Besluit locatiespecifieke omstandigheden bodemsanering

[Regeling vervallen per 01-01-2006.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 14-10-2002 t/m 31-12-2005

Besluit van 2 april 2002 tot bepaling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming, alsmede tot aanwijzing van omstandigheden en maatregelen als bedoeld in dat artikellid

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 april 2001, nr. MJZ2001035945, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 38, derde lid, en 106 van de Wet bodembescherming;

De Raad van State gehoord (advies van 29 mei 2001, nr W08.01.0173/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 maart 2002, nr. MJZ 2002024995, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Indien de kosten van de sanering, in verhouding tot de effecten ervan, niet rechtvaardigen dat de sanering zodanig wordt uitgevoerd dat daardoor de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, worden behouden of hersteld, kan degene die de bodem saneert volstaan met het treffen van maatregelen die leiden tot het isoleren en beheersen van de verontreiniging, alsmede tot het controleren van de effecten van het isoleren en beheersen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde maatregelen leiden er in ieder geval toe:

    • a. indien de verontreiniging zich verspreidt of dreigt te verspreiden:

      • 1°. Dat de verontreiniging zoveel mogelijk wordt verwijderd;

      • 2°. voorzover de verontreiniging niet wordt verwijderd: dat zij zich binnen een zo kort mogelijke termijn, doch in ieder geval binnen ten hoogste dertig jaar nadat is begonnen met de uitvoering van het saneringsplan, bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming, niet meer verspreidt of dreigt te verspreiden;

    • b. indien de verontreiniging zich noch verspreidt, noch dreigt te verspreiden: dat de bodem geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Artikel 1 is niet van toepassing op een sanering van:

    • a. de bodem onder oppervlaktewater;

    • b. de kust en oever van oppervlaktewater, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verontreiniging geen gevolgen heeft voor de bodem onder dat water.

  • 2 Indien in geval van een sanering als bedoeld in het eerste lid de milieuhygiënische, technische of financiële omstandigheden niet rechtvaardigen dat de sanering zodanig wordt uitgevoerd dat daardoor de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, worden behouden of hersteld, kan degene die de bodem saneert volstaan met het treffen van maatregelen die leiden tot het isoleren en beheersen van de verontreiniging, alsmede tot het controleren van de effecten van het isoleren en beheersen.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit locatiespecifieke omstandigheden bodemsanering.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 2 april 2002

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven drieëntwintigste april 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven