Besluit vaststelling begrip liquide middelen ex artikel 23, zesde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, enz.

[Regeling vervallen per 01-01-2007.]
Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 15-09-2004 t/m 31-12-2006

Besluit van 13 augustus 2004, houdende vaststelling van het begrip liquide middelen, bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en houdende regels betreffende de verlening van een ontheffing als bedoeld in artikel 82, vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, alsmede tot wijziging van artikel 5 van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Financiën, van 1 juli 2004, FM 2004-858 M;

Gelet op artikel 23, zesde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, artikel 82, vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en artikel 68, tweede lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;

De Raad van State gehoord, advies van 23 juli 2004, No. W06.04.0327/IV;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën, van 9 augustus 2004, FM 2004-1012 M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Wet toezicht kredietwezen 1992

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Onder liquide middelen als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 wordt verstaan:

  • a. aanwezige munten of bankbiljetten;

  • b. direct opvorderbare tegoeden;

  • c. kortlopende vorderingen, niet zijnde direct opvorderbare tegoeden;

  • d. activa, niet zijnde kortlopende vorderingen, die op zeer korte termijn en zonder substantiële verliezen zouden kunnen worden omgezet in munten of bankbiljetten of direct opvorderbare tegoeden.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 2 Onverminderd het eerste lid, kan de Bank andere categorieën ondernemingen of instellingen aanwijzen die een garantstelling als bedoeld in het eerste lid kunnen verstrekken.

  • 3 De ontheffinghouder dient jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening als bedoeld in artikel 361, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bij de Bank in. De jaarrekening is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over de getrouwheid van de jaarrekening. De jaarrekening vermeldt de totale waarde van de financiële verplichtingen die zijn ontstaan door het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van al dan niet op termijn opvorderbare gelden. Uit de verklaring van de accountant blijkt dat de totale waarde van deze financiële verplichtingen wordt gedekt door de in het eerste lid bedoelde garantstelling.

  • 4 Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a. aanvragers en houders van een ontheffing die ingevolge enig wettelijk voorschrift beschikken over een door de Bank of de Stichting Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning; en

    • b. aanvragers en houders van een ontheffing die bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden, zonder die gelden zelf aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of op enig moment ter beschikking te hebben.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, kan slechts worden verleend indien de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van de aanvrager bepalen of mede bepalen buiten twijfel staat.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De houder van een ontheffing als bedoeld in artikel 82, vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 neemt in ieder geval de volgende voorschriften in acht:

  • a. alvorens een overeenkomst aan te gaan terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben dan wel in enigerlei vorm te bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking te verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden, informeert hij de wederpartij duidelijk en volledig over diens rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst;

  • b. hij meldt iedere wijziging van de gegevens betreffende het aantal of de identiteit van de in artikel 3 bedoelde personen vooraf aan de Bank. Een wijziging wordt niet doorgevoerd indien de Bank binnen zes weken na ontvangst van de melding, of, indien de Bank om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen zes weken na de ontvangst van die gegevens of inlichtingen, aan de ontheffinghouder bekend heeft gemaakt niet met het voornemen in te stemmen;

  • c. hij stelt de Bank onverwijld schriftelijk in kennis van iedere wijziging in de antecedenten van de in artikel 3 bedoelde personen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De artikelen 2 en 4, onder a, van dit besluit zijn niet van toepassing op houders van een ontheffing als bedoeld in artikel 82, vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 die is verleend voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Hoofdstuk 3. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 13 augustus 2004

Beatrix

De Minister van Financiën ,

G. Zalm

Uitgegeven de negende september 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Naar boven