Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006

[Regeling vervalt per 01-07-2027.]
Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 17-10-2015 t/m 14-06-2017

Regeling van 21 december 2005, nr. DJZ/BR/1307-2005, houdende nadere regels met betrekking tot de verstrekking van subsidies door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking (Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006)

De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op de artikelen 2 en 3 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluiten:

Afdeling 1. Algemeen

Paragraaf 1. Begripsomschrijving

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Afdeling 2. Mensenrechten, goed bestuur, internationale rechtsorde, internationale samenwerking

Paragraaf 1. Mensenrechten

Artikel 2.1

De Minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten die niet op grond van een van de overige bepalingen van deze regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen en die strekken tot of dienstig zijn aan de bevordering van de naleving van mensenrechten.

Paragraaf 2. Maatschappelijke transformatie

Artikel 2.2

De minister kan met het oog op de bevordering van de sociale en politieke aspecten van transformatieprocessen naar een democratisch en marktgeoriënteerd bestel subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die niet op grond van een van de overige bepalingen van deze regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen en die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a. vestiging en versterking van pluriforme, democratische rechtsstaten;

  • b. de opbouw van een maatschappelijke middenveld of ‘civil society’;

  • c. het proces van toetreding tot de Europese Unie; of

  • d. de versterking van centrale overheden.

Artikel 2.3

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 2.2, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a. de mondigheid en organisatiegraad van burgers, de pluriformiteit van maatschappelijke organisaties, de mogelijkheden tot betrokkenheid van burgers bij de inrichting van hun maatschappij en het particulier initiatief;

  • b. het functioneren van de rechtsstaat, de kwaliteit van wetgeving, rechtshandhaving en rechtspraak en de rechtsbescherming van burgers;

  • c. het democratisch gehalte en verbetering van het functioneren van overheden, de transparantie van overheidsoptreden en de toegankelijkheid van de overheid voor burgers;

  • d. het toerusten van centrale en decentrale overheden voor hun rol in toetreding tot de Europese Unie en de bevordering van de aanpassingen die daartoe nodig zijn;

  • e. de structuur, capaciteit, kwaliteit en bestuurskracht van centrale overheden; of

  • f. kennisoverdracht, het financieel ondersteunen van studerenden en de ontwikkeling en uitvoering van opleidingen, cursussen, trainingen en stages.

Paragraaf 3. Vrede en veiligheid, internationale rechtsorde, multilaterale samenwerking, bilaterale betrekkingen, overige activiteiten

Artikel 2.4

De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten die niet op grond van een van de overige bepalingen van deze regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen en die strekken tot of dienstig zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het gebied van vrede en veiligheid, het milieu, de internationale rechtsorde, internationale juridische en justitiële samenwerking, de bevordering van de multilaterale samenwerking of de verbetering van bilaterale betrekkingen.

Paragraaf 4. Migratie

Artikel 2.5

De minster kan subsidie verstrekken voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het terrein van migratie.

Paragraaf 5. Gedetineerdenbegeleiding in het buitenland

Artikel 2.6

De Minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aanhet verlenen van bijstand op maatschappelijk, sociaal dan wel geestelijk vlak aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.

Afdeling 3. Noodhulp en personele veiligheid

Paragraaf 1. Noodhulp

Artikel 3.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het lenigen, beperken of voorkomen van menselijke noden ten gevolge van conflicten, natuurrampen of andere noodsituaties.

Artikel 3.2

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 3.1, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a. directe hulpverlening ter voorziening van de primaire behoeften van slachtoffers, meer in het bijzonder de meest kwetsbaren onder hen, op het terrein van :

    • onderdak;

    • voedsel en voedselzekerheid;

    • gezondheidszorg, daaronder begrepen reproductieve gezondheidszorg;

    • water en sanitatie;

    • protectie;

    • terugkeer en hervestiging van vluchtelingen en ontheemden en

    • andere door de Verenigde Naties geïdentificeerde humanitaire aandachtsgebieden;

  • b. versterking van de institutionele capaciteit, waaronder deskundigheidsbevordering, internationaal, in Nederland en in getroffen of kwetsbare gebieden, gericht op de leniging van acute menselijke noden en op het voorbereid zijn op rampen;

  • c. bevordering van de doelgerichtheid en doelmatigheid van de hulpverlening, en

  • d. beperking van humanitaire nood en materiële schade ten gevolge van rampen,

Artikel 3.3

Voor subsidie komen niet in aanmerking:

  • a. identificatiemissies ter verkenning van de noden;

  • b. activiteiten die:

    • geheel of gedeeltelijk bekostigd worden ten laste van gezamenlijke noodhulpfondsen op landenniveau van de Verenigde Naties,

    • betrekking hebben op onderwijs in crisissituaties of

    • het genereren van inkomen als voornaamste doelstelling hebben en

  • c. aanvragen voor een bedrag lager dan € 300.000, uitgezonderd aanvragen met betrekking tot activiteiten, bedoeld in artikel 3.2, onder b.

Artikel 3.4

Voor subsidieverlening op grond van deze afdeling komen uitsluitend in aanmerking rechtspersonen die:

  • a. naar doelstelling en feitelijke werkzaamheden gericht zijn op een breed scala van werkzaamheden;

  • b. wat betreft hulpverlening in noodsituaties aangesloten zijn bij en handelen overeenkomstig de Code of Conduct for the International Red Cross and Red Crescent Movement and Non-Governmental Organizations in Disaster Relief of een daaraan gelijkwaardige gedragscode;

  • c. beschikken over ervaring en een goede staat van dienst in het desbetreffende gebied;

  • d. beschikken over aantoonbare kennis en expertise met de desbetreffende problematiek;

  • e. beschikken over voldoende organisatorische en implementatiecapaciteit en

  • f. in voorkomend geval zelf of door tussenkomst van een lokale partner actief betrokken zijn bij het lokale coördinatiemechanisme van de Verenigde Naties met betrekking tot humanitaire hulp.

Artikel 3.5

In aanvulling op de artikelen 3.2 en 3.3 blijkt uit aanvragen om subsidie op grond van deze afdeling dat:

  • a. de activiteiten voldoen aan internationaal gangbare humanitaire hulpprincipes;

  • b. de aanvraag steunt op een analyse van de noden en gericht is op een duidelijk omschreven doelgroep;

  • c. de activiteiten gekoppeld zijn aan duidelijk en realistisch omschreven resultaten, doelen, instrumenten en indicatoren;

  • d. aandacht bestaat voor het overbruggen van de kloof tussen acute noodhulp en rehabilitatie;

  • e. in een exit strategie is voorzien;

  • f. aandacht bestaat voor de HIV/Aids-problematiek;

  • g. aandacht bestaat voor de problematiek van gender en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en

  • h. de begroting duidelijk en sluitend is en gekoppeld is aan de activiteiten.

Artikel 3.6

Aanvragen zullen mede worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • a. snelheid, aard, schaal en aansluiting van de voorgestelde interventie op geïdentificeerde noden;

  • b. spreiding van donoractiviteiten in relatie tot geïdentificeerde noden;

  • c. daar waar sprake is van een langdurige crisis heeft voortzetting van adequaat uitgevoerde relevante activiteiten prioriteit boven subsidiëring van nieuwe activiteiten;

  • d. het vermijden van negatieve effecten van humanitaire hulp, mede met het oog op de duurzaamheid van de resultaten, alsmede

  • e. complementariteit en toegevoegde waarde ten opzichte van andere initiatieven in hetzelfde gebied.

Artikel 3.7

Subsidie kan worden verleend voor activiteiten waarmee reeds een aanvang is gemaakt indien:

  • a. de activiteiten zo spoedeisend zijn dat van de aanvrager in redelijkheid niet gevergd kan worden dat deze zijn aanvraag voor aanvang daarvan had ingediend;

  • b. de aanvrager bij aanvang van de activiteiten de minister daarvan in kennis heeft gesteld onder mededeling van het voornemen om een subsidieaanvraag in te dienen, en

  • c. de subsidieaanvraag binnen vier weken na aanvang van de activiteiten is ingediend.

Artikel 3.8

  • 1 Af- en overschrijvingen tussen posten op de begroting voor activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie is verleend, behoeven niet ter goedkeuring aan de minister te worden voorgelegd, indien:

    • a. de af- en overschrijdingen het gevolg zijn van gewijzigde of onvoorziene omstandigheden in een situatie van acute nood;

    • b. de af- en overschrijdingen niet meer bedragen dan 25% van de desbetreffende posten, en

    • c. het totaal van de begroting niet wordt overschreden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op vergoedingen voor expatriates en de aanschaf van transportmiddelen en van communicatieapparatuur.

Paragraaf 2. Personele veiligheid

Artikel 3.9

De minister kan subsidie verleden ten behoeve van

  • a. het volgen van veiligheidstrainingen en

  • b. ondersteuning bij het ontwikkelen van een veiligheidsbeleid.

Artikel 3.10

  • 1 Subsidie op grond van paragraaf 2 kan uitsluitend worden verleend aan particuliere organisaties die in risicovolle gebieden activiteiten ontplooien die ten laste van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken worden bekostigd.

  • 2 Subsidie kan worden verleend tot ten hoogste 50% van de kosten van de voor subsidie in aanmerking komende activiteiten. Subsidie wordt niet verleend voor reiskosten.

  • 3 Subsidieaanvragen bevatten in elk geval:

    • a. een lijst met deelnemers;

    • b. vermelding van de landen of regio’s waar deze deelnemers werkzaam zijn of zullen zijn;

    • c. een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d. in voorkomend geval de beoogde aanbieders van de activiteiten en

    • e. een duidelijke en sluitende begroting die gekoppeld is aan de activiteiten.

Afdeling 4. Strategische partnerschappen pleiten en beïnvloeden

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 4.1

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaand onder:

  • strategisch partnerschap: een in een samenwerkingsovereenkomst verankerd samenwerkingsverband van de minister met een maatschappelijke organisatie of meer maatschappelijke organisaties verenigd in een alliantie;

  • alliantie: een samenwerkingsverband van maatschappelijke organisaties die onderling een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten en waarvan ten minste een organisatie beschikt over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht;

  • maatschappelijke organisatie: een niet op winst gerichte en niet door een overheidsinstantie opgerichte of aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie die beschikt over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht;

  • penvoerder: een van de partijen in een alliantie die voor de alliantie als subsidieaanvrager optreedt;

  • lage en laagmiddeninkomenslanden: landen als zodanig aangeduid in de door het Development Assistence Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) meest recent vastgestelde List of Recipients of Official Development Assistence.

Artikel 4.2

  • 1 De minister kan binnen het raam van een strategisch partnerschap subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan duurzame groei en inclusieve ontwikkeling in lage en laagmiddeninkomenslanden door de ondersteuning van maatschappelijke organisaties bij activiteiten op het terrein van pleiten en beïnvloeden.

  • 2 Subsidie wordt niet verleend voor activiteiten die in hoofdzaak gericht zijn op dienstverlening, het leveren van basisvoorzieningen of daarmee samenhangende activiteiten.

Paragraaf 2. Subsidieontvangers

Artikel 4.3

  • 1 Voor subsidie op grond van deze afdeling komen uitsluitend in aanmerking maatschappelijke organisaties die deel uitmaken van een strategisch partnerschap en die statutair zijn gevestigd in Nederland of in een laag of laagmiddeninkomensland en die:

    • a. zich in samenwerking met maatschappelijke organisaties in lage en laagmiddeninkomenslanden inzetten voor inclusieve groei en ontwikkeling voor iedereen, voor bestrijding van armoede en onrecht;

    • b. beschikken over relevante ervaring, capaciteiten en expertise;

    • c. een zodanig beloningsbeleid voeren dat de honorering van bestuurders en medewerkers niet uitstijgt boven de in de rijksdienst gebruikelijke honorering.

  • 2 De ontvanger dan wel de alliantie betrekt ten minste 25% van haar inkomsten uit andere bronnen dan:

    • a. door de minister verleende subsidies en bijdragen en

    • b. bijdragen, verstrekt door ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken of Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gesubsidieerde organisaties, ten laste van die subsidie.

  • 3 Indien subsidie wordt verleend ten behoeve van activiteiten verricht in een alliantie kan de subsidie uitsluitend worden verleend aan de penvoerder. Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, onverschillig welk van de partijen in de alliantie feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 4 Een maatschappelijke organisatie kan voor de toepassing van deze afdeling slechts eenmaal als penvoerder optreden en daarnaast als niet-penvoerder van ten hoogste een andere alliantie deel uitmaken. Maatschappelijke organisaties die zijn gevestigd in een laag of laagmiddeninkomensland kunnen uitsluitend in een alliantie voor subsidie in aanmerking komen.

Paragraaf 3. Beoordeling

Artikel 4.4

  • 2 In afwijking van artikel 6, eerste lid, van het Subsidiebesluit maakt de minister uiterlijk twaalf maanden voorafgaand aan het subsidietijdvak zijn beleidsregels bekend. Ten hoogste vijfentwintig aanvragen kunnen voor subsidieverlening in aanmerking komen.

  • 3 De beoordeling van de aanvragen vindt plaats in twee fasen. De eerste fase is gericht op de selectie van partners waarmee de minister een strategisch partnerschap wil aangaan. De tweede fase is gericht op de verstrekking van subsidie aan de maatschappelijke organisaties in de partnerschappen.

  • 4 Na de eerste fase maakt de minister het subsidieplafond voor toepassing van deze afdeling bekend.

Artikel 4.5

  • 1 De beoordeling in de eerste fase omvat naast een toets aan de criteria, genoemd in artikel 4.3, een beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag aan de hand van een trackrecord en een theory of change.

  • 2 Het trackrecord omvat een feitelijk onderbouwde beschrijving van de ervaring en de bereikte resultaten van de organisatie of de alliantie op het terrein van pleiten en beïnvloeden.

  • 3 De theory of change omvat in elk geval de visie van de organisatie of de alliantie op de in het kader van het strategisch partnerschap beoogde maatschappelijke veranderingen en haar rol daarin, de daaraan ten grondslag liggende analyse, de daartoe voorgenomen interventies, de wijze waarop de effecten en resultaten daarvan worden vastgesteld, een beschrijving van de factoren die bepalend zijn voor succes en de gesignaleerde risico’s alsmede de voorgenomen maatregelen om de risico’s te beperken.

Artikel 4.6

De beoordeling in de tweede fase vindt plaats aan de hand van een binnen het raam van het strategisch partnerschap door de organisatie of de alliantie geformuleerd programmavoorstel.

Paragraaf 4. Overige bepalingen

Artikel 4.7

Aan de subsidieverstrekking kan de voorwaarde worden verbonden dat ten aanzien van een deel van de verstrekte subsidie een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand komt.

Afdeling 5. Thematische financiering

Artikel 5.1

De minister kan subsidie verlenen voor andere activiteiten, dan bedoeld in afdeling 4, in of ten behoeve van ontwikkelingslanden op het terrein van een of meer van de volgende thema’s:

  • voedselzekerheid,

  • water,

  • veiligheid en rechtsorde,

  • mensenrechten,

  • seksuele en reproductieve gezondheid en rechten,

  • gender,

  • klimaat en

  • private sectorontwikkeling.

Afdeling 6. Onderwijs, onderzoek

Paragraaf 1. Internationaal onderwijs en -onderzoek

Artikel 6.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de uitvoering van internationaal onderwijs en -onderzoek dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking.

Paragraaf 2. Onderzoek

Artikel 6.2

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan onderzoek en kennisontwikkeling, waarvan de uitkomsten effectief gebruikt kunnen worden voor het behalen van de Nederlandse doelstellingen van het buitenlands beleid op het terrein van armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling.

Paragraaf 3. Hoger onderwijs

Artikel 6.4

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a. verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs;

  • b. institutionele versterking van instellingen voor hoger onderwijs of

  • c. het vergroten van de capaciteit en de kwaliteit van menselijke hulpbronnen, in ontwikkelingslanden.

Artikel 6.5

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 6.4, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a. samenwerking tussen Nederlandse onderwijsinstellingen en onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden;

  • b. financiële ondersteuning van studerenden in of afkomstig uit ontwikkelingslanden of

  • c. kennisoverdracht, zoals het ontwikkelen en uitvoeren van cursussen, trainingen en stages.

Afdeling 7. Overheid en bedrijfsleven; rentelasten en garanties

Paragraaf 1. Overheid

Artikel 7.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan versterking van de positie van ontwikkelingslanden in het wereldhandelsverkeer door de beschikbaarstelling van deskundigheid en andere vormen van assistentie aan overheden van ontwikkelingslanden.

Paragraaf 2. Bedrijfsleven

Artikel 7.2

  • 1 De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van:

    • a. activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van een duurzame vergroting van werkgelegenheid en economische groei in ontwikkelingslanden door versterking van het bedrijfsleven in die landen,

    • b. transacties in het economisch verkeer met een vernieuwend of stimulerend effect op de verbetering van het milieu in ontwikkelingslanden, en

    • c. activiteiten die strekken of dienstig zijn aan de bevordering van de internationale economische betrekkingen en de buitenlandse handel.

  • 2 Voor subsidieverlening in het kader van deze paragraaf komen uitsluitend bedrijven en organisaties gericht op de behartiging van de belangen van het bedrijfsleven in aanmerking.

Paragraaf 3. Rentelasten en garanties

Artikel 7.4

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de verstrekking van leningen aan ontwikkelingslanden ten behoeve van investeringen in die landen tegen een rente die lager ligt dan de marktrente, door rentesubsidies en garantstellingen.

Afdeling 8. Cultuur en sport; regionale prioriteiten

Paragraaf 1. Cultuur en Sport

Artikel 8.1

De Minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a. bevordering van de internationale betrekkingen op cultureel gebied;

  • b. versterking van de culturele sector in ontwikkelingslanden;

  • c. bevordering van de kennis van en het begrip voor cultuuruitingen in ontwikkelingslanden, of

  • d. versterking van de sportsector in ontwikkelingslanden.

Artikel 8.2

  • 1 Voor subsidie met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 8.1, onder a, komen in aanmerking:

    • a. bezoekersprogramma’s voor buitenlandse cultuurdeskundigen;

    • b. gebundelde of sectorale presentaties van Nederlandse cultuuruitingen in het buitenland;

    • c. activiteiten met het oog op de uitvoering van culturele verdragen of internationale afspraken op het terrein van de cultuur, en

    • d. kleinschalige lokale culturele projecten in het buitenland, gericht op de plaatselijke bevolking met een herkenbare Nederlandse component.

  • 2 Subsidie voor activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kan uitsluitend worden verleend aan sectorinstituten met een internationale taak die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn aangewezen en aan fondsen, bedoeld in artikel 9 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

Artikel 8.3

  • 1 Voor subsidie met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 8.1, onder b, c en d, komen in aanmerking:

    • a. activiteiten gericht op de totstandkoming van cultuuruitingen met name in ontwikkelingslanden door kunstenaars en culturele instellingen afkomstig uit of werkzaam in ontwikkelingslanden,

    • b. stageprogramma’s gericht op kunstenaars of sporters afkomstig uit ontwikkelingslanden en

    • c. initiatieven gericht op totstandkoming van sportactiviteiten in ontwikkelingslanden en op vergroting van sportparticipatie, vooral voor jongeren, vrouwen en gehandicapten.

  • 2 Subsidie voor activiteiten, bedoeld in het eerste lid, kan uitsluitend worden verleend aan instellingen die naar doelstelling en werkwijze geheel of overwegend zijn gericht op de bevordering en verspreiding van cultuuruitingen met name in ontwikkelingslanden door kunstenaars of culturele instellingen afkomstig uit of werkzaam in ontwikkelingslanden en aan samenwerkingsverbanden van sportinstellingen met ervaring in ontwikkelingslanden.

Paragraaf 2. Regionale prioriteiten

Artikel 8.4

De Minister kan subsidie verlenen voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van de sociale en politieke banden en de economische samenwerking tussen Nederland en landen waarmee Nederland door nabuurschap, door culturele en historische betrekkingen, door hun betekenis als land van herkomst van in Nederland levende migranten of anderszins een bijzondere band heeft.

Afdeling 9. Meningsvorming, voorlichting, draagvlakbevordering ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse betrekkingen

Paragraaf 1. Ontwikkelingssamenwerking

Artikel 9.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a. bevordering van kennis en inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot ontwikkelingsamenwerking, of

  • b. bevordering van het draagvlak voor het beleid inzake ontwikkelingsamenwerking.

Artikel 9.2

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 9.1, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a. publieksvoorlichting in brede zin en voorlichting gericht op specifieke doelgroepen;

  • b. themabijeenkomsten, congressen, discussiebijeenkomsten, internationale evenementen en manifestaties;

  • c. de totstandkoming en distributie van publicaties; of

  • d. onderwijsactiviteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het vergroten van de kennis over ontwikkelingslanden in Nederland.

Paragraaf 2. Buitenlandse betrekkingen

Artikel 9.3

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a. bevordering van kennis en inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen;

  • b. bevordering van het draagvlak voor het beleid inzake de buitenlandse betrekkingen; of

  • c. bevordering van een positieve beeldvorming over Nederland in het buitenland.

Artikel 9.4

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 9.3, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a. publieksvoorlichting in brede zin en voorlichting gericht op specifieke doelgroepen;

  • b. themabijeenkomsten, congressen, discussiebijeenkomsten, internationale evenementen en manifestaties;

  • c. de totstandkoming en distributie van publicaties; of

  • d. onderwijsactiviteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het vergroten van de kennis van, inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen.

Afdeling 10. Publiek private samenwerking; bijzondere gevallen

Paragraaf 1. Publiek private samenwerking

Artikel 10.1

Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder publiek private samenwerking verstaan: een samenwerkingsverband van enerzijds een of meer partijen afkomstig uit de kring van de overheid en anderzijds een of meer particuliere organisaties zonder winstoogmerk of partijen uit de kring van het bedrijfsleven, gericht op de realisering van gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een zodanige wijze dat elk van de partijen een deel van de daartoe benodigde inspanningen levert en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt.

Artikel 10.2

  • 1 De minister kan subsidie verlenen met het oog op de uitvoering van activiteiten, bedoeld in deze regeling, verricht in het kader van publiek private samenwerking.

  • 2 De minister kan daarbij buiten toepassing laten het ten aanzien van subsidiëring van de desbetreffende activiteiten vastgestelde subsidieplafond, het bepaalde ingevolge artikel 7, tweede lid, van het Subsidiebesluit alsmede bepalingen van deze regeling.

  • 3 De subsidie wordt in de vorm van een activiteitensubsidie verleend, in voorkomend geval in aanvulling op een reeds aan dezelfde ontvanger verleende instellingssubsidie. De subsidieontvanger draagt zorg voor een zodanig beheer van de desbetreffende subsidiegelden dat gewaarborgd is dat de subsidie uitsluitend wordt besteed voor de activiteiten waarvoor zij is bestemd en dat daarvan afzonderlijk verslag kan worden gedaan.

Artikel 10.3

Indien de publiek private samenwerking niet over rechtspersoonlijkheid beschikt, kan de subsidie uitsluitend worden verleend aan een van de partijen in het samenwerkingsverband die wel over rechtspersoonlijkheid beschikt, onderverminderd artikel 4, eerste lid, van het Subsidiebesluit. Op deze subsidieontvanger rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, onverschillig welk van de partijen in het samenwerkingsverband feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

Artikel 10.4

  • 1 De subsidieaanvraag omvat mede een beschrijving van de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de werkzaamheden van de publiek private samenwerking en van de wijze waarop de besluitvorming in de publiek private samenwerking plaats vindt.

  • 2 Indien de publiek private samenwerking niet beschikt over rechtspersoonlijkheid omvat de subsidieaanvraag mede een overeenkomst tussen partijen op grond waarvan de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen jegens de minister is gewaarborgd.

Paragraaf 2. Bijzondere gevallen

Artikel 10.5

  • 1 De minister kan in bijzondere gevallen binnen het raam van artikel 2 van de Kaderwet subsidie verlenen

    • a. ten behoeve van andere activiteiten dan bedoeld in deze regeling, of

    • b. in afwijking van een of meer bepalingen van deze regeling, daaronder begrepen de met het oog daarop bekendgemaakte beleidsregels op grond van artikel 6 van het Subsidiebesluit;

    indien te subsidiëren activiteiten naar het oordeel van de minister een betekenisvolle bijdrage leveren aan de realisering van de beleidsdoelstellingen van de minister.

  • 2 Een beschikking tot subsidiëring in afwijking van een of meer bepalingen van deze regeling vermeldt de bepalingen waarvan wordt afgeweken.

Afdeling 11. Slotbepalingen

Artikel 11.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006 en vervalt met ingang van 1 juli 2017. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 december 2005, treedt deze regeling in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met 1 januari 2006.

Artikel 11.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Buitenlandse Zaken,

B.R. Bot

De

Minister

voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Naar boven