Thema’s centraal examen klassieke taal en letterkunde 2006

[Regeling vervallen per 01-08-2008.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 17-04-2004 t/m 31-07-2008

Thema’s centraal examen klassieke taal en letterkunde 2006

De minister van onderwijs, cultuur en wetenschap,

Gelet op:

Besluit

Artikel 1. Thema’s centraal examen

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • 1 De thema’s voor het centraal examen klassieke taal en letterkunde zijn in 2006:

    • a. Griekse taal en letterkunde: epiek Kernauteur: Homerus

    • b. Latijnse taal en letterkunde: geschiedschrijving Kernauteur: Livius

  • 2 Het lectuurpensum en de daarop afgestemde leerstof worden vastgesteld als aangegeven in de als bijlagen bij deze regeling gevoegde syllabi.

Artikel 2. Bekendmaking

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Deze regeling en de bijlagen worden in het Gele katern geplaatst. Van deze plaatsing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 3. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van het Gele katern waarin deze regeling is bekendgemaakt.

Artikel 4. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Deze regeling wordt aangehaald als: Thema’s centraal examen klassieke taal en letterkunde 2006.

De

minister

van onderwijs, cultuur en wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Syllabus ce grieks 2006

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Kernauteur: Homerus

Genre: Epiek

Titel: Homerus’ Odyssee: een verhaal van vader én zoon

Editie: T.W. Allen OCT

A. Tekstreflectie

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

1. Thematiek

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

In de Odyssee, het tweede Homerische epos, wordt het verhaal verteld van Odysseus’ thuisreis naar Ithaca. Daarnaast is de ontwikkeling van zijn zoon Telemachus tot een vastberaden jonge man die zich gelijkwaardig betoont aan zijn vader een belangrijke bouwsteen van het verhaal. De ontwikkeling van Telemachus omspant vrijwel de gehele Odyssee en is een van de motieven waarmee aan dit verhaal coherentie en spanning verleend wordt.1Net als zijn vader heeft Telemachus in de godin Athena een medestander. Op haar instigatie onderneemt ook hij een reis; zij stuurt zijn ontwikkeling in belangrijke mate, onder meer door hem in het eerste boek van de Odyssee de opdracht te geven informatie over zijn vader in te winnen. Weg van huis verlangt hij net als zijn vader terug naar Ithaca, omdat hij bij afwezigheid van Odysseus de taak heeft zorg te dragen voor de oikos. Na thuiskomst blijkt Telemachus meer dan ooit in staat tot het nemen van eigen initiatieven in relatie tot de vrijers, zijn moeder Penelope en zijn vader Odysseus. Met Odysseus blijkt hij veel gemeen te hebben wanneer zij gezamenlijk het doden van de vrijers op touw zetten en uitvoeren. Het pensum volgt de ontwikkeling van Telemachus parallel aan de terugkeer van Odysseus. Beide verhaallijnen monden uit in het doden van de vrijers door Odysseus en Telemachus en de aansluitende hereniging van Odysseus met Penelope.

2. Pensum

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

(De met een asterisk gemarkeerde passages worden in vertaling gelezen)

Begin van de Odyssee en van het verhaal van Odysseus

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. I. 1-10; Od. I. 11-21*

Aankondiging van de centrale verhaallijn van de Odyssee en introductie van het centrale personage van het verhaal, Odysseus. Odysseus zwerft na de verwoesting van Troje lang rond. Hij bevindt zich in de grot van Calypso wanneer het jaar is aangebroken waarin de goden hem thuis laten komen. In deze passage worden voor het verhaal van Odysseus belangrijke motieven vermeld als Odysseus’ verlangen naar zijn huis en zijn vrouw, de rol die de goden bij zijn thuisreis spelen, en het feit dat Odysseus zowel onderweg naar huis als na aankomst thuis veel moet verduren.

Samenvatting verhaallijn Odysseus

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. XXIII. 288-343*

Na zijn inmiddels geslaagde thuisreis en de hereniging met zijn vrouw vertelt Odysseus in kort bestek aan Penelope welke avonturen hij op zijn tocht naar huis heeft beleefd.

Athena en Telemachus

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. I. 80-278*; Od. I. 279-364; Od. I. 365-420*

In de godenvergadering stelt Athena voor Calypso te laten weten dat Odysseus naar huis terug moet keren. Athena zelf gaat naar Ithaca. Daar maakt Telemachus haar, terwijl zij de gedaante van Mentes heeft aangenomen, deelgenoot van zijn veronderstelling dat zijn vader niet meer thuis zal komen. Athena spreekt niet de waarheid over zichzelf en over de situatie waarin Odysseus zich bevindt. Wel maakt zij melding van het feit dat Odysseus nog niet is gestorven en spoedig huiswaarts zal keren. Zij geeft hoog op van Odysseus, draagt Telemachus op in actie te komen tegen de vrijers, en spoort hem aan op reis te gaan om bij Nestor in Pylos en bij Menelaüs in Sparta informatie over zijn vader in te winnen. Zij wijst Telemachus erop dat hij de leeftijd heeft om handelend op te treden, en stelt hem Orestes ten voorbeeld. Bij het afscheid doorziet Telemachus dat hij door de goden is geïnstrueerd. Telemachus treedt op tegen zijn moeder. Ook tegenover de vrijers probeert Telemachus nu zijn mannetje te staan, al ontmoet hij tegenstand. In het gesprek met Eurymachus past Telemachus de tactiek van het strategisch liegen toe waarmee zijn vader beroemd is geworden.

Aankomst in Pylos

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. III. 1-30*

Bij aankomst in Pylos krijgt Telemachus van Athena, die de gedaante van Mentor heeft aangenomen, het advies recht op zijn doel af te gaan en Nestor te raadplegen omtrent zijn vader. In deze fase van de Odyssee ziet Telemachus op tegen een confrontatie met een hem onbekende, oudere persoon. Athena verzekert hem van bescherming door de goden.

Telemachus en Nestor

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. III. 193-252; Od. III. 253-328*

Aan het eind van zijn relaas over de terugkeer van de Grieken uit Troje prijst Nestor Orestes vanwege diens wraak op Aegisthus, de moordenaar van Orestes’ vader. Hij spoort Telemachus aan hier een voorbeeld aan te nemen. Telemachus reageert onzeker. Nestor suggereert dat voorhet straffen van de vrijers de terugkeer van Odysseus nodig is, of anders de hulp van Athena, die Odysseus altijd heeft bijgestaan. Telemachus durft daar niet op te hopen. In de hoedanigheid van Mentor wijst Athena Telemachus terecht, waarbij zij wederom naar de moord op Agamemnon verwijst. Vervolgens vraagt Telemachus Nestor naar de precieze details aangaande de dood van Agamemnon. Hij veronderstelt dat de afwezigheid van Menelaüs Aegisthus de moed heeft gegeven Agamemnon te doden. In zijn antwoord bevestigt Nestor dat Menelaüs inderdaad afwezig was; zijn verhaal over Orestes’ optreden tijdens Menelaüs’ afwezigheid lijkt Telemachus een voorbeeld te stellen. Nestor geeft Telemachus de raad niet te lang van huis weg te blijven nu hij zijn bezittingen aan de vrijers heeft overgelaten. Toch moet hij eerst bij Menelaüs in Sparta langs om hem naar recentere informatie te vragen.

Telemachus bij Menelaüs

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. IV. 59-116*

Telemachus en Pisistratus, de zoon van Nestor die hem vergezelt, vergapen zich aan de pracht en praal in Menelaüs’ paleis. Menelaüs heeft - net als Odysseus - veel moeten doorstaan voordat hij al deze bezittingen naar huis heeft kunnen brengen. Nog onbekend met de identiteit van Telemachus en Pisistratus, vertelt hij over zijn reis, en over de moord op zijn broer Agamemnon. Ten slotte staat hij stil bij het lijden van Odysseus, van wie hij niet weet of hij nog in leven is. Telemachus krijgt geen antwoord op de belangrijkste vraag die hij heeft aangaande zijn vader.

Godenvergadering

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. V. 1-42*

Athena herinnert de goden eraan dat Odysseus zich nog steeds bij Calypso bevindt, die hem belet naar huis terug te keren. Voorts maakt zij melding van het feit dat de vrijers van plan zijn Telemachus bij terugkeer te doden. Zeus wijst Athena erop dat het haar wil was dat Odysseus na zijn thuiskomst wraak zou nemen op de vrijers. Hij draagt Athena op Telemachus te begeleiden zodat hij veilig thuiskomt. Hermes geeft hij opdracht om aan Calypso te laten weten dat zij Odysseus moet laten gaan. Odysseus zal het land der Phaeaken bereiken. Dezen zullen hem met veel geschenken thuis brengen, waar hij met zijn dierbaren zal worden herenigd. Zo beschikken de goden over het verloop van de reis van de vader én de zoon.

Odysseus en Calypso

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. V. 151-227

Odysseus verlangt naar huis; Calypso treft hem in tranen aan. Zij wil hem conform het besluit van de goden laten gaan. Hij moet een vlot bouwen; zij zal zorgen voor proviand, kleding en een gunstige wind. Odysseus toont zijn karakteristieke slimheid wanneer hij Calypso beticht van boos opzet. Hij wil Calypso een eed laten zweren dat zij niets kwaads in de zin heeft; zij weet hem gerust te stellen. Na de maaltijd zegt Calypso tegen Odysseus dat hij wel bij haar zou blijven wanneer hij wist hoeveel lijden hem nog te wachten staat; zij is als godin zeker niet de mindere van de sterflijke Penelope naar wie hij zozeer verlangt. Odysseus bevestigt dat, maar wil niettemin alles trotseren om thuis te komen. Ook die nacht slapen Odysseus en Calypso met elkaar.

Odysseus en Athena

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. XIII. 185-286*; Od. XIII. 287-328

Thuis op Ithaca wordt Odysseus wakker. Door de nevel waarmee Athena hem heeft omhuld om hem voor vroegtijdige herkenning te behoeden herkent hij zijn land niet. Athena nadert hem in de gedaante van een jonge man. Odysseus vraagt haar waar hij is; Athena onthult dat het Ithaca betreft. Onbekend met de identiteit van zijn gesprekspartner vertelt de slimme Odysseus een onwaar verhaal over zijn herkomst. Nu onthult Athena haar identiteit en stelt zij voor over te gaan tot het beramen van plannen. Athena draagt Odysseus op zijn identiteit vooralsnog te verbergen en te verduren wat hem te wachten staat. Odysseus herkent in haar de godin die hem vroeger altijd beschermd heeft.

Athena en Odysseus maken het plan

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. XIII. 374-440*

Athena spoort Odysseus aan na te denken hoe hij de vrijers in het paleis te lijf zal gaan. Odysseus uit zijn erkentelijkheid voor de bijstand die hij van haar ontvangt, en vraagt haar een plan te beramen en hem te blijven bijstaan. Athena’s plan is cruciaal voor de verdere loop van het verhaal: Odysseus zal voor iedereen onherkenbaar blijven doordat zij hem het uiterlijk van een oude man zal geven. Hij moet naar de zwijnenhoeder Eumaeus toegaan; zij zal naar Sparta gaan om Telemachus naar huis te begeleiden. Odysseus reageert verbaasd: waarom moest Telemachus op reis om informatie te halen die Athena hem had kunnen geven, terwijl thuis zijn bezittingen werden verbrast? Athena stelt hem gerust: zijzelf heeft Telemachus begeleid opdat de jongen zijn naam kon vestigen. Hoewel de vrijers een aanslag op hem beramen, zalhem niets overkomen. Zij geeft Odysseus het uiterlijk van een oude man en gaat Telemachus uit Sparta ophalen.

Telemachus vertrekt uit Sparta

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. XV. 64-94*

Telemachus verlangt huiswaarts te keren. Menelaüs stemt in en wil hem geschenken en een passend afscheid geven. Telemachus, die zich bewust is van het feit dat hij zijn paleis onbeheerd heeft achtergelaten, weet Menelaüs te overtuigen hem zo spoedig mogelijk te laten gaan.

Telemachus en Odysseus in de hut van Eumaeus

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. XVI. 1-39; Od. XVI. 40-171*; Od. XVI. 172-224; Od. XVI. 225321*

Telemachus keert veilig op Ithaca terug en komt in de hut van Eumaeus aan; zijn behouden thuiskomst is voor Eumaeus al niet meer verwacht, net als later die van Odysseus. Vader en zoon ontmoeten elkaar. Odysseus is voor Telemachus aanvankelijk een onherkenbare vreemdeling. Telemachus schetst de penibele situatie in het paleis en stuurt Eumaeus weg om zijn behouden thuiskomst aan Penelope te melden. Athena zegt tegen Odysseus dat hij zijn zoon op de hoogte moet stellen van hun plan om de vrijers te doden, en geeft hem zijn eigen uiterlijk terug. Odysseus weet met moeite Telemachus te overtuigen dat hij echt zijn vader is. De kritische houding van Telemachus herinnert aan die van Odysseus in boek XIII. Odysseus vertelt over zijn thuisreis, en maakt melding van het plan om met behulp van Athena en Zeus de vrijers te straffen. Odysseus zal in de gestalte van een bedelaar door Eumaeus naar het paleis gebracht worden. Op instigatie van Athena zal Odysseus Telemachus een wenk geven als de wapens uit het megaron verwijderd moeten worden; een paar wapens moeten voor eigen gebruik achter de hand gehouden worden. Niemand mag weten dat Odysseus weer in het land is; de loyaliteit van het personeel zal op de proef gesteld worden.

Telemachus en Penelope

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. XVIII. 214-243*

Penelope is niet op de hoogte van de ontwikkeling die Telemachus op reis heeft doorgemaakt, en evenmin van de afspraken tussen Odysseus en Telemachus. Zij bekritiseert Telemachus omdat hij heeft nagelaten op te treden toen de als bedelaar vermomde Odysseus werd aangevallen. Telemachus pareert dat hij wel degelijk in staat is onderscheid te maken tussen goed en kwaad, maar onderinvloed van de omstandigheden niet altijd in staat is om de juiste beslissingen te nemen.

Odysseus en Euryclea

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. XIX. 386-396*; Od. XIX. 467-502*

De oude Euryclea gaat de voeten van de vermomde Odysseus wassen. Hij vreest dat zij hem aan een litteken op zijn been zal herkennen, wat ook gebeurt. Zij wil Penelope hierop wijzen, maar Athena leidt de aandacht van Penelope af. Odysseus zorgt dat Euryclea medewerking zal verlenen aan het geheime plan.

Telemachus en de wedstrijd met de boog

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. XXI. 101-139*

De wedstrijd met de boog neemt een aanvang; Penelope is de prijs voor degene die de boog weet te spannen. Telemachus beweert dat hij zijn verstand kwijt is: zijn moeder zal met een ander trouwen en het paleis verlaten, en hijzelf zit maar te lachen. Ook hij wil de boog wel proberen. Hij plaatst de bijlen waar doorheen geschoten moet worden, en beproeft de boog, die hij had weten te spannen als Odysseus hem zijn pogingen niet had laten staken. Telemachus beweert dat hij er te jong en te zwak voor is, maar neemt de regie over de wedstrijd in handen, en nodigt de vrijers uit een poging te ondernemen.

Odysseus en de boog

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. XXI. 273-310*; Od. XXI. 311-375; Od. XXI. 376-434* Wanneer het een aantal vrijers niet gelukt is de boog te spannen, wil de vermomde Odysseus ook een poging wagen. De vrijers protesteren, bang dat het hem lukt de boog te spannen. Penelope wil niet dat de bedelaar achtergesteld wordt; er is geen reden tot angst, daar zij zeker niet met hém zal trouwen. Telemachus interrumpeert: hij is degene die beslist wie die boog ter hand gesteld wordt. Hij stuurt Penelope naar haar kamer. Verbaasd trekt Penelope zich terug en huilt om Odysseus. Telemachus spoort Eumaeus aan het protest van de vrijers te negeren en de boog aan Odysseus te geven. In opdracht van Telemachus laat Eumaeus Euryclea de deuren van de vrouwenvertrekken sluiten. Philoetius sluit de poort af. Odysseus neemt tot ontzetting van de vrijers de boog geroutineerd in handen en weet hem te spannen. Zeus laat een donderslag weerklinken; Odysseus pakt een pijl en schiet deze dwars door de bijlen. Op een teken van Odysseus bewapent Telemachus zich en stelt zich aan de zijde van zijn vader op.

Odysseus en Telemachus doden de vrijers

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. XXII. 1-42; Od. XXII. 43-78*; Od. XXII. 79-107; Od. XXII. 270-309*; Od. XXII. 433-479*

Nu de wedstrijd is afgelopen kondigt Odysseus een nieuw doel aan: hij richt een pijl op Antinoüs en schiet hem door zijn hals. De vrijers raken in paniek. Odysseus maakt zich bekend en roept de vrijers op te vechten. Menige vrijer sneuvelt onder de handen van Odysseus en Telemachus. De vloer van de paleiszaal stroomt over van het bloed van de vluchtende vrijers. Odysseus laat Telemachus en Eumaeus de lijken bergen en het paleis schoonmaken. Daarna moeten de slavinnen die met de vrijers geslapen hebben, gedood worden. Telemachus wil dat ze oneervol sterven en hangt hen op. Melantheus wordt gruwelijk verminkt, waarmee de wraak is voltooid.

Odysseus en Penelope herenigd

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Od. XXIII. 1-84*; Od. XXIII. 85-140; Od. XXIII. 141-204*; Od. XXIII. 205-246

Euryclea kan Penelope er nauwelijks van overtuigen dat Odysseus thuis is en de vrijers gedood heeft. Pas wanneer zij vertelt dat ze het litteken herkend heeft, is Penelope bereid mee te gaan naar het megaron. Penelope benadert Odysseus aarzelend, wat haar op een verwijt van Telemachus komt te staan. Odysseus gunt Penelope haar terughoudendheid en bespreekt met Telemachus de gevolgen van de slachting onder de vrijers. Hij krijgt van Athena zijn schoonheid terug. Nu verwijt ook hij Penelope haar terughoudend optreden. Hij dreigt alleen te gaan slapen. Penelope stelt Odysseus op de proef door Euryclea te verzoeken het bed buiten de kamer neer te zetten. Haar woorden treffen Odysseus diep: hij vertelt hoe hij ooit zelf het bed in de kamer verankerd heeft. Nu Penelope door dit teken haar echtgenoot herkent, vliegt ze hem om de hals en vraagt hem haar te vergeven: zij wilde niet misleid worden. Huilend omhelzen Odysseus en Penelope elkaar. Athena laat deze nacht extra lang duren.

Suggesties voor verdere lectuur

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • ALDEN, M. (1987) ’The Role of Telemachus in the Odyssey’, Hermes 115, 129-37

  • AUSTIN, N. (1969), ’Telemachus Polymechanus’, CA 2, 45-63

  • CLARKE, H.W. (1963), ’Telemachus and the ”Telemacheia”’, AJP 84, 129-45

  • ECKERT, CH.W. (1963), ’Initatory Motifs in the Story of Telemachus’, CJ 59, 49-57

  • HALVERSON, J. (1986), ’The Succession Issue in the Odyssey’, G&R 33, 119-28

  • HOFFER, S.E. (1995), ’Telemachus’ ”Laugh” ( Odyssey 21.105): Deceit, Authority and Communication in the Bow Contest’, AJP 116, 515-31

  • JONG, IRENE J.F. DE (1992), In betovering gevangen. Aspecten van Homerus’ vertelkunst, Amsterdam

  • KLINGNER, F. (1964), ’Über die vier ersten Bücher der Odyssee’, in K. Bartels, Studien zur griechischen und römischen Literatur, Zürich, 39-79

  • LATACZ, JOACHIM. (1991), Homeros: de eerste dichter van het Avondland, Nijmegen [Vert. van: Homer. Der erste Dichter des Abendlands, München/Zürich, 19892 ]

  • MURGNAGHAN, S. (1986), Disguise and Recognition in the Odyssey, Princeton

  • OLSEN, S.D. (1994), ’Telemachus’ Laugh ( Od. 21.101-105)’, CJ 89, 369-72

  • ROSE, G.P. (1967), ’The Quest of Telemachus’, TAPA 98, 391-98

  • RUIJGH, C.J. (2003), ’De datering van het Homerische epos en de ’datering’ van de Homerische heroënwereld’, Lampas 36.1, 42-61

Website

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • www.gltc.leidenuniv.nl (> Onderwijsmateriaal > Homerus, Ilias en Odyssee )

    Voor Telemachus- receptie, zie:

  • REID, JANE DAVIDSON & CHRIS ROHMANN (1993), The Oxford Guide to Classical Mythology in the Arts, 1300-1990s, New York/Oxford: Oxford University Press (2 vols.)

Vaardigheden

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De kandidaat kan begripsvragen over de thematiek en over teksten uit het pensum beantwoorden en zijn antwoorden desgevraagd onderbouwen met citaten uit de voorliggende tekst(en) ( eindterm 5+6 ).

De kandidaat kan in een Griekse tekst uit het pensum elementen aanwijzen die de opbouw en de samenhang van die tekst zichtbaar maken ( eindterm 2 ).

De kandidaat kan een passage van een voorliggende tekst uit het pensum parafraseren en daarmee de essentie ervan weergeven ( eindterm 7+8 ).

De kandidaat kan inhoudelijke verschillen en overeenkomsten aangeven en toelichten tussen een Griekse tekst uit het pensum en een vertaling hiervan ( eindterm 3 ).

De kandidaat kan kenmerkende verschillen, die samenhangen met verschillen tussen het Griekse en het Nederlandse taalsysteem, aan-geven en toelichten aan de hand van een Griekse tekst uit het pen-sum en een vertaling hiervan. De vragen kunnen grammaticale en stilistische aspecten betreffen, mits in dienst van het tekstbegrip (eindterm 4 ).

De kandidaat kan vertaalde Griekse of Latijnse teksten die inhoude-lijk verwant zijn met of aansluiting hebben bij de thematiek van het pensum vergelijken met teksten uit het pensum, en een beargumen-teerde toelichting geven op overeenkomsten en verschillen ( eind-term 13 ).

De kandidaat kan vorm en inhoud van een tekst/afbeelding uit late-re tijd die inhoudelijk verwant is met of aansluiting heeft bij de the-matiek op hoofdpunten kritisch vergelijken met teksten uit het pen-sum en een beargumenteerde toelichting geven op overeenkomsten en verschillen ( eindterm 14 ).

De kandidaat kan - eventueel met behulp van nadere aanwijzingen met betrekking tot omvang en te gebruiken (typen van) argumenten - een gegeven stelling met betrekking tot de inhoud van een gelezen tekst beargumenteerd verdedigen of bestrijden. N.B. de globale inhoud van de pensumteksten wordt bekend verondersteld ( eind-term 15 ).

3. Genre en Tekstsoort

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Het epos is een lang verhalend gedicht geschreven in de dactylische hexameter. Het verhaalt over helden in het ver-leden, waarbij goden meestal ook een belangrijke rol spelen; zij sturen de handeling en/of nemen deel aan die handeling.

Bijlage 80832.png

In het Homerische epos hebben we te maken met een alwetende verteller die zelf geen rol speelt in het verhaal. Zijn alwetendheid blijkt uit het feit dat hij de afloop van het verhaal en de gedachten van de personages kent. Deze alwetendheid wordt gepresenteerd als het resultaat van zijn ’samenwerking’ met de Muze. Naast de verteller zijnook de personages zelf veelvuldig aan het woord. De Ilias bestaat voor bijna de helft, de Odyssee zelfs voor meer dan de helft uit directe rede.

De verteller levert maar zelden expliciet commentaar op de handeling, maar zijn hand blijkt wel duidelijk uit manipulaties van de vertelling. Zo kan hij - of zijn personage -vooruitlopen op het verhaal ( prospectie ) of teruggrijpen op een eerdere gebeurtenis ( retrospectie ).

Een zeer typerend onderdeel van het antieke epos is de vergelijking, die normaal gesproken bestaat uit (1) afgebeelde, (2) beeld, en (3) punt van overeenkomst. Dit punt van overeenkomst bestaat meestal, maar niet noodzakelijk, uit een woordelijke overeenkomst. Bij de interpretatie van een vergelijking kan men onderscheid maken tussen de primaire functie (illustratie van een onderdeel van het verhaal) en verschillende secundaire functies (aan de vertelling toegevoegde waarde, zoals pathos, vooruitwijzing, leitmotiv).

Vaardigheden

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De kandidaat kan in een voorgelegde tekst uit het pensum de genrekenmerken benoemen en deze kennis toepassen bij het interpreteren van de tekst ( eindterm 10b ).

De kandidaat kan in een voorgelegde tekst uit het pensum de kenmerken van de tekstsoort benoemen en deze kennis toepassen bij het interpreteren van de tekst ( eindterm 10a ).

De kandidaat kan aan de hand van een tekst uit het pensum de literaire technieken en verteltechnische en stilistische middelen benoemen en deze kennis toepassen bij het interpreteren van de tekst ( eindterm 11 ).

Van de door de CEVO voorgeschreven stilistische en verteltechnische middelen zijn de volgende voor dit pensum relevant:

  • afgebeelde (= de realiteit waarnaar het beeld in een vergelijking verwijst)

  • alwetende verteller

  • beeld (= datgene wat in een vergelijking naar de realiteit verwijst)

  • dactylische hexameter

  • enjambement

  • epitheton ornans

  • formule

  • homerische vergelijking

  • metrische effecten van de afwisseling dactylus - spondee

  • pathos

  • prospectieve elementen

  • punt van overeenkomst (tussen beeld en afgebeelde)

  • retrospectieve elementen

  • typische scène

  • vergelijking

  • versnelling/vertraging

  • vertellerscommentaar

  • vertelperspectief

  • verteltempo

  • verteltijd/vertelde tijd

B. Cultuurreflectie

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

1. Rond de auteur

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Het is niet zeker wanneer Ilias en Odyssee hun definitieve vorm hebben gekregen. Dateringen lopen uiteen van de negende tot de zevende eeuw v. Chr. De epen staan per traditie op naam van Homerus; over de dichter achter deze naam is nauwelijks iets bekend.

Al in de oudheid wist men niet waar Homerus zou hebben geleefd en of Ilias en Odyssee allebei van zijn hand waren. Sinds de achttiende eeuw is hier nog de zogeheten ’Homerische kwestie’ bijgekomen: de controverse tussen de Analytici, die op grond van interne inconsistenties in de beide werken van oordeel zijn dat de Ilias en Odyssee zoals wij die hebben een amalgaam zijn van kortere, door verschillende dichters afzonderlijk gecomponeerde gedichten, en de Unitariërs, die in de eenheid en samenhang die beide werken vertonen aanleiding zien om uit te gaan van één briljante dichter die zowel de Ilias als de Odyssee gecomponeerd heeft.

Sinds de jaren dertig van de vorige eeuw heeft in vervolg op door Milman Parry geïnstigeerd onderzoek de opvatting postgevat dat de Ilias en Odyssee in een traditie staan van voordrachten, die in een nog schriftloze cultuur oraal gecomponeerd zijn middels terugkerende elementen - verzen, versdelen ( formules ) en scènes (zgn. typische scènes ). Daarbij moet men zich geen improvisatie of recitatie voorstellen, maar iets daartussen in: met iedere voordracht ontstond er weer een nieuw gezang, waarbij evenwel de verhaalstof in grote lijnen vaststond en waarbij een zanger ook gedurende vele jaren aan eenzelfde zang kon schaven. Een van deze zangers is mogelijk Homerus geweest.

2. De rol van de goden

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De Homerische goden leven op de Olympus. Ze zijn onsterfelijk en verouderen niet. Ze zijn antropomorf, handelen als mensen en vertonen menselijke emoties (bijv. boosheid, medelijden). Zeus is hun oppergod: de anderen zijn ondergeschikt aan hem. Boven de goden staat nog het lot.

De goden volgen de gebeurtenissen bij de stervelingen en grijpen daarbij van tijd tot tijd in. Ze kunnen aan mensen verschijnen (meestal in menselijke gedaante), hun gedachten meegeven of moed inblazen en hen verfraaien en misleiden. In de Odyssee is het vooral Athena die als een soort beschermengel Odysseus en Telemachus voortdurend met raad en daad terzijde staat en indien nodig als een regisseur de loop de gebeurtenissen stuurt.

De goden kunnen de stervelingen ook ellende bezorgen; dit gebeurt niet willekeurig, maar in overeenstemming met iemands lot. Daarnaast kunnen mensen zich door hun eigen gedrag problemen bezorgen. Zo haalt Odysseus door het verblinden van de Cycloop zich de vijandschap en tegenwerking van Poseidon op de hals.

3. Cultuur-historische context

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Bijlage 80833.png

Door de lange ontstaansgeschiedenis komen in de Homerische epen vele elementen uit de daarop volgende perioden voor. Heinrich Schliemann heeft vanaf 1870 met zijn opgravingen in Hissarlik en in Mycene de aanzet gege-ven tot de archeologische ontsluiting van de Myceense beschaving.

Vaardigheden

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De kandidaat kan aan de hand van een voorgelegde tekst of citaat vragen beantwoorden over het leven van Homerus voor zover dit van belang is voor het juiste begrip van de thematiek en de teksten uit het pensum ( eindterm 9 ).

De kandidaat is op de hoogte van de cultuur-historische context waarin de tekst van Homerus gefunctioneerd heeft, en kan deze kennis toepassen bij het beantwoorden van vragen naar aanleiding van een voorgelegde tekst ( eindterm 12 ).

C. Taalreflectie

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

1. Metriek

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • dactylische hexameter (incl. synizese; de cesuren worden niet bekend verondersteld)

2. Taal

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

2.1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Bijlage 79878.png

2.2. Verbum

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Bijlage 79879.png

2.3. Nomen

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Bijlage 79884.png

2.4. Pronomina

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Bijlage 79880.png

2.5. Syntaxis

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Bijlage 79881.png

Vaardigheden

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De kandidaat kan een dactylische hexameter scanderen en zo mogelijk de relatie leggen tussen het metrum en de orale traditie.

De kandidaat kan een ongeziene authentieke tekst vertalen, die qua aard, moeilijkheid en - indien mogelijk - qua thematiek nauw aansluit bij de gelezen teksten. Hierbij worden de in de syllabus genoemde - in het pensum frequent voorkomende - morfologische, syntactische en stilistische verschijnselen bekend verondersteld. Tevens wordt bij de annotatie de omschrijving van de CEVO (zie Gele Katern 2002, nr. 25/26) van de minimumkennis op het gebied van morfologie, syntaxis en stilistiek als uitgangspunt genomen ( eindterm 1 ).

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Syllabus ce Latijn 2006

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Kernauteur: Livius

Genre: geschiedschrijving

Titel: Eeuwige haat: Rome en Carthago

Teksteditie: OCT Conway-Walters (21 - 25) 1929; Conway-Johnson (26 - 30) 1964 ; Mc Donald (31 - 35) 1965; Walsh (36 - 40) 1999

A. Tekstreflectie

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

1. Thematiek

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

In de strijd om de hegemonie over het gebied rond het westelijk deel van de Middellandse Zee raakten Rome en Carthago in de derde eeuw v. Chr. met elkaar in conflict. In drie grote oorlogen werd Carthago verslagen. De haat tussen de twee volkeren was zo groot geworden (getuige de uitdrukking Punica fides en het spreekwoordelijke cete-rum censeo van Cato), dat uiteindelijk in 146 v. Chr. de stad Carthago geheel met de grond gelijk gemaakt werd door de Romeinse overwinnaars.

In dit pensum wordt de levensloop gevolgd van de beide hoofdpersonen van de Tweede Punische oorlog, Hannibal en Scipio Africanus. Zij kunnen beschouwd worden als verpersoonlijking van de wederzijdse haat. Bovendien worden enige voorbeelden gegeven die het onderlinge wantrouwen illustreren en een licht werpen op het gedrag van volkeren in de oudheid die met elkaar in oorlog zijn.

2. Pensum

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

(De met een asterisk gemarkeerde passages worden in vertaling gelezen)

21.1.1-4

De meest gedenkwaardige oorlog aller tijden. Nooit is met zoveel inzet gestreden als in de Tweede Punische oorlog . De eed van de jonge Hannibal.

21.1.5-2.2

Na de Eerste Punische Oorlog waren Sicilië en Sardinië in Romeinse handen gevallen. Hamilcar kon zich niet kon neerleggen bij dit verlies, maar alleen een vroegtijdige dood heeft hem weerhouden van een aanval op Rome.

*21.18

De Romeinse delegatie in Carthago en het begin van de Tweede Punische Oorlog.

*21.27-32.5

De oversteek over de Rhône en de tocht naar de voet van de Alpen. Bemoedigende woorden van Hannibal voor zijn manschappen. De Romeinen komen te laat.

21.32.6-21.37

De Alpen bedwongen.

*21.32.6-21.34

De Alpen zien er dreigend uit. De bergbewoners vallen aan, maar worden verjaagd. Hannibal wordt bijna in een hinderlaag gelokt.

21.35.1-12

De besneeuwde Alpenpas wordt bereikt.

*21.36

De afdaling verloopt zeer moeizaam.

21.37.1-6

Hannibal laat een rots springen om de weg begaanbaar te maken.

Aankomst in het dal aan de Italische zijde.

*21.38

De feiten van de tocht op een rijtje.

21.39-48

De gebeurtenissen in Gallia Cisalpina.

*21.39.1-40.4

Publius Scipio en Hannibal komen tegenover elkaar te staan bij de rivier de Ticinus.

21.40.5-11

De redevoering van Scipio.

*21.41.1-13

Vervolg van de redevoering

21.41.14-17

De peroratio

*21.42.1-43.4

Hannibal sterkt het moreel van zijn troepen met gladiatorengevechten van Gallische krijgsgevangenen.

21.43.5 - 44.7

De redevoering van Hannibal.

*21.44.8-48

Het gevecht en de uitkomst. Het eerste optreden van Scipio Africanus. Terugblik op de eerste confrontatie van de Romeinen met Hannibal. Historische kritiek; de gevolgen van de nederlaag.

*22.36-39

De toestand voor de slag bij Cannae (216). Voorbereiding, hulp en voortekenen. Onenigheid bij de Romeinen voor de slag: redevoeringen in Rome van Varro en Paulus. Het advies van Fabius Maximus.

22.44-22.51.4

De slag en de afloop.

22.44

Hannibal daagt de consuls uit.

*22.45-48

Het gevecht.

22.49.1-11

De woorden van de gewonde L. Aemilius Paulus.

*22.49.12-22.50

De nederlaag en de gevolgen.

22.51.1-4

Maharbals advies aan Hannibal om naar Rome op te trekken.

23.11-23.13

Na de slag.

*23.11-23.12.1

Het orakel in Delphi wordt door de Romeinen geraadpleegd. Mago doet in Carthago verslag van Hannibals successen.

23.12.2 Adiecit - 13.5

De redevoering van Hanno in de

Carthaagse senaat.

*23.13.6-13.8

Het effect van Hanno’s rede.

*28.12.

Tanende glorie van Hannibal.

*30.19

Hannibal wordt teruggeroepen naar Carthago.

30.20

Het vertrek uit Italië.

*30.30-31

De ontmoeting van Scipio en Hannibal voor de slag bij Zama.

*30.32-38

De nederlaag en de vlucht van Hannibal.

*35.19.1-2

Hannibal en Antiochus.

35.19.3-7

Hannibal vertelt over de eed die hij aflegde.

 

Opmerkelijk gedrag in oorlogstijd van Romeinen, Carthagers en barbaren.

*30.11-15

De tragische dood van de Carthaagse prinses Sophoniba als uitvloeisel van de Romeinse haat jegens Carthago

*38.24 -25

De vrouw van de Celtische vorst Ortiagon: De bedrieger bedrogen.

Listen en lagen in tijd van oorlog.

 

Ter vergelijking

*Plutarchus, mul.virt. 22

 

*Valerius Maximus

 

6.1 ext. 2

Hetzelfde verhaal in iets andere gedaante bij een Griekse auteur en in een latere Latijnse versie.

*26.49

Scipio en de verloofde van de Celtiberische vorst Allucius.

26.50

Vorstelijk gedrag van Scipio.

38.50.4-53

De aanklacht tegen Scipio en het proces.

38.50.4-12

Scipio in staat van beschuldiging gesteld.

*38.51.1-5

De aanklacht.

38.51.6-11

De verdediging van Scipio.

*38.51.12-38.52

De afloop.

38.53

Scipio’s dood.

39.51

De dood van Hannibal in ballingschap in Bithynië (183).

Vaardigheden

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De kandidaat kan begripsvragen over de thematiek en over teksten uit het pensum beantwoorden en zijn antwoorden desgevraagd onderbouwen met citaten uit de voorliggende tekst(en) ( eindterm 5+6 ).

De kandidaat kan in een Latijnse tekst uit het pensum elementen aanwijzen die de opbouw en de samenhang van die tekst zichtbaar maken ( eindterm 2 ).

De kandidaat kan een passage van een voorliggende tekst uit het pensum parafraseren en daarmee de essentie ervan weergeven (eindterm 7+8).

De kandidaat kan inhoudelijke verschillen en overeenkomsten aangeven en toelichten tussen een Latijnse tekst uit het pensum en een vertaling hiervan ( eindterm 3 ).

De kandidaat kan kenmerkende verschillen, die samenhangen met verschillen tussen het Latijnse en het Nederlandse taalsysteem, aangeven en toelichten aan de hand van een Latijnse tekst uit het pensum en een vertaling hiervan. De vragen kunnen grammaticale en stilistische aspecten betreffen, mits in dienst van het tekstbegrip (eindterm 4).

De kandidaat kan vertaalde Griekse of Latijnse teksten die inhoudelijk verwant zijn met of aansluiting hebben bij de thematiek van het pensum vergelijken met teksten uit het pensum, en een beargumenteerde toelichting geven op overeenkomsten en verschillen ( eindterm 13 ).

De kandidaat kan vorm en inhoud van een tekst (of afbeelding) uit latere tijd die inhoudelijk verwant is met of aansluiting heeft bij de thematiek op hoofdpunten kritisch vergelijken met teksten uit het pensum en een beargumenteerde toelichting geven op overeenkomsten en verschillen ( eindterm 14 ).

De kandidaat kan - eventueel met behulp van nadere aanwijzingen met betrekking tot omvang en te gebruiken (typen van) argumenten - een gegeven stelling met betrekking tot de inhoud van een gelezen tekst beargumenteerd verdedigen of bestrijden. N.B. de globale inhoud van de pensumteksten wordt bekend verondersteld ( eindterm 15 ).

3. Genre en tekstsoort

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De Romeinse geschiedschrijving staat in de traditie van de Griekse geschiedschrijving (vooral Herodotus, Thucydides en Polybius). Kenmerkend voor het genre in het algemeen zijn de verhalende vorm, het grote aandeel van speeches (in de directe- en indirecte rede) en het belang van geschiedschrijving als de herinnering aan glorieuze daden. Specifieke kenmerken van de Romeinse geschiedschrijving zijn de annalistische ordening, de politieke inslag en moraliserende tendens, en de concentratie op Rome.

Livius is een schakel in een lange traditie van Romeinse geschiedschrijving. Hij is hierin een voorbeeld van de traditionele annalistische aanpak en staat in stilistisch en inhoudelijk opzicht in contrast met Sallustius en Tacitus. Livius voldoet als geschiedschrijver aan de eisen die Cicero stelt in De Oratore 2.62-4. Ook in stilistisch opzicht is dit het geval. Zijn zinsbouw is gekenmerkt door de soepelheid en kalmte die Cicero van historiografisch proza eiste. Zoals hij zelf duidelijk maakt in zijn proëmium op boek 1, ziet hij zijn geschiedwerk heel sterk als een bron voor (waarschuwende of inspirerende) exempla.

Als bronnenmateriaal gebruikte hij primaire bronnen ( annales maximi, senatus consulta, familiearchieven) en oudere geschiedschrijving, zoals die van de annalisten en van Polybius (vooral voor gebeurtenissen in het Oosten). Tegenover zijn bronnenmateriaal neemt Livius vaak een onkritische houding aan.

De tekst van de Ab Urbe Condita Libri (AUC) is narratief. De verteller treedt op gezette tijden naar voren om zijn mening over bepaalde zaken duidelijk te maken. Hij vertelt over de handelingen van historische personages, die hij veelvuldig aan het woord laat. Via de personages maken de lezers kennis met de visie van de deelnemers op de gebeurtenissen, of althans met de visie die Livius hun toeschrijft. Dikwijls hebben de woorden van de personages een andere lading voor de aangesprokenen dan voor de lezers, die vaak over meer informatie beschikken ( dramatische ironie ).

De structuur van AUC als geheel is chronologisch en volgt (in tegenstelling tot de modernere ’monografie’ van bv. Sallustius) de oude Romeinse annalistische traditie. Hierin worden de verschillende gebeurtenissen per jaar ingedeeld en verteld, ook al strekten zij zich in feite over een langere periode uit.

Ten aanzien van het ontstaan en de publicatie van AUC beschikken we niet over zekere informatie. Het is mogelijk dat Livius uitgegaan is van een serie lezingen, waarbij hem vanaf het begin een monumentaal geschiedwerk voor ogen stond, dat de grootheid van Rome moest benadrukken. Het is vrijwel zeker dat het ontstaan samenhangt met de hoop op een betere toekomst na de burgeroorlogen door de vestiging van het principaat van Augustus, die in zijn tijd vaak als tweede Romulus werd voorgesteld.

Zoals gezegd benadert Livius ook in stilistisch opzicht het door Cicero in De Oratore voor de geschiedschrijving gewenste ideaal. Met zijn lactea ubertas (’romige overvloedigheid’) die vooral tot uitdrukking komt in vele voorbeelden van de klassieke volzin ( periode ) staat hij in scherp contrast met Sallustius en Tacitus. Bij de karakterisering van de diverse personages maakt hij gebruik van zowel de directe als de indirecte rede. Door een levendige voorstelling (visualisering/ enargeia ) en door een dramatische opbouw van de verschillende episodes weet hij de lezer geboeid te houden.

Vaardigheden

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De kandidaat kan in een voorgelegde tekst uit het pensum de genrekenmerken benoemen en deze kennis toepassen bij het interpreteren van de tekst ( eindterm 10b ).

De kandidaat kan in een voorgelegde tekst uit het pensum de kenmerken van de tekstsoort benoemen en deze kennis toepassen bij het interpreteren van de tekst. ( eindterm 10a ).

De kandidaat kan aan de hand van een tekst uit het pensum de literaire technieken en verteltechnische en stilistische middelen benoemen en deze kennis toepassen bij het interpreteren van de tekst ( eindterm 11 ). Van de door de CEVO Latijn voorgeschreven stilistische en verteltechnische begrippen zijn de volgende voor dit pensum relevant:

  • alliteratie

  • alwetende verteller

  • anafoor

  • asyndeton

  • chiasme

  • dramatische ironie

  • pathos

  • prospectieve elementen

  • retrospectieve elementen

  • sententia

  • trikolon

  • versnelling / vertraging

  • vertellerscommentaar

  • verteltempo

  • verteltijd / vertelde tijd

  • visualisering

B. Cultuurreflectie

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

1. Leven van Livius (64 v. Chr.-ca 17 n. Chr.)

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Titus Livius, naar alle waarschijnlijkheid geboren in 64 v. Chr. in Patavium (Padua) en gestorven rond 17 n. Chr., leefde tijdens de historisch belangrijke periode van overgang van Romeinse Republiek naar Romeinse Keizertijd (de alleenheerschappij van Augustus). Over zijn leven is weinig bekend. Hij was van gegoede afkomst en moet een gedegen opleiding gehad hebben in de retorica en filosofie, eerst in Padua en later in Rome. Livius heeft geen politieke of militaire carrière nagestreefd, maar heeft zijn leven waarschijnlijk geheel aan de letteren gewijd. Rond 29, aan het begin van de monarchie van Augustus, begon hij aan zijn levenswerk: de Ab Urbe Condita Libri.

2. Werken

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Hoewel Livius andere (niet overgeleverde) werken heeft geschreven, zoals brieven, dialogen en filosofische traktaten, is zijn bekendste werk AUC. In 142 boeken behandelt Livius de geschiedenis van Rome vanaf de stichting in 753 tot 9 v. Chr. Het werk, dat traditioneel ingedeeld is in decaden (groepen van tien), maar waarschijnlijk gepubliceerd werd in pentaden (groepen van vijf), is slechts gedeeltelijk overgeleverd. Overgeleverd zijn de boeken 1-10 (Koningstijd en Vroege Republiek tot aan 293) en 21-45 (Tweede Punische Oorlog, Macedonische en Syrische Oorlogen; 218-167). Van de rest van het werk zijn slechts fragmenten en latere uittreksels ( periochae ) bekend. Doel van AUC was een verslag te geven van de opkomst van Rome, de verovering van de heerschappij over Italië en de rest van de mediterrane wereld. Livius benadrukt de Romeinse deugden en kwaliteiten die tot deze heerschappij hebben geleid. Hij is een vaderlandslievend auteur met een sterke neiging tot het idealiseren van de oude Romeinse moraal.

Suggesties voor verdere lectuur

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • Hoofdstuk ”Livy”, in: C.S. Kraus & A.J. Woodman, Latin Historians, Greece & Rome, New Surveys in the Classics No. 27, Oxford 1997

  • M. von Albrecht, Geschichte der römischen Literatur, Bd I (pp. 659-704), München 1994

  • P.G. Walsh, Livy. His historical Aims and Methods, Cambridge 1961 (repr. 1989 Bristol Class. Press)

3. Cultuur-historische context

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

( N.B. alle data zijn v. Chr.)

Carthago (in het Semitisch: Qart hadašt ’Nieuwe Stad’) werd aan het einde van de negende eeuw gesticht door Phoeniciërs uit Tyrus. Door haar centrale ligging op de Noord-Afrikaanse kust vervulde de stad een brugfunctie, met name in de handel, tussen het westelijke en oostelijke Middellandse-Zeegebied. De eerste eeuwen van de geschiedenis van Carthago zijn in nevelen gehuld; archeologische gegevens duiden erop dat het een grote stad moet zijn geweest met een relatief hoog inwonertal. Vanaf de zesde eeuw breidde Carthago zijn invloedssfeer geleidelijk uit in het westelijk deel van de Middellandse Zee: er werd militair ingegrepen op Sicilië, Sardinië, Corsica en in Spanje. Handelscontacten waren er met de Etrusken in Italië en met volkeren in het zuiden van Frankrijk en het noordoosten van Spanje. Over de hele kust van Noord-Afrika van Libië tot het huidige Marokko bevonden zich Carthaagse nederzettingen en de macht van Carthago strekte zich zelfs uit tot buiten het Middellandse-Zeegebied op Madeira, de Azoren en de Canarische eilanden. Aan het eind van de zesde eeuw rustte Carthago zelfs expedities uit om te pogen Afrika te omzeilen, en in het noorden bereikte men de Britse eilanden om er grondstoffen als tin en lood te halen.

In de vijfde en vierde eeuw was Carthago een grootmacht waarvan de machtspositie vooral op de vloot rustte. Carthago’s concurrenten in deze eeuwen waren vooral de Etrusken in Italië en de Grieken op Sicilië. Met de Etrusken werden de (handels)conflicten meestal langs diplomatieke weg opgelost, maar met de Grieken op Sicilië hebben de Carthagers menig geschil uitgevochten, vooral met Syracuse. De strijd werd in 480 door de Grieken gewonnen, maar rond 410 breidde de Carthaagse macht zich weer langzaam uit over het eiland. Ook met Rome waren er al vroeg contacten. In de eerste helft van de vijfde eeuw schijnt een eerste verdrag tussen beide staten gesloten te zijn, waarbij o.a. afspraken werden gemaakt over handelsrechten. Meer verdragen, die de toenemende macht van Rome illustreren, zouden volgen voordat het eerste grote militaire conflict tussen Carthago en Rome uitbrak: de Eerste Punische Oorlog (264-241).

Dit conflict, dat zich voornamelijk afspeelde op Sicilië, is Rome aangegaan uit imperialistische overwegingen: er werd hulp geboden aan huursoldaten (Mamertijnen) die eerder de macht gegrepen hadden in Messana en nu met Carthago in conflict geraakt waren. De Romeinen trokken uiteindelijk aan het langste eind, vooral doordat zij voor het eerst een vloot bouwden en Carthago ook op zee wisten te verslaan. Het verlies van deze oorlog stortte Carthago in een diepe crisis. Niet alleen was het verslagen op zee, waar zijn grote kracht lag, en verloor het Sicilië,dat de eerste provincie van Rome werd, maar ook kreeg het te maken met een opstand van het eigen leger - voornamelijk bestaande uit Libische huurlingen - die pas in 238 kon worden neergeslagen. Van deze opstand maakte Rome gebruik om ook Sardinië in te lijven (238).

Vervolgens richtte Carthago zijn aandacht op Spanje. Onder leiding van Hamilcar, de vader van Hannibal, werd geleidelijk een groot deel van het Iberisch schiereiland door Carthago veroverd. Een nieuwe stad werd gesticht: Carthago Nova, het huidige Cartagena. Rome zag de toename van Carthago’s invloed in Spanje met lede ogen aan. In 226/25 werd het beruchte Ebro-verdrag gesloten waarbij vastgelegd werd dat de Carthaagse militaire invloed zich niet ten noorden van deze rivier zou mogen uitstrekken. Overigens is het tot op heden niet zeker of het hierbij gaat om de ons bekende Ebro gaat of om een andere rivier die veel zuidelijker ligt, ten noorden van Carthago Nova.

In 221 werd Hannibal (in het Semitisch: Hani Ba’al: ’gunsteling van Baal’) op zesentwintigjarige leeftijd opperbevelhebber van de Carthaagse troepen in Spanje. Hij wordt beschouwd als een geniaal veldheer, maar in deze jaren moest hij zich nog als zodanig bewijzen. Overigens zijn we voor de informatie over Hannibal aangewezen op niet-Carthaagse, vooral Romeins-gezinde bronnen. Hannibal onderwierp in snel tempo verschillende volkeren in Spanje en viel in 219 Saguntum aan, dat sinds kort een vriendschapsverdrag met Rome had gesloten. Deze stad, die ten zuiden van de huidige Ebro ligt, had de hulp van Rome ingeroepen. Rome legde de uiteindelijke verovering van Saguntum uit als een aanval op een bondgenoot en daarmee als een schending van het Ebro-verdrag. (Indien het om een andere rivier gaat, zou Saguntum vanzelfsprekend in de Romeinse invloedssfeer gelegen hebben). Het voelde zich daardoor gerechtigd Carthago de oorlog te verklaren. Vroegere historici hebben deze rechtvaardiging lang aanvaard, maar de tegenwoordige opvatting is dat Rome, ervan uitgaande dat het om de huidige Ebro gaat, geen recht tot ingrijpen had en men neemt dan ook aan dat de oorlogsverklaring door Romeinse machtspolitiek ingegeven was. De Tweede Punische Oorlog (218-201) was een feit. Hannibals invasie van Italië wordt algemeen als een tactisch en logistiek briljant plan beschouwd. De invasie kwam voor de Romeinen als een complete verrassing. In het voorjaar van 218 vertrok Hannibal met zijn troepen uit Carthago Nova. Na zijn tocht over de Alpen versloeg hij de Romeinen achtereenvolgens bij de Ticinus (nov. 218), bij de Trebia (dec. 218) en aan het Trasumeense Meer (juni 217). In de laatste slag vonden 15.000 soldaten aan Romeinse kant de dood. De Romeinen reageerden door Q. Fabius Maximus ( Cunctator ) als dictator aan te stellen, die de tactiek ging hanteren om het door Italië rondtrekkende leger te volgen maar de directe confrontatie met Hannibal te vermijden. Fabius’ optreden bracht evenwel geen doorbraak in de oorlog. Die zou bewerkstelligd moeten worden door de consuls van 216: Gaius Terentius Varro en LuciusAemilius Paulus. Met een leger van 90.000 man, bestaande uit acht Romeinse legioenen en eenheden van Italische bondgenoten, gingen zij bij Cannae de confrontatie aan met het 50.000 man sterke leger van Hannibal. Zij leden een vernietigende en traumatische nederlaag, waarbij 70.000 man sneuvelden (onder wie consul L. Aemilius Paulus) en 10.000 legionairs krijgsgevangen gemaakt werden.

Hannibal leek heer en meester te zijn in Italië, maar toch bleven vele van de Italische bondgenoten Rome trouw; slechts enkele steden, waaronder Italiës tweede stad Capua, sloten zich aan bij Hannibal. Dit moet teleurstellend voor Hannibal zijn geweest, omdat het juist zijn bedoeling was om de bondgenoten van Rome op zijn hand te krijgen. Het was een aperte tactische fout dat Hannibal na Cannae niet meteen geprobeerd heeft Rome in te nemen. In plaats daarvan trok hij verwoestend rond in Zuid-Italië, en zo konden de Romeinen zich herstellen; in 215 beschikten zij alweer over bijna 20 legioenen. De Romeinse tactiek richtte zich op het ontwijken van de directe confrontatie en vooral op het afsnijden van de Carthaagse aanvoerlijnen en het behouden van de bondgenoten. Geleidelijk aan wonnen de Romeinen terrein, al had Hannibal aanvankelijk nog de overhand: in 215 kreeg hij steun toegezegd van de Macedonische koning Philippus V, Syracuse sloot zich bij hem aan, en ook de belangrijke stad Tarente viel in zijn handen (213). Syracuse werd evenwel door Rome veroverd in 212, Capua in 211 en Tarente in 209.

Een kentering in de oorlog was de benoeming van de pas vijfentwintigjarige Publius Cornelius Scipio als Romeins opperbevelhebber in Spanje. Hij boekte daar grote overwinningen op de Carthagers en veroverde zelfs Carthago Nova. In 206 kwam heel Spanje in Romeinse handen. Daarmee was Hannibal in Italië militair vleugellam. In 207 trok zijn broer Hasdrubal nog wel via de Alpen Italië binnen, maar hij werd bij de Metaurus verslagen voordat er een vereniging van de twee Carthaagse legers kon plaatsvinden. In 204/03 verlegde Scipio het strijdtoneel naar Noord-Afrika, ondanks forse oppositie vanuit de Senaat. Hannibal werd daardoor gedwongen zich uit Italië terug te trekken om het Afrikaanse vaderland te verdedigen. De Romeinen wonnen enkele veldslagen in 203 en een verzoek om vrede van Carthago leidde tot een wapenstilstand die door Carthago verbroken werd.

De definitieve uitschakeling van Carthago vindt plaats in de slag bij Zama (202). Voorafgaand aan de slag was er een ontmoeting tussen Hannibal en Scipio, waarin de eerste probeerde betere vredesvoorwaarden dan bij de vorige wapenstilstand te verkrijgen. Scipio wees deze van de hand en het gevolg was dat de door de Romeinen gewonnen slag bij Zama voor Carthago uitmondde in een vernederend vredesverdrag (201), waarin o.a. stond dat het op militair gebied niets mocht ondernemen zonder goedkeuring van Rome. Voor Rome betekende de uitschakeling vanCarthago dat het oppermachtig was in het westelijk Middellandse Zeegebied en zich kon richten op het oosten om zijn machtsgebied uit te breiden.

Hannibal werd bestuurder van Carthago, maar een dreigende uitlevering aan Rome deed hem de stad ontvluchten. Hij werd opgenomen door de Seleucidische koning Antiochus III, wiens oorlogsinspanningen tegen Rome hij steunde. Na verdere omzwervingen langs vorstenhuizen in het oosten pleegde Hannibal, door Romeinse soldaten in het nauw gedreven, in 183 zelfmoord.

De opname van de wapens door Carthago tegen het expanderende koninkrijk Numidië in 150 (overigens verloor Carthago dit conflict) was de aanleiding voor de Derde Punische Oorlog (149-146). Nadat de Carthagers aanvankelijk dapper tegenstand hadden geboden, wist Rome te zegevieren. Carthago werd in 146 verwoest en hield daarmee op als onafhankelijke staat te bestaan. Overigens werd Carthago door keizer Augustus als Romeinse colonia opnieuw gesticht en de stad kwam in de keizertijd tot grote bloei.

Suggesties voor verdere lectuur

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • W. Burck, Das Geschichtswerk des T. Livius, Heidelberg (Winter) 1992

  • Karl Christ, Hannibal, Darmstadt (Wiss. Buchges.) 2003

  • Markus Gerhold, Rom und Karthago zwischen Krieg und Frieden. Rechtshistorische Untersuchungen zu den römisch-karthagischen Beziehungen zwischen 241 v. Chr. und 149 v. Chr., Frankfurt a.M. (Peter Lang) 2002

  • W. Huß, Geschichte der Karthager, München (Beck) 1985 (=Handbuch der Altertumwissenschaft III.8 )

  • W. Huß, Karthago, München (Beck) 2000; 2e herz. druk

  • Jakob Seibert, Hannibal, Darmstadt (Wiss. Buchges.) 1993

  • Jakob Seibert, Forschungen zu Hannibal, Darmstadt (Wiss. Buchges.) 1993

  • Pedro Barceló, Hannibal, München (Beck) 2003; 2e herz. druk

  • Adrian Goldsworthy, The Punic Wars, London 2000

Website

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

  • http://www.barca.fsnet.co.uk/. Een prachtige, Engelstalige site met zeer veel informatie over Hannibal, en de onderlinge relaties en de oorlogen tussen Carthago en Rome. Bovendien goede links en nuttige literatuurverwijzingen.

Vaardigheden

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De kandidaat kan aan de hand van een voorgelegde tekst of citaat vragen beantwoorden over het leven van de Livius voor zover dit van belang is voor het juiste begrip van de thematiek en de teksten uit het pensum ( eindterm 9 ).

De kandidaat is op de hoogte van de cultuur-historische context waarin de tekst van de Livius gefunctioneerd heeft, en kan deze kennis toepassen bij het beantwoorden van vragen naar aanleiding van een voorgelegde tekst. Hierbij worden de volgende termen en begrippen bekend verondersteld ( eindterm 12 ):

  • Carthago

  • Phoeniciërs

  • Eerste Punische Oorlog (264-241)

  • imperialisme

  • Hamilcar

  • Hannibal

  • Carthago Nova/Cartagena

  • Ebro-verdrag

  • Saguntum

  • Tweede Punische Oorlog (218-201)

  • Q. Fabius Maximus Cunctator

  • Cannae

  • P. Cornelius Scipio Africanus

  • Hasdrubal

  • Slag bij Zama (202)

C. Taalreflectie

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

1. Taal

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

Livius staat geheel in de Ciceroniaanse traditie en van de hem aangewreven patavinitas (’Paduaans provincialisme’) is nauwelijks iets te bespeuren.

Vaardigheid

[Regeling vervallen per 01-08-2008]

De kandidaat kan een ongeziene authentieke tekst vertalen, die qua aard, moeilijkheid en - indien mogelijk - qua thematiek nauw aansluit bij de gelezen teksten. Hierbij worden de hierboven genoemde -in het pensum frequent voorkomende - morfologische, syntactische en stilistische verschijnselen bekend verondersteld. Tevens wordt bij de annotatie de omschrijving van de CEVO (zie Gele Katern 2002, nr. 25/26) van de minimumkennis op het gebied van morfologie, syntaxis en stilistiek als uitgangspunt genomen ( eindterm 1 ).

  1. 1) De Jong, 1992: 115 ^ [1]
Naar boven