Beleidsregels Protocol Zeer moeilijk plaatsbaar

[Regeling vervallen per 03-02-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-05-2005 t/m 31-12-2010

Beleidsregels Protocol Zeer moeilijk plaatsbaar

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 03-02-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hanteert bij het beoordelen van cliënten op het zeer moeilijk plaatsbaar zijn het protocol als weergegeven in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 03-02-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2005.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 03-02-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels Protocol Zeer moeilijk plaatsbaar.

Dit besluit wordt met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant geplaatst.

Amsterdam, 13 april 2005

de

voorzitter Raad van bestuur UWV

,

J.M. Linthorst

Bijlage Protocol Zeer moeilijk plaatsbaar (ZMP)

[Regeling vervallen per 03-02-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

1. Doelgroep van het protocol

[Regeling vervallen per 03-02-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Het protocol wordt niet bij elke cliënt toegepast. Voor de verschillende uitkeringspopulaties zijn een aantal preselecties gemaakt.

WW-populatie

Een preselectie bij de WW-populatie vindt plaats op basis van de fase-indeling door CWI. Van fase 1 - en fase 2-cliënten kan in principe worden uitgegaan dat zij niet zeer moeilijk plaatsbaar zijn. Het protocol wordt bij hen niet toegepast. Hieruit volgt dat fase 3- en 4-cliënten mogelijk wel zeer moeilijk plaatsbaar zijn. Bij hen wordt het protocol wel toegepast. De fase-indeling wordt door het CWI in de toekomst vervangen door de indeling A (fase 1) en B (fase 2, 3, 4). Uit de B-groep dient te zijner tijd te worden onderzocht in hoeverre daar een nadere selectie op dient plaats te vinden. De uitkeringsduur kan daarbij een indicator zijn.

WAO/WAZ-populatie

Een preselectie bij de WAO/WAZ-populatie vindt plaats op basis van de uitkeringsduur (minimaal één jaar) in combinatie met een periode waarin niet gewerkt is. WAO’ers die (part-time) werken of recente werkervaring hebben (minder dan één jaar geleden), worden geacht niet ZMP te zijn. Deze werkervaring moet tenminste zes maanden hebben geduurd, aansluitend bij de definitie van duurzame plaatsing. Het werken op arbeidstherapeutische basis wordt bij het vaststellen van de werkervaring buiten beschouwing gelaten.

Bij WAO'ers ouder dan 55 jaar wordt het protocol altijd toegepast.

Wajongpopulatie

Bij de Wajong-populatie wordt het protocol standaard bij iedere cliënt toegepast.

Uitzonderingen

De reïntegratiecoach heeft de mogelijkheid om, beargumenteerd, in uitzonderingsgevallen cliënten die als gevolg van deze preselectie niet op ZMP beoordeeld hoeven te worden, toch te beoordelen op ZMP.

2. Beoordeling op indicatoren

[Regeling vervallen per 03-02-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Het protocol bestaat uit een beoordeling van de situatie van de cliënt en de in te zetten reïntegratiemiddelen op drie indicatoren. De reïntegratiecoach/arbeidsdeskundige beoordeelt per indicator of de cliënt zeer moeilijk plaatsbaar is. Hij komt tot dit oordeel indien er belemmeringen aanwezig zijn die niet met reguliere reïntegratie-instrumenten binnen een regulier gefinancierd reïntegratietraject (50–50) verholpen kunnen worden. Het gaat dus om de relatie tussen de benodigde in te zetten instrumenten en de risico’s die daarmee samenhangen: instrumenten die niet in een regulier gefinancierd traject worden ingezet.

De uitkomst kan zijn:

  • de cliënt is op basis van één indicator ZMP;

  • de cliënt is niet op basis van één indicator ZMP, maar op basis van een combinatie van verschillende indicatoren zeer moeilijk plaatsbaar;

  • de cliënt is niet ZMP op basis van de indicatoren.

De toepassing van het protocol mondt uit in een verslag waarin per indicator beargumenteerd wordt aangegeven of er belemmeringen zijn die leiden tot de beoordeling ZMP. Ook voor cliënten die als (voorlopig) niet plaatsbaar worden beoordeeld, moet op deze manier verslag worden gedaan.

Uitzonderingen

In uitzonderingsgevallen is er ruimte om te besluiten op basis van andere indicatoren dan in het protocol genoemd, dat iemand als ZMP wordt beoordeeld. Voor deze gevallen dient een second opinion-procedure te worden opgesteld. Pas indien ook na een second opinion tot hetzelfde oordeel wordt gekomen, wordt de cliënt als ZMP beoordeeld.

3. De indicatoren

[Regeling vervallen per 03-02-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

1. Aanwezigheid van direct in een beroep toepasbare vaardigheden en kennis

[Regeling vervallen per 03-02-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Indien blijkt dat een cliënt geen direct in een beroep toepasbare vaardigheden en/of kennis heeft, is dat op zichzelf onvoldoende reden om de betrokkene ZMP te achten. Indien dit in een regulier gefinancierd (50–50) traject dan wel in een traject dat naar verwachting duurder zal zijn dan de gemiddelde trajectprijs (€ 5.000,–) niet verholpen kan worden, is er sprake van een zeer moeilijk plaatsbare cliënt. Afwezigheid van direct in een beroep toepasbare vaardigheden en/of kennis kan een gevolg zijn van het feit dat:

  • iemand langdurig buiten het arbeidsproces heeft gestaan;

  • dat het vorige beroep inmiddels op de relevante arbeidsmarkt is uitgestorven (bijvoorbeeld uitkeringsgerechtigden die voorheen in de grafische industrie werkzaam waren waar oude technieken inmiddels geheel zijn vervangen, of in de textielindustrie die inmiddels grotendeels is verplaatst naar het buitenland;

  • dat iemand vanwege medische belemmeringen zijn oude vaardigheden niet meer kan inzetten.

Deze indicator, de afwezigheid van direct in een beroep toepasbare vaardigheden en kennis, zal voor slechts een kleine groep cliënten opgaan, omdat de meeste cliënten wel over enige vaardigheden beschikken of met een regulier traject voldoende vaardigheden bijgebracht kunnen worden.

Direct in een beroep toepasbare vaardigheden en kennis zijn als volgt geoperationaliseerd:

  • taalvaardigheid;

  • administratieve vaardigheid;

  • computervaardigheid;

  • handvaardigheid;

  • verzorgende, servicegerichte vaardigheid;

  • sociale vaardigheden (= vermogen tot samenwerking).

Een voorbeeld hiervan is een langdurige werkloze productiemedewerker die niet of nauwelijks beschikt over administratieve, computer- of handvaardigheden, die wel in staat is tot samenwerking maar verder geen ervaring met verzorgende, servicegerichte werkzaamheden heeft.

Het zeer moeilijk plaatsbaar zijn draait dus om de noodzaak van het oplossen van één of van een combinatie van deficiënties op deze vaardigheden, waarbij deze oplossingen binnen een regulier gefinancierd traject niet mogelijk zijn. De extra investering in het oplossen van de deficiëntie(s) maakt betrokkene wel plaatsbaar.

In de praktijk zal het vaak gaan om cliënten die door een combinatie aan factoren (vaak leeftijd, opleidingsniveau en werkervaring), zeer veel moeite zullen hebben met het zich eigen maken van bepaalde vaardigheden. Dat wil zeggen dat de cliënt zich de nieuwe vaardigheden niet eigen kan maken binnen het kader van een regulier gefinancierd traject.

2. Aanwezigheid van belemmeringen in de persoonlijke situatie

[Regeling vervallen per 03-02-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Het gaat hier om belemmeringen die ontstaan door de aanwezigheid van problemen in de persoonlijke situatie van de cliënt én/of door de beleving van de cliënt van deze problemen.

Een cliënt is ZMP als gevolg van:

  • verschillende beperkingen en/of de beleving daarvan, én;

  • het feit dat naar het oordeel van de arbeidsdeskundige/reïntegratiecoach de desbetreffende beperking niet in een regulier (50–50) gefinancierd traject zodanig kan worden weggenomen dat betrokkene geplaatst kan worden in een baan.

Essentie moet zijn dat het gaat om een complexe problematiek, die in principe wel oplosbaar is met behulp van reïntegratie-instrumentarium of flankerende (vaak door de gemeente geboden) maatregelen, maar dat de inzet van dergelijk instrumentarium onwaarschijnlijk is (gezien de kosten en de financiële risico’s voor het RIB) binnen reguliere trajecten.

Het gaat hier niet om crisissituaties die zich voor kunnen doen bij bijvoorbeeld acute huisvestingsproblematiek, waarbij de cliënt in feite niet plaatsbaar is op de arbeidsmarkt. Er zijn ook andere, acute, omstandigheden waarom een cliënt op een bepaald moment niet plaatsbaar is. In het gesprek moet nagegaan worden of er sprake is van dergelijke acute crisissituaties, waarbij inzet van andersoortige interventies (door andere instanties) aan de orde is of dat het gaat om situaties, die door bijvoorbeeld voorschakelmodules of flankerende maatregelen oplosbaar zijn.

De belemmeringen in de persoonlijke situatie zijn als volgt geoperationaliseerd:

  • a. Medische beperkingen (fysiek en/of psychisch) en de beleving daarvan door de cliënt:

    • Aanwezigheid van objectief vaststelbare medische beperkingen die werken moeilijk maken (bijvoorbeeld verstandelijke of auditief/visuele beperkingen).

    • Aanwezigheid van medische beperkingen die in de beleving van de cliënt werken moeilijk maken. Het gaat hierbij vooral om cliënten die zich door de jaren heen zo vereenzelvigd hebben met hun (op enig moment wel aanwezige) belemmeringen/beperkingen, dat zij het in de huidige situatie heel moeilijk vinden om zich te focussen op de dingen die ze nog wél kunnen, of juist om cliënten die recent arbeidsongeschikt zijn geworden en nog in een rouwproces zitten vanwege het verlies van mogelijkheden/beroep en daarom geen oog hebben voor wat zij nog wel kunnen.

    • Aanwezigheid van een negatieve prognose voor de ontwikkeling van de medische aandoening, waarmee in het traject rekening dient te worden gehouden.

    • Aanwezigheid van een verslavingsproblematiek die zo ernstig is dat deze niet in een regulier gefinancierd traject in voldoende mate kan worden verholpen.

  • b. Rolidentificatie in uitkeringssituatie

    Binnen de uitkeringssituatie heeft cliënt zijn eigen zinvolle bezigheden/daginvulling opgebouwd:

    • zorg voor gezinshuishouden;

    • mantelzorg;

    • vrijwilligerswerk.

    De cliënt ervaart een zeer grote belemmering in het loslaten van deze rol in een stabiele uitkeringssituatie en een overstap te maken naar een onzekere werksituatie.

  • c. Schuldenproblematiek

    Het gaat hier om de cliënten die te maken hebben met een schuldenproblematiek die zo ernstig is dat deze niet in een regulier gefinancierd traject in voldoende mate kan worden verholpen.

  • d. Problemen in de sociale situatie en de beleving daarvan door de cliënt.

    • Sociaal isolement ten gevolge van bijvoorbeeld een verslavingsproblematiek.

    • Sociale druk vanuit de omgeving van de cliënt om niet te gaan werken. De omgeving kan betrekking hebben op de familie- en vriendenkring, maar ook op de directe buurt waarin iemand woont.

  • e. Problemen die zich voordoen in relatie cliënt en werk.

    • Problemen met sociale vaardigheden in werksituaties (gezagsverhoudingen, zelfstandig werken).

    • Realiteitsprobleem in verwachtingenpatroon van eigen functioneren op het werk (te hoge of juist te lage ambities en verwachtingen).

  • f. (Beleving van) psychologische belemmeringen door de cliënt, bijvoorbeeld een niet-realistisch zelfbeeld gelegen in een persoonlijke problematiek.

3. Vraagzijde van de arbeidsmarkt

[Regeling vervallen per 03-02-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Hier wordt gekeken naar persoons- en achtergrondkenmerken die ertoe leiden dat de cliënt een moeilijke positie op de arbeidsmarkt heeft vanwege vooroordelen van werkgevers over bepaalde groepen, dan wel ten aanzien van bepaalde ‘probleemsituaties’ of belemmeringen. Het mag echter geen automatisme zijn om cliënten uit bepaalde groepen om deze reden als ZMP te indiceren. Het zijn uitzonderingen waarbij individueel beoordeeld moet worden of een cliënt ZMP is. Hierbij moet gekeken worden naar, enerzijds de mate waarin de cliënt voor plaatsing afhankelijk is van één sector of beroep, anderzijds naar de cultuur van een sector of beroepsgroep en de krapte op het arbeidsmarktsegment waarop de cliënt is aangewezen.

Gevolg voor het traject kan bijvoorbeeld zijn dat hier een zeer intensieve bemiddelingsfase moet worden ingezet die niet binnen een regulier gefinancierd traject kan plaatsvinden.

  • a. Oudere werknemers. Er wordt geen standaardleeftijdsgrens gehanteerd: ook hier volgt weer een individuele beoordeling. Een oudere werknemer met veelzijdige werkervaring of een uitgebreid netwerk met een korte uitkeringsduur hoeft niet ZMP te zijn. De leeftijdsgrens zal per sector/beroep verschillen.

  • b. Werknemers met een psychiatrische/psychische problematiek.

  • c. Werknemers met een bepaalde culturele achtergrond.

  • d. Zichtbaar fysiek gehandicapte werknemers, afhankelijk van de sector en/of het beroep.

  • e. Ex-gedetineerden.

Naar boven