Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005

[Regeling vervalt per 01-01-2025.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2016 t/m 30-06-2017

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 16 december 2005, nr. LMV 2005.191530, Directie Lokale Milieukwaliteit en Verkeer, Afdeling Sturing Bodemsaneringsoperatie, houdende financiële bepalingen met betrekking tot bodemsanering (Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005)

Hoofdstuk 1. Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. besluit: Besluit financiële bepalingen bodemsanering;

  • b. bodemsaneringprestatie-eenheid (bpe): (m2 verontreinigd oppervlak x 1) + (m3 verontreinigde grond x 3) + (m3 verontreinigd grondwater x 0.4);

  • c. netto-saneringskosten: de in hoofdstuk 3 bedoelde saneringskosten verminderd met de omzetbelasting (BTW);

  • d. Richtsnoeren: Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 (PB C 200/01 van 28 juni 2014).

Hoofdstuk 2. Verstrekken van budget aan overheden

Artikel 2

  • 1 De hoogte van het bedrag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van het besluit is:

    Provincies

     

    Groningen

    € 5,265 miljoen

    Fryslân

    € 5,884 miljoen

    Drenthe

    € 2,556 miljoen

    Overijssel

    € 9,020 miljoen

    Flevoland

    € 1,270 miljoen

    Gelderland

    € 11,021 miljoen

    Utrecht

    € 4,282 miljoen

    Noord-Holland

    € 13,054 miljoen

    Zuid-Holland

    € 21,789 miljoen

    Zeeland

    € 3,054 miljoen

    Noord-Brabant

    € 17,435 miljoen

    Limburg

    € 3,023 miljoen

    Gemeenten

     

    Emmen

    € 0,255 miljoen

    Almelo

    € 0,109 miljoen

    Amersfoort

    € 1,997 miljoen

    Utrecht

    € 2,679 miljoen

    Amsterdam

    € 9,193 miljoen

    Haarlem

    € 0,010 miljoen

    Zaanstad

    € 0,108 miljoen

    Den Haag

    € 0,968 miljoen

    Schiedam

    € 0,073 miljoen

    Rotterdam

    € 2,803 miljoen

    Dordrecht

    € 0,249 miljoen

    Tilburg

    € 0,121 miljoen

    Breda

    € 0,024 miljoen

    Helmond

    € 0,045 miljoen

    ’s-Hertogenbosch

    € 0,091 miljoen

    Eindhoven

    € 0,008 miljoen

    Maastricht

    € 0,100 miljoen

    Venlo

    € 0,273 miljoen

    Heerlen

    € 0,034 miljoen

  • 2 De hoogte van het bedrag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, van het besluit is:

    Provincies

     

    Groningen

    € 13,400 miljoen

    Fryslân

    € 6,589 miljoen

    Drenthe

    € 6,000 miljoen

    Overijssel

    € 10,220 miljoen

    Gelderland

    € 7,795 miljoen

    Utrecht

    € 1,498 miljoen

    Noord-Holland

    € 15,792 miljoen

    Zuid-Holland

    € 10,900 miljoen

    Noord-Brabant

    € 4,500 miljoen

    Limburg

    € 1,070 miljoen

    Gemeenten

     

    Amsterdam

    € 22,651 miljoen

    Rotterdam

    € 12,550 miljoen

  • 3 De hoogte van het budget als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder d, van het besluit wordt bepaald aan de hand van de volgende formule:

    bijdrage voor budgetperiode t = € 0,04537802 miljoen + Y (X – 12 x € 0,04537802 miljoen) afgerond in duizendtal waarin voorstelt:

    t : de periode waarop de bijdrage betrekking heeft;

    X: een gedeelte van het op de rijksbegroting van het Ministerie van VROM beschikbare bedrag in de budgetperiode ter tegemoetkoming in de kosten voor regionale waterbodems;

    Y: de voor de budgethouder geldende vermenigvuldigingsfactoren zoals aangegeven in onderstaande tabel:

    Groningen

    0.041

    Fryslân

    0.10

    Drenthe

    0.035

    Overijssel

    0.065

    Flevoland

    0.029

    Gelderland

    0.10

    Utrecht

    0.067

    Noord-Holland

    0.155

    Zuid-Holland

    0.191

    Zeeland

    0.037

    Noord-Brabant

    0.119

    Limburg

    0.061

  • 4 De hoogte van het bedrag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder e, van het besluit wordt bepaald aan de hand van de volgende formule:

    Bijlage 202018.png

    in welke formule voorstelt:

    G: de werkvoorraad landbodems landelijk gebied per budgethouder;

    Bijlage 202019.png

    Het budget landbodems landelijk gebied omvat het door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gereserveerde (deel)budget voor onderzoek en sanering van landbodems in landelijk gebied dat verdeeld kan worden op basis van het relatieve aandeel van iedere budgethouder in de werkvoorraad landbodems in landelijk gebied.

Artikel 3

Voor de verlening van budget als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het besluit kunnen, voor zover het budget toereikend is, de volgende bijzondere gevallen van ernstige verontreiniging waarbij financiering niet of niet geheel uit het indicatieve budget zal plaatsvinden in volgorde van voorkeur in aanmerking komen:

  • a. een geval waarvoor op 1 januari 2005 een garantie bestond van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de budgethouder en het kosten betreft die niet zijn meegenomen bij de bekendmaking van het indicatieve budget;

  • b. een in uitvoering zijnd geval waarbij sprake is van doorloop vanuit de voorafgaande budgetperiode en dat is overgedragen aan een nieuwe budgethouder;

  • c. een geval waarbij sprake is van zodanige risico’s dat een spoedige sanering noodzakelijk is;

  • d. een geval dat voortvloeit uit maatschappelijk gewenste ontwikkelingen;

  • e. een geval waarvoor een hoog rendement wordt bereikt voor wat betreft de verhouding inzet overheidsmiddelen versus bodemprestatie-eenheid;

  • f. een geval dat uitgevoerd wordt in het kader van gebiedsgerichte aanpak;

  • g. een nieuw geval dat niet of nauwelijks kan worden uitgevoerd als gevolg van een te klein indicatief budget;

  • h. een geval waarbij sprake is van de sanering van een regionale waterbodem die niet of nauwelijks kan worden uitgevoerd als gevolg van een te klein indicatief budget.

Artikel 4

De berekening van de vergoeding voor apparaatskosten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit, wordt bepaald aan de hand van de volgende formule:

€ 77.000 x (X1 + (X2 x 137,89))

waarbij de uitkomst van (X1 + (X2 x 137,89)) wordt afgerond op twee cijfers achter de komma;

waarin voorstelt:

X1: vast aantal formatieplaatsen van 2,44 fte

X2: de voor de gemeente geldende vermenigvuldigingsfactoren, zoals aangegeven in de onderstaande tabel:

Alkmaar

0,00646

Almelo

0,00916

Amersfoort

0,00531

Arnhem

0,00624

Breda

0,01437

Den Bosch

0,00326

Deventer

0,00981

Dordrecht

0,00666

Eindhoven

0,00791

Emmen

0,02021

Enschede

0,01417

Groningen

0,01480

Haarlem

0,00441

Heerlen

0,00689

Helmond

0,00655

Hengelo

0,01061

Leeuwarden

0,00885

Leiden

0,00748

Maastricht

0,01033

Nijmegen

0,00668

Schiedam

0,00530

Tilburg

0,02192

Venlo

0,01060

Zaanstad

0,01105

Zwolle

0,00510

Artikel 5

De niet-projectgebonden kosten, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het besluit waarvoor, voor zover het budget toereikend is, een bijdrage kan worden verstrekt hebben betrekking op het stimuleren en ondersteunen van de uitvoering van bodemsaneringen.

Artikel 6

  • 1 De onderwerpen, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder d, van het besluit die in het programma, bedoeld in dat artikel aan de orde worden gesteld zijn:

    • a. gebiedsgerichte aanpak;

    • b. de aanpak van gasfabrieksterreinen;

    • c. locaties binnen projectgemeenten met zodanige risico’s dat een spoedige sanering noodzakelijk is;

    • d. kosten die voortvloeien uit beheersmaatregelen en nazorg, waaronder nazorg van oude stortplaatsen;

    • e. de aanpak van asbestverontreinigingen;

    • f. andere relevante aspecten van verontreiniging van het betreffende gebied.

  • 2 In het programma wordt het aantal bpe’s opgenomen die met het te verlenen budget zullen worden gerealiseerd in de budgetperiode, alsmede de werkzaamheden met betrekking tot regionale waterbodems.

Hoofdstuk 3. Verstrekken subsidies aan derden

Artikel 8

De ouderdom van de bodemverontreiniging als bedoeld in artikel 11, derde lid, van het besluit wordt bepaald aan de hand van het protocol dat is opgenomen in bijlage 6.

Artikel 9

  • 2 Deze begroting dient te worden opgemaakt volgens een goede werkomschrijving, waarin een duidelijk inzicht wordt geboden in de omvang en de eenheidsprijzen van werkzaamheden, en waarbij voorts geldt dat de kosten voor de aanvrager van de subsidie die betrekking hebben op de directievoering en milieukundige begeleiding van de sanering in het geval de netto-saneringskosten meer dan € 50.000 bedragen maximaal 10% van deze netto-saneringskosten mogen zijn, of in het geval deze kosten gelijk zijn aan of minder dan € 50.000 bedragen maximaal 20% van de netto-saneringskosten mogen zijn.

Artikel 10

  • 2 Deze specificatie vermeldt tevens het aantal gerealiseerde bpe’s.

Artikel 11

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van het besluit, bevat:

    • a. ten minste twee concurrerende offertes van aannemers, in het geval de netto-saneringskosten op een tijdstip gelegen direct vóór de aanvang van de uitvoering van de sanering of van een fase van de sanering in totaal worden geraamd op een bedrag van ten hoogste € 50.000, of

    • b. ten minste drie concurrerende offertes van aannemers, in het geval de netto saneringskosten op een tijdstip gelegen direct vóór de aanvang van de uitvoering van de sanering of van een fase van de sanering in totaal worden geraamd op een bedrag hoger dan € 50.000.

    Indien niet wordt gekozen voor de goedkoopste offerte, wordt een schriftelijke motivering daarvoor bij de aanvraag gevoegd.

  • 2 De aanvraag bevat tevens een verklaring van de aanvrager van de subsidie inhoudende dat slechts de saneringskosten als bedoeld in artikel 10, eerste lid, zijn betrokken bij de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 11a

  • 1 Projectsubsidie als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit, kan worden verleend voor het collectief saneren van gevallen van ernstige verontreiniging van bedrijfsterreinen waarbij door de coördinerende rechtspersoon uit de projectsubsidie een korting wordt verstrekt ten behoeve van de kosten van sanering van een bedrijfsterrein indien in ieder geval voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a. de verontreiniging op of in de bodem van het bedrijfsterrein is geheel of gedeeltelijk veroorzaakt voor 1975;

    • b. de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein heeft de eigendom onderscheidenlijk de erfpacht voor 1 januari 1995 verworven; het bepaalde in artikel 11, vierde lid, van het besluit is van overeenkomstige toepassing;

    • c. er is sprake van een in gebruik zijnd en blijvend bedrijfsterrein gedurende tenminste 5 jaar;

    • d. de aanmelding, bedoeld in artikel 12 van het besluit, vindt plaats via de coördinerende rechtspersoon voor 1 januari 2008, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat door bijzondere omstandigheden aanmelding voor die datum niet mogelijk was;

    • e. de sanering wordt uitgevoerd in overeenstemming met de wet;

    • f. in de beschikking, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de wet, is vastgesteld dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging dat spoedig dient te worden gesaneerd, dan wel de noodzaak tot sanering is ontstaan naar aanleiding van voorgenomen activiteiten op het desbetreffende bedrijfsterrein;

    • g. er zullen op grond van artikel 75, eerste, derde en zesde lid van de wet door de Staat geen kosten verhaald worden op degene aan wie de korting wordt verstrekt, met dien verstande dat dit niet geldt voor dat deel van de korting dat het kostenverhaal te boven gaat;

    • h. er is niet reeds eerder subsidie op grond van het besluit of korting als bedoeld in dit artikel vastgesteld voor een sanering van hetzelfde geval van verontreiniging of voor hetzelfde afzonderlijke gedeelte van het geval van verontreiniging;

    • i. er is niet uit andere hoofde een overheidsbijdrage voor de bodemsaneringsactiviteiten verstrekt en deze zal ook niet worden verstrekt;

    • j. er is niet op het moment van de beslissing omtrent verlening van de korting reeds een aanvang gemaakt met de uitvoering van de sanering waarop de korting betrekking heeft.

  • 2 Projectsubsidie als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit kan voorts worden verleend voor het collectief saneren van gevallen van ernstige verontreiniging van bedrijfsterreinen waarbij door de coördinerende rechtspersoon uit de projectsubsidie een korting wordt verstrekt ten behoeve van de kosten van sanering van een bedrijfsterrein indien sprake is van:

    • a. gevallen van ernstige verontreiniging die geheel veroorzaakt zijn vóór 1987,

    • b. waarvoor in de beschikking, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de wet, is vastgesteld dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging dat spoedig dient te worden gesaneerd, dan wel de noodzaak tot sanering is ontstaan naar aanleiding van voorgenomen activiteiten op het desbetreffende bedrijfsterrein,

    • c. waarbij sprake is van in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen gedurende tenminste 5 jaar,

    • d. waarvan de sanering nog niet is begonnen, en

    • e. waarbij zich één of meer van de volgende situaties voordoet:

      • 1e. een situatie waarbij de effecten van de verontreiniging op de omgeving zodanig zijn dat gewenste ontwikkelingen in de omgeving worden geremd of beperkt,

      • 2e. een situatie waarbij de sanering onderdeel vormt van verbetering van de kwaliteit van een gebied dat groter is dan alleen het bedrijfsterrein, of

      • 3e. een grondwaterverontreiniging die zich uitstrekt buiten het bedrijfsterrein, waardoor gewenste gebruiksfuncties van de ondergrond worden beperkt.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, bestaat de korting uit een door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vast te stellen percentage van de saneringskosten, waarbij de hoogte van het percentage voor de diverse gevallen verschillend kan worden vastgesteld.

  • 4 In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, kan de korting slechts worden verstrekt voor zover voldaan wordt aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening van de Commissie der Europese gemeenschappen (Verordening (EG) Nr. 1998/2006 (EG) betreffende de toepassing van artikel 87 en 88 van het EG-verdrag op de minimis-steun (PbEU 2006, L 379/5), dan wel daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving. In verband daarmee draagt de coördinerende rechtspersoon ervoor zorg dat de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein waarop de korting betrekking heeft, aan hem een verklaring overlegt overeenkomstig het model in bijlage 8a bij deze regeling omtrent de minimis-steun.

  • 5 De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan bij het verlenen van de projectsubsidie nadere voorschriften stellen met betrekking tot het bepaalde in dit artikel.

Hoofdstuk 4. Verdeling van de rijksbijdrage

Artikel 12

  • 2 Indien het een subsidiebedrag betreft dat gelijk is aan of meer dan € 500.000,– bevat de melding, bedoeld in artikel 26, tweede lid, van het besluit, ten behoeve van de uitvoering van de punten 104 tot en met 106 van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 tevens:

    • a. de naam van de subsidie-ontvanger;

    • b. de provincie waarin de subsidie-ontvanger is gevestigd;

    • c. op NACE-groepsniveau de voornaamste economische sector waarin de subsidie-ontvanger actief is;

    • d. of het gaat om een kleine of middelgrote onderneming of een grote onderneming als bedoeld in punt 19, onder 17 en 18, van de Richtsnoeren;

    • e. de verwachte datum waarop de subsidie zal worden verleend;

    • f. het verwachte subsidiebedrag;

    • g. de looptijd van de subsidie.

Artikel 13

  • 2 De verklaring van getrouwheid van een accountant behorend bij de bestedingsverantwoording wordt opgesteld met inachtneming van de voorschriften opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling.

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen

Artikel 13a

In het geval, bedoeld in artikel 40a, eerste lid, van het besluit, legt de eigenaar of erfpachter tezamen met het verzoek, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van het besluit een verklaring overeenkomstig het model in bijlage 8a bij deze regeling omtrent de minimis-steun over.

Artikel 14

De activiteiten op het gebied van onderzoek en sanering, bedoeld in artikel 41, eerste lid van het besluit op grond waarvan subsidie kan worden verstrekt, zijn:

  • a. kennisontwikkeling,

  • b. kennisoverdracht,

  • c. kwaliteitsborging,

  • d. nazorg en beheer, of

  • e. internationale samenwerking.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 16

De Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2002, de Circulaire ouderdomsbepaling, Staatscourant 2002, 86 en de Circulaire procedure inzake verlaagde gemeentelijke bijdrage, Staatscourant 1994, 228, laatstelijk gewijzigd bij Staatscourant 2002, 14, worden ingetrokken.

Artikel 17

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit financiële bepalingen bodemsanering in werking treedt. Indien de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst later is gelegen dan de tweede dag vóór genoemd tijdstip, treedt deze regeling in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De artikelen 2 tot en met 7, 14 en 15 werken terug tot en met 1 januari 2005.

Artikel 18

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen met toelichting; een volledig exemplaar van de regeling, inclusief de bijlagen zal aan alle budgethouders en bevoegde overheden worden gezonden. Daarnaast zal de volledige regeling inclusief de bijlagen ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van VROM en zal worden geplaatst op www.vrom.nl

Den Haag, 16 december 2005

De

Staatssecretaris

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven