Naar aanleiding van vragen uit de praktijk over de heffing van overdrachtsbelasting
bij de verkrijging van de (blote) eigendom van landerijen door erfpachters, deel ik
het volgende mee.
Grondeigenaren (vaak institutionele beleggers, gemeenten en Domeinen) stellen erfpachters
in staat de blote eigendom van door hen krachtens een recht van erfpacht gebruikte
landerijen aan te kopen.
Mij is gebleken dat sommige erfpachters aan de grondeigenaar verzoeken de landerijen
niet – zoals gebruikelijk – in eens te leveren, maar over te gaan tot twee achtereenvolgende
leveringen van gelijke delen binnen een kort tijdsbestek. Dat verzoek is ook aan de
Directeur Domeinen gedaan.
Het verzoek wordt gedaan vanuit de veronderstelling dat door die gesplitste levering
de vrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel q van de Wet op belastingen van rechtsverkeer
op beide verkrijgingen van toepassing is, waardoor de verkrijgende erfpachter in het
geheel geen overdrachtsbelasting verschuldigd zal zijn. Deze veronderstelling acht
ik onjuist.
Op grond van voornoemde bepaling is van overdrachtsbelasting vrijgesteld een verkrijging
van landerijen (of van een recht van erfpacht of beklemming daarop) tot een oppervlakte
niet groter dan de oppervlakte van de naburige landerijen welke de verkrijger reeds
gedurende ten minste vijf jaren in eigendom, erfpacht of beklemming heeft, mits de
verkrijging in het belang is van een verbetering van de landbouwstructuur. Verkrijgingen
binnen een tijdsverloop van vijf jaren door dezelfde verkrijger worden als één verkrijging
beschouwd.
Indien de erfpachter geen andere landerijen langer dan vijf jaren in zijn bezit heeft,
volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 1980, nr. 19640, PW 18782, BNB
1980/78 dat de vrijstelling niet van toepassing is, omdat geen naburige landerijen
aanwezig zijn. Indien de erfpachter de landerijen aankoopt en zich deze volgtijdig
in delen laat leveren, dan moeten deze leveringen als samenhangende verkrijgingen
worden samengeteld waardoor voor de heffing van overdrachtsbelasting hetzelfde resultaat
wordt bereikt als bij een verkrijging in eens. Aldus ook het Hof Arnhem in zijn uitspraak
van 6 februari 1987, nr. 1178/1986, PW 19537. De vrijstelling is dan noch op de eerste,
noch op de tweede levering van toepassing. Uit het arrest van de Hoge Raad van 22
juli 1985, nr. 23224, PW 19341, BNB 1985/263*, V-N 1985, blz. 1946, en uit paragraaf
37, onderdeel 8 van de Toelichting overdrachtsbelasting (besluit van 21 april 1972,
nr. B72/5399, bijlage A bij het besluit van 16 december 1971, nr. B71/23037) volgt
niet dat elke levering als een afzonderlijke verkrijging zou moeten worden beoordeeld
ingeval de verkrijgingen samenhang vertonen.
Naar mijn oordeel is in dergelijke gevallen sprake van een samenstel van rechtshandelingen
dat niet strookt met het doel en de strekking van de vrijstelling en is ingegeven
door de wens de heffing van overdrachtsbelasting te ontgaan. Dit standpunt heb ik
aan de Directeur Domeinen meegedeeld. Mede gelet hierop heeft Domeinen de vaste beleidslijn
dat niet wordt meegewerkt aan een dergelijke in delen gesplitste levering.
Niet uitgesloten is dat een verzoek als vorenbedoeld van een kopende erfpachter door
een andere verkoper dan Domeinen wel wordt gehonoreerd. In dat geval geldt het vorenstaande
evenzeer en is de vrijstelling evenmin van toepassing.