor beleggingsinstellingen die ingevolge artikel 28 zijn vrijgesteld, welke beleggingsinstellingen door het openen van de rekening vorderingen hebben verkregen, luidende in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, door middel van welke rekening transacties in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling kunnen worden bewerkstelligd;

    • b. beleggingsondernemingen die werkzaamheden verrichten, gericht op het aanbieden van de mogelijkheid om door het openen van een rekening vorderingen te verkrijgen, luidende in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, door middel van welke rekening transacties in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling kunnen worden bewerkstelligd, welke werkzaamheden worden verricht voor beleggingsinstellingen die ingevolge artikel 28 zijn vrijgesteld; en

    • c. door een bank ingevolge artikel 4:87, derde lid, van de wet opgerichte bewaarinstellingen of beleggersgiro’s die rekeningen in financiële instrumenten beheren waarmee transacties in financiële instrumenten kunnen worden bewerkstelligd ten behoeve van klanten van die bank.

Artikel 30

Dochterondernemingen van een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, indien de verplichtingen van de dochterondernemingen worden gegarandeerd door die financiële onderneming.

Artikel 31

Personen of vennootschappen die bemiddelen of als tussenpersoon werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, van de wet, ten behoeve van een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, voorzover zij bij het bemiddelen of bij het verrichten van werkzaamheden als tussenpersoon gebruik maken van de naam van die financiële onderneming.

§ 3.5. Regime voor banken aangesloten bij een centrale kredietinstelling

Vrijstelling als bedoeld in artikel 3:111, eerste lid, van de wet

Artikel 32

De banken die zijn aangesloten bij de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. zijn vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank op de naleving van hetgeen ingevolge de artikelen 3:10, 3:17, 3:18, 3:57 en 3:63, van de wet is bepaald, voorzover de Coöperatieve Centrale Raiffeissen-Boerenleenbank B.A. en de aangesloten banken voldoen aan artikel 3:111, eerste lid, van de wet.

Hoofdstuk 4. Vrijstelling van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen

§ 4.1. Werkzaamheden als tussenpersoon bij het aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek

Vrijstelling als bedoeld in artikel 4:3, derde lid van de wet

Artikel 33

  • 2 Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, worden de volgende voorschriften verbonden:

    • a. de werkzaamheden vinden plaats op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de tussenpersoon en de financiële onderneming en van deze overeenkomst wordt mededeling gedaan aan de Autoriteit Financiële Markten;

    • b. uit de administratie van de tussenpersoon blijkt dat de gelden op naam van de desbetreffende financiële onderneming zijn ontvangen; en

    • c. de tussenpersoon geeft bij zijn werkzaamheden aan voor welke financiële onderneming hij de werkzaamheden verricht.

§ 4.2. Beleggingsinstellingen

Vrijstelling als bedoeld in artikel 4:7 van de wet

Artikel 34

  • 1 Beleggingsinstellingen als bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en beleggingsinstellingen waarvan alleen rechten van deelneming zijn aangeboden aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling, zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet is bepaald.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op beheerders voorzover zij beleggingsinstellingen beheren als bedoeld in artikel 4, derde lid.

§ 4.3. Beleggingsondernemingen

Vrijstelling als bedoeld in artikel 4:7 van de wet

Artikel 35a

  • 3 De vrijstelling van het ingevolge afdeling 4.3.7 bepaalde geldt slechts voor zover de beleggingsonderneming:

    • a. met haar cliënt een overeenkomst sluit die:

      • 1°. schriftelijk of anderszins op een duurzame drager wordt vastgelegd;

      • 2°. in het dossier als bedoeld in artikel 4:89, eerste lid, van de wet wordt opgenomen;

      • 3°. in ieder geval de aard en reikwijdte van de dienstverlening van de beleggingsonderneming in haar relatie met de betreffende cliënt bevat; en

      • 4°. door de beleggingsonderneming en de betreffende cliënt uiterlijk aan het einde van de dienstverlening wordt ondertekend;

    • b. elke ontvangen order door haar cliënt laat ondertekenen alvorens deze wordt doorgegeven;

    • c. ervoor zorgt dat haar cliënten op billijke wijze worden behandeld in het geval dat een belangenconflict onvermijdelijk blijkt te zijn en deze alvorens over te gaan tot de dienstverlening op de hoogte stelt van het belangenconflict;

    • d. de gegevens vastlegt die betrekking hebben op de door of in naam van de beleggingsonderneming verleende diensten waarbij een belangenconflict is ontstaan; en

    • e. zich onthoudt van het aanbevelen van transacties of het doorgeven van orders in rechten van deelneming met een zodanige frequentie of van een zodanige omvang dat dit gezien de omstandigheden kennelijk slechts strekt tot bevoordeling van de beleggingsonderneming.

§ 4.4. Financiële dienstverleners

Vrijstelling als bedoeld in artikel 4:7 van de wet

Artikel 39

Financiëledienstverleners zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde voorzover zij financiële diensten, anders dan met betrekking tot krediet, verlenen aan:

  • a. consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;

  • b. consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of

  • c. consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.

Artikel 39a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Instellingen als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde met betrekking tot het aanbieden van, adviseren over en bemiddelen in krediet, voorzover:

  • a. zij krediet aanbieden ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het jaarlijks kostenpercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2012, 26349, datum inwerkingtreding 01-01-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

Instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde met betrekking tot het aanbieden van, adviseren over en bemiddelen in krediet, voorzover:

  • a. zij krediet aanbieden ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • b. het jaarlijks kostenpercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.

Artikel 40

Gemeentelijke kredietbanken ten aanzien waarvan artikel 4:37 van de wet is toegepast zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van artikel 4:20, van de wet bepaalde, voorzover zij financiële diensten verlenen met betrekking tot betaalrekeningen en de daaraan verbonden betaalfaciliteiten in het kader van het beheer van cliëntgelden als onderdeel van een integraal hulpverleningstraject.

Artikel 41

  • 1 Financiëledienstverleners zijn vrijgesteld van artikel 4:9, tweede lid, van de wet voorzover zij financiële diensten verlenen met betrekking tot:

    • a. betaalrekeningen en de daaraan verbonden betaalfaciliteiten;

    • b. spaarrekeningen en de daaraan verbonden spaarfaciliteiten, tenzij het spaarrekeningen betreft waarvan de rentevergoeding is gekoppeld aan de koersontwikkeling van tot de handel op een markt in financiële instrumenten toegelaten financiële instrumenten.

  • 2 Financiëledienstverleners zijn vrijgesteld van artikel 4:23, eerste en tweede lid, van de wet voorzover zij financiële diensten verlenen met betrekking tot financiële producten, met uitzondering van:

    • a. complexe producten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het besluit;

    • b. spaarrekeningen en de daaraan verbonden spaarfaciliteiten, waarvan de rentevergoeding is gekoppeld aan de koersontwikkeling van tot de handel op een markt in financiële instrumenten toegelaten financiële instrumenten;

    • c. financiële instrumenten;

    • d. krediet waarvan de kredietsom meer dan € 1.000 bedraagt;

    • e. hypothecair krediet;

    • f. verzekeringen in verband met het geheel of gedeeltelijk wegvallen van het inkomen van een cliënt;

    • g. combinaties van twee of meer van de financiële producten, bedoeld in de onderdelen a tot en met h van de definitie van financieel product in artikel 1:1 van de wet.

§ 4.5. Aanbieders

Vrijstelling als bedoeld in artikel 4:7 van de wet

Artikel 42

Aanbieders van complexe producten als bedoeld in artikel 1 van het besluit zijn vrijgesteld van artikel 150 van het besluit, voorzover het complexe producten betreft waarvoor de consument eenmalig een premie betaalt of eenmalig een storting doet.

Artikel 43

  • 2 Aanbieders zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde, voorzover zij financiële producten, met uitzondering van krediet, aanbieden aan:

    • 1°. consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;

    • 2°. consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of

    • 3°. consumenten of, indien het aanbieden van verzekeringen betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.

Artikel 44

Ziektekostenverzekeraars als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet marktordening gezondheidszorg, zijn vrijgesteld van de artikelen 4:19, 4:20, eerste en derde lid, 4:22 en afdeling 4.2.5 van de wet. Deze vrijstelling geldt niet ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 57, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c, en 61, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het besluit, voorzover de ziektekostenverzekeraars overeenkomsten aangaan inzake ziektekostenverzekeringen anders dan door middel van een overeenkomst op afstand.

§ 4.6. Adviseurs

Vrijstelling als bedoeld in artikel 4:7 van de wet

Artikel 45

  • 1 Van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde zijn vrijgesteld:

    • a. adviseurs voorzover zij adviseren over beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a;

    • b. adviseurs voorzover zij adviseren over verzekeringen aan:

      • 1°. rechtspersonen waarin zij deelnemen;

      • 2°. vennootschappen waarvan zij vennoot zijn; of

      • 3°. rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;

    • c. adviseurs in verzekeringen voorzover zij als bemiddelaar ten aanzien van de aanbevolen verzekering zijn vrijgesteld ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel d;

    • d. de Staat der Nederlanden voorzover hij in het kader van publieksvoorlichting adviseert over zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering;

    • e. adviseurs die een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het verlenen van financiële diensten en uit hoofde van die hoofdberoepswerkzaamheid inzicht hebben in de financiële situatie van consumenten, voorzover zij, zonder daarvoor van de aanbieder provisie te ontvangen, consumenten adviseren en de door hen verstrekte adviezen in het verlengde liggen van hun hoofdberoepswerkzaamheid;

    • f. adviseurs voorzover zij adviseren over financiële instrumenten aan personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf en niet tevens beleggingsdiensten verlenen.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is slechts van toepassing indien het adviseren slechts een marginaal onderdeel uitmaakt van de totale werkzaamheden van de adviseur en hij het aanbevolen financiële product niet tevens aanbiedt of met betrekking tot het aanbevolen financiële product niet tevens een beleggingsdienst verleent, bemiddelt, optreedt als gevolmachtigde agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent.

  • 3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing voorzover de adviseurs in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermelden dat zij voor het adviseren over het beleggingsobject niet onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten.

Artikel 46

  • 4 Adviseurs in financiële instrumenten die niet tevens beleggingsdiensten verlenen zijn vrijgesteld van artikel 4:20 van de wet indien zij adviseren aan personen die handelen in de uitoefening van hun beroep of bedrijf.

§ 4.7. Bemiddelaars

Vrijstelling als bedoeld in artikel 4:7 van de wet

Artikel 47

  • 1 Van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde zijn vrijgesteld:

    • a. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a;

    • b. bemiddelaars die geen kredietbeheerder zijn, voorzover hun werkzaamheden slechts betrekking hebben op het incasseren van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten inzake krediet;

    • c. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in verzekeringen aan:

      • 1°. rechtspersonen waarin zij deelnemen;

      • 2°. vennootschappen waarvan zij vennoot zijn; of

      • 3°. rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;

    • d. bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in artikel 7, aanhef en onderdelen c en d;

    • e. bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in artikel 7, aanhef en onderdeel a;

    • f. gemeenten voorzover zij bemiddelen in zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering tussen financiëledienstverleners en consumenten van wie het inkomen niet meer dan 130 procent van de relevante bijstandnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand bedraagt.

    • g. gemeenten als bedoeld in onderdeel f voorzover zij adviseren over de verzekering waarin zij bemiddelen.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing voorzover de desbetreffende bemiddelaar in reclame-uitingen en documenten waarin een aanbod van het beleggingsobject in het vooruitzicht wordt gesteld vermeldt dat hij voor het bemiddelen in het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.

Artikel 48

Bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, zijn vrijgesteld van artikel 4:75, eerste lid, van de wet voorzover de andere onderneming volledig voor hen verantwoordelijk is als bedoeld in artikel 6, derde lid, en:

  • a. een financiële onderneming is die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank heeft;

  • b. een financiële onderneming is die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar heeft; of

  • c. een onderlinge waarborgmaatschappij is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft, waaraan een verklaring ingevolge de artikelen 3 of 4 van dat koninklijk besluit is verleend.

Artikel 49

  • 2 Het eerste lid is slechts van toepassing voorzover het goederenkrediet betreft waarvan de looptijd niet langer is dan de verwachte economische levensduur van de verschafte roerende zaak, of dan de periode van dienstverlening en indien het goederenkrediet dient ter verschaffing van het genot van een roerende zaak, dan wel het verlenen van een dienst en de desbetreffende bemiddelaar in goederenkrediet:

    • a. de consument niet adviseert over het goederenkrediet; en

    • b. een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan bemiddeling in goederenkrediet.

Artikel 50

§ 4.9. Herverzekeringsbemiddelaars

Vrijstelling als bedoeld in artikel 4:7 van de wet

Artikel 52

Herverzekeringsbemiddelaars zijn vrijgesteld van de artikelen 4:16, eerste lid, 4:17, eerste lid, en 4:99 van de wet en, indien ten minste een van de feitelijk leidinggevenden van de betreffende herverzekeringsbemiddelaar ten minste drie jaar relevante werkervaring heeft, van de artikelen 5 tot en met 7 van het besluit. Voorzover zij adviseren of bemiddelen zijn herverzekeringsbemiddelaars tevens vrijgesteld van artikel 4:72, onderscheidenlijk 4:73 van de wet.

Hoofdstuk 5. Vrijstelling van het Deel Gedragstoezicht financiële markten

§ 5.1. Aanbieden van effecten

Vrijstelling als bedoeld in artikel 5:5 van de wet

Artikel 53

  • 1 Van artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten aanbieden aan het publiek of toelaten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt, voorzover het betreft:

    • a. effecten zonder aandelenkarakter die worden uitgegeven door een lidstaat of een decentraal overheidslichaam van een lidstaat, een openbare internationale instelling waarbij een of meer lidstaten aangesloten zijn, de Europese Centrale Bank of een centrale bank van een lidstaat;

    • b. aandelen in het kapitaal van een centrale bank van een lidstaat;

    • c. effecten die onvoorwaardelijk en onherroepelijk gegarandeerd zijn door een lidstaat of door een van de decentrale overheidslichamen van een lidstaat;

    • d. effecten die worden uitgegeven door een vereniging of door een instelling zonder winstoogmerk, met het oog op het verwerven van de middelen die nodig zijn om haar niet-commerciële doelen te verwezenlijken;

    • e. effecten zonder aandelenkarakter die worden uitgegeven door een bank, voorzover deze effecten:

      • 1°. doorlopend worden aangeboden aan het publiek of onderdeel uitmaken van aanbiedingen aan het publiek of toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt waarbij over een periode van twaalf maanden sprake is van ten minste twee afzonderlijke aanbiedingen of toelatingen van effecten van eenzelfde categorie of klasse;

      • 2°. niet achtergesteld, converteerbaar of omwisselbaar zijn;

      • 3°. geen recht geven tot het inschrijven op of verwerven van andere categorieën effecten en niet aan een derivaat gekoppeld zijn;

      • 4°. de ontvangst van terugbetaalbare deposito’s belichamen;

      • 5°. gedekt zijn door een depositogarantiestelsel als bedoeld in richtlijn nr. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG L 135);

    • f. effecten zonder aandelenkarakter die worden uitgegeven door een bank waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding minder dan € 50 miljoen bedraagt, welk grensbedrag wordt berekend over een periode van twaalf maanden, indien deze effecten:

      • 1°. doorlopend worden aangeboden aan het publiek of onderdeel uitmaken van aanbiedingen aan het publiek of toelatingen tot de handel op een gereglementeerde markt waarbij over een periode van twaalf maanden sprake is van ten minste twee afzonderlijke aanbiedingen of toelatingen van effecten van eenzelfde categorie of klasse;

      • 2°. niet achtergesteld, converteerbaar of omwisselbaar zijn; en

      • 3°. geen recht geven tot het inschrijven op of verwerven van andere categorieën effecten en niet aan een derivaat gekoppeld zijn; of

  • 2 Het aanbieden van effecten aan het publiek en toelaten van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge hoofdstuk 5.1 van het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de wet is bepaald, voorzover het betreft effecten die deel uitmaken van een aanbieding waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding binnen de Europese Economische Ruimte, berekend per categorie en over een periode van twaalf maanden, minder dan € 2,5 miljoen bedraagt.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt de totale tegenwaarde van de aanbiedingen van in een groep verbonden groepsmaatschappijen opgeteld.

  • 4 Indien een aanbieding niet uitsluitend aan gekwalificeerde beleggers wordt gedaan is het tweede lid slechts van toepassing voor zover de aanbieders in reclame-uitingen en documenten waarin de aanbieding of de toelating in het vooruitzicht wordt gesteld, vermelden dat ingevolge de wet geen verplichting bestaat tot het algemeen verkrijgbaar stellen van een prospectus dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten ter zake van de aanbieding of toelating en dat op de aanbieding of toelating geen toezicht wordt uitgeoefend door de Autoriteit Financiële Markten.

  • 5 Degenen die, onverminderd het eerste lid, aanhef en onderdeel a, c, f, en het tweede lid, een prospectus opstellen overeenkomstig hoofdstuk 5.1 van de wet, kunnen de Autoriteit Financiële Markten verzoeken om dit prospectus goed te keuren. In dat geval zijn de artikelen 5:9, eerste lid, 5:9a en 5:10 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54

  • 1 Van artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten aanbieden aan het publiek, voor zover:

    • a. ter zake van een eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek artikel 5:3, tweede lid, van de wet, artikel 53, of 55, van toepassing was;

    • b. ter zake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een gereglementeerde markt artikel 5:4 van de wet of artikel 53, eerste lid, van toepassing was; of

    • c. ter zake van een eerdere aanbieding van dezelfde effecten aan het publiek in Nederland of ter zake van een eerdere toelating van dezelfde effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.

  • 2 Het aanbieden van aandelen, of certificaten daarvan, aan het publiek is vrijgesteld van hetgeen ingevolge hoofdstuk 5.1 van het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de wet is bepaald, voorzover op de toelating daarvan tot de handel op de gereglementeerde markt artikel 5:4, aanhef en onderdeel a, van de wet van toepassing is en ter zake van een eerdere toelating tot de handel op dezelfde gereglementeerde markt van dezelfde aandelen, of certificaten daarvan, van dezelfde categorie of klasse, een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.

  • 3 Het aanbieden van aandelen, of certificaten daarvan, aan het publiek die voortkomen uit de conversie of omruiling van andere effecten of uit de uitoefening van rechten verbonden aan andere effecten is vrijgesteld van hetgeen ingevolge hoofdstuk 5.1 van het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de wet is bepaald, voorzover:

    • a. ter zake van de aanbieding van die andere effecten aan het publiek een prospectus algemeen verkrijgbaar is gesteld dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten of een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat; en

    • b. de aan te bieden aandelen, of certificaten daarvan, van dezelfde categorie of klasse zijn als de reeds aangeboden effecten.

Artikel 55

Van artikel 5:2 van de wet zijn vrijgesteld degenen die effecten aanbieden aan het publiek, voorzover de effecten worden aangeboden aan personen, niet zijnde gekwalificeerde beleggers, die een schriftelijke overeenkomst van lastgeving hebben afgesloten met een vermogensbeheerder die op grond van de wet in Nederland beleggingsdiensten mag verlenen en die op grond van die overeenkomst zonder last of ruggespraak met de volmachtgever naar eigen inzicht transacties kan verrichten of bewerkstelligen.

§ 5.2a. Openbaar bod op effecten

Vrijstelling als bedoeld in artikel 5:81, tweede lid, van de wet

Artikel 56a

Van artikel 5:74, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld bieders voor zover zij een openbaar bod uitbrengen op effecten:

  • a. waar geen rechtstreeks of potentieel stemrecht aan verbonden is, met uitzondering van niet-royeerbare certificaten; of

  • b. die door henzelf zijn uitgegeven.

Artikel 56b

Van artikel 5:79 van de wet zijn vrijgesteld bieders voor zover zij effecten verwerven:

  • a. in regelmatig verkeer op markten in financiële instrumenten;

  • b. met toepassing van de artikelen 92a, 201a of 336 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; of

  • c. ingevolge een openbaar bod waarvan de aanmeldingstermijn geheel of ten dele samenvalt met een openbaar bod dat door een derde wordt uitgebracht op effecten van de doelvennootschap.

Artikel 56c

Van artikel 8, eerste lid van het Besluit openbare biedingen Wft, voor zover het de verplichting betreft tot vermelding in het biedingsbericht van de gegevens bedoeld in bijlage B, paragraaf 1, onderdeel 1, Bijlage C, onderdeel 1 en Bijlage D, onderdeel 1 van dat besluit, zijn vrijgesteld bieders voor zover zij een openbaar bod aankondigen of uitbrengen op rechten van deelneming in een beleggingsinstelling waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.

§ 5.3. Toepassen van een gedragscode door institutionele beleggers

Vrijstelling als bedoeld in artikel 5:87 van de wet

Artikel 57

Beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 4, onderdelen a tot en met e, en beleggingsinstellingen waarvan alleen rechten van deelneming zijn aangeboden aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling, zijn vrijgesteld van artikel 5:86, eerste lid, van de wet.

Hoofdstuk 6. Overgangsbepalingen

§ 6.1. Bijzondere bepalingen

Vrijstelling als bedoeld in de artikelen 2:59, eerste lid, 2:64, eerste lid, 2:79, eerste lid, 2:85, eerste lid, 2:91, eerste lid, 2:95, eerste lid en 2:104, eerste en tweede lid, van de wet

Artikel 58

  • 2 Het eerste lid is van toepassing totdat de Autoriteit Financiële Markten op de in dat lid bedoelde aanvraag heeft beslist. Artikel 31, tweede tot en met vierde lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Financiën,

G. Zalm

Naar boven