Programma Transportbesparing (7e aanvraagperiode)
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
1. Inleiding
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Het Programma Transportbesparing is een programma als bedoeld in artikel 2 van de Subsidieregeling milieu- en energie-efficiency in het goederenvervoer
2002 (SMEG). De bepalingen van de SMEG zijn van toepassing op de indiening en behandeling van de in het kader van dit programma
in te dienen aanvragen, welke bepalingen op enige specifieke onderdelen in dit programma
nader uitgewerkt zijn.
Het Programma Transportbesparing is gericht op de in de Nota Mobiliteit, het Nationaal
Milieubeleidsplan 4 en de Nota Milieu en Economie geformuleerde doelstelling van de
regering om de milieubelasting door het goederenvervoer in de periode tot het jaar
2010 aanzienlijk te beperken. Het onderhavige programma past in een reeks gelijksoortige
programma’s die is gestart in het jaar 2000 en zal lopen tot en met 2007 en wordt
aangeduid met het volgnummer van de aanvraagperiode. Het onderhavige programma betreft
de zevende aanvraagperiode.
De afgelopen jaren is het goederenvervoer fors gestegen. Naar verwachting zal het
ook de komende jaren toenemen. Transportbesparing richt zich op het verminderen van
de vraag naar goederenvervoer, zonder de economische ontwikkeling te beperken. Het
betreft projecten waarmee door de innovatie van een fysiek product of productieproces
een vermindering van het aantal ritkilometers wordt gerealiseerd. Bevordering van
de efficiency in het goederenvervoer door een wijziging in product of productieproces
leidt tot minder groei van dat vervoer dan zonder deze efficiency verbetering zou
hebben plaatsgevonden.
De doelstellingen van het programma zijn:
-
– bevorderen van milieu- en energie efficiency in het goederenvervoer door vermindering
van de uitstoot van CO2 of NOx in relatie tot bereikbaarheid, milieu en veiligheid;
-
– het verkrijgen van, of overdragen van vernieuwende voorbeelden en daarmee stimuleren
van een sterker bewustzijn voor het begrip transportbesparing bij producenten en verladers;
-
– het verkrijgen van informatie voor het Ministerie van Verkeer en Waterstaat over kansen
voor beleid op het gebied van transportbesparing.
De belangrijkste doelgroepen van dit programma zijn producenten, verladers en brancheorganisaties.
Ten behoeve van transportbesparing kunnen twee clusters van mogelijke maatregelen
worden onderscheiden:
-
– geringere uitstoot van CO2 of NOx door een vermindering van het te verplaatsen volume en/of gewicht.
Hieronder kunnen, onder andere, projecten vallen die zich richten op het verminderen
van de verplaatsing van lucht en water, het herontwerpen van producten door het gebruik
van lichtere materialen of het gebruik van elektronische informatiedragers.
-
– geringere uitstoot van CO2 of NOx door een vermindering van de afstand waarover de goederen worden vervoerd.
Hieronder kunnen, onder andere, projecten vallen die zich richten op innovaties in
de productieketen of samenwerking met andere partijen uit de keten, met als gevolg
productie op locatie of tussenbewerkingen die vervallen.
In dit programma wordt verstaan onder:
-
– Minister: Minister van Verkeer en Waterstaat.
-
– Een samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande
uit ten minste twee natuurlijke personen of rechtspersonen, waarvan ten minste één
een onderneming in stand houdt, niet zijnde een samenwerkingsverband waarvan de deelnemers
te beschouwen zijn als behorend tot eenzelfde onderneming.
-
– Een brancheorganisatie: een niet-publiekrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid,
die blijkens zijn statuten als doel heeft het behartigen van de belangen van ondernemers
die behoren tot eenzelfde bedrijfstak, of een samenhangend deel daarvan en die niet
bedrijfsmatig werkzaam is.
-
– Een groep: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
a. een natuurlijk persoon of privaatrechtelijk rechtspersoon, die direct of indirect:
-
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
– volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
– in overwegende mate zeggenschap heeft over één of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
b. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen.
-
– SMEG: Subsidieregeling milieu- en energie-efficiency in het goederenverkeer 2002
2. Projecten
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
2.1. Voor subsidiëring van haalbaarheidsprojecten en demonstratieprojecten, als bedoeld
in artikel 1, onderdeel e en onderdeel h van de SMEG komen op grond van dit programma in aanmerking:
-
a. een rechtspersoon die een project uitvoert;
-
b. een onderneming, niet zijnde een rechtspersoon, die als zodanig staat ingeschreven
in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en die een project uitvoert;
-
c. een samenwerkingsverband dat een project uitvoert;
-
d. een brancheorganisatie die een project uitvoert.
De projecten worden voor eigen rekening en risico uitgevoerd. In het geval van een
samenwerkingsverband worden de projecten voor eigen rekening en risico van elke deelnemer
aan dit verband uitgevoerd.
2.2. Voor subsidiëring komen uitsluitend in aanmerking projecten in de zin van:
– Haalbaarheidsprojecten:
Een haalbaarheidsproject is een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit
een analyse en een beoordeling van de mogelijkheden om ten behoeve van een rechtspersoon,
een onderneming, een branche, keten of cluster van ondernemingen binnen een termijn
van 5 jaar maatregelen passende in dit programma in te voeren. De maximale projectduur
bedraagt één jaar.
– Demonstratieprojecten:
Een demonstratieproject is een samenhangend geheel van activiteiten die een technische
en economisch risico inhouden, gericht op het (laten) maken én uitvoeren van een concreet
implementatieplan voor het invoeren van transportbesparingsmaatregelen alsmede de
daarmee samenhangende activiteiten die gericht zijn op het demonstreren van de voorzieningen
en de resultaten. Het gaat om de daadwerkelijke toepassing en het demonstreren van
de resultaten van de toepassing. De maximale projectduur bedraagt twee jaar.
2.3. Haalbaarheidsprojecten en demonstratieprojecten worden beoordeeld volgens de
tendermethodiek, zoals opgenomen in dit Programma, inclusief advisering van een commissie
van externe deskundigen.
2.4. Voor subsidiëring van kennisoverdrachtprojecten, als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van de SMEG komen op grond van dit programma in aanmerking:
een brancheorganisatie of een samenwerkingsverband die het project ook uitvoert of
laat uitvoeren.
2.5. Voor subsidiëring komen uitsluitend in aanmerking projecten in de zin van:
– Kennisoverdrachtprojecten
Een kennisoverdrachtproject is een samenhangend geheel van activiteiten, gericht op
het overdragen van kennis van vernieuwende voorbeelden op het terrein van transportbesparing.
Onder kennis wordt verstaan informatie over en ervaringen met specifieke maatregelen
die leiden tot transportbesparing.
Het gaat om voorlichtingsprojecten over transportbesparing waarbij een branche, cluster,
keten of ander samenwerkingsverband systematisch wordt gewezen op de mogelijkheden
van transportbesparing aan de hand van concrete maatregelen, voorbeelden en methodieken.
De maximale projectduur bedraagt twee jaar.
2.6. De uitvoering van het project wordt binnen drie maanden na de beslissing op de
aanvraag gestart. Van de hierboven genoemde termijnen kan alleen afgeweken worden
na voorafgaande schriftelijke toestemming van de programmabeheerder.
3. Programmabeheerder
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken ‘SenterNovem’ is aangewezen
als programmabeheerder als bedoeld in artikel 1, onderdeel b van de SMEG en is door de Minister gemandateerd om dit programma uit te voeren.
4. Aanvragen
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Subsidieaanvragen voor haalbaarheidsprojecten en demonstratieprojecten in het kader
van het onderhavige programma moeten zijn ontvangen in de periode vanaf het moment
van inwerkingtreding van dit besluit tot uiterlijk 30 juni 2006.
Subsidieaanvragen voor kennisoverdrachtprojecten in het kader van het onderhavige
programma dienen uiterlijk 3 oktober 2006 te zijn ontvangen.
Aanvragen kunnen worden ingediend bij: SenterNovem, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag.
Aanvragen die niet tijdig ontvangen zijn, worden niet in behandeling genomen.
De subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier dat
bij SenterNovem verkrijgbaar is. Ook nadere informatie over het Programma Transportbesparing
is verkrijgbaar bij SenterNovem. Naast een plan van aanpak, hierna toegelicht, dienen
ook alle overige bescheiden genoemd in het aanvraagformulier mede te worden opgestuurd.
Het plan van aanpak ten aanzien van elk van de drie soorten projecten bevat in ieder
geval de hieronder bedoelde informatie.
-
– de achtergrond van het project;
-
– het doel van het project;
-
– de doelgroep van het project;
-
– de beschrijving en de aanpak van het project;
-
– de projectfasering en de fasering van de gemaakte kosten en een prognose van de kasgelden;
-
– een uitgewerkte projectbegroting;
-
– een uitwerking van de bijdrage van het project aan de doelstellingen van het Programma
Transportbesparing conform de beoordelingscriteria.
5. Behandeling van en beslissing op aanvragen
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
De programmabeheerder geeft op de aanvraag een beschikking binnen dertien weken na
afloop van de in onderdeel 4 van deze bijlage genoemde termijn voor indiening. Indien
de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt de programmabeheerder
de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen
de beschikking tegemoet kan worden gezien.
De programmabeheerder beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag:
-
– indien de aanvraag niet past binnen dit Programma Transportbesparing;
-
– indien hij het onaannemelijk acht dat het project binnen de in het plan van aanpak
gestelde termijn kan worden uitgevoerd;
-
– indien niet wordt voldaan aan artikel 3 SMEG dan wel indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen het project al is
gestart.
De artikelen 4:25, tweede lid en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn voorts van toepassing.
5.1. Haalbaarheids- en demonstratieprojecten
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Met betrekking tot de beoordeling van haalbaarheidsprojecten en demonstratieprojecten
adviseert de Commissie Transportbesparing (hierna: de Commissie) de programmabeheerder
over de aanvragen ter zake van de projecten die niet op een van de onderdeel 5 van
deze bijlage bedoelde gronden zijn afgewezen. De Commissie bestaat, naast de voorzitter,
uit twee tot zes personen. De samenstelling is bekendgemaakt in de Staatscourant (Stcrt.
2004, 17 en Stcrt. 2004, 126). De voorzitter en de leden zijn voor een termijn van
vier jaar benoemd. Ze zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.
Een lid van de Commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van
het advies indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.
De Commissie stelt haar eigen werkwijze vast. De Minister kan waarnemers aanwijzen
die het recht hebben de vergaderingen van de Commissie bij te wonen, en voorziet in
het secretariaat van de Commissie.
Deze aanvragen worden niet behandeld in volgorde van binnenkomst, maar op basis van
een tendersysteem, zoals opgenomen in artikel 8, derde lid, van de SMEG en hierna nader uitgewerkt. De Commissie geeft in elk geval een negatief advies:
-
– in het geval niet wordt voldaan aan de artikel 3 van de SMEG;
-
– in het geval dat de voorgestelde innovatie niet nieuw is voor Nederland of geen betrekking
heeft op een voor Nederland nieuwe toepassing van de voorgestelde innovatie. Onder
innovatie wordt verstaan een vernieuwing van het voorgestelde fysieke product of productieproces.
De Commissie rangschikt de aanvragen die niet door de programmabeheerder zijn afgewezen,
dan wel waarvoor door de Commissie geen negatief advies is gegeven, zodanig dat een
project hoger gerangschikt wordt naarmate het project meer bijdraagt aan de volgende
criteria:
-
a. Effect, dan wel potentieel effect van de maatregelen die worden onderzocht in het
kader van haalbaarheidsprojecten en die worden gepresenteerd bij demonstratieprojecten
op het milieu. Het betreft de mate waarin een vermindering optreedt van de uitstoot
van CO2 en NOx door reductie van ritkilometers als gevolg van het project en de wijze waarop dit
aannemelijk wordt gemaakt (rekenmethode). En de mate waarin positieve dan wel negatieve
neveneffecten (voor veiligheid en gebruik van materialen, energie, water, geluid en
het ontstaan van afval) optreden ten gevolge van het project.
-
b. De innovativiteit van het project
De mate van vernieuwing van de voorgestelde product- of procesinnovatie.
-
c. Slaagkans van het project. Toetsing vindt plaats op de volgende onderdelen:
-
– Technisch risico. Indien er sprake is van een (proef)project met een zeker technisch
gehalte in de maatregelen gaat het om de mate waarin de technische risico’s in de
ogen van de Commissie door de voorgestelde projectaanpak en het voorgestelde projectteam
kunnen worden weggenomen.
-
– Organisatorische risico’s. Hierbij gaat het om de mate waarin de relevante partijen
uit de keten die noodzakelijk zijn om het project en de implementatie van de voorgestelde
maatregel tot een succes te maken, bij het project betrokken zijn.
-
– Financiële risico’s. Hierbij gaat het om de vraag welke kostenbesparing mag worden
verwacht naar aanleiding van het project, welke (investerings)kosten daar tegenover
staan en op welke termijn de (investerings)kosten worden terugverdiend.
-
d. De mate waarin de projectresultaten worden toegepast, dan wel kunnen worden toegepast,
zowel binnen de onderneming(en) van de bij het project betrokken projectpartner(s)
als elders in de markt. Het gaat hier om de vragen in hoeverre de projectresultaten
in ogenschouw worden genomen bij toekomstige investeringsbeslissingen, hoeveel andere
bedrijven in de branche de voorgestelde maatregel kunnen implementeren, in hoeveel
branches de maatregel kan worden doorgevoerd en wat de totale potentiële transportbesparing
(ritkilometers per jaar) is.
Voor zover het gaat om Multinationale Ondernemingen in de zin van de OESO Richtlijnen
voor Multinationale Ondernemingen dient de aanvrager bij de aanvraag aan te geven
bekend te zijn met de inhoud van deze Richtlijnen en te verklaren zich te zullen inspannen
deze naar vermogen in zijn onderneming toe te passen.
Bij het opstellen van de rangschikking wegen alle genoemde criteria even zwaar.
De programmabeheerder verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van de door de
Commissie voorgestelde rangschikking. De programmabeheerder kan afwijken van het advies
van de Commissie als hij van mening is dat het advies niet zorgvuldig tot stand is
gekomen, dan wel in strijd is met de SMEG of dit programma. De programmabeheerder zal in de regel subsidie verlenen, beginnend
bij de hoogst gerangschikte aanvraag tot dat het subsidieplafond is bereikt.
5.2. Kennisoverdracht
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Aanvragen voor kennisoverdrachtprojecten worden door de programmabeheerder beoordeeld.
Conform artikel 8 eerste en tweede lid van de SMEG geldt hierbij het zogenaamde ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’-principe. Als
datum van ontvangst geldt de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften
voor indiening.
Ten einde voor honorering in aanmerking te komen, dient een kennisoverdrachtproject
te passen binnen de doelstellingen van dit programma, artikel 3 SMEG en in ieder geval ook te voldoen aan de volgende criteria:
-
a. Reële slaagkans van het project. Hierbij wordt vooral gekeken naar de expertise en
capaciteiten van de aanvrager en naar de organisatorische en financiële haalbaarheid
van het project.
-
b. Het moet gaan om daadwerkelijk en actief overdragen van kennis. Hierbij kan worden
gedacht aan het organiseren van voorlichtingsdagen, workshops, presentaties, cursussen
en dergelijke. Het enkel genereren van kennis of ter beschikking stellen van informatie
is niet voldoende.
-
c. De totale kosten van het project dienen in redelijke verhouding te staan tot de beoogde
baten van het project, die tot uitdrukking komen in de doelstelling van het project.
6. Subsidiabele kosten
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
– Haalbaarheidsprojecten
Als projectkosten voor haalbaarheidsprojecten worden in nadere beperking op artikel 7 SMEG uitsluitend in aanmerking genomen de volgende per kostencategorie bedoeld in artikel 7 SMEG vermelde, rechtstreeks aan de uitvoering van het haalbaarheidsproject toe te rekenen,
na de indiening van de aanvraag door een subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:
-
a. personeelskosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend
op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen
3 en 4 van de loonstaat van het betrokken personeel, exclusief volledige winstafhankelijke
uitkeringen, verhoogt met het wettelijke dan wel op de grond van een individuele of
collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van
1600 productieve uren per jaar;
-
b. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen,
exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;
-
c. kosten ter zake van advies en soortgelijke diensten, studies en onderzoeksactiviteiten,
exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;
-
d. een opslag voor algemene kosten, groot 30% van de onder a bedoelde kosten.
– Demonstratieprojecten
Als projectkosten voor demonstratieprojecten worden in nadere beperking op artikel 7 SMEG uitsluitend in aanmerking genomen de volgende per kostencategorie bedoeld in artikel 7 SMEG vermelde uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan de uitvoering
van het demonstratieproject toe te rekenen, na indiening van de aanvraag door een
subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:
-
a. personeelskosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend
op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen
3 en 4 van de loonstaat van het betrokken personeel, exclusief volledige winstafhankelijke
uitkeringen, verhoogd met het wettelijke dan wel op de grond van een individuele of
collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van
1600 productieve uren per jaar;
-
b. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen gebaseerd op historische aanschafprijzen,
exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;
-
c. de kosten van aangeschafte machines en apparatuur, met dien verstande dat wordt uitgegaan
van de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten,
of afschrijvingstermijnen, berekend op basis van de historische aanschafwaarde exclusief
winstopslag bij transacties binnen een groep, een lineaire afschrijvingsmethode en
een levensduur van vijf jaar:
-
d. kosten van nieuw te bouwen gebouwen, dan wel aan te kopen gebouwen, voor zover deze
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project en gedurende de uitvoering van
het project uitsluitend dienstbaar zijn aan het project. Voor het bepalen van de subsidiabele
kosten van deze gebouwen wordt de voorgenomen projectduur afgezet tegen de afschrijvingstermijn.
De hieruit volgende verhouding is het deel van de totale bouwkosten, dan wel aankoopkosten,
dat als subsidiabele projectkosten wordt gezien. Hierbij wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn
van 20 jaar;
-
e. kosten ter zake van advies en soortgelijke diensten, studies en andere rechtstreeks
aan het project toe te rekenen activiteiten met inbegrip van voor het project noodzakelijke,
rechtstreeks aan het project toe te rekenen kosten betreffende aangekochte technische
kennis en octrooien, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;
-
f. een opslag voor algemene kosten, groot 30% van de onder a. bedoelde kosten.
– Kennisoverdrachtprojecten
Als projectkosten voor kennisoverdrachtprojecten worden in nadere beperking op artikel 7 SMEG uitsluitend in aanmerking genomen de volgende per kostencategorie bedoeld in artikel 7 SMEG vermelde uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan de uitvoering
van het kennisoverdrachtproject toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door
een subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:
-
a. personeelskosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend
op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen
3 en 4 van de loonstaat van het betrokken personeel, exclusief volledige winstafhankelijke
uitkeringen, verhoogt met het wettelijke dan wel op de grond van een individuele of
collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van
1600 productieve uren per jaar;
-
b. kosten ter zake van advies en soortgelijke diensten exclusief winstopslagen bij transacties
binnen een groep;
-
c. een opslag voor algemene kosten, groot 30% van de onder a. bedoelde kosten.
Voor alle projecten geldt dat de kosten in aanmerking worden genomen met inbegrip
van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt deze omzetbelasting
niet kan verrekenen met door hem af te dragen omzetbelasting.
7. Subsidiebedragen
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
De hoogte van de subsidie wordt bepaald met in achtneming van:
– Haalbaarheidsprojecten
Rechtspersonen en ondernemingen, niet zijnde een rechtspersoon, die als zodanig staan
ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel: maximaal 75% van
de subsidiabele projectkosten, met een subsidiemaximum van € 30.000,–.
Samenwerkingsverbanden en brancheorganisaties: maximaal 75% van de subsidiabele projectkosten,
met een subsidiemaximum van € 70.000,–.
Indien de aanvrager een kleine of middelgrote onderneming betreft in de zin van verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de
toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine
en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10), of indien het gehele samenwerkingsverband
bestaat uit louter kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van genoemde verordening,
kan het percentage tot maximaal 85% worden verhoogd, voorzover de subsidiemaxima van
respectievelijk € 30.000,– en € 70.000,– niet worden overschreden.
– Demonstratieprojecten
Rechtspersonen, ondernemingen niet zijnde een rechtspersoon die als zodanig staan
ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, samenwerkingsverbanden
en brancheorganisaties: maximaal 25% van de subsidiabele projectkosten, met een subsidiemaximum
van € 160.000,–.
Indien de aanvrager een kleine of middelgrote onderneming betreft in de zin van de
verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de
toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine
en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10), of indien het gehele samenwerkingsverband
bestaat uit louter kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van genoemde verordening,
kan het percentage tot maximaal 35% worden verhoogd, voorzover het subsidiemaximum
van € 160.000,– niet wordt overschreden.
– Kennisoverdrachtprojecten
Samenwerkingsverbanden en brancheorganisaties: maximaal 75% van de subsidiabele projectkosten,
met een maximum van € 80.000,– .
Indien ter zake van het project of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan
of de Commissie van de Europese gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts
een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totaal van subsidiebedragen niet
meer bedraagt dan de hierboven in de overeenkomende gevallen genoemde percentages.
De programmabeheerder wijst subsidieaanvragen af voorzover door verstrekking van de
gevraagde subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
8. Subsidieplafond
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Het subsidieplafond voor de zevende aanvraagperiode van het Programma Transportbesparing
bedraagt € 1.000.000,– voor haalbaarheidsprojecten en demonstratieprojecten gezamenlijk
en € 400.000,– voor kennisoverdrachtprojecten.
9. Rapportages, voorschotten en eindafrekening
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
De volgende regels met betrekking tot rapportages, voorschotten en declaraties zijn
van toepassing:
1.a. Van het bedrag, bedoeld in artikel 11, onderdeel d van de SMEG, kan maximaal 50% bij wijze van voorschot worden verleend op basis van kasprognoses
voor de totale duur van het project, voorzover de in enig begrotingsjaar beschikbare
kasruimte dit toelaat. Het verzoek om uitbetaling van een voorschot moet binnen vier
maanden na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening worden ingediend met
gebruikmaking van een bij de programmabeheerder verkrijgbaar formulier. Hierbij geldt
dat er nog geen kosten gemaakt en betaald hoeven te zijn in het kader van het haalbaarheids-,
demonstratie- of, kennisoverdrachtproject.
1.b. Demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten: Voor de uitbetaling van nog eens
30% van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag kan een tweede
verzoek tot voorschot worden ingediend bij de programmabeheerder, op het moment dat
daadwerkelijk kosten zijn gemaakt en betaald. Indien geen gebruik is gemaakt van de
eerste voorschotmogelijkheid geldt dat het percentage van 30 vervangen wordt door
80.
Verzoeken om uitbetaling van een tweede voorschot dienen schriftelijk te worden ingediend
met gebruikmaking van een bij de programmabeheerder verkrijgbaar formulier. Het verzoek
gaat vergezeld van alle bescheiden die blijkens de beschikking tot subsidieverlening
met het verzoek moeten worden meegezonden. Uitbetaling van (delen van) het voorschot
wordt geweigerd indien de hiervoor bedoelde bescheiden ontbreken. Uitbetaling van
het tweede bij demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten is slechts mogelijk indien
de subsidieontvanger kan aantonen dat op het moment van indiening van het verzoek
de geprognosticeerde projectkosten reeds zijn gemaakt en betaald.
2. De subsidieontvanger brengt na afloop van een periode van zes maanden schriftelijk
verslag uit omtrent de uitvoering van het demonstratie- of kennisoverdrachtproject.
Tevens dient de subsidieontvanger een declaratie in, waaruit de daadwerkelijke gemaakte
en betaalde kosten blijken. Binnen één maand na afloop van de uitvoering van het haalbaarheidsproject
dient de subsidieontvanger een eindrapportage in die betrekking heeft op het haalbaarheidsproject,
alsmede een einddeclaratie met accountantsverklaring conform het controleprotocol
dat door de programmabeheerder wordt verstrekt.
3. Binnen drie maanden na afloop van de uitvoering van het demonstratie- of kennisoverdrachtproject
dient de subsidieontvanger een eindrapportage in die betrekking heeft op het demonstratie-
of kennisoverdrachtproject, alsmede een einddeclaratie met accountantsverklaring conform
het controleprotocol dat door de programmabeheerder wordt verstrekt.
10. Openbaarheid projectresultaten
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
De subsidieontvanger geeft bij het uitvoeren van het project op de in de subsidiebeschikking
aangegeven manier bekendheid aan het feit dat het project wordt uitgevoerd in het
kader van het Programma Transportbesparing (7e aanvraagperiode) van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De subsidieontvanger
zal daarbij ingaan op de achtergronden en doelstellingen van het programma. Daarnaast
zal de subsidieontvanger in het kader van de uitvoering van het Programma Transportbesparing
medewerking aan de volgende zaken:
-
– het tot stand komen van een samenvatting bij aanvang van het project, die openbaar
gemaakt kan worden;
-
– het verzorgen van minstens één presentatie over het project tijdens een voorlichtingsbijeenkomst,
seminar of andere bijeenkomst;
-
– het tot stand komen van een samenvatting na afronding van het project, die openbaar
gemaakt kan worden.
11. Overige verplichtingen
[Regeling vervallen per 01-07-2011]
Voor de overige verplichtingen wordt verwezen naar de verplichtingen voortvloeiend
uit de SMEG.