Premieheffing, Verordening (EEG) nr. 1408/71; detachering

[Regeling vervallen per 12-07-2007.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 27-08-2004 t/m 11-07-2007

Premieheffing, Verordening (EEG) nr. 1408/71; detachering

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën in samenwerking met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het volgende besloten.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 12-07-2007]

In dit besluit ga ik in op de gevolgen van Besluit nr. 181 van de Administratieve Commissie van 13 december 2000 (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, 14 december 2001, L 329/73) voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (hierna: de verordening). Dit in verband met de beoordeling van de verzekeringsplicht en daarmee samenhangende premieheffing. Verwezen zij ook naar deel II, onderdeel 1.2.8 van de Beleidsregels 2004 van de Sociale verzekeringsbank (SDU uitgevers).

2. Detachering

[Regeling vervallen per 12-07-2007]

Op grond van artikel 14, lid 1, onder a, van de verordening valt de werknemer die door een onderneming naar een andere lidstaat wordt gedetacheerd, onder de wetgeving van de lidstaat van waaruit de detachering plaatsvindt. Deze regel wijkt af van de hoofdregel van artikel 13, lid 2, onder a.

De mogelijkheid van detachering doet zich alleen voor als de werknemer onmiddellijk voorafgaand aan de detachering verplicht verzekerd is ingevolge de Nederlandse socialeverzekeringswetten. Detachering in aansluiting op vrijwillige verzekering op grond van de AOW en de Anw dan wel de werknemersverzekeringen is niet mogelijk. Dit blijkt uit het feit dat artikel 14, lid 1, onder a, van de verordening uitgaat van het ‘van toepassing blijven’ van de wetgeving van de lidstaat van waaruit de werknemer wordt gedetacheerd. De voorwaarde dat de Nederlandse wetgeving van toepassing blijft, wordt in ieder geval geacht te zijn vervuld als de detachering wordt voorafgegaan door ten minste één maand verzekering in Nederland.

De detacheringstermijn bedraagt in beginsel één jaar, maar kan nog eens met maximaal één jaar worden verlengd. Door de lidstaten aangewezen organen moeten op verzoek van de werkgever of van de werknemer een verklaring verstrekken, waaruit blijkt dat de werknemer onderworpen blijft aan de wettelijke regeling van de lidstaat van waaruit hij wordt uitgezonden en tot welke datum dit het geval is. Deze verklaring wordt verstrekt op zogenoemde E 101-formulieren. Voor Nederland is de Sociale verzekeringsbank (hierna: de SVB) het aangewezen orgaan. De E 101-formulieren worden verstrekt door de SVB, Kantoor Verzekeringen, Afdeling Internationale Detachering, Postbus 357, 1180 AJ Amstelveen (tel: 020-656 5277). Voor zelfstandigen geldt een overeenkomstige regeling.

3. Gevolgen van Besluit nr. 181

[Regeling vervallen per 12-07-2007]

Relatie tussen de onderneming en de gedetacheerde werknemer

De tekst van artikel 14, lid 1, onder a, van de verordening veronderstelt een band tussen de werknemer en de onderneming waardoor hij wordt gedetacheerd. Uit het arrest van het HvJ EG in de zaak Manpower volgt dat de aanwezigheid van een dergelijke band afhankelijk is van de intensiteit van de arbeidsrechtelijke relatie tussen de onderneming en de werknemer. Blijkens het Besluit nr. 181 dient sprake te zijn van een ‘organische band’ tussen de werknemer en de onderneming. Om het bestaan van een dergelijke band vast te stellen, dient een reeks van elementen in aanmerking te worden genomen, met name de verantwoordelijkheid inzake aanwerving, arbeidsovereenkomst, ontslag en vaststelling van de aard van de werkzaamheden.

Een organische band wordt in ieder geval aangenomen indien gedurende de periode van uitzending aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de arbeidsovereenkomst met de uitzendende werkgever blijft bestaan;

  • het salaris wordt direct of indirect betaald door de uitzendende werkgever;

  • ten behoeve van de werknemer worden premies voor de volksverzekeringen en de werknemersverzekeringen afgedragen.

Indien aan de hand van deze criteria niet tot een duidelijk oordeel kan worden gekomen, wordt het bestaan van de organische band tussen werknemer en uitzendende onderneming vastgesteld op basis van een meer algemeen beeld van de intensiteit van de arbeidsrechtelijke relatie tussen de werknemer en de uitzendende onderneming. Hiertoe worden alle relevante feiten en omstandigheden gewogen, waaronder met name de vraag of de detacherende werkgever in beginsel zeggenschap heeft over de volgende zaken:

  • de aard van het werk;

  • de arbeidsvoorwaarden;

  • de vakantiedagen en het salaris;

  • het recht de werknemer te ontslaan;

  • het garant staan voor de nakoming van de contractuele verplichtingen.

Daarnaast wordt in de beoordeling betrokken:

  • het van toepassing blijven van de pensioenregeling van de detacherende werkgever op de betrokkene;

  • het bestaan van een zogenoemde terugkeergarantie, dat wil zeggen een toezegging van de werkgever dat de werknemer na afloop van de uitzending zijn werkzaamheden weer kan hervatten. Toepassing van deze voorwaarden brengt veelal met zich dat zogenoemde concerndetacheringen waarbij sprake is van uitzending naar een in een andere lidstaat gevestigde dochteronderneming onder het bereik van artikel 14, lid 1, van de verordening vallen. Ook uitzending van werknemers door uitzendbureaus kan in beginsel onder het bereik van de detacheringsbepalingen worden gebracht.

Omvang van de bedrijfsactiviteiten

In Besluit nr. 181 wordt als één van de voorwaarden voor detachering van werknemers genoemd dat de uitzendende onderneming haar activiteiten gewoonlijk uitoefent op het grondgebied van de uitzendende lidstaat. Bij de bepaling of hiervan sprake is worden onder meer de door het HvJ EG in haar arrest Fitzwilliam neergelegde criteria gehanteerd die zijn vervat in punt 3, onder b, van Besluit nr. 181. Voorzover bij de beoordeling van deze voorwaarde naar de omzet van de onderneming in de afzonderlijke lidstaten wordt gekeken, is het voor de vaststelling van de omvang van de bedrijfsactiviteiten niet van belang wat de aard is van de werkzaamheden die in de respectieve lidstaten worden verricht. Dit volgt uit het arrest Van der Vecht van het HvJ EG.

Van detachering van een persoon die anders dan in loondienst werkt kan volgens punt 2 van Besluit nr. 181 uitsluitend sprake zijn, als deze persoon voorafgaand aan de uitzending gedurende een zekere periode werkzaamheden van een zekere omvang anders dan in loondienst in de lidstaat van vestiging heeft verricht. De betrokkene dient onder andere door overlegging van contracten die betrekking hebben op deze werkzaamheden, aan te tonen dat hij aan deze voorwaarde voldoet. Op de voet van punt 2 van Besluit nr. 181 wordt ervan uitgegaan dat de belanghebbende gedurende de periode van detachering alleen aan de voorwaarden voor detachering blijft voldoen zolang hij de infrastructurele voorzieningen in het land van uitzending, die hem in staat stellen aldaar werkzaamheden te verrichten, in stand houdt, en in dit land aan zijn administratieve en fiscale verplichtingen voldoet. De belanghebbende dient op verzoek aan te tonen dat hij gedurende de periode van detachering aan deze voorwaarden voldoet of heeft voldaan.

Van detachering kan ingevolge punt 2 van Besluit nr. 181 alleen sprake zijn indien voorafgaand aan de uitzending door de onderneming of de zelfstandige werkzaamheden van betekenis in Nederland worden verricht. In het geval van een startende onderneming of zelfstandige wordt deze voorwaarde in ieder geval geacht te zijn vervuld als in een periode van ten minste drie maanden voorafgaande aan het verzoek om detachering substantiële handelsactiviteiten zijn ontplooid. Als substantiële handelsactiviteit worden onder meer aangemerkt activiteiten gericht op het opstarten van de onderneming, zoals de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, de verwerving van bedrijfsruimte en het aanleggen van een handelsvoorraad. Eveneens als substantiële handelsactiviteit wordt aangemerkt de uitvoering van een opdracht tot werk door een opdrachtgever.

Onderbreking van de detacheringsperiode

Op grond van het bepaalde in punt 3, onder c van Besluit nr. 181 wordt een tijdelijke onderbreking van de werkzaamheden bij de werkgever in de ontvangende staat niet beschouwd als een onderbreking van de detachering. In elk geval is sprake van een tijdelijke onderbreking, als de onderbreking korter dan drie maanden duurt.

Vervanging en doorzending

In artikel 14, lid 1, onder a, van de verordening is bepaald dat een werknemer niet mag worden uitgezonden ter vervanging van een andere persoon wiens detachering is geëindigd. Ook diverse vormen van doorzending van personeel vallen buiten het bereik van de detacheringsbepalingen. Dit laatste blijkt met name uit punt 4 van Besluit nr. 181.

Verlengde detachering

Artikel 14, lid 1, onder b, van de verordening voorziet in een verlenging van de termijn voor de specifieke situatie dat de duur van de te verrichten arbeid door onvoorziene omstandigheden de maximale tijdsduur overschrijdt. Voor die situaties kan de termijn van aansluiting bij de wetgeving van de uitzendende lidstaat worden verlengd met nog eens twaalf maanden, zij het dat hiervoor uitdrukkelijke toestemming is vereist van de autoriteiten in de lidstaat waar de betrokkene is gedetacheerd. Deze toestemming blijkt uit de afgifte van een E 102-verklaring en moet worden aangevraagd vóór het einde van het eerste tijdvak van twaalf maanden.

Status E 101-verklaring

Door middel van een E 101-verklaring bevestigt het bevoegde orgaan van de lidstaat waar de verklaring wordt afgegeven dat een gedetacheerde werknemer in afwijking van artikel 13, lid 2, onder a, van de verordening onderworpen blijft aan de socialezekerheidsregeling van die lidstaat. Het orgaan van de lidstaat waarin de werknemer zijn werkzaamheden verricht dient er derhalve rekening mee te houden, dat die werknemer reeds is aangesloten bij de socialezekerheidsregeling van de lidstaat waar de verklaring is afgegeven. In punt 7 van Besluit nr. 181 is daarom, in navolging van de arresten Fitzwilliam en Banks , onder meer bepaald dat de E 101-verklaring bindend is voor de organen van de lidstaat van tewerkstelling. De verzekeringspositie van de gedetacheerde werknemer kan derhalve niet in afwijking van de detacheringsverklaring worden vastgesteld.

Ter beantwoording van de vraag of er sprake is van detachering, is de feitelijke toestand beslissend. Indien een detacheringsverklaring ontbreekt, leidt dit derhalve niet zonder meer tot de conclusie dat er geen sprake is van detachering. In voorkomend geval kan ook na aanvang van de werkzaamheden een detacheringsverklaring worden aangevraagd.

Naar boven