Successiewet 1956; artikel 35c, lid 1, voortzettingswaarde

[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006.]
Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 12-02-2004 t/m 31-12-2005

Successiewet 1956; artikel 35c, lid 1, voortzettingswaarde

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

1. Algemeen

[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]

De bedrijfsopvolgingsregeling voor het successie- en schenkingsrecht is met ingang van 1 januari 2002 opgenomen in de Successiewet 1956 (verder: de Successiewet). In tegenstelling tot de bedrijfsopvolgingsregeling die tot 1 januari 2002 in de Invorderingswet 1990 was opgenomen, bevat de huidige regeling geen forfaitaire waarderingsregels voor productierechten en grond. Over de hele linie is gekozen voor een waardering die aansluit bij de waarde in het economisch verkeer van de onderneming.

De regeling voorziet in de mogelijkheid om 30% van de waarde van een onderneming buiten de heffing van successie- en schenkingsrecht te houden (artikel 35c, lid 2, Successiewet). Daarnaast bevat de regeling een belangrijke faciliteit voor slecht renderende ondernemingen (artikel 35c, lid 1, Successiewet). Wanneer de waarde van de onderneming met inachtneming van de verplichting van de verkrijger om deze gedurende een periode van ten minste vijf jaar voort te zetten lager is dan de liquidatiewaarde, mag worden uitgegaan van die lagere waarde. Deze lagere waarde wordt de voortzettingswaarde genoemd. Het recht dat verschuldigd is over het gedeelte van de waarde dat op grond van de bedrijfsopvolgingsregeling onder voorwaarden buiten beschouwing blijft, wordt in een conserverende aanslag vastgelegd. Aan beide faciliteiten is onder meer de voorwaarde verbonden dat de verkrijger de onderneming gedurende vijf jaar voortzet. De regeling geldt niet alleen voor ondernemingsvermogen, maar ook voor aanmerkelijk belang aandelen.

De voortzettingswaarde zal vooral van belang zijn voor ondernemingen met een hoge intrinsieke waarde en een laag rendement. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij landbouwondernemingen met veel cultuurgrond en productierechten.

In dit besluit wordt nader ingegaan op de wijze waarop de voortzettingswaarde kan worden vastgesteld.

2. Waardering van ondernemingen in het algemeen

[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]

Op grond van artikel 21, lid 4, Successiewet wordt ondernemingsvermogen in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer met inbegrip van de voor overdracht vatbare goodwill. De goodwill die niet overdraagbaar is (aan de persoon van de ondernemer toe te rekenen goodwill) blijft buiten beschouwing. Wat in het economische verkeer als een eenheid wordt beschouwd, wordt ook als zodanig gewaardeerd (artikel 21, lid 5, Successiewet). De waarde wordt echter gesteld op ten minste de liquidatiewaarde.

Voor het waarderen van ondernemingsvermogen bestaat geen vaste formule. Fiscaal wordt doorgaans als uitgangspunt genomen de intrinsieke waarde, waarop vervolgens een correctie wordt gepleegd wegens over- of onderrentabiliteit (de zogenoemde rentabiliteitsmethode).

3. Waardering van ondernemingen bij bedrijfsopvolging

[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]

Artikel 35c, lid 1, Successiewet geeft een voorziening voor de gevallen waarin een onderneming wordt verkregen waarvan de waarde rekening houdend met voortzetting gedurende ten minste vijf jaar (de voortzettingswaarde) lager is dan de (liquidatie)waarde bedoeld in artikel 21, lid 4, Successiewet. De belasting die is toe te rekenen aan het verschil tussen beide waarden, wordt opgenomen in een conserverende aanslag. De lagere waarde van artikel 35c, lid 1, Successiewet wordt in de wetsgeschiedenis ook wel aangeduid met waarde going concern.

Voor de vaststelling van de voortzettingswaarde is niet een bepaalde methodiek voorgeschreven.

Tijdens de parlementaire behandeling is aangegeven dat bij een onderneming met een hoge intrinsieke waarde en een laag rendement het lage rendement als waardedrukkende factor in aanmerking kan worden genomen.

De eerdergenoemde rentabiliteitsmethode, die de waarde benadert door een gewogen gemiddelde te nemen van de intrinsieke- en de rentabiliteitswaarde, is hiermee in overeenstemming. Naast deze methode zou gelet op de uitgangspunten genoemd in het wetsartikel ook aansluiting gezocht kunnen worden bij de zogenoemde discounted cash flow methode (verder DCF methode).

Ik keur daarom goed dat voor de toepassing van artikel 35c, lid 1, Successiewet, naast de methodieken die in de fiscaliteit het meest gebruikelijk zijn de DCF methodiek kan worden gebruikt. Aan deze goedkeuring verbind ik de voorwaarde dat daarbij de volgende uitgangspunten worden gebruikt.

De kasstromen in de onderneming worden contant gemaakt met inachtneming van een termijn van maximaal 15 jaren.

Binnen de DCF methode wordt de waarde van een onderneming als een kasstroom gezien aan het einde van de gebruikte periode. De geschatte restwaarde op dat moment komt aldus tegen de contante waarde terug in de voortzettingswaarde.

Productiemiddelen waarvan voorzienbaar is dat deze door overheidsingrijpen binnen de gebruikte termijn van maximaal 15 jaren verdwijnen, zonder dat daar een vergoeding tegenover staat, worden gewaardeerd op nihil. Dit doet zich nu voor bij bijvoorbeeld de melk-, varkens-, kippenrechten en mestquota.

Bij aanwezigheid van actuele KWIN-gegevens (praktijkboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij en Kwantitatieve Informatie Akkerbouw) voor de branche waarin het te waarderen bedrijf werkzaam is, worden de kasstromen in onderling overleg door de Belastingdienst en de agrarische sector vastgesteld op basis van dat materiaal. Dat gebeurt jaarlijks in het Platform Landbouwnormen.

Bij het ontbreken van actuele KWIN gegevens vormen de verlies- en winstrekeningen van de laatste drie jaren het uitgangspunt.

4. Herziening van te conserveren waarde

[Regeling vervallen per 24-11-2006 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2006]

De herzieningstermijn van artikel 53b Successiewet is vijf jaar ongeacht welke methode van waarderen wordt gebruikt bij het bepalen van de voortzettingswaarde en daarmee van de voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde van artikel 35c, lid 1, Successiewet.

Naar boven