3. Waardering van ondernemingen bij bedrijfsopvolging
[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]
Artikel 35c, lid 1, Successiewet geeft een voorziening voor de gevallen waarin een
onderneming wordt verkregen waarvan de waarde rekening houdend met voortzetting gedurende
ten minste vijf jaar (de voortzettingswaarde) lager is dan de (liquidatie)waarde bedoeld
in artikel 21, lid 4, Successiewet. De belasting die is toe te rekenen aan het verschil
tussen beide waarden, wordt opgenomen in een conserverende aanslag. De lagere waarde
van artikel 35c, lid 1, Successiewet wordt in de wetsgeschiedenis ook wel aangeduid
met waarde going concern.
Voor de vaststelling van de voortzettingswaarde is niet een bepaalde methodiek voorgeschreven.
Tijdens de parlementaire behandeling is aangegeven dat bij een onderneming met een
hoge intrinsieke waarde en een laag rendement het lage rendement als waardedrukkende
factor in aanmerking kan worden genomen.
De eerdergenoemde rentabiliteitsmethode, die de waarde benadert door een gewogen gemiddelde
te nemen van de intrinsieke- en de rentabiliteitswaarde, is hiermee in overeenstemming.
Naast deze methode zou gelet op de uitgangspunten genoemd in het wetsartikel ook aansluiting
gezocht kunnen worden bij de zogenoemde discounted cash flow methode (verder DCF methode).
Ik keur daarom goed dat voor de toepassing van artikel 35c, lid 1, Successiewet, naast
de methodieken die in de fiscaliteit het meest gebruikelijk zijn de DCF methodiek
kan worden gebruikt. Aan deze goedkeuring verbind ik de voorwaarde dat daarbij de
volgende uitgangspunten worden gebruikt.
De kasstromen in de onderneming worden contant gemaakt met inachtneming van een termijn
van maximaal 15 jaren.
Binnen de DCF methode wordt de waarde van een onderneming als een kasstroom gezien
aan het einde van de gebruikte periode. De geschatte restwaarde op dat moment komt
aldus tegen de contante waarde terug in de voortzettingswaarde.
Productiemiddelen waarvan voorzienbaar is dat deze door overheidsingrijpen binnen
de gebruikte termijn van maximaal 15 jaren verdwijnen, zonder dat daar een vergoeding
tegenover staat, worden gewaardeerd op nihil. Dit doet zich nu voor bij bijvoorbeeld
de melk-, varkens-, kippenrechten en mestquota.
Bij aanwezigheid van actuele KWIN-gegevens (praktijkboek Kwantitatieve Informatie
Veehouderij en Kwantitatieve Informatie Akkerbouw) voor de branche waarin het te waarderen
bedrijf werkzaam is, worden de kasstromen in onderling overleg door de Belastingdienst
en de agrarische sector vastgesteld op basis van dat materiaal. Dat gebeurt jaarlijks
in het Platform Landbouwnormen.
Bij het ontbreken van actuele KWIN gegevens vormen de verlies- en winstrekeningen
van de laatste drie jaren het uitgangspunt.