Antwoord
[Regeling vervallen per 29-08-2006]
Nee, het arrest van de Hoge Raad 27 december 1867 is niet meer van toepassing.
Bij een gezamenlijk en bij opvolging gevestigd recht van vruchtgebruik volgt de langstlevende
de eerststervende op in zijn aandeel in het vruchtgebruik.
De opvolging/aanwas is een verkrijging, waarvan de waarde wordt bepaald door de daarvoor
in de successiewetgeving gegeven regels.
Gezien de (fiscale) gelijkstelling van het recht van gebruik en bewoning met het recht
van vruchtgebruik lijkt het vorenstaande in eerste aanleg ook te gelden voor de aanwas
in een gezamenlijk en bij opvolging gevestigd zakelijk recht van gebruik en bewoning.
Uit artikel 226 Burgerlijk Wetboek Boek 3 volgt dat op een recht van gebruik en bewoning
de regels van vruchtgebruik overeenkomstige toepassing vinden.
Deze bepaling werkt ook door naar artikel 203, tweede lid, Boek 2, Burgerlijk Wetboek,
waarin is bepaald, dat vruchtgebruik langer kan worden gevestigd dan het leven van
de vruchtgebruiker. Vruchtgebruik ten behoeve van twee of meer personen wast bij het
einde van het recht van een hunner bij dat van de anderen aan, bij ieder in evenredigheid
van zijn aandeel, en eindigt eerst door het tenietgaan van het recht van de laatst
overgeblevene, tenzij anders bepaald.
Hiermee heeft de wetgever aangegeven dat een gezamenlijk vruchtgebruik bovendien een
vruchtgebruik bij opvolging kan zijn, dat ook geldt voor het recht van gebruik en
bewoning.
Een andere behandeling van het recht van gebruik en bewoning ten opzichte van het
vruchtgebruik is juridisch niet mogelijk. Hiermee is naar mijn mening het genoemde
arrest achterhaald.
De Successiewet 1956 geeft geen aanknopingspunten voor een onderscheid tussen de waardering
van een vruchtgebruik en een recht van gebruik en bewoning, hoewel het recht van gebruik
en bewoning minder rechten geeft aan de rechthebbende dan het vruchtgebruik.
Door de aanwas breidt het zakelijk recht (van de overblijvende) zich uit. De overblijvende
krijgt er iets bij, namelijk het (deel)recht van gebruik en bewoning van de eerststervende.
De waarde van de aanwas van het recht van gebruik en bewoning wordt op gelijke wijze
vastgesteld als bij aanwassend vruchtgebruik.