Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer van 6 april 2005, nr. MJZ2005029056, Directie Juridische Zaken, Afdeling
Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onze
Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Economische Zaken;
Gelet op artikel 7 van richtlijn nr. 87/217/EEG van de Raad van 19 maart 1987 inzake voorkoming en vermindering van verontreiniging
van het milieu door asbest (PbEG L 85), artikel 1, onderdelen 11, 13 en 14, voor zover
het betreft artikel 12 ter, van richtlijn nr. 2003/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 maart 2003 (PbEU L 97) tot wijziging
van richtlijn nr. 83/477/EEG van de Raad betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling
van asbest op het werk, de artikelen 24, 35, vierde lid, en 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, de artikelen 8, achtste lid, juncto 8, tweede lid, onderdelen d en h, en 120 van de Woningwet voorzover het betreft artikel 10, alsmede de artikelen 16, 20, 21, 22, 23 en 33, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 voorzover het betreft artikel 12 en artikel 8.44, eerste lid, van de Wet milieubeheer voorzover het betreft artikel 13;
De Raad van State gehoord (advies van 14 juli 2005, nr. W08.05.0120/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer van 14 december 2005, nr. DJZ2005215654, Directie Juridische
Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport, Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Economische
Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: