Stb. 2009, 286, datum inwerkingtreding 08-07-2009, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2007.
-
a. de middelen die deze ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in
de bijstand begrepen persoon;
-
b. kinderbijslag ontvangen ten behoeve van zijn in of buiten Nederland woonachtige kinderen;
-
c. de jonggehandicaptenkorting alsmede, voor alleenstaande ouders van wie het jongste
kind jonger dan vijf jaar is, de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de inkomensafhankelijke
combinatiekorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
-
d. tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
-
e. eigenwoningbijdrage of een bijzondere bijdrage ontvangen op grond van de Wet bevordering
eigenwoningbezit;
-
f. vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op
grond van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven, voor, alsmede
de vermindering of teruggave van, loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies
volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten
behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend;
-
g. vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen als bedoeld in Hoofdstuk IIA van de Wet
op de loonbelasting 1964, tenzij voor deze vergoedingen en verstrekkingen bijstand
wordt verleend;
-
h. inkomsten uit arbeid van de tot zijn last komende kinderen, alsmede door hen ontvangen
uitkeringen inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, tenzij het de verlening
van bijzondere bijstand betreft voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan
van die kinderen;
-
i. rente ontvangen over op grond van artikel 34, tweede lid, onderdelen b en c, niet
in aanmerking genomen vermogen en spaargelden;
-
j. een een- of tweemalige premie van ten hoogste € 1984,00
[Red: per 1 juli 2009: € 2.219,00]
per kalenderjaar, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn
arbeidsinschakeling;
-
k. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een
bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag;
-
l. bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen en vergoedingen voor materiële
en immateriële schade;
-
m. giften en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële
schade voorzover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening
verantwoord zijn;
-
n. een uitkering tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die
de belanghebbende jonger dan 21 jaar van zijn ouder of ouders ontvangt, voorzover
deze uitkering op grond van artikel 12 reeds in aanmerking is genomen bij de vaststelling
van het recht op bijzondere bijstand;
-
o. inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25 procent
van deze inkomsten, met een maximum van € 163,00
[Red: per 1 januari 2009: € 184,00]
per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt en dit naar het oordeel van het
college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling;
-
p. een financiële tegemoetkoming waarop personen met een ouderdomspensioen op grond van
de Algemene Ouderdomswet recht hebben en een financiële tegemoetkoming waarop personen
met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet recht hebben;
-
q. de ten behoeve van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, eerste lid,
van de Wet op de loonbelasting 1964 bij een uitvoerder als bedoeld in artikel 19g,
derde lid, van die wet opgebouwde voorziening;
-
r. een uitkering als bedoeld in artikel 118a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet
of een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 9a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten;
-
s. een vergoeding als bedoeld in artikel 18 van de Wet inburgering voorzover deze niet
een vergoeding is als bedoeld in onderdeel f;
-
t. tegemoetkomingen op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten;
-
u. een uitkering als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning.