Besluit handel in emissierechten

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 08-06-2005 en zichtdatum 01-09-2007.
Geldend van 08-06-2005 t/m 31-12-2005

Besluit van 17 december 2004, houdende regels ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU L 275) (Besluit handel in emissierechten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 juni 2004, nr. MJZ2004065798, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 16.1, tweede lid, 16.6, eerste lid, 16.12, derde lid, 16.14, derde lid, 16.21 en 16.22 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juli 2004, nr. W08.04.0315/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 december 2004, nr. MJZ2004100407, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    wet: Wet milieubeheer;

    CO2: kooldioxide;

    CO2-installatie: broeikasgasinstallatie waarin activiteiten worden verricht, die behoren tot een categorie van activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    brandstof: gasvormige, vloeibare of vaste stof, met inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen, dienende voor verbranding;

    meetinstantie: rechtspersoon als bedoeld in artikel 9, derde lid;

    CEN-norm: norm die door het CEN, het Europese Comité voor Standaardisatie, is vastgesteld;

    CO2-verbrandingsemissie: emissie van CO2 die plaatsvindt bij de exotherme reactie van een brandstof met zuurstof;

    CO2-procesemissie: emissie van CO2, niet zijnde een CO2-verbrandingsemissie, die optreedt ten gevolge van bedoelde of onbedoelde reacties tussen stoffen of bij de transformatie daarvan, waaronder de chemische of elektrolytische reductie van metaalertsen, de thermische ontbinding van stoffen en de vorming van stoffen, bedoeld om te worden gebruikt als product of als grondstof;

    CO2-emissiefactor: factor die is gebaseerd op het koolstofgehalte, uitgedrukt als ton CO2/TJ voor CO2-verbrandingsemissies;

    NOx-verbrandingsinstallatie: NOx-installatie, niet zijnde een NOx-procesinstallatie, met een vermogen van één megawatt thermisch of meer, die een emissie van stikstofoxiden in de lucht veroorzaakt als gevolg van het verstoken van brandstof, met inbegrip van de bij de installatie behorende voorzieningen voor de reiniging van het rookgas;

    NOx-procesinstallatie: NOx-installatie die wordt gebruikt voor de vervaardiging van een product, waarbij een emissie van ten minste 1.000 kilogram stikstofoxiden per kalenderjaar in de lucht wordt veroorzaakt.

  • 3 Voor de toepassing van hoofdstuk 3 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder product: ijzer, staal, elektrostaal, zink, anode, caprolactam, carbon black, siliciumcarbide, aluminium, vlakglas, verpakkingsglas, speciaal glas, steenwol, emailleerfritten, glasfritten, fosfor, fosforzuur, natriumtripolyphosphaat, cement, salpeterzuur, nitriet, actieve kool of magnesiumoxide.

Hoofdstuk 2. Broeikasgasemissies

Artikel 2

  • 1 Als categorieën van activiteiten als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, van de wet worden aangewezen de categorieën van activiteiten die een emissie van CO2 in de lucht veroorzaken en die in de bij dit besluit behorende bijlage I zijn genoemd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft de aanwijzing, bedoeld in dat lid, geen betrekking op activiteiten voorzover de CO2-installaties waarin zij worden verricht, uitsluitend worden gebruikt voor onderzoek, ontwikkeling en beproeving van nieuwe producten en processen als bedoeld in bijlage I, onderdeel 1, bij de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten.

  • 3 Voorzover de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 27 van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten heeft bepaald dat een inrichting tijdelijk buiten de reikwijdte van die richtlijn blijft, heeft de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, tot en met 31 december 2007 geen betrekking op activiteiten die in de CO2-installaties binnen die inrichting worden verricht. Onze Minister doet hiervan mededeling in de Staatscourant onder vermelding van de naam en het adres van de inrichting en de dag met ingang waarvan bedoelde uitzondering geldt.

Artikel 3

  • 2 De aanvraag wordt in tweevoud bij het bestuur van de emissieautoriteit ingediend.

  • 3 De aanvraag geschiedt door indiening van een monitoringsprotocol dat voldoet aan de vereisten die zijn gesteld in de artikelen 4 en 5.

Artikel 4

  • 1 In gevallen waarin de vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet betrekking heeft op het in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, onder a, van de wet, vermeldt de aanvrager in het monitoringsprotocol voor de inrichting waarop de aanvraag betrekking heeft, in elk geval:

    • a. de naam en het adres van de aanvrager en beoogde houder van de vergunning, onder overlegging van een uittreksel uit het handelsregister, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Handelsregisterwet 1996;

    • b. de naam en het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van de inrichting;

    • c. de naam van de contactpersoon van het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 van de wet voor de inrichting te verlenen;

    • d. de indeling, de activiteiten en de processen in de inrichting, voorzover die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de emissies van CO2 in de lucht, die daardoor kunnen worden veroorzaakt;

    • e. de CO2-installaties die zich in de inrichting bevinden;

    • f. de brandstoffen die in de inrichting worden verbruikt, en voor elke brandstof de hoeveelheid die bij de maximale capaciteit van de inrichting wordt verbruikt;

    • g. de wijze waarop in het emissieverslag verslag wordt gedaan van de jaarvracht en de gegevens betreffende het brandstofverbruik, het grondstofgebruik en de productie en de wijze waarop deze gegevens worden verkregen;

    • h. de beschikbaarheid en de vakbekwaamheid van de personen die met de uitvoering van het monitoringsprotocol en de controle op de naleving daarvan worden belast en de wijze waarop taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn verdeeld tussen deze personen;

    • i. de wijze waarop de werkzaamheden, bedoeld in artikel 9, eerste lid, door een meetinstantie moeten worden verricht.

  • 2 In het monitoringsprotocol vermeldt de aanvrager tevens afzonderlijk voor elke CO2-installatie die zich in de inrichting bevindt, waarop de aanvraag betrekking heeft:

    • a. de soort brandstoffen en grondstoffen die in de CO2-installatie worden verbruikt, onderscheidenlijk gebruikt, en die emissies van CO2 in de lucht kunnen veroorzaken;

    • b. voor elke brandstof of grondstof de hoeveelheid die bij de maximale capaciteit van de CO2-installatie wordt verbruikt, onderscheidenlijk gebruikt;

    • c. de wijze waarop de hoeveelheid te verbruiken brandstoffen en te gebruiken grondstoffen alsmede de productie wordt bepaald;

    • d. de productiecapaciteit;

    • e. de bronnen van emissies van CO2 in de lucht;

    • f. de wijze waarop met behulp van een berekening of een meting de CO2-jaarvracht wordt bepaald;

    • g. de wijze waarop de onder c en f bedoelde gegevens worden verkregen, geregistreerd en bewaard;

    • h. een niet-technische samenvatting van de in dit lid en het eerste lid bedoelde gegevens.

  • 4 In gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op het uitbreiden of veranderen van de inrichting of het veranderen van de werking daarvan dan wel op het veranderen van het voor de inrichting geldende monitoringsprotocol als bedoeld in artikel 16.5, eerste lid, onder b, c en d, van de wet, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing en vermeldt de aanvrager in het monitoringsprotocol voor de inrichting waarop de aanvraag betrekking heeft, tevens:

    • a. de de vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, onder a, van de wet krachtens welke de inrichting in werking is;

    • b. de beoogde uitbreiding, verandering of verandering van de werking van de inrichting, onderscheidenlijk verandering van het monitoringsprotocol;

    • c. het tijdstip waarop beoogd wordt de voorgenomen uitbreiding of verandering te verwezenlijken.

Artikel 5

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels met betrekking tot de gegevens en bescheiden die bij de aanvraag, met inbegrip van het monitoringsprotocol, moeten worden verstrekt en de wijze waarop dit dient te geschieden.

  • 2 Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen dat in daarbij aangegeven gevallen en met inachtneming van bij die regeling te stellen eisen:

    • a. bij het bepalen van de jaarvracht van een inrichting tevens rekening wordt gehouden met emissies van CO2 in de lucht, die worden veroorzaakt door activiteiten die in de inrichting worden verricht en die behoren tot een categorie van activiteiten die in de bij dit besluit behorende bijlage I is genoemd, indien de bron van die emissies zich buiten de inrichting bevindt;

    • b. bij het bepalen van de jaarvracht van een inrichting geen rekening wordt gehouden met emissies van CO2 in de lucht, die worden veroorzaakt door activiteiten die in de inrichting worden verricht en die behoren tot een categorie van activiteiten die in de bij dit besluit behorende bijlage I is genoemd, indien de bron van die emissies zich buiten de inrichting bevindt;

    • c. in afwijking van hoogste niveau van nauwkeurigheid kan worden volstaan met een lager niveau van nauwkeurigheid indien:

      • 1°. het hoogste niveau van nauwkeurigheid technisch niet haalbaar is of tot buitensporig hoge kosten leidt, of

      • 2°. het kleine bronnen van emissies van CO2 in de lucht betreft en in het monitoringsprotocol ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit een beschrijving is opgenomen van de toe te passen lagere niveaus voor de variabelen die worden gebruikt om de CO2-emissies uit deze kleine bronnen te berekenen of de door de inrichting te hanteren eigen ramingsmethode om de CO2-emissies in die gevallen te berekenen;

    • d. nadat de vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet is verleend, tijdelijk kan worden afgeweken van het in het monitoringsprotocol voorgeschreven niveau van nauwkeurigheid indien:

      • 1°. dit om technische redenen noodzakelijk is,

      • 2°. de afwijking onverwijld aan het bestuur van de emissieautoriteit wordt gemeld en

      • 3°. maatregelen worden genomen teneinde te verzekeren dat de afwijking zo spoedig mogelijk wordt beëindigd.

  • 3 Het monitoringsprotocol wordt opgesteld met gebruikmaking van het model dat door Onze Minister bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

  • 4 Van het model, bedoeld in het derde lid, mag uitsluitend worden afgeweken indien de reden daarvoor ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit wordt gemotiveerd.

  • 5 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels met betrekking tot de verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de personen die met de uitvoering van het monitoringsprotocol en de controle op de naleving daarvan zijn belast.

Terugwerkende kracht

Stb. 2007, 295, datum inwerkingtreding 01-09-2007, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

Het tweede lid, onderdeel d, vervalt.

Artikel 6

De aanvrager behoeft de gegevens en bescheiden, bedoeld in de artikelen 4 en 5, niet te verstrekken voorzover het bestuur van de emissieautoriteit op zijn verzoek heeft beslist dat verstrekking van die gegevens voor het nemen van de beslissing op de aanvraag niet nodig is.

Artikel 7

Onze Minister stelt bij ministeriële regeling regels inhoudende een verplichting aan het bestuur van de emissieautoriteit de daarbij aangegeven voorschriften aan de vergunning krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet te verbinden inzake:

  • a. de inhoud van het emissieverslag en de wijze waarop dit verslag moet worden ingediend;

  • b. het melden van veranderingen van de inrichting of veranderingen van de werking daarvan als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder e, onder 1°, van de wet, die geen significante gevolgen hebben voor de emissie van CO2 in de lucht dan wel voor het monitoringsprotocol, waaronder de termijn waarbinnen die melding dient plaats te vinden;

  • c. het melden van veranderingen van het monitoringsprotocol als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder e, onder 2°, van de wet, waaronder de termijn waarbinnen die melding dient plaats te vinden en de gevallen waarin die verandering de goedkeuring behoeft van het bestuur van de emissieautoriteit;

  • d. het melden van afwijkingen van het monitoringsprotocol als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder f, van de wet, waaronder de termijn waarbinnen en de wijze waarop die melding dient plaats te vinden.

Artikel 8

Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen voor de bepaling en registratie van de CO2-jaarvracht, het brandstofverbruik en het grondstofgebruik, bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder a, van de wet.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister wijst bij ministeriële regeling de werkzaamheden aan, die in opdracht van degene die de inrichting drijft, door een meetinstantie ten behoeve van de inrichting moeten worden verricht.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over de kwaliteitsborging door de inrichting, indien degene die de inrichting drijft, werkzaamheden uitbesteedt aan een meetinstantie en deze uitbesteding van invloed is op de procedures voor kwaliteitsborging.

  • 3 Werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden verricht door een rechtspersoon die:

    • a. voor een of meer van de in dat lid bedoelde verrichtingen geaccrediteerd is door een algemeen aanvaarde nationale accreditatie-instelling of een vergelijkbare buitenlandse instelling die erkend is door een staat, aangesloten bij de Multilateral Agreement on European Accreditation of Certification, of

    • b. voor een of meer van deze verrichtingen de CEN-normen inzake de onafhankelijkheid en de competentie van laboratoria aantoonbaar tot uitvoering brengt.

  • 4 Een in het derde lid, onder b, bedoelde CEN-norm heeft betrekking op de laatst uitgegeven norm met de daarop uitgegeven aanvullingen en correctiebladen. Een uitgegeven norm, aanvulling, onderscheidenlijk correctieblad, wordt eerst van toepassing één jaar na de datum van uitgifte.

  • 5 Onze Minister doet van de uitgifte van CEN-normen als bedoeld in het vierde lid alsmede van de uitgifte van aanvullingen en correctiebladen voor deze normen zo spoedig mogelijk na de uitgifte mededeling door kennisgeving in de Staatscourant.

Artikel 10

  • 1 Een meetinstantie die in opdracht van de houder van een krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet verleende vergunning werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 9, derde lid, voert haar taken uit overeenkomstig het monitoringsprotocol dat deel uitmaakt van de betrokken vergunning.

  • 2 Het is voor een meetinstantie verboden de in artikel 9, derde lid, bedoelde werkzaamheden te verrichten, indien niet wordt voldaan aan de vereisten die zijn gesteld in het eerste lid, dan wel te handelen in strijd met de op die werkzaamheden betrekking hebbende onderdelen van de voor de betrokken inrichting krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet verleende vergunning.

Artikel 11

  • 1 Het emissieverslag voldoet aan de daarop betrekking hebbende onderdelen van de krachtens artikel 16.5, eerste lid, van de wet, voor de betrokken inrichting verleende vergunning waaronder de aan die vergunning verbonden voorschriften.

  • 2 Het emissieverslag wordt opgesteld met gebruikmaking van het model dat door Onze Minister bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

Artikel 12

  • 1 Het afgeven van een verklaring als bedoeld in artikel 16.12, eerste lid, onder c, van de wet geschiedt door een verificateur die werkzaam is bij een verificatie-instelling die is geaccrediteerd door:

    • a. de Raad van Accreditatie, of

    • b. een vergelijkbare buitenlandse instelling die erkend is door een staat, aangesloten bij de Multilateral Agreement on European Accreditation of Certification.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt een verificatie-instelling in 2006 tevens als geaccrediteerd beschouwd indien die instelling een verzoek om accreditatie heeft ingediend bij de Raad van Accreditatie en dat verzoek door de Raad van Accreditatie ontvankelijk is verklaard.

Artikel 12a

  • 1 In het verzoek om toewijzing van broeikasgasemissierechten, bedoeld in artikel 16.32, tweede lid, van de wet, vermeldt degene die de inrichting drijft, waarop het verzoek betrekking heeft:

    • a. zijn naam en adres;

    • b. de naam en het adres van de inrichting;

    • c. de CO2-installaties die in het lopende kalenderjaar in de inrichting in werking worden gesteld en uitbreidingen van CO2-installaties die in het lopende kalenderjaar in de inrichting in werking worden gesteld, onder vermelding van:

    • d. de verwachte CO2-verbrandingsemissies van de onder c bedoelde CO2-installaties, onder vermelding per brandstof of energiedrager van:

      • 1°. de stookwaarde;

      • 2°. de CO2-emissiefactor;

      • 3°. het verwachte verbruik per jaar gedurende de resterende jaren van de betrokken planperiode;

    • e. de verwachte CO2-procesemissies van de onder c bedoelde CO2-installaties, aangegeven per jaar gedurende de resterende jaren van de betrokken planperiode;

    • f. de verwachte niet-eenduidig classificeerbare emissies van de onder c bedoelde CO2-installaties.

  • 2 De verzoeker verstrekt aan Onze Ministers voor de inrichting waarop het verzoek betrekking heeft, bij zijn verzoek een verklaring dat hij Onze Ministers machtigt om op zijn inrichting betrekking hebbende gegevens over het energieverbruik en de emissies van CO2, die bij SenterNovem of het Verificatiebureau Benchmarking Energie-efficiency berusten, met uitzondering van gegevens die zijn verkregen in het kader van de verificatie van een op de inrichting betrekking hebbend emissieverslag, op te vragen om deze te gebruiken ter verificatie van de gegevens die hij in het kader van zijn verzoek om toewijzing van broeikasgasemissierechten heeft verstrekt.

  • 3 Onze Ministers stellen het model vast van de formulieren voor het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en de verklaring, bedoeld in het tweede lid.

Hoofdstuk 3. Emissies van stikstofoxiden en NOx-emissierechten

Artikel 13

  • 1 Als categorieën van NOx-installaties als bedoeld in artikel 16.1, derde lid, van de wet worden aangewezen:

    • a. NOx-verbrandingsinstallaties, voorzover het totale vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van de zich in de betrokken inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties 20 of meer bedraagt;

    • b. NOx-procesinstallaties;

    • c. indien zich in de betrokken inrichting NOx-procesinstallaties bevinden: NOx-verbrandingsinstallaties.

  • 2 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a en c, heeft geen betrekking op NOx-verbrandingsinstallaties voor de vervaardiging van keramiek.

  • 3 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, heeft tot en met 31 december 2007 geen betrekking op NOx-verbrandingsinstallaties die zich bevinden in een inrichting:

    • a. waarin het totale vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van die installaties minder dan 30 bedraagt,

    • b. waarin zich geen NOx-procesinstallaties bevinden, en

    • c. ten aanzien waarvan Onze Minister een verzoek als bedoeld in artikel 14, eerste lid, om tijdelijk buiten bedoelde aanwijzing te blijven, op grond van artikel 14, tweede lid, heeft toegewezen.

  • 4 De toepassing van het derde lid vervalt zodra de betrokken inrichting niet langer voldoet aan een van beide of beide in het derde lid, aanhef en onder a en b, bedoelde voorwaarden.

  • 5 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is op NOx-procesinstallaties die betrekking hebben op de productie van vlakglas, speciaal glas of verpakkingsglas eerst van toepassing vijftien weken na de datum waarop de betrokken oven na een grote ovenrevisie wordt opgestart. Als datum waarop een oven na een ovenrevisie wordt opgestart, wordt aangemerkt de datum die degene die de betrokken inrichting drijft, ter zake overeenkomstig artikel 15, eerste lid, heeft gemeld aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing op NOx-procesinstallaties waarbij na 1 januari 1994 in het kader van een grote ovenrevisie maatregelen zijn genomen om overeenkomstig de stand der techniek de emissie van NOx voor de betrokken installatie te verminderen.

Artikel 14

  • 1 Degene die een inrichting drijft, waarin zich NOx-verbrandingsinstallaties bevinden, kan Onze Minister verzoeken om tot en met 31 december 2007 buiten de aanwijzing, bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, te blijven.

  • 3 In het verzoek vermeldt de verzoeker de naam en het adres van de inrichting waarvoor het verzoek wordt ingediend.

  • 4 De verzoeker verstrekt bij zijn verzoek voor de inrichting waarop het verzoek betrekking heeft:

  • 5 Indien de verzoeker niet kan voldoen aan het vierde lid, verstrekt hij andere gegevens waaruit ten genoegen van Onze Minister blijkt dat de inrichting voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 13, derde lid, aanhef en onder a en b.

Artikel 15

  • 1 Degene die een inrichting drijft, waarin zich NOx-procesinstallaties bevinden die betrekking hebben op de productie van vlakglas, speciaal glas of verpakkingsglas, meldt het voornemen tot het uitvoeren van een grote ovenrevisie als bedoeld in artikel 13, vijfde lid, schriftelijk aan het bestuur van de emissieautoriteit. Bij de melding wordt tevens aangegeven op welke datum de oven naar verwachting na de ovenrevisie wordt opgestart.

  • 2 De melding geschiedt uiterlijk vier weken voor de datum van de voorgenomen ovenrevisie.

Artikel 16

  • 2 Onverminderd het eerste lid vermeldt de aanvrager tevens in het monitoringsprotocol voor de inrichting waarop de aanvraag betrekking heeft:

    • a. het vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van elke zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallatie;

    • b. het totale vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van de zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties;

    • c. de verwachte NOx-jaarvracht van elke zich in de inrichting bevindende NOx-procesinstallatie;

    • d. de productiecapaciteit, uitgedrukt in tonnen vervaardigd product per kalenderjaar, van de zich in de inrichting bevindende NOx-procesinstallaties.

Artikel 17

  • 1 De concentratie van stikstofoxiden in de afgassen van:

    • a. NOx-verbrandingsinstallaties met een vermogen van 100 megawatt thermisch of meer,

    • b. NOx-procesinstallaties, waarbij een emissie van 150 ton stikstofoxiden of meer per kalenderjaar in de lucht wordt veroorzaakt, of

    • c. afvalverbrandingsinstallaties of meeverbrandingsinstallaties als bedoeld in het Besluit verbranden afvalstoffen,

    wordt bepaald door continue meting.

  • 2 Indien sprake is van een afvalverbrandingsinstallatie of een meeverbrandingsinstallatie als bedoeld in het eerste lid, onder c, voldoet de continue meting, bedoeld in dat lid, aan de daaraan in het Besluit verbranden afvalstoffen gestelde eisen, met dien verstande dat

    in afwijking van het bepaalde onder 2.9 in de bij dat besluit behorende bijlage, voorzover dat onderdeel betrekking heeft op stikstofoxiden, het vierde lid geldt.

  • 4 De waarde van de 95%-betrouwbaarheidsintervallen van individuele waarnemingen op grond waarvan het halfuursgemiddelde of het uurgemiddelde van de concentratie van stikstofoxiden wordt bepaald, is kleiner dan 20% van de jaargemiddelde concentratie.

Artikel 18

Het aantal NOx-emissierechten dat degene die een inrichting drijft, in een kalenderjaar opbouwt als bedoeld in artikel 16.50 van de wet, komt overeen met:

  • a. voor NOx-verbrandingsinstallaties: het in de bij dit besluit behorende bijlage II voor het betrokken kalenderjaar aangegeven getal, vermenigvuldigd met de in dat kalenderjaar verbruikte gigajoule brandstof;

  • b. voor NOx-procesinstallaties, met uitzondering van de NOx-procesinstallaties, bedoeld onder c: het in de bij dit besluit behorende bijlage III voor het betrokken product voor het betrokken kalenderjaar per ton product aangegeven getal, vermenigvuldigd met het aantal in dat kalenderjaar vervaardigde tonnen van dat product;

  • c. voor NOx-procesinstallaties als bedoeld in artikel 13, vijfde lid: het in de bij dit besluit behorende bijlage IV voor het betrokken product voor het betrokken kalenderjaar per ton product aangegeven getal, vermenigvuldigd met het aantal in dat kalenderjaar vervaardigde tonnen van dat product.

Artikel 19

  • 1 Het verkoopplafond voor een inrichting wordt bepaald door bij elkaar op te tellen:

    • a. het totale vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van de zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder b, vermenigvuldigd met 8.000, vermenigvuldigd met het voor het kalenderjaar 2005 in de bij dit besluit behorende bijlage II opgenomen getal;

    • b. de productiecapaciteit, uitgedrukt in tonnen vervaardigd product per kalenderjaar, van de zich in de inrichting bevindende NOx-procesinstallaties, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder d, vermenigvuldigd met het voor het kalenderjaar 2005 voor dat product in de bij dit besluit behorende bijlage III opgenomen getal.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onder a, wordt het verkoopplafond voor een inrichting die niet meer dan 3.000 uren per kalenderjaar in bedrijf is, bepaald door het totale vermogen, uitgedrukt in megawatt thermisch, van de zich in de inrichting bevindende NOx-verbrandingsinstallaties, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder b, vermenigvuldigd met 3.000, vermenigvuldigd met het voor het kalenderjaar 2005 in de bij dit besluit behorende bijlage II opgenomen getal.

Artikel 20

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt voor het kalenderjaar 2005 een percentage van zeven.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 17 december 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de dertigste december 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Bijlage I. behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Categorieën van activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die plaatsvinden in een broeikasgasinstallatie die behoort tot een van de volgende categorieën:

Categorie 1. Energieactiviteiten

1.1. Verbrandingsinstallaties met een gezamenlijk vermogen van twintig megawatt thermisch of meer per inrichting, met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijke afvalstoffen.

1.2. Installaties in aardolieraffinaderijen.

1.3. Installaties in cokesfabrieken.

Categorie 2. Productie en verwerking van ferrometalen

2.1. Installaties voor het roosteren of sinteren van metaalerts, waaronder sulfide-erts.

2.2. Installaties voor de vervaardiging van ruwijzer of staal, waaronder zowel primaire als secundaire smelting worden begrepen, met inbegrip van continu gieten, met een gezamenlijke capaciteit per inrichting van meer dan 2,5 ton per uur.

Categorie 3. Delfstoffenindustrie

3.1. Installaties, voorzover het draaiovens betreft, voor de vervaardiging van cementklinkers met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 500 ton per dag.

3.2. Installaties voor de bereiding van kalk met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 50 ton per dag.

3.3. Installaties voor de vervaardiging van glas, met inbegrip van glasvezel, met een gezamenlijke smeltcapaciteit per inrichting van meer dan 20 ton per dag.

3.4. Installaties voor de vervaardiging van keramische producten door vuren, in het bijzonder dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 75 ton per dag of een gezamenlijke ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een zetdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3.

Categorie 4. Overige activiteiten

4.1. Installaties voor de vervaardiging van pulp uit hout of andere vezelhoudende materialen.

4.2. Installaties voor de vervaardiging van papier en karton met een gezamenlijke productiecapaciteit per inrichting van meer dan 20 ton per dag.

Bijlage II. behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Het aantal NOx-emissierechten, bedoeld in artikel 18, aanhef en onder a, van het Besluit handel in emissierechten, dat degene die een inrichting drijft, in het geval van een NOx-verbrandingsinstallatie in een kalenderjaar opbouwt per gigajoule verbruikte brandstof

Kalenderjaar

2005

2006

2007

2008

2009

2010

NOx-verbrandingsinstallaties (uitgedrukt in grammen NOx per gigajoule)

68

63

58

52

46

40

Bijlage III. behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Het aantal NOx-emissierechten, bedoeld in artikel 18, aanhef en onder b, van het Besluit handel in emissierechten, dat degene die een inrichting drijft, in het geval van een NOx-procesinstallatie in een kalenderjaar opbouwt per ton vervaardigd product

Kalenderjaar

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Product

           

IJzer en staal (kg NOx / ton ruw staal)

0,69

0,66

0,62

0,58

0,53

0,49

Elektrostaal (kg NOx / ton vloeibaar staal)

0,13

0,12

0,12

0,11

0,10

0,09

Aluminium (kg NOx / ton aluminium)

2,18

2,07

1,95

1,81

1,67

1,53

Zink (kg NOx / ton zink)

0,08

0,07

0,07

0,06

0,06

0,05

Anode (kg NOx / ton anode)

0,52

0,50

0,47

0,44

0,40

0,37

Cement (kg NOx / ton klinker)

1,69

1,61

1,52

1,41

1,30

1,19

Salpeterzuur (kg NOx / ton salpeterzuur 100%)

1,00

0,95

0,90

0,83

0,77

0,70

Caprolactam (kg NOx / ton caprolactam)

0,63

0,60

0,57

0,52

0,48

0,44

Nitriet (kg NOx / ton nitriet)

10,2

9,6

9,1

8,4

7,8

7,1

Magnesiumoxide (kg NOx / ton magnesiumoxide)

5,16

4,89

4,62

4,29

3,95

3,62

Carbon black (kg NOx / ton carbon black)

7,32

6,94

6,56

6,08

5,61

5,13

Siliciumcarbide (kg NOx / ton siliciumcarbide)

1,37

1,30

1,23

1,14

1,05

0,96

Actieve kool (kg NOx / ton actieve kool)

4,90

4,65

4,40

4,08

3,76

3,44

Steenwol (kg NOx / ton steenwol)

0,69

0,65

0,61

0,57

0,53

0,48

Fosfaatproductie

           

Fosfor (kg NOx / ton fosfor)

2,46

2,34

2,21

2,05

1,89

1,73

Fosforzuur (kg NOx / ton fosforzuur)

0,45

0,42

0,40

0,37

0,34

0,31

Natriumtripolyphosphaat (kg NOx / ton natriumtripolyphosphaat)

0,58

0,55

0,52

0,48

0,44

0,41

Emailleerfritten en glasfritten, vervaardigd in:

           

Continuovens (kg NOx / ton fritten)

1,66

1,57

1,48

1,38

1,27

1,16

Trommelovens (kg NOx / ton fritten)

7,49

7,10

6,71

6,23

5,74

5,25

Glasproductie

           

Vlakglas (kg NOx / ton glas)

4,77

4,53

4,28

3,97

3,66

3,35

Verpakkingsglas (kg NOx / ton glas)

2,31

2,19

2,07

1,92

1,77

1,62

Speciaal glas (kg NOx / ton glas)

3,62

3,43

3,24

3,01

2,77

2,54

Bijlage IV. behorende bij het Besluit handel in emissierechten

Het aantal NOx-emissierechten, bedoeld in artikel 18, aanhef en onder c, van het Besluit handel in emissierechten, dat degene die een inrichting drijft, in het geval van een NOx-procesinstallatie in een kalenderjaar opbouwt per ton vervaardigd product

Kalenderjaar

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Product

           

Glasproductie

           

Vlakglas (kg NOx / ton glas)

3,35

3,35

3,35

3,35

3,35

3,35

Verpakkingsglas (kg NOx / ton glas)

1,62

1,62

1,62

1,62

1,62

1,62

Speciaal glas (kg NOx / ton glas)

2,54

2,54

2,54

2,54

2,54

2,54