Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2017

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16 januari 2006, nr. TRCJZ/2006/99, houdende regels met betrekking tot de werkzaamheden van de Raad voor plantenrassen (Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a. besluit: Besluit werkzaamheden Raad voor plantenrassen;

    • b. richtlijn (EEG) 66/401: richtlijn nr. 66/401/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (PbEG L 125);

    • c. richtlijn (EEG) 66/402: richtlijn nr. 66/402/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (PbEG L 125);

    • d. richtlijn (EG) 2002/53: richtlijn nr. 2002/53/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (PbEG L 193);

    • e. richtlijn (EG) 2002/54: richtlijn nr. 2002/54/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (PbEG L 193);

    • f. richtlijn (EG) 2002/55: richtlijn 20002/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PbEG L 193);

    • g. richtlijn (EG) 2002/56: richtlijn 2002/56/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen (PbEG L 193);

    • h. richtlijn (EG) 2002/57: richtlijn nr. 2002/57/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PbEG L 193);

    • i. richtlijn (EG) 2003/90: richtlijn nr. 2003/90/EG van de Commissie van 6 oktober 2003 houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van landbouwgewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (PbEG L 254);

    • j. richtlijn (EG) 2003/91: richtlijn nr. 2003/91/EG van de Commissie van 6 oktober 2003, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2002/55/EG van de Raad wat betreft de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen van groentegewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat onderzoek (PbEG L 254);

    • k. richtlijn (EG) 2008/90: richtlijn nr. 2008/90/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2008, betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (PbEU L 267);

    • l. richtlijn (EG) 2008/62: richtlijn nr. 2008/62/EG van de Commissie van 20 juni 2008 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen (PbEU L 162);

    • m. richtlijn (EG) 2009/145: richtlijn (EG) nr. 2009/145 van de Commissie van 26 november 2009 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen van groenten die van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden worden gekweekt en die door genetische erosie worden bedreigd, en van groenterassen die geen intrinsieke waarde hebben voor de commerciële productie van gewassen maar die ontwikkeld zijn voor de teelt onder bijzondere omstandigheden, en voor het in de handel brengen van zaaizaad van die landrassen en rassen (PbEU L 312);

    • n. richtlijn (EU) 2014/97: uitvoeringsrichtlijn nr. 2014/97/EU van de Commissie van 15 oktober 2014 tot uitvoering van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad wat betreft de registratie van leveranciers en van rassen en de gemeenschappelijke lijst van rassen (PbEU 2014, L 298);

    • o. basiszaad: zaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn (EG) 2002/55, voor zover het groentegewassen betreft, zaad als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van richtlijn (EG) 66/401 voor zover het groenvoedergewassen betreft, zaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c, c bis, en d, van richtlijn (EG) 66/402 voor zover het zaaigranen betreft, zaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van richtlijn (EG) 2002/54 voor zover het bieten betreft of zaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c en d, van richtlijn (EG) 2002/57 voor zover het oliehoudende planten en vezelgewassen betreft;

    • p. basispootgoed: pootgoed als bedoeld in artikel 2, aanhef, onderdeel b, van richtlijn (EG) 2002/56;

    • q. standaardzaad: zaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van richtlijn (EG) 2002/55;

    • r. identiteitsmonster: materiaal dat ten behoeve van het technisch onderzoek, bedoeld in artikel 35 van de wet, ter beschikking wordt gesteld aan de Raad of aan een instelling als bedoeld in artikel 16 van het besluit;

    • s. instandhoudingsras:

      • 1°. landras van een landbouwgewas;

      • 2°. ras van een landbouwgewas, dat zich op natuurlijke wijze heeft aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden;

      • 3°. landras van een groentegewas, of

      • 4°. ras van een groentegewas, dat van oudsher op bepaalde plaatsen en in bepaalde gebieden wordt gekweekt,

      dat door genetische erosie wordt bedreigd;

    • t. landras: een stel populaties of klonen van een plantensoort die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de milieuomstandigheden van hun gebied;

    • u. genetische erosie: verlies, in de loop van de tijd, van genetische diversiteit tussen en binnen populaties of rassen van dezelfde soort, of verkleining van de genetische basis van een soort door menselijk ingrijpen of milieuveranderingen;

    • v. gebied van oorsprong: het gebied of de gebieden waarin het ras van oudsher geteeld is en waaraan het zich op natuurlijke wijze heeft aangepast;

    • w. voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras: ras dat geen intrinsieke waarde heeft voor de commerciële productie van gewassen, maar dat ontwikkeld is voor teelt onder bijzondere omstandigheden.

  • 2 Een hybride ras als bedoeld in artikel 1, aanhef, onderdeel e, van het besluit is het product van een bewuste, voor elke zaadproductie herhaalde kruising tussen twee of meer ouderlijnen die hiertoe afzonderlijk in stand gehouden worden.

Hoofdstuk 2. Het rassenregister

Artikel 2

  • 3 Voor zover rassen worden toegelaten overeenkomstig de artikelen 8 en 10 van het besluit wordt het technisch onderzoek tot vaststelling van de cultuur- en gebruikswaarde-aspecten uitgevoerd op verzoek en op kosten van de aanvrager tot toelating.

Hoofdstuk 3. De toelating van rassen en opstanden

Artikel 3a

De fruitgewassen, bedoeld in artikel 8a van het besluit, zijn de gewassen zoals opgenomen in bijlage 1 van richtlijn (EG) 2008/90.

Artikel 3b

  • 1 Een ras van een fruitgewas als bedoeld in artikel 3a, wordt toegelaten indien het voldoet aan de eisen genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, van richtlijn (EU) 2014/97.

  • 2 Indien de aanvrager bij de aanvraag informatie verstrekt waaruit naar het oordeel van de Raad blijkt dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, is voldaan wordt geen technisch onderzoek uitgevoerd.

Artikel 3c

  • 1 In afwijking van artikel 3b wordt een ras van een fruitgewas als bedoeld in artikel 3a, waarvan teeltmateriaal reeds voor 30 september 2012 in Nederland in de handel is gebracht, toegelaten indien de Raad van oordeel is dat het ras voldoet aan het voor dergelijke rassen in artikel 7, vierde lid, van richtlijn (EG) 2008/90 bepaalde.

  • 2 In afwijking van artikel 17 bedraagt het aanvraagtarief voor de toelating van de rassen, bedoeld in het eerste lid, € 0.

Artikel 3d

  • 1 De Raad draagt zorg voor de bewaring van het dossier waarop een toelating van een ras van een fruitgewas berust.

  • 2 De toelating van een ras van een fruitgewas geldt ten hoogste 30 jaar of, ingeval van een genetisch gemodificeerd ras, voor de periode dat het desbetreffende genetisch gemodificeerde organisme krachtens de richtlijnen (EU) 2001/18 of (EU) 1829/2003 tot de teelt is toegelaten.

  • 3 De toelating van een ras kan op aanvraag bij een door de Raad beschikbaar gesteld middel voor ten hoogste 30 jaar worden verlengd:

    • a. indien het materiaal van het desbetreffende ras nog beschikbaar is, en

    • b. ingeval van een genetisch gemodificeerd ras, indien en voor de periode dat het desbetreffende genetisch gemodificeerde organisme krachtens de richtlijnen (EU) 2001/18 of (EU) 1829/2003 tot de teelt is toegelaten.

  • 4 De Raad kan de toelating van een ras tevens verlengen indien hij van oordeel is dat zulks bijdraagt aan het behoud van de genetische diversiteit en duurzame productie of een ander algemeen belang dient.

  • 5 De Raad trekt een toelating van een fruitgewas in, ingeval:

    • a. naar zijn oordeel niet of niet meer aan de aan de toelating gestelde eisen wordt voldaan, of

    • b. bij de aanvraag van de toelating of tijdens het onderzoek ernaar onjuiste of misleidende inlichtingen zijn verstrekt ten aanzien van de feiten op basis waarvan het ras is toegelaten.

Artikel 4

De landbouwgewassen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het besluit, zijn de gewassen als opgenomen in de richtlijnen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van richtlijn (EG) 2002/53.

Artikel 5

  • 2 Als opstand van bekende origine worden uitsluitend autochtone opstanden als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, subonderdeel i, van richtlijn (EG) 1999/105 bestaande uit ten minste dertig individuen van het desbetreffende geslacht toegelaten.

Artikel 7

  • 1 Degene die in verband met de aanvraag tot toelating van een ras van een groentegewas, onderscheidenlijk een landbouwgewas, heeft verklaard het desbetreffende ras in stand te houden, houdt een administratie bij aan de hand waarvan de instandhouding op enig moment gecontroleerd kan worden.

  • 2 In deze administratie zijn gegevens opgenomen die betrekking hebben op de productie van alle aan het basiszaad of basispootgoed voorafgaande generaties.

Artikel 8

  • 2 De toelating van een ras of een opstand wordt ingetrokken ingeval de toestemming om dat materiaal in de handel te brengen wordt ingetrokken.

Artikel 9

Voor rassen van groentegewassen waarvan het zaad slechts als standaardzaad kan worden gecontroleerd, kunnen door de aanvrager uitgevoerd onderzoek en bij de teelt opgedane praktische ervaringen in aanmerking worden genomen in samenhang met de resultaten van een onderzoek door een door de Raad aangewezen instelling als bedoeld in artikel 16, derde lid, van het besluit.

Artikel 10

  • 1 Het onderzoek, bedoeld in artikel 16 van het besluit, wordt bij rassen van groentegewassen uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften, bedoeld in bijlage I of bijlage II van richtlijn (EG) 2003/91, voor wat betreft de vaststelling van de onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit van de in die bijlagen opgenomen gewassen waarbij:

    • alle raskenmerken zoals opgenomen in de voorschriften, bedoeld in bijlage I, in aanmerking worden genomen, of

    • de met een asterisk aangeduide raskenmerken zoals opgenomen in de voorschriften, bedoeld bijlage II, in aanmerking worden genomen.

  • 2 Het technisch onderzoek, bedoeld in artikel 16 van het besluit, wordt bij rassen van groentegewassen die niet zijn opgenomen in de bijlagen, bedoeld in het eerste lid, voor wat betreft de vaststelling van de onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit uitgevoerd overeenkomstig de voor de desbetreffende gewassen opgestelde protocollen, bedoeld in artikel 18 van het besluit.

Artikel 10a

Het onderzoek, bedoeld in artikel 16 van het besluit, wordt bij rassen van fruitgewassen uitgevoerd overeenkomstig:

  • a. artikel 6, tweede en vierde lid, van richtlijn (EU) 2014/97, en

  • b. de voor het desbetreffende gewas opgestelde protocollen, bedoeld in artikel 18 van het besluit.

Artikel 11

  • 1 Het technisch onderzoek, bedoeld in artikel 16 van het besluit, wordt bij rassen van landbouwgewassen uitgevoerd overeenkomstig:

    • a. de voorschriften, bedoeld in bijlage I of bijlage II van richtlijn (EG) 2003/90 voor wat betreft de vaststelling van de onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit van de in die bijlagen opgenomen gewassen, waarbij:

      • alle in de voorschriften, bedoeld in bijlage I, opgenomen raskenmerken in aanmerking worden genomen, of

      • de in de voorschriften, bedoeld in bijlage II, met een asterisk aangeduide raskenmerken in aanmerking worden genomen, en

    • b. de voorschriften opgenomen in bijlage III van richtlijn (EG) 2003/90 met betrekking tot de kenmerken aan de hand waarvan de cultuur- en gebruikswaarde wordt onderzocht.

  • 2 Het technisch onderzoek, bedoeld in artikel 16 van het besluit, wordt bij rassen van landbouwgewassen die niet zijn opgenomen in de bijlagen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor wat betreft de vaststelling van de onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit uitgevoerd overeenkomstig de voor de desbetreffende gewassen opgestelde protocollen, bedoeld in artikel 18 van het besluit.

Artikel 12

De Raad kan de beoordeling van een aanvraag tot toelating van een ras of tot verlening van kwekersrecht baseren op een onderzoek als bedoeld in artikel 19 van het besluit indien:

  • a. het onderzoek waarop het over te nemen rapport is gebaseerd, zal worden uitgevoerd, wordt uitgevoerd of is uitgevoerd in opdracht van een andere met rassentoelating of kwekersrechtverlening belaste autoriteit van een Unie-staat;

  • b. de Raad de instelling, belast met het technisch onderzoek, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdelen a, b en c, heeft erkend als onderzoeksinstelling voor het desbetreffende gewas, en

  • c. de aanvrager aangeeft dat het identiteitsmonster dat zal worden onderzocht, wordt onderzocht of is onderzocht behoort bij de aanvraag in Nederland.

Artikel 12a

  • 1 Een instandhoudingsras wordt toegelaten indien de Raad, met inachtneming van de basiskenmerken voor landbouwgewassen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn (EG) 2008/62, onderscheidenlijk voor groentegewassen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn (EG) 2009/145, betreffende onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit, van oordeel is dat:

    • a. het betrokken ras, blijkens onderzoek of kennis, verkregen door praktische ervaring tijdens teelt, vermeerdering en gebruik:

      • 1°. voldoende duidelijk te onderscheiden is van elk ander instandhoudingsras uit het gebied van oorsprong,

      • 2°. voldoende homogeen is, en

      • 3°. voldoende bestendig is;

    • b. het betrokken ras blijkens de aan de Raad ter beschikking staande informatie van belang is voor de instandhouding van plantaardige genetische bronnen;

    • c. het betrokken ras in stand wordt gehouden in zijn gebied van oorsprong, en

    • d. de beschrijving en benaming van het betrokken ras wat landbouwgewassen betreft voldoet aan de eisen van richtlijn (EG) 2008/62 en wat groentegewassen betreft aan de eisen van richtlijn (EG) 2009/145.

  • 2 Indien de homogeniteit wordt vastgesteld op basis van afwijkende typen, wordt een populatienorm van 10% en een toelatingskans van ten minste 90% toegepast.

  • 3 Een ras is voldoende bestendig indien gebleken is dat de kenmerkende eigenschappen onveranderd blijven na achtereenvolgende vermeerdering.

  • 4 De Raad kan protocollen vaststellen met betrekking tot de eisen aan de documentatie behorende bij een aanvraag tot toelating als instandhoudingsras, om de Raad in staat te stellen de aanvraag te toetsen aan de eisen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.

  • 5 Bij een toelating als bedoeld in het eerste lid vermeldt de Raad in het rassenregister Nederland als gebied van oorsprong

Artikel 12b

Een instandhoudingsras wordt niet toegelaten indien:

  • a. het ras reeds in de gemeenschappelijke rassenlijst, bedoeld in artikel 1 van richtlijn (EG) 2002/53 of in de gemeenschappelijke rassenlijst, bedoeld in artikel 3, derde lid, van richtlijn (EG) 2002/55, is opgenomen als ander ras dan instandhoudingsras;

  • b. het ras van de gemeenschappelijke rassenlijst is afgevoerd binnen de laatste twee jaar;

  • c. de overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van richtlijn (EG) 2002/53, onderscheidenlijk artikel 15, tweede lid, van richtlijn (EG) 2002/55, geldende termijn minder dan twee jaar geleden is verstreken, of.

  • d. het ras wordt beschermd door communautair kwekersrecht als bedoeld in verordening nr. 2100/94/EG van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227) of door nationaal kwekersrecht of hiertoe een aanvraag aanhangig is.

Artikel 12c

  • 1 Een voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras van een groentegewas wordt toegelaten indien de Raad met inachtneming van de basiskenmerken, bedoeld in artikel 22, tweede lid, van richtlijn (EG) 2009/145 betreffende onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit, van oordeel is dat:

    • a. het betrokken ras, blijkens onderzoek of kennis, verkregen door praktische ervaring tijdens teelt, vermeerdering en gebruik:

      • 1°. voldoende duidelijk te onderscheiden is van elk ander voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras;

      • 2°. voldoende homogeen is, en

      • 3°. voldoende bestendig is;

    • b. het betrokken ras blijkens de aan de Raad ter beschikking staande informatie geen intrinsieke waarde heeft voor de commerciële productie van gewassen, maar ontwikkeld is voor teelt onder bijzondere landbouwtechnische, klimatologische of bodemkundige omstandigheden;

    • c. de beschrijving en benaming van het betrokken ras voldoet aan de eisen van richtlijn (EG) 2009/145.

  • 2 Indien de homogeniteit wordt vastgesteld op basis van afwijkende typen, wordt een populatienorm van 10% en een toelatingskans van ten minste 90% toegepast.

  • 3 Een ras is voldoende bestendig indien gebleken is dat de kenmerkende eigenschappen onveranderd blijven na achtereenvolgende vermeerdering.

  • 4 De Raad kan protocollen vaststellen met betrekking tot de eisen aan de documentatie behorende bij een aanvraag tot toelating als voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras, om de Raad in staat te stellen de aanvraag te toetsen aan de eisen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 12d

Een voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras wordt niet toegelaten indien:

  • a. het ras reeds in de gemeenschappelijke rassenlijst, bedoeld in artikel 3, derde lid, van richtlijn (EG) 2002/55 is opgenomen als ander ras dan voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkeld ras;

  • b. het ras van de gemeenschappelijke rassenlijst in afgevoerd binnen de laatste twee jaar;

  • c. de overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van richtlijn (EG) 2002/55, geldende termijn minder dan twee jaar geleden is verstreken, of

  • d. het ras wordt beschermd door communautair kwekersrecht als bedoeld in verordening nr. 2100/94/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227) of door nationaal kwekersrecht of hiertoe een aanvraag aanhangig is.

Artikel 12e

  • 1 Bij de vaststelling van de benaming van instandhoudingsrassen en voor teelt onder bijzondere omstandigheden ontwikkelde rassen die voor 25 mei 2000 bekend waren, kan worden afgeweken van verordening nr. 637/2009/EG van de Commissie van 22 juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen betreffende de geschiktheid van rasbenamingen voor landbouw- en groentegewassen (PbEU L 191).

  • 2 De Raad kan meer dan één naam voor een instandhoudingsras toelaten indien de desbetreffende namen voor dat ras van oudsher bekend zijn.

Hoofdstuk 4. Kwekersrecht

Artikel 13

  • 1 Het gebruik van geoogst materiaal, bedoeld in artikel 22 van het besluit, is toegestaan mits de teler aan de houder van het kwekersrecht vóór 15 mei van het kalenderjaar waarin de teelt waarbij gebruik gemaakt is van geoogst materiaal, wordt geoogst, ten minste gegevens verstrekt omtrent:

    • a. de naam- en adresgegevens van het bedrijf;

    • b. het ras waarvan de teler het geoogste materiaal heeft ingezaaid, onderscheidenlijk heeft gepoot,

    • c. het gewicht van het geoogste materiaal dat is ingezaaid of gepoot, en

    • d. de met het geoogste materiaal ingezaaide of gepote oppervlakte.

  • 2 De teler is voor het gebruik van het geoogste materiaal de houder van het kwekersrecht een redelijke vergoeding verschuldigd.

  • 3 De redelijke vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:

    • a. voor het gewas aardappel 60%, en

    • b. voor graangewassen ten minste 60%

    van de vergoeding die in het handelsverkeer verschuldigd is voor het gebruik van een licentie voor het desbetreffende ras, tenzij de houder van het kwekersrecht en de teler anders overeenkomen.

Artikel 14

Voor de volgende rassen bedraagt de duur van het kwekersrecht 30 jaar:

  • a. De rassen van het gewas aardappel, aardbei, acacia, anthurium, appel, es, esdoorn, iep, kers, kornoelje, krent, lijsterbes, linde, magnolia, peer, populier, pruim en wilg.

  • b. De rassen van bolgewassen als bedoeld in bijlage II van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007, alsmede freesia en nerine.

Hoofdstuk 5. Aanvragen en verzoeken bij de Raad voor plantenrassen

Artikel 15

  • 1 Aanvragen als bedoeld in de artikelen 36, 55, eerste lid, en 85 van de wet worden ingediend met behulp van een door de Raad ter beschikking gesteld, volledig ingevuld en ondertekend formulier waarbij een of meer relevante beschrijvingsbladen worden gevoegd.

  • 2 In de door de aanvrager verstrekte beschrijving van het ras wordt mede beschreven de wijze waarop het ras is gekweekt, dan wel is ontdekt en ontwikkeld.

  • 3 Bij de aanvraag wordt in voorkomend geval op verzoek van de Raad een representatieve kleurenfoto verstrekt.

  • 4 De door de aanvrager verstrekte beschrijving van de wijze waarop het ras is gekweekt dan wel is ontdekt en ontwikkeld, wordt beschouwd als informatie die vertrouwelijk aan de Raad wordt meegedeeld.

  • 5 Aanvragen als bedoeld in artikel 36 van de wet voor een fruitgewas gaan tevens vergezeld van de gegevens, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdelen a, b en d, en derde lid, van richtlijn (EU) 2014/97 en kunnen vergezeld gaan van de gegevens bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdelen a en b, van richtlijn (EU) 2014/97.

Artikel 16

  • 1 Een verzoek tot verlening van een licentie als bedoeld in artikel 62 van de wet is met redenen omkleed en bevat:

    • a. de voorwaarden waaronder de verzoeker de licentie wenst te verkrijgen,

    • b. indien mogelijk de voorwaarden waaronder de houder van het kwekersrecht de licentie bereid is te verlenen, en

    • c. de benaming van het ras en de naam van het gewas waartoe het ras behoort.

  • 2 De Raad zendt een afschrift van het verzoek aan de houder van het kwekersrecht waarbij deze in de gelegenheid wordt gesteld te reageren binnen een door de Raad gestelde termijn.

  • 3 De Raad kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, verlengen en de verzoeker en de houder van het kwekersrecht in de gelegenheid stellen schriftelijk nadere toelichting te geven.

Hoofdstuk 6. Tarieven

§ 1. Tarieven voor werkzaamheden Raad voor plantenrassen

Artikel 17

  • 1 Voor de behandeling van een aanvraag:

    • a. tot verlening van kwekersrecht als bedoeld in artikel 55 van de wet, is de aanvrager aan de Raad een bedrag verschuldigd van € 438;

    • b. tot toelating van een ras als bedoeld in artikel 36 of 85 van de wet, is de aanvrager aan de Raad een bedrag verschuldigd van € 438 voor een ras van een tuinbouwgewas en € 594 voor een ras van een landbouwgewas;

    • c. tot zowel de verlening van kwekersrecht voor een ras als bedoeld onder a als de toelating van datzelfde ras als bedoeld onder b, mits de aanvragen gelijktijdig zijn ingediend, is de aanvrager aan de Raad een bedrag verschuldigd van € 438 voor een ras van een tuinbouwgewas en € 594 voor een ras van een landbouwgewas.

  • 2 Indien een aanvraag tot kwekersrechtverlening en toelating van eenzelfde ras van een tuinbouwgewas in dezelfde teeltperiode plaatsvindt en niet gelijktijdig zijn ingediend, is de aanvrager voor de laatst ingediende aanvraag aan de Raad een bedrag verschuldigd van € 57.

  • 3 Indien een aanvraag tot kwekersrechtverlening en toelating van eenzelfde ras van een landbouwgewas in dezelfde teeltperiode plaatsvindt en niet gelijktijdig zijn ingediend, is de aanvrager voor de laatst ingediende aanvraag aan de Raad een bedrag verschuldigd van € 156.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing op een aanvraag die onmiddellijk volgt op en in de plaats komt van de eerste aanvraag voor het desbetreffende ras, indien deze laatste aanvraag voor het desbetreffende ras wegens gebreken bij de inzending van het identiteitsmonster geacht wordt te zijn ingetrokken of is afgewezen.

  • 5 In afwijking van het eerste lid is de aanvrager voor de behandeling van een aanvraag tot toelating van een instandhoudingsras aan de Raad een bedrag verschuldigd van € 42.

  • 6 De bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden bij vooruitbetaling aan de Raad voldaan.

Artikel 18

  • 1 Een houder van een kwekersrecht en een in het rassenregister ingeschreven instandhouder van een ras is voor ieder jaar of gedeelte daarvan aan de Raad een bedrag verschuldigd van € 0.

  • 2 De houder van een kwekersrecht die tevens als instandhouder is ingeschreven in het Rassenregister is voor ieder jaar of gedeelte daarvan aan de Raad een bedrag verschuldigd van € 0.

  • 3 De vergoedingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn bij vooruitbetaling verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin het kwekersrecht of de instandhouding in het rassenregister is ingeschreven.

Artikel 19

Artikel 18 is niet van toepassing op een instandhouder van een aardappelras die uitsluitend op basis van gegevens van de keuringsinstelling als zodanig is geregistreerd.

Artikel 20

  • 1 Indien binnen veertien dagen na de dag, bedoeld in artikel 18, derde lid, niet is betaald, wordt de betrokken instandhouder door de Raad bij aangetekende brief aan zijn betalingsverplichting herinnerd.

  • 2 De inschrijving van een instandhouder in het rassenregister wordt van rechtswege doorgehaald, zodra zes maanden zijn verstreken sinds de vergoeding, bedoeld in artikel 18, eerste lid, verschuldigd is geworden zonder dat deze betaald is.

Artikel 21

  • 1 Indien het onderzoek, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van de wet, door een Nederlandse onderzoeksinstelling zal worden uitgevoerd, is per teeltperiode een bedrag verschuldigd, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling voor de gewasgroep waartoe het desbetreffende ras behoort, vermeerderd met het van toepassing zijnde BTW- percentage ingeval de onderzoeksinstelling gehouden is dit te heffen.

  • 2 Indien het onderzoek, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van de wet, door een buitenlandse onderzoeksinstelling zal worden uitgevoerd, is per teeltperiode een bedrag verschuldigd dat gelijk is aan de vergoeding die de desbetreffende instelling voor dat onderzoek rekent.

  • 3 De Raad publiceert periodiek de hoogte van de vergoedingen, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 De vergoedingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, verschuldigd voor de eerste teeltperiode, worden gelijktijdig met de vergoeding, bedoeld in artikel 17, voldaan. De vergoedingen verschuldigd voor tweede en volgende teeltperioden worden voldaan binnen een door de Raad gestelde termijn.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing ingeval de Raad heeft toegestaan dat het desbetreffende onderzoek in opdracht van de aanvrager wordt uitgevoerd bij een door de Raad aangewezen instelling.

  • 6 Indien de Raad met betrekking tot een aanvraag tot een bijzondere inrichting van het onderzoek besluit, wordt het in het eerste of tweede lid bedoelde bedrag verhoogd met een bedrag ter hoogte van de daaraan verbonden extra kosten, welk bedrag binnen een door de Raad gestelde termijn moet worden voldaan.

Artikel 22

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijktijdig voldaan met de vergoeding, bedoeld in artikel 17.

  • 3 Ingeval het niet mogelijk is het voornemen, bedoeld in het eerste lid, te realiseren, is, onder verrekening van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, artikel 21 van toepassing met dien verstande dat het bedrag verschuldigd voor de eerste teeltperiode binnen een door de Raad gestelde termijn moet worden voldaan.

Artikel 22a

  • 1 Voor een beoordeling van de aanvraag aan de hand van de criteria van artikel 12a, eerste lid, of artikel 12c, eerste lid, op basis van de bij de aanvraag ingediende documentatie is de aanvrager een bedrag verschuldigd van € 600,-.

  • 3 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijktijdig voldaan met de vergoeding, bedoeld in artikel 17.

Artikel 23

Ingeval de Raad op verzoek van de aanvrager en op grond van na de aanvang van het onderzoek, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de wet, van de aanvrager ontvangen gegevens tot een verdergaand onderzoek besluit, kunnen in afwijking van de bedragen, bedoeld in artikel 21 eerste en tweede lid, en artikel 22, eerste lid, de werkelijke kosten van dat onderzoek in rekening worden gebracht.

Artikel 24

  • 2 Ingeval een aanvraag wordt ingetrokken of afgewezen voordat het in artikel 19 van het besluit bedoelde onderzoek in een teeltperiode is aangevangen, wordt het bedrag dat voor het onderzoek gedurende de nog aan te vangen teeltperiode is betaald ingevolge artikel 22, eerste lid, gerestitueerd.

Artikel 25

  • 1 Indien de Raad voor de beoordeling van een bezwaar tegen zijn beslissing een voortzetting van onderzoek, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel a, van de wet, nodig acht, is artikel 23 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat het bedrag verschuldigd voor de eerste teeltperiode binnen de door de Raad gestelde termijn moet worden voldaan.

  • 2 De op grond van het eerste lid verrichte betaling wordt gerestitueerd, indien het bezwaar gegrond wordt verklaard.

Artikel 26

  • 2 Onverminderd het eerste lid is degene op wiens verzoek het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven binnen een door de Raad gestelde termijn een bedrag verschuldigd dat overeenkomt met de kosten van het onderzoek dat ten behoeve van dat advies is uitgevoerd.

Artikel 27

Voor de behandeling van een verzoek strekkende tot aanvulling van de beschrijving als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder a, van de wet is een bedrag verschuldigd van € 70,–.

Artikel 28

Voor de inschrijving van een verzoek tot verlening van een licentie door de Raad als bedoeld in artikel 62 van de wet is een bedrag verschuldigd van € 23,–.

Artikel 29

Voor de inschrijving van een akte van overdracht als bedoeld in artikel 65, vierde lid, van de wet alsmede van overgang van het recht door vererving is met betrekking tot een ras een bedrag verschuldigd van € 23.

Artikel 30

Voor iedere inschrijving in het rassenregister van

  • a. een licentie,

  • b. het proces-verbaal van inbeslagneming van een kwekersrecht,

  • c. de titel waaruit de opheffing van het beslag blijkt,

  • d. de titel waaruit de toewijzing van de verkoop van een in beslag genomen kwekersrecht blijkt, of

  • e. andere stukken, waarvan de belanghebbende inschrijving heeft verzocht, is per ras een bedrag verschuldigd van € 23.

Artikel 31

Indien op verzoek van de aanvrager, de houder van het kwekersrecht, een instandhouder of hun rechtsopvolgers een wijziging, verbetering of aanvulling van de in het register ingeschreven gegevens noodzakelijk is, is, voor zover voor die wijziging, verbetering of aanvulling geen bijzonder tarief is gegeven, een bedrag van € 8 verschuldigd per ingeschreven ras.

Artikel 32

  • 1 Voor de verstrekking van een gewaarmerkt afschrift of gewaarmerkt uittreksel uit:

    • a. het register van aanvragen, is een bedrag verschuldigd van € 20;

    • b. het register van inschrijving, is per bladzijde een bedrag verschuldigd van € 4.

  • 2 De Raad kan afschriften of uittreksels kosteloos verstrekken aan commissies of instellingen, die betrokken zijn bij de uitvoering van de wet, alsmede aan de met verlening van kwekersrecht of rassentoelating belaste autoriteiten in Unie-staten.

Artikel 32a

De bedragen, genoemd in de artikelen 17, 18, 22, 26 en 27 tot en met 32, worden vermeerderd met het van toepassing zijnde BTW-percentage indien het bureau als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de wet gehouden is dit te heffen.

Artikel 33

De in deze paragraaf opgenomen tarieven worden periodiek aangepast aan de ontwikkeling van de lonen en prijzen.

§ 2. Oplegging en inning

Artikel 34

  • 1 De verplichting tot betaling van een geldsom wordt in een factuur vastgesteld.

  • 2 De factuur vermeldt in ieder geval:

    • a. de te betalen geldsom;

    • b. de door de Raad te verrichten of verrichte handelingen als bedoel in artikel 6, tweede lid, van wet;

    • c. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.

Artikel 36

  • 1 Betaling ter voldoening van een bepaalde geldschuld strekt in de eerste plaats tot mindering van de kosten, vervolgens tot mindering van de verschenen rente en ten slotte tot mindering van de hoofdsom en de lopende rente.

  • 2 Indien een schuldenaar verschillende geldschulden heeft bij de Raad, kan de schuldenaar bij de betaling de geldschuld aanwijzen waaraan de betaling moet worden toegekend.

  • 3 De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn.

Artikel 37

  • 1 De Raad kan de schuldenaar uitstel van betaling verlenen.

  • 2 Gedurende het uitstel kan de Raad niet aanmanen of invorderen.

  • 3 De beschikking tot uitstel van betaling vermeldt de termijn waarvoor het uitstel geldt.

  • 4 De Raad kan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.

Artikel 38

De Raad kan de beschikking tot uitstel van betaling intrekken of wijzigen

  • a. indien de voorschriften niet worden nageleefd;

  • b. indien de schuldenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid, of

  • c. voor zover veranderde omstandigheden zich verzetten tegen voortduring van het uitstel.

Artikel 39

De schuldenaar is in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.

Artikel 40

  • 1 De Raad maant de schuldenaar die in verzuim is schriftelijk aan tot betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden.

  • 2 De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.

Artikel 41

  • 1 De Raad kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 7 indien de schuld minder dan € 500 bedraagt en € 15 indien de schuld € 500 of meer bedraagt.

  • 2 De aanmaning vermeldt de vergoeding die in rekening wordt gebracht.

Artikel 42

  • 1 Het dwangbevel, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de wet vermeldt in ieder geval:

    • a. aan het hoofd het woord ‘dwangbevel’;

    • b. het bedrag van de invorderbare hoofdsom;

    • c. de beschikking of het wettelijk voorschrift waaruit de geldschuld voortvloeit;

    • d. de kosten van het dwangbevel, en

    • e. dat het dwangbevel op kosten van de schuldenaar ten uitvoer kan worden gelegd.

  • 2 Het dwangbevel vermeldt, indien van toepassing:

    • a. het bedrag van de aanmaningsvergoeding, en

    • b. de ingangsdatum van de wettelijke rente.

Hoofdstuk 6a. Vacatiegelden en reis- en verblijfkostenvergoeding

Artikel 42a

De leden van de Raad, met uitzondering van de voorzitter en de secretaris, ontvangen voor een zitting van de Raad een vacatiegeld van € 200,– per dag.

Artikel 42b

De reis- en verblijfkosten van de leden van de Raad, met uitzondering van de secretaris worden per zittingsdag vergoed op basis van het Reisbesluit binnenland.

Hoofdstuk 7. Overige bepalingen

Artikel 42c

Indien een Europese richtlijn tot wijziging van een bijlage, genoemd in artikel 10, eerste lid, of artikel 11, eerste lid, daartoe de mogelijkheid biedt, worden onderzoeken die zijn begonnen overeenkomstig de bijlage zoals die gold voor de wijziging van toepassing werd, voortgezet overeenkomstig die eerdere versie van de bijlage.

Artikel 42d

Een wijziging van de richtlijnen, genoemd in artikel 1, gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 44

Deze regeling treedt in werking op het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van inwerkingtreding van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005.

Artikel 45

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant geplaatst worden.

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Bijlage 1. , behorende bij artikel 21, eerste lid, van de Regeling werkzaamheden Raad voor plantenrassen

Nr.

Gewasgroep

Bedrag

 

Landbouwgewassen

 

1

Zaadgewassen

€ 1.559

2

Aardappelen (vegetatief en generatief vermeerderd)

€ 1.874

3

Oliehoudende gewassen

€ 1.984

4

Grasgewassen

€ 2.040

5

Bieten

€ 1.500

6

Instandhoudingsrassen van aardappelgewassen

€ 420

7

Instandhoudingsrassen van granen

€ 264

8

Andere landbouwgewassen

€ 2.014

 

Siergewassen

 

9

Gewassen met levende referentiecollectie, onderzoek onder glas, lange en korte teelt

€ 2.443

10

Gewassen met levende referentiecollectie, veldonderzoek, lange en korte teelt

€ 1.999

11

Gewassen zonder levende referentiecollectie, onderzoek onder glas, lange en korte teelt

€ 1.992

12

Gewassen zonder levende referentiecollectie, veldonderzoek, lange en korte teelt

€ 1.734

 

Groentegewassen

 

13

Veldonderzoek

€ 1.901

14

Veldonderzoek instandhoudingsrassen

€ 219

15

Veldonderzoek heropname versneld

€ 160

16

Velonderzoek heropname uitgebreid

€ 1.901

17

Onderzoek onder glas

€ 2.555

18

Onderzoek onder glas instandhoudingsrassen

€ 342

19

Onderzoek onder glas heropname versneld

€ 392

20

Onderzoek onder glas heropname uitgebreid

€ 2.555

Naar boven