Toetsingskader Plan van Scholen 2005 - 2007

[Regeling vervallen per 09-11-2006.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 02-08-2003 t/m 08-11-2006

Criteria en procedure voor het verkrijgen van toestemming voor het stichten van scholen en afdelingen voor voortgezet onderwijs per 1 augustus 2005, 2006 en 2007

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

1.1. Stichten van een school of afdeling

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

In artikel 65 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) is geregeld dat voor het stichten van (onderwijs behorend bij) een bepaalde school of afdeling goedkeuring van de minister nodig is. Goedgekeurde aanvragen worden opgenomen in het Plan van Scholen. Aan de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen voor het Plan van Scholen ligt een toetsingskader ten grondslag. Dit toetsingskader is gebaseerd op de wettelijke stichtingsnormen voor het aangevraagde onderwijs en op beleidsmatige overwegingen. Deze beleidsregel bevat informatie over beoordelingscriteria en procedures voor het verkrijgen van toestemming voor het stichten van een school of afdeling.

1.2. Regionale samenwerking

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Om regionale knelpunten concreet aan te pakken biedt dit toetsingskader de mogelijkheid om door samenwerking in een regio of voedingsgebied ( in de vorm van een regionaal arrangement) een afdeling in het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) te stichten ook als niet volledig wordt voldaan aan de wettelijke stichtingsnorm. De criteria voor goedkeuring van een desbetreffende aanvraag zijn beschreven in § 3.3 Regionaal ondersteunde aanvragen. De criteria op grond waarvan een regionaal arrangement kan worden goedgekeurd staan in een aparte beleidsregel1. Vaak bevat een regionaal arrangement ook een verzoek tot verplaatsing van onderwijs, toestemming voor een intra-sectoraal programma, en dergelijke. De in § 3.3 genoemde criteria zijn van overeenkomstige toepassing op aanvragen voor verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging en het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs op grond van artikel 75 en 75c WVO2, intrasectorale programma’s en het verzorgen van onderdelen van een onderwijsprogramma vbo door een andere school voor vbo (Zwolse variant). 3

2. Toekenning op basis van stichtingsnormen

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

2.1. De stichtingsnorm; indirecte en directe meting

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

2.1.1. Vooraf

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Een aanvraag voor het stichten van (onderwijs behorend bij) een bepaalde school of afdeling wordt opgenomen in het Plan van Scholen als aan de geldende stichtingsnormen wordt voldaan. Deze stichtingsnormen 4 zijn opgenomen in artikel 69 van de WVO.

Voor het aantonen van het leerlingenpotentieel moet gebruik worden gemaakt van de methodiek van indirecte of directe meting. In § 2.1.2. en 2.1.3 worden beide methodieken nader toegelicht.

2.1.2. Indirecte meting

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Als er bij een aanvraag voor het stichten van een school of afdeling in het voedingsgebied (zie punt 6 in deze paragraaf) sprake is van een dekkend netwerk van basisscholen van de aangevraagde richting moet een voorgeschreven prognosemethodiek voor het berekenen van het leerlingenpotentieel worden gehanteerd: de prognose volgens de methodiek van de indirecte meting. Voor het correct toepassen van deze methodiek heeft Cfi formulieren ontwikkeld (zie ook hoofdstuk 5, aanvraagprocedure). Deze modelprognose bevat een beschrijving van de volgende elementen:

  • 1. aanvrager

    Algemene gegevens van de rechtspersoon die een aanvraag voor het Plan van Scholen indient: bestuursnummer, naam, adres, postcode, plaats, telefoonnummer en naam van eventuele gemachtigde (bijvoorbeeld organisatie voor bestuur en management).

  • 2. gevraagde school of afdeling

    Gegevens over de aanvraag met betrekking tot de onderwijssoort, gemeente van vestiging, richting, eventuele scholengemeenschap waarvan de beoogde school of afdeling deel uit gaat maken.

  • 3. herhalingsaanvraag

    Is de beoogde school of afdeling al in het kader van een eerder Plan van Scholen aangevraagd? Zo ja, is er sprake van veranderde omstandigheden of nieuwe feiten?

  • 4. deelplan

    Is de aanvraag opgenomen c.q. wordt de aanvraag ingediend via het deelplan van één van de organisaties voor bestuur en management?

  • 5. de prognoseperiode

    De tijdvakken waarop de prognose betrekking heeft (korte, middellange en lange termijn).

  • 6. het voedingsgebied

    Een beschrijving van het te verwachten wervingsgebied waaruit de school of afdeling haar leerlingen betrekt. Het voedingsgebied wordt begrensd door het wettelijk begrip redelijke afstand. Onder redelijke afstand wordt verstaan 12 kilometer over de weg gemeten of drie kwartier reizen met openbaar vervoer.

  • 7. de basisgeneratie

    Het gemiddeld aantal 12/13-jarigen woonachtig in het wervingsgebied gerelateerd aan de desbetreffende prognoseperiode.

  • 8. het deelnamepercentage

    Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

    • de feitelijke regionale deelname in leerjaar 3 (historische meting in het voedingsgebied) voor de gevraagde onderwijssoort in procenten van het totaal aantal leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs in het voedingsgebied (meest recente Cfi-publicatie Deelnamepercentages voortgezet onderwijs);

    • de feitelijke landelijke deelname in leerjaar 3 (historische meting landelijk) voor de gevraagde onderwijssoort in procenten van het totaal aantal leerlingen in leerjaar 3 van het voortgezet onderwijs in Nederland (meest recente Cfi-publicatie Deelnamepercentages voortgezet onderwijs);

    • de feitelijke landelijke deelname in leerjaar 1 (historische meting landelijk) voor de gevraagde onderwijssoort in procenten van de basisgeneratie (meest recente Cfi-publicatie Deelnamepercentages voortgezet onderwijs);

    • de verwachte deelname in leerjaar 1 voor de gevraagde onderwijssoort (school of afdeling) rekening houdend met het voedingsgebied en de desbetreffende prognoseperiode.

  • 9. de vermenigvuldigingsfactor

    Historische meting (landelijk) van de gemiddelde verblijfsduur van een leerling. De vermenigvuldigingsfactor voor de betreffende onderwijssoort wordt bepaald door de verhouding tussen de totale schoolbevolking en de gemiddelde bezetting in leerjaar 1 van de gevraagde onderwijssoort (meest recente Cfi-publicatie Statistisch Materiaal voor het Plan van Scholen).

  • 10. deelnamepercentage betrokken richting

    Het percentage voor de betreffende richting (deelname groep 3 basisonderwijs; meest recente Cfi-publicatie Verdeling naar richting in het basisonderwijs).

  • 11. bruto potentieel

    Het bruto potentieel wordt berekend door vermenigvuldiging van: het verwachte deelnamepercentage (voor de betreffende onderwijssoort in de betreffende prognoseperiode) met de basisgeneratie, het deelnamepercentage betrokken richting en de landelijke vermenigvuldigingsfactor.

  • 12. netto potentieel

    Het bruto potentieel voor de betreffende onderwijssoort in de betreffende prognoseperiode minus het aantal leerlingen waarvoor binnen redelijke afstand (zie punt 6) plaatsruimte zal zijn op een gelijksoortige school van dezelfde richting (conform artikel 69, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs).

Er kan worden afgeweken van het gestelde in element 10 (deelnamepercentage betrokken richting) van de modelprognose als er sprake is van een aanvraag in het kader van het ”nieuw voor oud”-beleid (§ 3.2) of een regionaal arrangement (§ 3.3). De in deze gevallen te hanteren berekening is beschreven in de bovengenoemde paragrafen.

2.1.3. Directe meting

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Bij een aanvraag voor het Plan van Scholen 2005-2007 kan de aanvrager voor het stichten van een school of afdeling de onderzoeksresultaten van een directe meting overleggen. Deze onderzoeksresultaten zullen bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken als er naar het oordeel van de minister in het desbetreffende voedingsgebied nog geen dekkend netwerk van basisscholen van de betreffende richting aanwezig is. In een dergelijke situatie zal het resultaat van de directe meting in plaats van element 10 van de indirecte meting (deelnamepercentage betrokken richting) bij de prognose worden betrokken. Voor alle overige elementen van de indirecte meting kan het resultaat van de directe meting dus niet plaatsvervangend zijn. Een onderzoek directe meting moet aan de volgende criteria voldoen:

  • de directe meting dient te zijn uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau op basis van een wetenschappelijk verantwoorde schriftelijke enquête;

  • de kosten van de directe meting komen voor rekening van de aanvrager;

  • de directe meting dient te zijn gebaseerd op een representatieve aselecte steekproef uit de onderzoekspopulatie die bestaat uit de ouders of verzorgers van kinderen van 10 t/m 11 jaar, woonachtig in het voedingsgebied van de gewenste school/afdeling;

  • het uiteindelijke resultaat (het aantal 10/11-jarigen waarvan ouders/verzorgers opteren voor de gewenste school/afdeling) wordt gedeeld door twee (gemiddeld aantal 10/11-jarigen);

  • het voedingsgebied wordt begrensd door het wettelijk begrip redelijke afstand (zie § 2.1.2). Daarbij is het relevant dat de gekozen locatie voor de nieuw te stichten school/afdeling zo exact mogelijk wordt omschreven en bij het onderzoek wordt betrokken. In het onderzoek dient door middel van vraagstelling duidelijk naar voren te komen wat voor ouders/verzorgers de maximaal te accepteren reisafstand is naar de gevraagde school/afdeling;

  • de anonimiteit van de ondervraagden dient gegarandeerd te zijn;

  • het onderzoek dient gericht te zijn op de voorkeuren van de ondervraagden voor alle richtingen;

  • de ouders/verzorgers die hun keuze kenbaar maken voor de aan te vragen school/afdeling verklaren daarmee hun kind ook daadwerkelijk naar de aan te vragen school/afdeling te sturen op het moment dat de stichting heeft plaats gevonden;

  • de geldigheidsduur van het onderzoek directe meting is drie jaar.

2.2. Landbouwonderwijs

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

De aanvragen voor scholen en afdelingen voor het landbouwonderwijs worden behandeld door het ministerie van OCenW. De aanvragen moeten bij OCenW (Cfi) worden ingediend.

3. Toekenning op basis van beleidsmatige overwegingen

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

3.1. Vooraf

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Voor toewijzing van een school of afdeling geldt het uitgangspunt dat een aangevraagde voorziening in elk geval in het Plan van Scholen wordt geplaatst als komt vast te staan dat de voorziening voldoet aan de wettelijke stichtingsnormen. Toekenning van een school of afdeling wanneer de stichtingsnorm niet wordt gehaald, is in bepaalde gevallen toch mogelijk op basis van beleidsmatige argumenten. In de volgende paragrafen zijn deze mogelijkheden aangegeven.

3.2. ”Nieuw voor oud-beleid”

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Om het vmbo-aanbod beter af te stemmen op de vraag van de leerling, ouders en andere belanghebbenden kan een nieuwe afdeling worden aangevraagd als er reeds aan de school of scholengemeenschap verbonden afdelingen worden opgeheven. Toekenning van een afdeling is in dat geval mogelijk als wordt voldaan aan de onderstaande criteria:

  • 1. De aanvraag wordt gedaan door het bevoegd gezag van een school voor vbo of een scholengemeenschap met ten minste vbo;

  • 2. De aanvrager toont aan dat de gevraagde afdeling past binnen het kader van het gewenst en levensvatbaar aanbod in de regio. Het oordeel van de provincie en de organisaties bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de WVO zal worden meegenomen bij de besluitvorming;

  • 3. Twee reeds aan de school of scholengemeenschap verbonden afdelingen die op de teldatum voorafgaand aan de opheffing tenminste 10 leerlingen per afdeling tellen, worden uiterlijk per 1 augustus 2006 op schoolniveau vrijwillig opgeheven. Met vrijwillige opheffing wordt gelijkgesteld beëindiging van een afdeling op een hoofdvestiging, nevenvestiging of - bij een scholengemeenschap ROC-VO met ten minste vbo - eenerkende locatie waar alle leerjaren worden aangeboden tot en met het afsluitend onderwijs, terwijl de afdeling elders op de school of scholengemeenschap nog wel gehandhaafd blijft.

    Onder vrijwillige opheffing wordt verstaan een bestuursbesluit om uiterlijk per 1 augustus 2006 geen leerlingen meer toe te laten in het derde en vierde leerjaar van de betreffende afdeling, dan wel een bestuursbesluit om uiterlijk per 1 augustus 2005 geen leerlingen meer toe te laten in het derde leerjaar en per 1 augustus 2006 geen leerlingen meer toe te laten in het vierde leerjaar van de betreffende afdeling. Bij beëindiging op een hoofdvestiging, nevenvestiging of erkende locatie (bij een ROC-VO) is deze omschrijving van overeenkomstige toepassing. Verder mag bij de vaststelling van het aantal vrijwillig opgeheven afdelingen - indien van toepassing - één afdeling meetellen die reeds per 1 augustus 2002 of 1 augustus 2003 vrijwillig is opgeheven, mits het aantal leerlingen van die afdeling in het derde en vierde leerjaar tezamen per 1 oktober 2001 of 1 oktober 2002 op schoolniveau respectievelijk (bij beëindiging) op de betreffende vestiging of locatie tenminste 10 bedroeg.

    In bijzondere situaties kan het voldoende zijn wanneer één reeds aan de school of scholengemeenschap verbonden afdeling vrijwillig wordt opgeheven. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan de situatie waarin de aanvraag voortvloeit uit een schriftelijk regionaal plan in het kader van een herschikking, waarbij samenwerkende scholen de opheffing van afdelingen over meerdere scholen spreiden. Dit regionale plan dient in voorkomende gevallen bij de aanvraag te worden overlegd. Verder kan gedacht worden aan de positie van een school met een gering aantal afdelingen.

    Het oordeel van de provincie en de organisaties bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de WVO zal worden meegenomen bij de besluitvorming.

    Opheffing van een afdeling in het kader van artikel 107 WVO wordt niet in aanmerking genomen;

  • 4. Het te verwachten aantal leerlingen voor de gevraagde afdeling bedraagt ten minste 50% van de geldende stichtingsnorm voor een nieuwe afdeling5 ;

  • 5. Het is toegestaan voor het verlangde onderwijs aanbod een (goed onderbouwde) schoolprognose te overleggen. Dit cijfermateriaal zal dan in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de aanvraag op het element 10 van de modelprognose indirecte meting (deelnamepercentage betrokken richting). Voor alle overige elementen van de indirecte meting kan het desbetreffende cijfermateriaal niet plaatsvervangend zijn.

  • 6. De aanvrager toont schriftelijk aan overleg te hebben gevoerd met de andere scholen voor vbo, scholengemeenschappen met ten minste vbo en AOC’s in de regio. De regio’s zijn door de betrokken provincie in de zogenaamde regiobeschrijvingen opgenomen; dezedienen te worden aangehouden. Het overleg dient in ieder geval betrekking te hebben gehad op de mate waarin de omliggende scholen, ook van andere richtingen, nadelige gevolgen zullen ondervinden van toekenning van de gevraagde afdeling. De aanvrager toont schriftelijk aan dat deze gevolgen niet van dien aard zijn dat bij die omliggende scholen een substantieel verlies van leerlingen6 zal optreden. Als dit wel dreigt te gebeuren, wordt schriftelijk aangetoond dat met dergelijke scholen afspraken zijn gemaakt ter compensatie van de negatieve gevolgen van toekenning van de gevraagde afdeling. Als schriftelijk bewijs van bovenstaande elementen wordt in ieder geval geaccepteerd een door alle betrokkenen geaccordeerd verslag van een desbetreffend overleg.

Wanneer aan de criteria onder 1 tot en met 6 wordt voldaan, kan de minister beslissen dat de gevraagde afdeling in het Plan van Scholen 2005-2007 wordt geplaatst met jaartal.

3.3. Regionaal ondersteunde aanvragen

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Om het vmbo-aanbod beter af te stemmen op de vraag van de leerling, ouders en andere belanghebbenden in de regio (mbo, bedrijfsleven) kunnen scholen voor vbo, scholengemeenschappen met tenminste vbo of AOC’s in een regionaal arrangement samenwerken. Een goedgekeurd regionaal arrangement betekent niet dat er automatisch ook goedkeuring is voor het stichten van bijvoorbeeld een nieuwe afdeling op grond van artikel 65 WVO. Hiervoor is een afzonderlijke aanvrage nodig.

Toekenning van een afdeling is in het geval van een goedgekeurd regionaal arrangement mogelijk als wordt voldaan aan de onderstaande criteria:

  • 1. De aanvraag wordt gedaan door het bevoegd gezag van een school voor vbo, een scholengemeenschap met ten minste vbo of een AOC.

  • 2. Aan de aanvraag ligt een samenwerkingsovereenkomst met een looptijd van tenminste vijf jaar ten grondslag tussen scholen met vmbo in de regio7 of in een voedingsgebied8 . De samenwerkingsovereenkomst is gericht op regionale versterking van het vmbo-aanbod in relatie tot het vervolgonderwijs, economische ontwikkelingen en arbeidsmarktontwikkelingen. De aanvrager moet aantonen dat er overleg is gepleegd met het omliggende mbo en het regionale bedrijfsleven.

  • 3. Als niet alle VO-scholen met tenminste vmbo uit de desbetreffende regio of voedingsgebied deelnemen aan de samenwerkingsovereenkomst dienen de niet-deelnemende scholen in te stemmen met de aanvraag. Een bezwaar van één van de omliggende scholen zal niet noodzakelijkerwijs tot afwijzing hoeven te leiden, tenzij die school aantoont dat er sprake zal zijn van substantieel leerlingenverlies bij goedkeuring van een regionaal arrangement. De verplichting van het aannemelijk maken van substantieel leerlingenverlies rust op de bezwaar makende school.

  • 4. Er moet worden voldaan aan de geldende stichtingsnorm voor een vbo-afdeling (Zie bijlage 1). In afwijking van het gestelde onder element 10 van de model-prognose indirecte meting mogen de belangstellingspercentages van de richting van de samenwerkende scholen worden opgeteld.

  • 5. In afwijking van punt 4 hoeft niet altijd te worden voldaan aan de stichtingsnorm, mits er wel sprake is van levensvatbaar vmbo bij de samenwerkende scholen. De levensvatbaarheid moet worden aangetoond door een prognose van leerlingen van de aangevraagde en bestaande afdelingen.

  • 6. Betrokken gemeenten moeten verklaren in te stemmen met eventuele gevolgen voor de huisvesting van een regionaal arrangement.

  • 7. De aanvraag mag - gelet op het totale effect van de samenwerkingsovereenkomst - niet leiden tot extra uitgaven voor het Rijk.

Wanneer aan de criteria onder 1 tot en met 7 wordt voldaan, kan de minister beslissen dat de gevraagde afdeling (met jaartal) in het Plan van Scholen wordt geplaatst.

De goedkeuring van een regionaal arrangement kan afhankelijk worden gesteld van medewerking van de samenwerkende scholen aan rapportages over het overleg met de regionale partners en het opstellen van regiovisies. Deze zaken zijn van belang bij het voorbereiden van toekomstige wetswijzigingen voor een grotere planningsvrijheid in het vmbo.

De provincies zullen in dit proces het regionaal overleg stimuleren en begeleiden.

Het oordeel van de organisaties bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de WVO en het advies van de provincie zal worden meegenomen bij de besluitvorming over de aanvraag.

4. Het stichten van een school of afdeling voor praktijkonderwijs

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Bij de invoering van het vmbo is het praktijkonderwijs opgenomen in de WVO. De WVO voorziet echter niet in een stichtingsnorm voor het praktijkonderwijs. Om in deze lacune te voorzien wordt - vooruitlopend op aanpassing van artikel 69 van de WVO - een voorziening opgenomen in het toetsingskader voor het Plan van Scholen. Een school voor praktijkonderwijs wordt in het Plan van Scholen 2005-2007 opgenomen als wordt voldaan aan een stichtingsnorm van 120 leerlingen; voor een afdeling voor praktijkonderwijs geldt een norm van 95 leerlingen. Daarnaast geldt de voorwaarde dat de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan de aanvrager deel uit maakt of deel uit zal gaan maken positief adviseren over de aanvraag.

Bij de invoering van het vmbo werd ook het leerwegondersteunend onderwijs geregeld. Voor het mogen aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs is een licentie nodig. Leerwegondersteunend onderwijs is geen op zichzelf staande onderwijssoort, maar een hulpstructuur voor vmbo-leerlingen die door de Regionale Verwijzingscommissies hiervoor zijn geïndiceerd. Aanvragen voor de licentie leerwegondersteunend onderwijs vinden plaats op grond van artikel 75c, tweede lid, van de WVO9.

In de door Cfi ontwikkelde formulieren voor een modelprognose is aangegeven op welke wijze het leerlingenpotentieel bij de aanvraag voor een school of afdeling voor praktijkonderwijs dient te worden berekend.

5. Aanvraagprocedure Plan van Scholen 2005-2007

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

5.1. Algemeen

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Een aanvraag voor het Plan van Scholen 2005-2007 kan uitsluitend worden ingediend vóór 1 januari 2004 met gebruikmaking van de formulieren Cfi 53965 1 t/m 3 en Cfi 53967.

Ook de aanvragen voor het stichten van (onderwijs behorend bij) scholen en/of afdelingen van landbouwonderwijs dienen op gelijke wijze bij het ministerie van OCenW te worden ingediend.

Een afschrift van de aanvraag moet het bevoegd gezag altijd zenden aan de provincie waarin de beoogde school of afdeling zou moeten worden gevestigd (zie bijlage 3). Indien een school of afdeling wordt aangevraagd te Amsterdam, Rotterdam, Den Haag of Utrecht moet eveneens een afschrift aan het College van Burgemeester en Wethouders van de desbetreffende gemeente worden verzonden (zie bijlage 4).

Na indiening van de aanvraag wordt een ontvangstbevestiging verzonden waarop een Plan van Scholennummer is vermeld. Bij alle volgende correspondentie over de desbetreffende aanvraag moet dit nummer worden vermeld.

5.2. Indiening via de organisaties voor bestuur en management

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Het verdient aanbeveling een verzoek om opneming in het Plan van Scholen via het deelplan van één van de landelijke organisaties voor bestuur en management in te dienen. De adressen staan vermeld in bijlage 2.

5.3. Versnelde afwijzing van een aanvraag

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Een verzoek om opneming in het Plan van Scholen zal versneld worden afgewezen indien:

  • 1 dit verzoek in strijd is met het vastgestelde toetsingskader;

  • 2 het een herhalingsaanvraag betreft;

  • 3 niet aan de gestelde verplichtingen en vormvereisten is voldaan.

ad 1.

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Een verzoek dat in strijd is met het toetsingskader zal, op grond van artikel 68, tweede lid, WVO vóór 1 februari 2004 versneld worden afgewezen.

Een verzoek is bijvoorbeeld in strijd met het toetsingskader wanneer:

  • het een aanvraag betreft waar de planprocedure WVO niet op van toepassing is (bijvoorbeeld een aanvraag voor een nietbestaande afdeling dan wel een aanvraag welke uitsluitend bij wet kan worden toegewezen);

  • vaststaat dat de prognose geringer is dan de betreffende stichtingsnorm en geen beroep kan worden gedaan op toekenning op basis van beleidsmatige argumenten.

ad 2.

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Indien het verzoek om opname in het Plan van Scholen gelijk of nagenoeg gelijk is aan een verzoek dat het voorgaande jaar is gedaan en in het verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zal dit verzoek op grond van artikel 68, derde lid, WVO vóór 1 februari 2004 worden afgewezen.

ad 3.

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Aanvragen die onvolledig zijn, niet met gebruikmaking van de vereiste formulieren zijn ingediend of waarbij geengebruik is gemaakt van het voorgeschreven statistische materiaal, worden uitsluitend in behandeling genomen, indien binnen een door Cfi gestelde termijn de aanvraag is aangevuld/gecorrigeerd.

De

minister

van onderwijs, cultuur en wetenschappen,
mede namens
de

minister

van landbouw, natuur en voedselkwaliteit,

M.J.A. van der Hoeven

Bijlage 1. Stichtingsnormen (artikel 69 van de WVO)

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Aantal leerlingen nieuw te stichten school

Schoolsoort

School

Art. 69 lid 1 a t/m i WVO

Scholengemeenschap

Art. 69 lid 2 WVO

Gymnasium

355 (categoriaal)

Kan alleen aan een bestaand atheneum worden gekoppeld; dan geldt voor het geheel de lyceumnorm.

Atheneum

340

255

Lyceum

460

460

Havo

360

270

Mavo

260

195

Vbo bestaande uit één afdeling uit de sector Techniek en één afdeling uit de sector Zorg en Welzijn

320

320

Vbo bestaande uit twee afdelingen uit de sector Economie

320

320

Vbo bestaande uit de afdeling landbouw en natuurlijke omgeving uit de sector Landbouw

260

260

Uitbreiding met een afdeling aan een reeds bestaande of nieuw te vormen school of scholengemeenschap met voorbereidend beroepsonderwijs (artikel 69, lid 1 h en i, WVO)

Aantal leerlingen voor afdelingen uit de sectoren Techniek, Zorg en Welzijn en Economie:

160 voor elke afdeling

Aantal leerlingen voor de afdeling uit de sector Landbouw:

260

Bijlage 2. Adressen organisaties voor bestuur en management

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Vereniging Besturenraad Prot. Chr. Onderwijs (BPCO)

t.a.v. de heer drs. H.J. Luth

Postbus 907

2270 AX Voorburg

Telefoon 070-3481253

E-mail: hjluth@besturenraad.nl

Vereniging van Openbaar en Algemeen Toegankelijke Scholen (VOS/ABB)

t.a.v. de heer mr. drs. N.L.P. te Bos

Postbus 162

3440 AD Woerden

Telefoon 0348-405227

E-mail: NteBos@vosabb.nl

Vereniging Verenigde Bijzondere Scholen voor onderwijs op algemene grondslag (VBS)

t.a.v. de heer drs. B.A. Mom

Bezuidenhoutseweg 251/253

2594 AM Den Haag

Telefoon 070-3315252

E-mail: bmom@vbs.nl

Bond Katholiek Beroepsonderwijs en Voortgezet Onderwijs (KBVO)

t.a.v. mevr. drs. A.G.F. Fijen

Postbus 82158

2508 EB Den Haag

Telefoon 070-3568667

E-mail: A.Fijen@vbkonet.nl

Bijlage 3. Adressen provincies

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen

Dienst infrastructuur, bureau Welzijn

t.a.v. mevrouw A. Smedes

Postbus 855

9700 AW Groningen

Telefoon 050-3164935

E-mail: a.smedes.vander.zaag@prvgron.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Friesland

Afdeling Welzijn, Sector Cultuur en Onderwijs

t.a.v. de heer T. Willemsen

Postbus 20120

8900 HM Leeuwarden

Telefoon 058-2925602

E-mail: willemsen@fryslan.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe

Sector Onderwijs en Educatie

t.a.v. de heer G. Bosschers

Postbus 122

9400 AC Assen

Telefoon 0592-365749

E-mail: g.bosschers@drenthe.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel

Eenheid Zorg en Cultuur

t.a.v. mevrouw R. Heerbaart

Postbus 10078

8000 GB Zwolle

Telefoon 038-4251237

E-mail: r.heerbaart@prv-overijssel.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland

Bureau Onderwijs

t.a.v. mevrouw K. IJssel

Postbus 55

8200 AB Lelystad

Telefoon 0320-265524

E-mail: ijssel@flevoland.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland

Dienst WEB, CE/onderwijs

t.a.v. de heer G.A.T. Verstappen

Postbus 9090

6800 GX Arnhem

Telefoon 026-3599270

E-mail: g.verstappen@prv.gelderland.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht

WEB/WZ/CEW

t.a.v. mevrouw M.P.M. Hopmans

Postbus 80300

3508 TH Utrecht

Telefoon 030-2582441

E-mail: Rina.Hopmans@provincie-utrecht.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland

Afdeling Zorg, Welzijn en Cultuur

t.a.v. de heer S. de Jong of mevrouw J.M. Duursma

Postbus 30072001 DA Haarlem

Telefoon 023-5143407 (dhr. De Jong)

E-mail: jongs@noord-holland.nl

Telefoon 023-5143540 (mevr. Duursma)

E-mail: duursmaj@noord-holland.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland

Dienst M & B, bureau JEE

t.a.v. de heer T.W.A. Lemmens of de heer B. van Swol

Postbus 90602

2509 LP Den Haag

Telefoon 070-4416817 (dhr. Van Swol)

E-mail: swol@pzh.nl

Telefoon 070-4417350 (dhr. Lemmens)

E-mail: lemmens@pzh.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland

Afdeling Economie

t.a.v. mevrouw M.W.J. Vermaat-De Potter

Postbus 153

4330 AD Middelburg

Telefoon 0118-631422

E-mail: mwj.vermaat@zeeland.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant

Dienst REW, onderwijs

t.a.v. de heer G. van der Wende

Postbus 90151

5200 MC Den Bosch

Telefoon 073-6812210

E-mail: Gvdwende@brabant.nl

Het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg

Bureau Economie, Arbeidsmarkt en Onderwijs

t.a.v. mevrouw M. Schols of de heer H. de Jong

Postbus 5700

6202 MA Maastricht

Telefoon 043-3897133 (mw. Schols)

E-mail: mjhp.schols@prv.limburg.nl

Telefoon 043-3897478 (dhr. De Jong)

E-mail: h.de.jong@prv.limburg.nl

Bijlage 4. Adressen grote gemeenten

[Regeling vervallen per 09-11-2006]

Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam

t.a.v. de afdeling onderwijs

Postbus 202

1000 AE Amsterdam

Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam

t.a.v. de afdeling onderwijs

Postbus 70012

3000 KP Rotterdam

Burgemeester en Wethouders van de Gemeente ’s-Gravenhage

t.a.v. de afdeling onderwijs

Postbus 12600

2500 DJ ’s-Gravenhage

Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Utrecht

t.a.v. de afdeling onderwijs

Postbus 16200

3500 CE Utrecht

  1. Regeling VO/BenB/2003/25043, Uitleg Gele Katern nr. 19 van 10 september 2003 (criteria voor regionale arrangemenenten). ^ [1]
  2. Regeling VO/BenB/2003/25039, Uitleg Gele Katern nr. 18 van 30 juli 2003 (Toetsingskader omzetting, verplaatsing enz. ex. artikel 75 WVO). ^ [2]
  3. Regeling VO/BenB/2003/25041, Uitleg Gele Katern nr. 19 van 10 september 2003 (Regeling criteria voor het aanbieden van intrasectorale programma's en het verzorgen van vbo-programma's door andere vbo-scholen). ^ [3]
  4. Zie bijlage 1. ^ [4]
  5. In dit specifieke geval mag worden gerekend met 50% van het te verwachten bruto leerlingenpotentieel (zie § 2.1.2 onder punt 11. ^ [5]
  6. Substantieel leerlingenverlies betekent meer dan 10% verlies voor dezelfde schoolsoort of afdeling. Wanneer het leerlingenverlies er toe zal leiden dat de school of scholengemeenschap waarvan de desbetreffende schoolsoort of afdeling deel uitmaakt onder de opheffingsnorm zal geraken, zal dit in het algemeen leiden tot het afwijzen van de aanvraag. Onder substantieel leerlingenverlies wordt niet verstaan het mislopen van verwachte toekomstige leerlingen. ^ [6]
  7. De door de provincies beschreven gebieden in de zogenaamde "regiobeschrijvingen". ^ [7]
  8. Het voedingsgebied (het te verwachten wervingsgebied waaruit de school of afdeling haar leerlingen betrekt) wordt begrensd door het begrip redelijke afstand. Onder redelijke afstand wordt volstaan een afstand van 12 kilometer over de weg gemeten of drie kwartier reizen met openbaar vervoer. ^ [8]
  9. Regeling VO/BenB/2003/25039, Uitleg Gele Katern nr. 18 van 30 juli 2003 (Regeling criteria en procedures voor het verkrijgen van toestemming voor verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging en het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs per 1 augustus 2004). ^ [9]
Naar boven