Beleidsregel Warenwetbesluit liften

[Regeling vervallen per 01-03-2011.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 30-01-2004 t/m 28-02-2011

Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 26 januari 2004, directie Arbeidsveiligheid en -gezondheid, nr. A&G/W&P/2003/99062, tot vaststelling van een beleidsregel met betrekking tot het Warenwetbesluit liften

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Besluit:

Artikel I

[Regeling vervallen per 01-03-2011]

Grondslag: Warenwetbesluit liften, artikel 5, tweede lid

Met betrekking tot punt 2.2, derde zin, van bijlage I, essentiële veiligheids- en gezondheidseisen betreffende het ontwerp en de bouw van liften en veiligheidscomponenten, van richtlijn nr. 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake liften (Pb EG L 213) geldt het volgende.

Als in uitzonderlijke gevallen ter voorkoming van het risico van verplettering andere middelen dan een vrije ruimte of schuilruimte voorbij de uiterste standen van de liftkooi worden gebruikt, dan worden deze als passend beschouwd als aan de volgende voorschriften is voldaan.

Als uitzonderlijke gevallen worden beschouwd die gevallen waarin voldoende vrije ruimte onder of boven in de liftschacht in bestaande gebouwen niet uitvoerbaar is. Dit betreft onder meer liften die niet op een andere plaats geïnstalleerd kunnen worden en waarbij obstakels zoals hoofdfundatiebalken moeten worden doorbroken of hoofdriolen met een doorsnede groter dan 1,5 m moeten worden omgelegd.

  • A. Vrije ruimte boven de kooi

    • 1. De nominale snelheid van lift is niet groter dan 0,63 m/s.

    • 2. In de oprichting wordt de inspectiebesturing door een elektrische veiligheidsinrichting uitgeschakeld, als de hoogte van de vrije ruimte boven het betreedbare deel van het kooidak nog tenminste 1,5 m is.

    • 3. Er is een automatische stuiting die de verplaatsing in opwaartse richting zodanig beperkt dat boven de kooi een vrije ruimte met een hoogte van tenminste 1,0 m is gewaarborgd.

    • 4. De automatische stuiting komt in de blokkerende stand:

      • a. door het openen van enige schachtafsluiting via de noodontgrendeling of;

      • b. door het inschakelen van de inspectiebesturing.

    • 5. Indien de stuiting in de blokkerende stand komt door het inschakelen van de inspectiebesturing dan is boven de kooi een veiligheidsplafond aangebracht.

    • 6. Bij het geheel of gedeeltelijk optillen van het veiligheidsplafond over een hoogte van 10 mm wordt tenminste één veiligheidscontact verbroken dat er voor zorgt dat de kooi in opwaartse richting tot stilstand komt zonder dat de neerwaartse richting wordt geblokkeerd.

    • 7. De voor het optillen van het veiligheidsplafond benodigde kracht is aan de omtrek van het veiligheidsplafond niet groter dan 40 N.

    • 8. De afstand waarover het veiligheidsplafond nog kan worden opgetild, nadat dit tenminste één veiligheidscontact heeft verbroken is groter dan de remweg vanuit de nominale snelheid van de kooi.

    • 9. De automatische stuiting wordt weer in de stand voor normaal bedrijf gezet:

      • a. door een bewuste handeling (reset) van buiten de schacht, na handeling 4a of;

      • b. door uitschakelen van de inspectiebesturing, na handeling 4b.

    • 10. Het in werking komen van de automatische stuiting is niet afhankelijk van energie.

    • 11. De beweegbare delen van de automatische stuiting worden tenminste na elke rit elektrisch op de goede werking gecontroleerd.

    • 12. De stuiting is voorzien van een bufferend systeem.

    • 13. Er is geen kooiluik in het kooidak.

    • 14. Een schachtluik in de schachtkop is niet vereist.

  • B. Vrije ruimte onder de kooi

    • 1. De nominale snelheid van lift is niet groter dan 0,63 m/s.

    • 2. Er is een automatische stuiting die de verplaatsing in neerwaartse richting zodanig beperkt dat onder de kooi een vrije ruimte met een hoogte van tenminste 1,0 m is gewaarborgd.

    • 3. De automatische stuiting komt in de blokkerende stand:

      • a. door het openen van de onderste schachtafsluiting of;

      • b. door het inschakelen van de blokkeerschakelaar in de liftput.

    • 4. Indien de stuiting in de blokkerende stand komt door het inschakelen van de blokkeerschakelaar dan is onder de kooi een veiligheidsbodem aangebracht.

    • 5. Bij het geheel of gedeeltelijk optillen van de veiligheidsbodem over een hoogte van 10 mm wordt tenminste één veiligheidscontact verbroken dat er voor zorgt dat de kooi in neerwaartse richting tot stilstand komt zonder dat de opwaartse richting wordt geblokkeerd.

    • 6. De voor het optillen van de veiligheidsbodem benodigde kracht is aan de omtrek van de veiligheidsbodem niet groter dan 40 N.

    • 7. De afstand waarover de veiligheidsbodem nog kan worden opgetild, nadat dit tenminste één veiligheidscontact heeft verbroken is groter dan de remweg vanuit de nominale snelheid van de kooi.

    • 8. De automatische stuiting wordt weer in de stand voor normaal bedrijf gezet:

      • a. door een bewuste handeling (reset) van buiten de schacht, na handeling 3a of;

      • b. door uitschakelen van de blokkeerschakelaar in de liftput, na handeling 3b.

    • 9. Het in werking komen van de automatische stuiting is niet afhankelijk van energie.

    • 10. De beweegbare delen van de automatische stuiting worden tenminste na elke rit elektrisch op de goede werking gecontroleerd.

    • 11. De stuiting is voorzien van een bufferend systeem.

    • 12. Indien bij te geringe putdiepte geen hoogte van het kooistootbord van 0,75 m gerealiseerd kan worden, dan mag de hoogte van het kooistootbord lager zijn, mits de schachtdeuren niet vanuit de kooi ontgrendeld kunnen worden. Tevens is de ontgrendelzone boven elke stopplaats kleiner dan de hoogte van het kooistootbord.

Artikel II

[Regeling vervallen per 01-03-2011]

De beleidsregel met betrekking tot het Besluit liften van 23 juni 1999/ARBO/APM/99/34391 (Stcrt. 1999, nr. 120) wordt ingetrokken.

Artikel III

[Regeling vervallen per 01-03-2011]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 26 januari 2004

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
namens deze,
de

directeur-generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen

,

J.A.M. Hilgersom

Naar boven