Omschrijving technische voorzieningen tot bewoning bestemde gebouwen
[Regeling vervallen per 01-07-2009]
1. Vloerisolatie met R ≥ 2.5 m2.K/W
Toepassing: het isoleren van de begane grondvloer of van de vloer boven een onverwarmde
ruimte of de buitenlucht door middel van het aanbrengen van een isolatielaag aan de
onderzijde van de vloer. Bij woningen zonder kruipruimte of een kruipruimte met een
hoogte (te meten tussen de onderzijde van de begane grondvloer en de vloer van de
kruipruimte) van minder dan 60 cm, is het aanbrengen van vloerisolatie aan de bovenzijde
van de begane grondvloer toegestaan mits hiervoor bovenop de isolatielaag harde vloerafwerkingsmaterialen
worden toegepast.
Technische omschrijving: een laag isolatiemateriaal, welke niet uit in situ gespoten
polyurethaan bestaat, met een warmteweerstand (R) van ten minste 2,50 m2 .K/W, of
b) een in situ gespoten laag HCFK vrije polyurethaan, voorzien van een certificaat
waaruit blijkt dat de laag voldoet aan de beoordelingsrichtlijn 1332/02 van het BKB, met een warmteweerstand (R) van ten minste 2,50 m2 .K/W.
Uitgangspunt bij de vereiste warmteweerstand (R) is een ventilatievoorziening in
twee tegenover elkaar gelegen buitenmuren, met een gezamenlijke doorlaat van 100 mm2 per m2 vloeroppervlak.
2. Bodemisolatie met R ≥ 1,30 m2.K/W (bodem/opgaande werk) of R ≥ 3,00 m2.K/W (bodem)
Toepassing: het bedekken van de bodem van een kruipruimte met een isolerende laag,
eventueel samen met het opgaande werk tot aan de begane grondvloer.
Technische omschrijving: een isolerende laag met een warmteweerstand (R) van ten
minste 1,30 m2 .K/W voor de bodem van de kruipruimte en van ten minste 1,30 m2 .K/W voor het opgaande werk of een warmteweerstand (R) van ten minste 3,00 m2 .K/W voor de bodem wanneer het opgaande werk niet wordt geïsoleerd. Met het opgaande
werk wordt bedoeld de funderingen van buitengevels en woningscheidende muren gerekend
vanaf de bodem van de kruipruimte tot aan de onderzijde van de begane grondvloer.
De minimale warmteweerstand dient gewaarborgd te zijn rekening houdende met de ter
plaatse mogelijke hoeveelheid staand water. Tevens dient de bereikbaarheid van eventueel
aanwezige leidingen gehandhaafd te blijven.
Uitgangspunt bij de vereiste warmteweerstand (R) is een ventilatievoorziening in
twee tegenover elkaar gelegen buitenmuren, met een gezamenlijke doorlaat van 100 mm2 per m2 vloeroppervlak.
3. Spouwmuurisolatie met R ≥ 1,30 m2.K/W
Toepassing: het isoleren van de spouwmuur van een buitengevel, buitengeveldeel of
binnenwand grenzend aan een onverwarmde ruimte.
Technische omschrijving: een laag isolatiemateriaal met een warmteweerstand (R) van
ten minste 1,30 m2 .K/W.
4. Gevelisolatie met R ≥ 2,50 m2.K/W
Toepassing: het isoleren van de binnen- of buitenzijde van een buitengevel, buitengeveldeel
(waaronder begrepen borstweringen en het vervangen van glas door een niet transparante
laag) of een binnenwand grenzend aan een onverwarmde ruimte.
Technische omschrijving: een laag isolatiemateriaal met een warmteweerstand (R) van
ten minste 2,50 m2 .K/W.
5. Dak- of vlieringisolatie met R ≥ 2,50 m2.K/W
Toepassing: het isoleren van hetzij een dak hetzij een onverwarmde vliering, met uitzondering
van een plat dak aan de onderzijde of van een schuin dak met UF-schuim onder de dakpannen.
Technische omschrijving: een laag isolatiemateriaal met een warmteweerstand (R) van
ten minste 2,50 m2 .K/W.
6. HR++glas
Toepassing: het beperken van energieverliezen via ramen door middel van warmtereflecterend
isolerend meervoudig glas.
Technische omschrijving: warmtereflecterend isolerend meervoudig glas dat voorzien
is van de vermelding van de productnaam en het kenmerk HR++ glas (vastgesteld volgens de nationale BRL 2202,1999 of de BRL 3105,2001 c.q. de
ten tijde van het aanbrengen van de voorziening geldende BRL) in de afstandhouder
en een spouwbreedte van ten minste 15 mm of een U-waarde heeft van ten hoogste 1,20
W/m2 .K berekend conform NEN-EN 673 (dec.1997). Het toepassen van geïntegreerde roeden
is toegestaan.
7. Galerij- of balkonafdichting
Toepassing: het winddicht dichtzetten van balkons en galerijen bij meergezinswoningen.
Technische omschrijving: beglazing, beplating of andere bouwkundige voorziening.
8. Installatie voor het terugwinnen van warmte uit ruimteventilatielucht
Toepassing: het terugwinnen van warmte uit ruimteventilatielucht.
Technische omschrijving: een warmtewisselsysteem, inclusief het daarbij behorende
kanaalwerk en de luchtbehandelingskast, met een energetisch rendement van ten minste
80%.
9. Vloer- of wandverwarming aangesloten op Lage Temperatuur Centraal Verwarmingssysteem
Toepassing: het verwarmen van woonkamer en keuken door middel van vloer- of wandverwarming
gekoppeld aan een lage temperatuur centraal verwarmingssysteem.
Technische omschrijving: vloer- of wandverwarming in woonkamer en keuken gekoppeld
aan een (aangepaste) warmwaterverwarmingsinstallatie waarvan de ontwerp-aanvoertemperatuur
maximaal 55°C bedraagt, waarbij bovendien het afgiftevermogen van de aangebrachte
vloer- of wandverwarming groot genoeg is om in deze vertrekken als hoofdverwarming
te dienen.
De warmwaterverwarmingsinstallatie dient te voldoen aan de kwaliteitseisen geformuleerd
in ISSO publicatie 50 ‘Kwaliteitseisen Verwarmingsinstallaties Woningen’ (1999).
10. Fotovoltaïsche zonne-energie (PV-systeem)
Toepassing: het opwekken van elektriciteit uit zonlicht, waarbij de opgewekte elektriciteit
direct wordt gebruikt in het gebouw waar de voorziening is geïnstalleerd of wordt
teruggeleverd aan het openbare elektriciteitsnet.
Technische omschrijving: een aan het gebouw verbonden systeem van één of meerdere
panelen met fotovoltaïsche zonnecellen en één of meerdere spanningsomvormers met een
gezamenlijk piekvermogen van minimaal 90 Watt piekvermogen (Wp) per gebouw. Het piekvermogen
(Wp) van de zonnepanelen van het systeem wordt bepaald conform IEC 60904.
11. Zonneboiler
Toepassing: het verwarmen van tapwater met behulp van zonlicht.
Technische omschrijving: één of meerdere zonnecollectoren en een warmteopslagvat
dat een jaarlijkse opbrengst heeft van ten minste 3,0 GJ bepaald volgens NPR 7976
‘Bepaling van de energetische opbrengst van zonneboilers’ voor zonneboilers met een
oppervlak kleiner dan 6 m2 . Voor zonneboilers met een oppervlak groter of gelijk aan 6 m2 moet de jaarlijkse opbrengst in GJ bepaald worden conform ENV 12977, waarbij de klimaatgegevens
uit NPR 7976 gehanteerd moeten worden. Het warmtapwatergebruik moet genomen worden
conform NPR 7976 voor collectieve zonneboilers.
12. Warmtepompboiler
Toepassing: verwarming van warmtapwater met behulp van omgevingswarmte.
Technische omschrijving: een warmtepomp die warmte onttrekt aan ventilatielucht en
een warmteopslagvat.
Voor elektrische warmtepompen dient de Coëfficiënt of Performance (COP) minimaal 2,4
te bedragen gemeten conform NEN-EN 255-3.
Voor gasgedreven warmtepompen dient de gas utilization efficiency (GUE) minimaal 1,2
te bedragen gemeten conform NEN-EN 12309-2. Het vermogen van de warmtepomp moet voldoende
zijn om 80% van de warmtapwatervraag te dekken.
13. Warmtepomp voor ruimteverwarming
Toepassing: ruimteverwarming met behulp van omgevingswarmte.
Technische omschrijving: een warmtepomp die warmte onttrekt aan de bodem, grondwater
of oppervlaktewater en die is gekoppeld aan een lage temperatuur centraal verwarmingssysteem
(LTV-systeem) waarvan de ontwerp-aanvoertemperatuur (T aanvoer) maximaal 55°C bedraagt.
Voor elektrische warmtepompen dient de Coëfficiënt of Performance (COP) van de warmtepomp,
bepaald volgens NEN-EN 14511 of NEN-EN 255, minimaal 3,5 te zijn bij de testcondities
die overeenkomen met het systeemontwerp.
Voor gasgedreven warmtepompen dient de gas utilization efficiency (GUE) in the heating
mode van de warmtepomp, bepaald volgens de NEN-EN 14511 en de NEN-EN 12309-2, minimaal
1,4 te zijn bij de testcondities die overeenkomen met het systeemontwerp.