Successiewet 1956; artikel 35c, eerste lid, berekeningsmodel voortzettingswaarde en agrarische normbedragen

[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-2001 t/m 31-12-2005

Successiewet 1956; artikel 35c, eerste lid, berekeningsmodel voortzettingswaarde en agrarische normbedragen

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

1. Algemeen

[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]

In mijn besluit van 12 februari 2004, nr. CPP2003/3061M, heb ik aangegeven dat voor de berekening van de voortzettingswaarde als bedoeld in artikel 35c, eerste lid, Successiewet 1956, naast de methodieken die in de fiscaliteit het meest gebruikelijk zijn, de Discounted Cash Flow (DCF) methodiek kan worden gebruikt.

Hiervoor wordt een rekenmodel gehanteerd waarbij eerst de contante waarde van de kasstromen gedurende 15 jaar wordt berekend. Onder de kasstroom wordt in dit kader verstaan het jaarlijkse resultaat gecorrigeerd met afschrijvingen, de financieringslasten en de vergoeding voor arbeid. Om de voortzettingswaarde te kunnen bepalen wordt bij de contante waarde van de kasstroom, de restwaarde van de tot de onderneming behorende vermogensbestanddelen met uitzondering van de schulden opgeteld.

De parameters en normen die in het rekenmodel worden gebruikt zal ik jaarlijks bekend maken. De eerste publicatie vond plaats in het besluit van 22 februari 2004, nr. CPP2004/322M. De volgende publicatie vindt hierbij plaats.

Voor de agrarische sector is afgesproken om - indien mogelijk - voor de berekening van de kasstroom te werken met genormeerde bedragen op basis van KWIN-gegevens (praktijkboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij en Kwantitatieve Informatie Akkerbouw). Dit heeft geleid tot normen voor melkvee, fokzeugen, vleesvarkens, pluimvee en akkerbouw. In dit besluit worden ook enkele andere sectoren uit de veehouderij toegevoegd (zie onderdeel 3).

Voor de overige bedrijfstakken geldt dat in principe het rekenmodel kan worden gehanteerd, maar voor de berekening van de kasstroom moet de verlies- en winstrekening over de laatste drie jaren als uitgangspunt worden genomen.

Hierbij gelden dezelfde uitgangspunten als bij de vaststelling van de normen op basis van de KWIN-gegevens.

Indien een bedrijf één of meerdere bedrijfstakken omvat waarvoor geen normbedragen zijn vastgesteld dient per onderdeel de kasstroom te worden vastgesteld. Dit is ook van toepassing op bedrijven met nevenactiviteiten. Bij een samenloop van bedrijfstakken met genormeerde bedragen en bedrijfstakken waarvoor geen normbedragen zijn vastgesteld blijft bij de berekening van de afzonderlijke kasstromen de hoofdregel gelden. De hoofdregel is dat bij bedrijfstakken met genormeerde bedragen de normbedragen moeten worden toegepast.

2. Uitgangspunten bij de bepaling van de kasstroom

[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]

Bij de bepaling van de hierna in onderdeel 3 genoemde cijfers, de nettokasstromen, gelden de hier genoemde uitgangspunten.

  • Bij de bepaling van de kasstroom gaat het niet om de (fiscale) winstbepaling maar om de kasstroom, dus de werkelijke geldstroom. Dit houdt in dat de afschrijvingen voorzover die in de winstbepaling zijn meegenomen bij het resultaat worden opgeteld.

  • Voor de berekening van de voortzettingswaarde wordt de financiering van de onderneming in beginsel buiten beschouwing gelaten. Voor de berekening van de kasstroom moeten dus de rentebetalingen en de aflossing van het vreemd vermogen worden geëlimineerd. Met de kosten van financiering is rekening gehouden bij het vaststellen van de disconteringsvoet.

  • Incidentele baten en lasten dienen voor de vaststelling van de kasstroom te worden geëlimineerd. Deze hebben in de regel geen directe invloed op de te behalen jaarwinst.

  • Bij de bepaling van de kasstroom wordt rekening gehouden met een beloning voor arbeid. Voor de onderdelen van de agrarische bedrijfstak waarvoor genormeerde bedragen zijn vastgesteld is voor de factor arbeid daar waar mogelijk aangesloten bij de KWIN-gegevens. In de KWIN-gegevens wordt 1.958 uren per jaar als uitgangspunt gehanteerd voor een volwaardige arbeidskracht op basis van een normale werkweek. Bij de bedrijfstakken waarvoor genormeerde bedragen zijn vastgesteld wordt de factor arbeid teruggerekend naar de eenheid waarvoor de norm geldt. In bijvoorbeeld de melkveesector is dit één volwaardige arbeidskracht (v.a.k.) per 425.000 kg melk die op het bedrijf wordt geproduceerd. Voor de akkerbouw staat één v.a.k. gelijk aan 44 hectaren cultuurgrond die in eigen exploitatie zijn. Voor de bedrijfstakken waarvoor geen genormeerde bedragen zijn vastgesteld zal afzonderlijk moeten worden beoordeeld welke omvang objectief gezien gelijk staat aan één v.a.k.

    Hier kan bij in de KWIN-gegevens beschreven bedrijfstakken aansluiting worden gezocht.

  • De belastingcomponent kan in de kasstroom worden meegenomen. Hiervoor is bij de genormeerde bedragen een percentage gehanteerd van 25% over het saldo (opbrengst minus directe kosten) verminderd met de bedrijfslasten. Deze bedrijfslasten zijn exclusief afschrijvingen en financieringslasten. De bedrijfslasten zijn inclusief berekend loon voor de ondernemer(s).

  • Voorraden worden voorzover het eindproducten betreft tegen de nominale waarde in de berekening opgenomen. Hiertoe behoren de voorraden producten die in opslag liggen voor de verkoop (bijvoorbeeld een voorraad aardappelen op een akkerbouwbedrijf) en de levende have, voorzover als voorraad te beschouwen (niet-gebruikvee).

  • In de berekening wordt het saldobedrag van de vorderingen, liquide middelen en kortlopende schulden tegen de nominale waarde opgenomen.

  • Met het hanteren van het gemiddelde van de laatste drie jaren wordt beoogd te voorkomen dat de voortzettingswaarde van het bedrijf volledig afhankelijk wordt gesteld van het behaalde resultaat in één bepaald jaar. Calamiteiten (zoals o.a. dier- of plantziekten of extreme weersomstandigheden) of inperkingen van de activiteiten binnen een bepaalde bedrijfstak als gevolg van wet- en regelgeving kunnen aanleiding zijn om van dit gemiddelde af te wijken. De verkregen kasstroom geeft in die gevallen mogelijk een verkeerd beeld van hetgeen in de betreffende bedrijfstak op lange termijn haalbaar is. Het is echter aan degene die afwijkt van het gemiddelde resultaat van de laatste drie jaren, om op basis van gefundeerde objectieve gegevens voor de betreffende bedrijfstak, aannemelijk te maken dat de aldus bepaalde kasstroom substantieel afwijkend is en op andere wijze moet worden bepaald.

3. De agrarische normbedragen

[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]

Uitgangspunten en doelstellingen

De Belastingdienst heeft in het kader van de bepaling van de voortzettingswaarde in de Successiewet 1956 in samenspraak met het landbouwbedrijfsleven de normen voor diverse sectoren voor de jaren 2002, 2003, 2004 en 2005 voorbereid. Deze normen zijn door mij vastgesteld en worden hierbij bekendgemaakt. De reeds eerder vastgestelde normen worden hierbij, om het overzicht te behouden, in de publicatie opgenomen.

De normen beogen eenheid in beleid te bewerkstelligen, gelijkheid van behandeling te bereiken, rechtszekerheid te verschaffen en geschillen tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst te voorkomen.

De vastgestelde normen en normbedragen gelden zowel voor de Belastingdienst als voor de belastingplichtige ondernemers in de agrarische sector. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan van de vastgestelde normen worden afgeweken. Dit kan zich voordoen indien een belastingplichtige aannemelijk kan maken, dat de normen, gelet op de specifieke situatie, te hoog zijn vastgesteld. Een dergelijke kwestie moet mij worden voorgelegd.

4. Normen, nettokasstroombedragen

[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]

Onderstaande tabellen bevatten ook de normen en normbedragen over 2002, 2003 en 2004, voorzover die waren opgenomen in het besluit van 22 februari 2004, nr. CPP2004/322M. De cijfers voor de overige sectoren in de veehouderij zijn toegevoegd. De in dat besluit opgenomen arbeidsvergoedingen op basis van de KWIN-gegevens zijn niet meer afzonderlijk genoemd. Die gegevens zijn verwerkt in de normen.

De inflatiecorrectie wordt voor de kasstromen op nihil gesteld.

Sector veehouderij

  Netto kasstroom in €

  Kasstroom per

 

2002

2003

2004

2005

 

Melkvee

8,30

9,20

8,00

5,80

  100 kg quotum

Zeugen

26,00

22,00

24,00

14,00

  Gemiddeld aantal aan-

  wezige zeugen

Vleesvarkens

14,00

13,00

13,00

14,00

  Gemiddeld aantal aan-

  wezige vleesvarkens

Pluimvee

9,30

8,50

7,50

5,60

  Netto leefopp. m2

Legbatterij

0,74

0,64

0,44

0,25

  Leghenplaats

Vleesstieren

0,00

0,00

0,00

0,00

  Gem.aanw.stier

Witvleeskalveren

9,30

10,90

14,30

32,30

  Kalverplaats

Rosévleeskalveren

0,00

1,30

0,00

0,00

  Kalverplaats

Schapen

13,70

21,80

42,00

29,90

  Ooi per jaar

Melkgeiten

0,00

0,00

0,00

0,00

  Melkgeit

Nertsen

16,00

19,90

16,40

16,40

  Fokteef

Konijnen

4,20

0,00

1,80

1,30

  Voedster per jaar

Sector akkerbouw

Netto kasstroom in €

  Kasstroom per

 

2002

2003

2004

2005

 

Alle gewassen

322,00

292,00

263,00

276,00

  Hectare eigendom

 

Inflatiepercentage activa

Afschrijvingspercentage activa

 

Voor 2002 tot en met 2005 gelden dezelfde percentages

Grond

1,4%

0%

Woning

2,5%

2%

Gebouwen

2,5%

3%

Overige activa

2,5%

5%

5. Rekenmodule

[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]

Ter ondersteuning van de berekening van de voorzettingswaarde kan men een rekenmodule gebuiken. De meeste landbouwboekhoudkantoren kunnen hier reeds mee werken. Sinds kort is de module ook op de website van de Belastingdienst geplaatst. Deze berekening kan men afdrukken en meesturen met de aangifte voor het successie- of schenkingsrecht. De module is te vinden op: www.belastingdienst.nl/zakelijk/voortzettingswaarde.htm.

Naar boven