Beleidsregel ontheffingen luchtwaardigheid

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 14-07-2004 t/m heden

Beleidsregel ontheffingen luchtwaardigheid

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 3.21 van de Wet luchtvaart;

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

Aan de houder van een luchtvaartuig dat:

  • a. niet luchtwaardig is, of

  • b. niet voorzien is van een geldig bewijs van luchtwaardigheid,

    wordt, indien de houder aantoont, dat een dringende noodzaak bestaat dat met dat luchtvaartuig een vlucht of een aantal vluchten wordt uitgevoerd en dat hij passende maatregelen zal nemen om zowel de interne veiligheid als de externe veiligheid in voldoende mate te waarborgen, een ontheffing verleend van het verbod als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van de Wet luchtvaart.

Artikel 2

  • 1 Een aanvraag voor een ontheffing als bedoeld in artikel 1, wordt ingediend bij de Inspecteur-generaal Verkeer en Waterstaat, en omvat ten minste:

    • a. de reden van de dringende noodzaak van de vlucht of vluchten;

    • b. de gewenste duur van de ontheffing.

  • 2 Een aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. voor in Nederland geregistreerde luchtvaartuigen:

      een kopie van een luchtwaardigheidsverklaring van een erkend bedrijf; eventueel ondersteund door gegevens van de houder van het goedgekeurde ontwerp van het luchtvaartuig, of de houder van een daartoe geschikte DOA als bedoeld in artikel 24 of 26 van het Besluit luchtwaardigheid of erkenning als Erkend Inspecteur als bedoeld in Hoofdstuk 6 van de Regeling erkenningen luchtwaardigheid, inclusief een voorstel voor eventuele beperkingen;

    • b. voor niet in Nederland geregistreerde luchtvaartuigen:

      • 1°. een kopie van het bewijs van inschrijving;

      • 2°. een kopie van de luchtwaardigheidsverklaring van de autoriteit van het land van registratie, inclusief de eventuele beperkingen en de voorwaardelijke toestemming om in het Nederlandse luchtruim te opereren, bijvoorbeeld een permit to fly of een exemption;

      • 3°. een kopie van het verzekeringsbewijs.

§ 3. Veiligheid brandstoftanks

Artikel 4

  • 1 In afwijking van artikel 1 kan aan de houder van een typecertificaat, een aanvullend typecertificaat of een vóór 15 oktober 2001 goedgekeurde belangrijke wijziging met betrekking tot een luchtvaartuig als bedoeld in de Regeling veiligheid brandstoftanks luchtvaartuigen, op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing worden verleend van één of meer verplichtingen als bedoeld in die regeling in de volgende gevallen:

    • a. de verwachte gevaarzetting is gezien de wereldomvang van een bepaald type vliegtuig gering, omdat:

      • 1°. de vloot klein is;

      • 2°. het desbetreffende luchtvaartuig dichtbij het einde van de verwachte levensduur is en gebruik op wereldschaal klein is;

    • b. de blootstelling aan ontvlambare omstandigheden van de brandstoftanks is laag;

    • c. ook anderszins is geen sprake van verwarmde brandstoftanks ('heated tanks');

    • d. er bestaan compenserende factoren, zoals operationele beperkingen;

    • e. de kosten voor de luchtvaartmaatschappijen om volledig te voldoen aan de beleidsregel zijn disproportioneel en staan niet in verhouding tot het veiligheidsrisico van de betrokken vliegtuigen.

  • 2 Bij de behandeling van de aanvraag om ontheffing wordt in ieder geval betrokken het resultaat van de coördinatie tussen de Joint Aviation Authorities en de Federal Aviation Administration.

  • 3 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij de Inspecteur-generaal Verkeer en Waterstaat. Artikel 2, tweede lid, is van toepassing.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Verkeer en Waterstaat,
namens deze,
De

inspecteur-generaal Verkeer en Waterstaat

,

F.J.H. Mertens

Naar boven