Bijlage Beleidskader MFP-breed
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
1. Doel
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Het doel van het Medefinancieringsprogramma-breed is een bijdrage te leveren aan de
structurele vermindering van armoede in de landen in het Zuiden en de armste landen
in Midden en Oost Europa en aan de realisering van de internationaal erkende mensenrechten . Het MFP-breed verstaat onder structurele armoedebestrijding het verbeteren van levensomstandigheden
en het bouwen aan sociale verbanden waardoor mensen die leven in armoede meer zeggenschap
krijgen over hun eigen leven, opdat zij en volgende generaties op duurzame en menswaardige
wijze in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Dit algemene doel kan verder gespecificeerd
worden. Leidraad daarbij zijn de internationaal afgesproken doelen voor armoedereductie
en duurzame ontwikkeling, -waaronder de seven pledges-; evenwel binnen een bredere
set van doelstellingen (zie verder paragraaf 4). De ambitie is dat wezenlijke stappen
gezet worden ten behoeve van armoedebestrijding op wereldschaal. Binnen het MFP wordt
structurele armoedebestrijding vorm gegeven door middel van drie interventiestrategieën
die een onderlinge samenhang vertonen: directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw
en beleidsbeïnvloeding.
2. Visie op armoede en structurele armoedebestrijding
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Armoede
Het MFP-breed heeft deze doelstelling vanuit de analyse dat armoede veeldimensionaal
en een zeer taai verschijnsel is. Zelfs de rijkste landen weten hun eigen armoede
niet volledig op te lossen. Armoede in de wereld kent veel gradaties en is harder
voor specifieke groepen zoals minderheden, vrouwen, kinderen, gehandicapten en ouderen.
Het wordt in stand gehouden door uitbuiting en onrecht binnen sociale verbanden, een
gebrek aan democratische verhoudingen op lokaal, nationaal en internationaal niveau
en soms door absolute tekorten, of natuurrampen. Er bestaat een wederzijds versterkende
samenhang tussen armoede en onrecht. Derhalve benadert het MFP-breed armoede en armoedebestrijding
vanuit een rechtenperspectief: mensen hebben het recht op een duurzaam en menswaardig
bestaan. Dit betekent dat mensen recht hebben op zeggenschap (ownership) over hun
eigen ontwikkelingsproces, individueel en in groepsverband. Daarbij is de ommezijde
van dergelijke rechten de verantwoordelijkheid voor eerlijke verhoudingen binnen families,
organisaties, de samenleving - op welk niveau iemand zich ook bevindt.
Context
Armoede en armoedebestrijding vinden plaats in een context van een mondiale economie
(globalisering) en de internationalisering van overige relaties tussen (groepen) mensen.
Deze context biedt kansen en bedreigingen voor mensen die leven in armoede en voor
arme landen.
Globalisering leidt tot groei en nieuwe werkgelegenheid, maar dit heeft ook een keerzijde.
Verschillende maatschappelijke geledingen maken zich zorgen dat de economische groei
die ontstaat als gevolg van globalisering van de wereldeconomie erin resulteert dat
de verschillen tussen arm en rijk alleen maar groter worden en leiden tot marginalisering
van mensen en landen. En, hoewel de `global governance' achterblijft bij de economische
globalisering, neemt het besef toe dat veel problemen een mondiale dimensie hebben
en gezamenlijk zullen moeten worden opgelost. ICT biedt hierbij kansen, maar toont
ook in harde termen de uitsluiting van bijvoorbeeld mensen die niet kunnen lezen of
schrijven.
Zeggenschap van burgers over de opbouw van de eigen gemeenschap, op lokaal, nationaal
en internationaal niveau is overal een knelpunt. De rol van burgers en hun organisaties
dient juist vergroot te worden; zij moeten de mogelijkheid krijgen om grotere verantwoordelijkheid
te nemen in hun eigen leven. Naast economische globalisering en versterkte global
governance, moeten ook de mogelijkheden voor global citizenship worden versterkt.
Structurele armoedebestrijding
Structurele armoedebestrijding combineert directe hulp met duurzame verbetering van
sociale verhoudingen en is gericht op rechtvaardige verdeling, economische groei,
democratisering en ecologische duurzaamheid.
Daarvoor moet er een democratisch samenspel, checks and balances, zijn tussen staat,
markt en civiele samenleving waarbij deze partijen verschillende relevante functies
hebben. De relaties tussen de partijen verschillen van land tot land, en zijn aan
voortdurende veranderingen onderhevig maar er zijn enkele duidelijke patronen: daar
waar politieke en economische elites geen verantwoordelijkheid voelen voor (soms specifieke
delen van) de bevolking, en niet gecontroleerd worden binnen een democratisch bestel,
is onrecht, uitbuiting en armoede aan de orde van de dag.
Structurele armoedebestrijding gaat onder andere over het doorbreken van een dergelijk
destructief patroon.De functie van een civiele samenleving is een kader te bieden
voor het zich organiseren van burgers in collectieve verbanden, voor vormen van zelfhulp,
en voor het leveren van kritisch mee- en tegenspel, bijvoorbeeld het claimen van rechten
en het eisen van democratisering. Telkens weer blijkt dat de veerkracht van groepen
mensen sterk afhangt van de kwaliteit van het web van sociale verbanden dat tegenwoordig
van het lokale tot het internationale niveau, van zuid naar noord en oost naar west
reikt. Als het goed is werkt dit web niet als vangnet maar als trampoline.
Een goed functionerende overheid is niet alleen verantwoordelijk voor armoedebestrijding
en basisvoorzieningen, maar zorgt eveneens voor democratische wet- en regelgeving
waarmee de grenzen van marktmechanismen bepaald worden en uitbuiting wordt tegengegaan.
Zo'n overheid stimuleert en faciliteert niet alleen economische bedrijvigheid, maar
ook de opbouw van een civil society.
Een marktsector zorgt voor economische groei, werkgelegenheid, goederen en diensten.
Maar winst kan niet meer de enige doelstelling zijn. Bedrijven hebben ook een sociale
en ecologische verantwoordelijkheid. Steeds meer bedrijven doen aan maatschappelijk
verantwoord ondernemen. Lokale maatschappelijke organisaties kunnen een belangrijke
rol spelen bij de ontplooiing van lokaal ondernemerschap.
In een goed samenspel tussen deze actoren kan armoede structureel bestreden worden.
Dat van structurele armoedebestrijding en waar de effectiviteit van afzonderlijke
functies erkend samenspel wordt daar gevonden waar gemeenschappelijke doelstellingen
bestaan ten aanzien worden. Zulke opbouwprocessen kunnen wreed verstoord worden door
negatieve (sociale) effecten van het internationale handelsbeleid, door politieke
en sociale conflicten, door natuurrampen en door ingrijpende ziektes zoals AIDS.
Particuliere ontwikkelingssamenwerking: Zuidelijke en internationale actoren
De basis van particuliere ontwikkelingssamenwerking is de onderkenning van het belang
van de burger die in georganiseerd verband bepaalde doelen nastreeft: emancipatie
(de eigen situatie verbeteren), solidariteit (die van anderen) of bredere doelen (rechtvaardigheid,
duurzaamheid, veiligheid, etc.).
De primaire rol van Zuidelijke en internationale organisaties, werkzaam in particuliere
ontwikkelingssamenwerking, is het stimuleren dat mensen die leven in armoede zich
kunnen scholen, organiseren en participeren in besluitvormingsprocessen (ownership),
waardoor zij beter in hun primaire levensbehoeften kunnen voorzien: voedsel, water,
gezondheidszorg, een veilige leefomgeving, scholing en inkomen. Door middel van verbindingen
met processen van maatschappijopbouw en beleidsbeïnvloeding kan deze directe armoedebestrijding
leiden tot structurele ontwikkeling. De organisaties zijn dragers van verandering
in hun eigen maatschappij. De organisaties zijn onderling verschillend, en dragen
daarin bij aan de pluriformiteit en democratie van de eigen samenleving. Zij verbinden
zich met specifieke achterbannen en vinden hun wortels in verschillende sociale, politieke
en/of levensbeschouwelijke stromingen. Maar deze organisaties hebben gemeen dat zij
zich inzetten voor structurele armoedebestrijding waarbij de rechten van kinderen,
vrouwen en mannen die gemarginaliseerd worden, centraal staan. De organisaties zullen,
ter versterking, bondgenootschappen opbouwen met aanpalende bewegingen en organisaties
die door hun kennis en ervaring een bijzondere bijdrage kunnen leveren. Dit zijn bewegingen
zoals vakbonden, vrouwenbeweging, progressieve sociale, politieke, en/of levensbeschouwelijke
stromingen, milieu- en consumentenorganisaties. Bondgenootschap betreft deze organisaties
in zoverre zij zich verbinden met doelstellingen als een rechtvaardige wereld en structurele
armoedebestrijding. Allianties worden tevens aangegaan met overheids- en marktpartijen
en internationale instellingen, ook weer onder voorwaarde dat doelstellingen gedeeld
worden. Het bouwen van deze strategische dwarsverbanden is een fragiel en complex
spel waarvoor ruimte nodig is. Een bestuurlijke ordening zou dergelijke dwarsverbindingen
moeten stimuleren en zeker niet hinderen.
Civiele organisaties die sterk naar voren komen in dit soort processen zijn in staat
geweest hun organisaties te ontwikkelen, contact te onderhouden met hun achterban,
met bondgenoten, onderzoek en scholing te (laten) doen en politieke processen te volgen.
Soms vervullen zij niet al deze rollen zelf, maar geven zij hier vorm aan in intensieve
samenwerking met andere organisaties (waaronder ook lokale overheden). Samenwerking
vergt specifieke deskundigheid en vaardigheden, en dat betekent tijd en dus geld.
Particuliere ontwikkelingssamenwerking: Noordelijke actoren
De Noordelijke particuliere ontwikkelingsorganisaties hebben de verantwoordelijkheid
die organisaties en mensen te vinden die bovenstaande op doeltreffende en doelmatige
wijze waar kunnen maken. Om dan daaraan bij te dragen middels financiering, kritische
dialoog, kennisuitwisseling en stimulering van contacten en netwerken (linking & learning).
Noordelijke organisaties zijn niet alleen donor. Zij vervullen ook een functie als
Noordelijke civiele organisatie als zodanig.
Het belang van de rol en (meer)waarde van Noordelijke civiele organisaties komt op
verschillende manieren tot uiting:
- -
Ten eerste kunnen Noordelijke particuliere ontwikkelingsorganisaties zorgen dat, dankzij
hun financieringsstromen, een pluriform scala van Zuidelijke organisaties meer autonomie
en vrijheid van handelen heeft.
De Zuidelijke partnerorganisaties die hun legitimatie, en soms gedeeltelijk hun geld
krijgen van de eigen achterban, worden dan niet te afhankelijk van geldstromen van
hun eigen overheid of van andere overheden die beschuldigd kunnen worden van interventionisme.
Geldstromen tussen civiele organisaties die zich ten doel stellen een countervailing
power te zijn versterken het principe van checks and balances in landen. Bij repressieve
overheden is dat evident en gaat het niet alleen om de bescherming van civiele mensenrechten
maar ook om ondersteuning van elementaire levensbehoeften. Bij zwakke overheden (bureaucratische
onmacht en corruptie) zullen NGO's afstand willen houden om de kwaliteit van hun eigen
werk te kunnen beschermen. Zich goed ontwikkelende overheden zullen ter versterking
van zichzelf baat hebben bij een kritische dialoog met krachtige autonome civiele
actoren, die hun wortels hebben in verschillende delen van de eigen samenleving, en
die vanuit die pluriformiteit bijdragen aan een vitale democratie.
- -
Ten tweede bezitten effectieve Noordelijke particuliere ontwikkelingsorganisaties
de ervaring en professionaliteit om goede Zuidelijke civiele actoren te identificeren,
te faciliteren en mee samen te werken.
Goed donorschap uit zich o.a. in: realistische groeistrategieën overeen komen, bureaucratische
subsidiesystemen vermijden die strategisch en effectief handelen belemmeren, Zuidelijke
stakeholders consulteren, een balans vinden tussen enerzijds continuïteit bieden (meerjarige
financieringen) en anderzijds flexibel zijn en innovatieve risico's willen nemen,
zich niet beperken tot outputfinanciering maar deze inbedden in financiering van organisatieontwikkeling,
capaciteitsopbouw en opbouw van strategische verbanden (linking & learning) en ondersteuning
bieden bij inbedding in eigen maatschappij.
- -
Ten derde zijn mondiale verbanden tussen civiele actoren van groeiend belang vooral
vanwege de negatieve gevolgen van globalisering en een zwakke global governance. Civiele
organisaties moeten een mondiaal samenspel organiseren dat enorme impact kan hebben.
Schuldencampagnes, campagnes voor onderwijs, voor goede gezondheidszorg en betaalbare
medicijnen, voor coherentie in hulp en handel en voor eerlijke handel en campagnes
tegen kinderarbeid en wapenhandel en voor de uitbanning van landmijnen
zijn daar voorbeelden van; en ook de stille diplomatie door vrouwengroepen, vredesbeweging
en/of religieuze actoren voor preventie of de-escalatie van conflicten in en tussen
staten.
Noordelijke organisaties nemen daarin bovendien verantwoordelijkheid voor het beïnvloeden
van noordelijke overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en individuele
burgers. Zuidelijke, internationale en Noordelijke NGO's werken met elkaar samen op
mondiaal niveau en kunnen dankzij hun contacten die zich tot op micro niveau uitstrekken,
standpunten zeer goed onderbouwen en illustreren. Deze internationale dimensie maakt
dat de Nederlandse NGO's steeds meer afstemming zoeken in de internationale netwerken
waarvan zij deel uitmaken.
- -
Tenslotte is een belangrijke rol van Noordelijke NGO's het zorgen dat in eigen land
aandacht en steun voor armoedebestrijding en een rechtvaardige wereld op de agenda's
blijven staan van overheden, bedrijven, politiek en burgers. De eigen Nederlandse
rol binnen ontwikkelingssamenwerking (particulier, bilateraal, multilateraal) maar
ook breder binnen het buitenlandbeleid zoals handel, landbouw en diplomatie, wordt
kritisch gevolgd. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de in Nederland bestaande
grondwettelijke verplichting de internationale rechtsorde te bevorderen en de daarvan
afgeleide inzet voor een coherent buitenlands beleid en een coherente opstelling van
overheid, bedrijven, politiek en burgers. Nederlandse burgers worden aangesproken
in hun rollen als consumenten, als werknemers, als ondernemers, als reizigers en als
ouders. Belangrijk hierbij is contact tussen organisaties en tussen mensen wereldwijd.
Noordelijke organisaties steunen en bemiddelen daarbij.
3. De aard en strategie van het MFP-breed
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Het MFP-breed is een programma van een aantal brede ontwikkelingsorganisaties die
ieder voor zich en gezamenlijk een bepaald draagvlak vertegenwoordigen in de Nederlandse
samenleving en werken aan de doelstelling van het programma (een aantoonbare bijdrage
leveren aan structurele armoedebestrijding). Zij werken binnen een vastgesteld beleidskader
van het MFP-breed dat gebaseerd is op het hierboven omschreven doel en de visie.
Een medefinancieringsorganisatie (MFO), die het MFP-breed uitvoert, steunt mensen
die in armoede leven via hun organisaties en organisaties die dienstverlenend zijn.
Het MFP-breed definieert partnerorganisaties als organisaties van burgers die werkzaam
zijn op het gebied van structurele armoedebestrijding middels directe armoedebestrijding
en/of maatschappijopbouw en/of beleidsbeïnvloeding en daarmee een bijdrage leveren
aan de internationale doelstellingen vanuit een eigen autonome positionering . Daartoe
onderhouden deze partnerorganisaties strategische samenwerkingsverbanden met civiele
netwerken en allianties (waar relevant op meerdere niveaus: lokaal, nationaal en internationaal)
en met overheden, bedrijven en internationale instellingen.
Het MFP-breed kent als programma een regelmatig overleg met de Minister, waarbij onder
andere de beleidsmatige samenhang en samenwerkingsmogelijkheden met andere delen van
het particuliere, bilaterale en multilaterale veld besproken worden.
Het MFP-breed onderkent de volgende samenhangende interventiestrategieën:
-
Directe armoedebestrijding is rechtstreeks gericht op het verbeteren van de levensomstandigheden van mensen
die in armoede leven middels gerichte dienstverlening, dan wel het versterken van
het vermogen van mensen om zelf te kunnen voorzien in hun basisbehoeften.
-
Maatschappijopbouw is het versterken van pluriforme en democratische maatschappelijke structuren en
organisaties met als doel het bewerkstelligen van rechtvaardiger machtsverhoudingen
en zeggenschap van gemarginaliseerde groepen in sociale, economische en politieke
besluitvorming. Dit kan bijvoorbeeld gaan over het verkrijgen van zeggenschap over
de kwaliteit van onderwijs en gezondheidszorg die door lokale en nationale overheden
geboden worden, maar ook over mensenrechten, stemrecht, biodiversiteit, toegang tot
duurzame hulpbronnen en ICT ontwikkeling.
-
Beleidsbeïnvloeding heeft tot doel het veranderen van lokaal, nationaal en internationaal beleid en processen
en structuren die armoede en ongelijkheid in stand houden of verergeren. Binnen het
MFP-breed wordt beleidsbeïnvloeding uitgeoefend door partnerorganisaties, MFO's en
hun netwerken.
Het MFP-breed zal vanuit de eigen positionering oordelen ontwikkelen en die in adviserende
zin wereldkundig maken over de rol, kwaliteit en financiële verhoudingen van particuliere,
bilaterale en multilaterale actoren. Het MFP-breed samen en desgewenst de individuele
MFO's, adviseren de Minister over inhoudelijke zaken van het ontwikkelingsbeleid.
De MFO's ondersteunen particuliere organisaties in het Zuiden en wereldwijd, voor
zover gericht op structurele armoedebestrijding; financieel, middels kritische dialoog,
door uitwisseling en stimulering van onderlinge contacten en netwerken (linking&learning),
en als samenwerkingspartners in internationale campagnes. Goed donorschap, zoals eerder
gedefinieerd, vormt de basis van de kwaliteitsgarantie die het MFP-breed biedt. Dit
impliceert zowel donorschap als zodanig, als de wijze waarop de MFO's dit met andere
functies, zoals samenwerkingspartner zijn, combineren. Ook betekent het dat de MFO's
zelf lerende organisaties zijn.
De MFO's werken zelf actief aan structurele en incidentele internationale allianties
als strategie en als antwoord op toenemende mondialisering en internationaliserende
verhoudingen. De afzonderlijke MFO's zorgen voor voortschrijdende afstemming binnen
hun eigen internationale netwerken waarbij zij afwegingen maken over de wijze van
samenwerken met `like-minded' internationale en Nederlandse organisaties. Ook hebben
de individuele MFO's specifieke achterbannen en partnerorganisaties. Dus heeft iedere
MFO een eigen profiel met daarbij behorende specialisaties. Binnen het MFP-breed vindt
hierover onderlinge afstemming plaats, maar wel in samenhang met de internationale
samenwerkingsverbanden van iedere MFO.
De MFO's spelen een rol in het bouwen van sterkere verbanden tussen civiele, bilaterale
en multilaterale actoren. De MFO's kunnen deze rol (beter) vervullen naarmate de andere
partijen die taakstelling (inhoudelijk en financieel) ook meer hebben en realiseren.
Zo kan een sterker web van strategische en praktische verbanden ontstaan. Op deze
wijze worden samenwerking en synergie binnen ontwikkelingssamenwerking gestimuleerd
en worden afspraken gemaakt op basis van gelijkwaardigheid zodat partijen geen onderaannemers
van elkaar hoeven te worden.
De MFO's versterken hun strategische allianties met die delen van het bedrijfsleven
die interesse tonen in het ontwikkelen van een aantoonbare invulling van het begrip
`maatschappelijk verantwoord ondernemen' en samen met ontwikkelingsorganisaties en
anderen (vakbonden, consumenten-, vrouwen-, levensbeschouwelijke bewegingen en dergelijke)
willen werken aan duurzame en eerlijke verhoudingen in de wereld.
De MFO's doen dit alles door zorg te dragen voor een permanente en groeiende verankering
en draagvlak voor structurele armoedebestrijding in Nederland. Een deel van het MFP-breed
bestaat dan ook uit educatieve en beleidsbeïnvloedende activiteiten in Nederland en
elders in het Noorden. De MFO's zullen in hun verslaglegging uitleg geven over het
strategische belang van de gemaakte keuzen en de nodige gegevens aanleveren voor OESO/DAC
categorisering.
De MFO's zullen samen met relevante anderen (zoals de NCDO) een `front-office' organiseren
voor de afhandeling van verzoeken om financiering van kleine Nederlandse initiatieven
op het gebied van ontwikkelingssamenwerking die nu aan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
worden voorgelegd. Het betreft hier werkzaamheden buiten het reguliere MFP-breed die,
behalve aan noties van structurele armoedebestrijding en ownership in het Zuiden,
getoetst worden aan de wens om draagvlak te vergroten in Nederland.
Vanuit de hier beschreven visie op armoede, de rol van particuliere organisaties,
en de inhoud van het MFP-breed is het duidelijk dat de MFO's een vanuit de Nederlandse
overheid erkende strategische autonomie hebben. Dat houdt in dat zij een kritische
dialoog voeren met verschillende stakeholders over visie zoals vastgelegd in meerjarenplannen,
aan hen verantwoording afleggen maar uiteindelijk zelf verantwoordelijk zijn voor
genomen besluiten. Hierbij kan gedacht worden aan stakeholders als partners, allianties,
vrijwilligers en donateurs, overheid en politiek.
Strategische autonomie en belang van samenwerking vertalen de MFO's ook in het aanboren
van andere financieringsbronnen dan die van de Nederlandse overheid.
Uit deze visie volgt een bestuurlijk model dat hierbij past.
4. Resultaten
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Het MFP-breed wil bijdragen aan verwezenlijking en versterking van de internationale
rechten van de mens en daartoe op aantoonbare en plausibele wijze:
- -
mensen die leven in armoede ondersteunen om op duurzame en menswaardige wijze in
hun basisbehoeften en levensonderhoud te kunnen voorzien;
- -
een actieve participatie en zeggenschap van mensen bevorderen in de ontwikkelingen
van hun maatschappij en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van democratische
samenlevingen in het Zuiden;
- -
werken in conflictgebieden aan preventie en de-escalatie van conflicten om te komen
tot samenlevingen waar vrede en veiligheid heerst, waar mensen kunnen voorzien in
hun bassisbehoeften en waar sprake is van duurzame sociale, economische en ecologische
ontwikkeling;
- -
de ontwikkeling van draagvlak in Nederland, en (inter)nationale netwerken, en bewegingen
stimuleren;
- -
een bijdrage leveren aan de realisering van de internationale doelstellingen voor
armoede reductie en duurzame ontwikkeling zoals overeengekomen in de wereldconferenties
georganiseerd door de VN in de jaren '90 en vastgelegd in internationale verdragen.
Een aantal hebben internationaal een zeer breed draagvlak gekregen (The seven pledges):
- -
halveren van extreme armoede vóór 2015;
- -
basis onderwijs voor iedereen vóór 2015;
- -
beëindigen van gender-ongelijkheid in het onderwijs vóór 2005;
- -
terugdringen kindersterfte met tweederde vóór 2015;
- -
terugdringen `maternal mortality' met driekwart vóór 2015;
- -
basisgezondheidszorg voor iedereen vóór 2015;
- -
een duurzame ontwikkelingsstrategie op nationaal niveau in ieder land vóór 2005 om
te verzekeren dat de huidige trends in de verliezen van natuurlijke hulpbronnen effectief
omgekeerd worden zowel op globaal als op nationaal niveau vóór 2015.
5. Bestuurlijk model
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Hoofdlijnen
De onderbouwing van het bestuurlijke model van het MFP-breed en dus ook van de toetredings-
en toetsingscriteria, komt voort uit het hierboven beschreven inhoudelijke beleidskader.
Het MFP-breed is een programma in de bestuurlijke zin van het woord, en kent een daarmee
sterk verbonden hoge mate van zelfsturing binnen afgesproken beleidsmatige en bestuurlijke
kaders. Het MFP-breed is gebaseerd op strategisch autonome keuzen, ook in de landen
waar Nederland bilateraal actief is - zoals al neergelegd in de werkafspraken tussen
de Minister en het MFP vastgesteld in mei 1999. Wel wordt de kritische dialoog actief
gezocht, zoals ook de mogelijkheden tot structurele samenwerking met andere particuliere,
bilaterale en multilaterale actoren. De MFO's kunnen deze rol (beter) vervullen naarmate
de andere partijen die taakstelling (inhoudelijk en financieel) ook meer hebben en
realiseren.
Het MFP-breed is een programma dat een aantal brede ontwikkelingsorganisaties omvat
die ieder voor zich, en gezamenlijk, een bepaald draagvlak vertegenwoordigen in de
Nederlandse samenleving en werken aan de doelstelling van het MFP-breed. De Minister
beoordeelt eens per vier jaar of toetreding van nieuwe potentiële deelnemers tot en
uittreding uit het programma gewenst is. Daartoe raadpleegt zij een adviescommissie.
Het MFP-breed kent een gezamenlijk ontwikkeld kwaliteitssysteem. Iedere MFO legt achteraf
aan de Minister verantwoording af, over de bedrijfspraktijk en de resultaten van het
voorgaande jaar.
De MFO's krijgen core-funding. Dit bedraagt 11-14 % van de ODA. Hierbij geldt een
bandbreedte: minimaal 11 % en maximaal 14 % , afhankelijk van het aantal en de kwaliteit
van de aanvragen. Dit is een algemene bijdrage aan organisaties, in dit geval brede
organisaties, gericht op structurele armoedebestrijding. Hierbij wordt uitgegaan van
het algehele Bedrijfsplan en het Jaarplan en -begroting voor het eerste jaar van het
subsidie tijdvak. Voor de goedkeuring van bijdragen voor ieder volgend jaar van het
subsidietijdvak zal de Minister het Jaarplan- en Begroting eveneens als uitgangspunt
nemen.
Criteria voor toetreding en toetsing
Het MFP-breed wordt vorm gegeven door Medefinancieringsorganisaties die breed zijn.
De MFO's voldoen aan de volgende toetredingscriteria:
- -
zij werken aan structurele armoedebestrijding, en de daaruit afgeleide doelen, binnen
het vastgestelde beleidskader van het MFP;
- -
zij werken via de drie interventiestrategieën (directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw
en beleidsbeïnvloeding);
- -
zij hebben financierings- en samenwerkingsrelaties met (netwerken van) civiele organisaties
in het Noorden en Zuiden;
- -
zij werken op verschillende niveaus (lokaal, nationaal en internationaal) en met
verschillende actoren (overheid, bedrijven, internationale instellingen en civiele
actoren en hun netwerken) vanuit de eigen civil society positionering in Nederland;
- -
zij werken in meerdere landen/ continenten en in meerdere sectoren en thema's;
- -
zij werken aan samenhang tussen beleidsontwikkelingen in het Noorden en Zuiden;
- -
zij betrekken eigen achterban bij (onderdelen van) het beleid en de uitvoering daarvan;
- -
zij werken aan het vergroten van draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking, vanuit
een eigen herkenbaar profiel
Tevens voldoen zij aan de volgende minimale kwaliteitscriteria:
- -
zij zijn een rechtspersoon;
- -
zij leggen publiekelijk verantwoording af over het door hen gevoerde beleid; ze zijn
daarop aanspreekbaar en controleerbaar (accountable);
- -
er is continuïteit en kwaliteit van bedrijfsvoering (o.a. ISO-certificering);
- -
samenwerkings- en donorrelaties zijn van goede kwaliteit (goed donorschap, code of
conduct);
- -
zij werken doelmatig, doeltreffend en professioneel;
- -
zij hebben een aantoonbare verankering in de Nederlandse samenleving, met de mogelijkheid
draagvlak te verbreden en te verdiepen.
Toegetreden organisaties zullen beoordeeld worden op basis van toetsingscriteria die
een afspiegeling zijn van bovengenoemde en waaraan toegevoegd dient te worden:
- -
het plausibel en aantoonbaar kunnen maken van de geleverde bijdrage aan structurele
armoedebestrijding via resultaatindicatoren die beschreven en toetsbaar zijn.
Het kwaliteitssysteem en het proces van toetsing
De MFO's ontwikkelen een kwaliteitssysteem in samenspraak met de Minister en andere
stakeholders. Dit systeem bouwt voort op wat er ook nu al in de huidige subsidieregeling
aan kwaliteitsbewaking en toetsing gebeurt. De subsidieaanvraag zal een bedrijfsplan
bevatten dat de gehele subsidieperiode betreft. Daarnaast zullen de organisaties jaarlijks
een jaarplan indienen en leggen zij jaarlijks verantwoording af over de uitvoering
van de jaarplannen af in jaarverslagen en wordt in de Jaarrekening verantwoording
afgelegd over de besteding van de middelen in relatie tot de afspraken die daarover
in de subsidiebeschikking werden gemaakt. De Jaarrekening is onderworpen aan controle
door een externe accountant.
Er worden regelmatig programma-evaluaties gedaan en effectrapportages gemaakt. De
verantwoordelijkheid voor vaststelling van het nieuwe, uitgebreide kwaliteitssysteem
ligt bij de MFO's. De Minister houdt op grond van het kwaliteitssysteem in algemene
zin toezicht. Het kwaliteitssysteem omvat de volgende aspecten:
-
De MFO's dragen ieder voor zich verantwoording voor de eigen bedrijfsprocessen en
resultaten en rapporteren jaarlijks hierover aan de Minister volgens afgesproken inhoudelijke
en financiële standaarden. Doeltreffendheid en doelmatigheid (inclusief overhead)
komen hierbij aan bod.
-
De MFO's zijn ieder verantwoordelijk voor een eigen systeem van multi-stakeholder
accountability (donateurs, lidorganisaties, besturen, partners, samenwerkingsrelaties).
-
De MFO's hebben een evaluatiesysteem waarin evaluaties plaatsvinden op verschillende
niveaus (partnerorganisaties, de MFO's en de relatie tussen hen). De resultaten van
deze evaluaties voorzien van beleidsconclusies worden aan de Minister ter beschikking
gesteld.
-
IOB inspecteert en toetst de kwaliteit van het geleverde werk, op basis van eigen
evaluaties en met gebruikmaking van de uitkomsten van het samenhangende evaluatiesysteem
dat de MFO's zelf hanteren.
-
Eens per vier jaar vindt een externe audit plaats ten behoeve van het vergroten van
het inzicht van de doelmatigheid van het MFP.
Core-funding en financieel volume
De MFO's ontvangen core-funding. Dit is een algemene bijdrage aan organisaties. Deze
is gebaseerd op het algehele bedrijfsplan, en voor zover specifieke programma's daarbij
aan de orde komen, wordt het oordeel daarover meegenomen in het algehele oordeel.
Buiten het bestek van core-funding vallen:
Alleen nog deze financieringen kunnen apart worden aangevraagd door de MFO's, of zij
worden apart verzocht om dergelijke werkzaamheden te doen.
Het MFP-breed ontvangt tussen 11% en 14% van het budget voor Ontwikkelingssamenwerking
(ODA), dat gerelateerd is aan het Nederlandse BNP, inclusief een overhead percentage
(AKV) gebaseerd op werkelijk gemaakte kosten, en gemaximaliseerd op 9%.
Besluitvorming over toetreding, uittreding en verdeling van middelen
De volgende stappen zullen worden ondernomen voor besluitvorming inzake toe- en uittreding
en verdeelsleutel:
-
De commissie adviseert eens per vier jaar de Minister over toetreding en uittreding
van (potentiële) MFO's.
-
De commissie adviseert tevens eens per vier jaar de Minister over de verdeling van
het MFP-breed budget onder de kwalificerende MFO's. De voorgestelde verdeelsleutel
zal ondermeer tot stand komen op grond van de volgende overwegingen:
-
a. Kwaliteit van geleverde bedrijfsvoering en resultaten in de afgelopen periode.
-
b. Aantoonbare strategische samenwerkingsverbanden die effectief bijdragen aan de doelstelling
van structurele armoedebestrijding (het effect van de inhoudelijke en financiële taakstelling
tot samenwerking).
-
c. Verankering in de Nederlandse samenleving, waarbij strategische dwarsverbanden, levensbeschouwelijke
of maatschappelijke stroming en hoeveelheid donateursgeld tellen als bewijslast, maar
niet als meetinstrument, omdat anders de concurrentie op de chari-markt onnodig verscherpt
zou kunnen worden.
-
d. Speciale innovatieplannen waarvoor extra financiële middelen nodig zijn.
-
Indien de commissie aanbeveelt een organisatie te laten uittreden of tot een substantiële
vermindering van het financieringsniveau, zal een exit strategie worden geformuleerd
om de continuïteit van de werkzaamheden van partners niet in gevaar te brengen.
-
De Minister neemt op grond van dit advies een beslissing.
-
Jaarlijks stelt het Ministerie op grond van de jaarverslagen van de MFO's een advies
op aan de Minister over de kwaliteit van het geleverde werk van het afgelopen jaar.
Dit advies wordt eerst in conceptvorm besproken met de MFO's. De MFO's kunnen desgewenst
een eigen advies formuleren over de jaarverslagen en dit aan de Minister sturen. Deze
stukken worden samen met de jaarverslagen van de MFO's, en met een begeleidend schrijven
van de Minister, doorgestuurd aan de Tweede Kamer.
Adviescommissie
De Minister stelt een adviescommissie in. De Minister benoemt de Commissie die zal
bestaan uit zeven leden en die zo zal zijn samengesteld dat onafhankelijke en deskundige
oordeelsvorming is gewaarborgd. De Minister benoemt de leden en wijst uit hun midden
een voorzitter aan, na de MFO's te hebben gehoord. De commissie heeft een mandaat
om advies uit te brengen over toetreding tot en uittreding van het MFP en over de
hoogte en de verdeelsleutel van het MFP, en de aan de subsidieverlening te verbinden
verplichtingen.
Uiterlijk 12 maanden voorafgaand aan het nieuwe subsidietijdvak publiceert de Minister
het beleidskader voor het eerstvolgende subsidietijdvak. Deelnemers en kandidaat-deelnemers
aan het MFP dienen in het jaar voorafgaande aan het nieuwe subsidietijdvak voor 15
April hun subsidieaanvragen bij de Minister in. De Minister zendt de tijdig en volledig
ingediende aanvragen voor advies aan de commissie. De commissie beoordeelt de aanvragen
aan de hand van de toetsingscriteria en brengt de Minister - voor 1 september - advies
uit. Voor 1 november stelt de Minister de besluiten op de subsidieaanvragen vast.
Annex 1. Bedrijfsplan subsidieaanvraag medefinancieringsprogramma-breed
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Achtergrond Bedrijfsplan
De wettelijke basis voor de toekenning van subsidies wordt gevormd door de Algemene
Wet Bestuursrecht, de Kaderwet Subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidie
Regeling Ministerie van Buitenlandse Zaken. Onder deze regeling valt ook de Subsidieregeling
Algemene organisaties. Het Beleidskader hiervoor werd op 11 Mei 2001 aangeboden aan
de Tweede Kamer door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, hierna te noemen
de Minister.
In het Beleidskader is opgenomen dat de subsidie aanvraag voor het MFP breed o.a.
een Bedrijfsplan en een jaarplan en -begroting voor het eerste jaar van het subsidietijdvak
dient te bevatten.
De hierna omschreven inhoudsopgave voor het Bedrijfsplan is opgesteld ten behoeve
van de indiening van de subsidie aanvraag bij de Minister.
Het Bedrijfsplan heeft als doel de Minister inzicht te geven in de te bereiken doelen,
resultaten, de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de beheersbaarheid. Een Adviescommissie
zal de Minister adviseren over de subsidie aanvragen. De Adviescommissie zal tevens
andere documenten ontvangen (jaarverslagen, accountants rapporten, evaluatierapporten
e.d.) om tot een advies te komen.
In het Bedrijfsplan kan bij de opzet rekening worden gehouden met verschillende invalshoeken
(regio, land, thema, aandachtsgebied, etc). De relaties tussen de verschillende onderdelen
van het Bedrijfsplan zullen expliciet worden genoemd (context, beleid, doelstellingen
op lange en korte termijn, resultaten, middelen, begroting).
De hoofdstuk indeling dient zoveel mogelijk te worden gevolgd, maar het staat de subsidie
aanvrager vrij om de genoemde aandachtspunten per hoofdstuk naar eigen inzicht te
rangschikken (en/of te combineren) en meer of minder aandacht te geven. Uiteraard
kan een Subsidie aanvrager haar beleid in andere documenten nader uitwerken. Beleidskeuzes,
-strategieën en methodes dienen in het Bedrijfsplan te worden samengevat en meer gedetailleerde
beleids- en andere documenten kunnen in een Bijlage worden opgenomen of vermeld.
De tekst van het Bedrijfsplan zal zoveel mogelijk gebruik maken van meetbare indicatoren.
Bij voorkeur dienen deze `SMART ` te zijn (Specific, Measurable, Agreed upon, Realistic,
Time bound).
Opzet Bedrijfplan met Aandachtspunten voor de Subsidie aanvraag Tijdvak 2003-2006
1. Inleiding (max. 1 blz)1 blz.)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
Relatie met MFP breed subsidie aanvraag
- -
wie is betrokken geweest bij de opstelling van het bedrijfsplan
- -
hoe zal het bedrijfsplan gebruikt/eventueel bijgesteld worden
- -
opzet van het bedrijfsplan
2. Missie en doelstellingen van de subsidie aanvrager (max. 6 blz.)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
missie, op welke wijze wordt bijgedragen aan duurzame armoede bestrijding en hoe
zijn beleidskeuzes keuzes tot stand gekomen
- -
aandachtsgebieden/prioriteiten en hoe zijn keuzes tot stand gekomen
- -
doelstellingen lange termijn
- -
doelstellingen korte termijn (2003-2006)
- -
te bereiken resultaten (2003-2006)
- -
vertaling van de keuzes in activiteiten en werkmethode
- -
partnerbeleid, hoe zijn keuzes van partners tot stand gekomen (incl. beleidsmatige
criteria)
- -
geografische spreiding en bereik
- -
capaciteitsopbouw, lerend vermogen van de subsidie aanvrager alsmede wijze van delen
met/follow up van geleerde lessen door partners en doelgroepen in de betrokken landen
(netwerken, kennisuitwisseling etc)
- -
flexibiliteit/innovatief
- -
duurzaamheid en hoe worden randvoorwaarden ingevuld
- -
verankering in de Nederlandse samenleving
- -
toegevoegde waarde subsidie aanvrager
- -
korte historie
3. Bestuurlijk model en ontwikkelingen (max. 4 blz.)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
rechtspersoonlijkheid en statuten
- -
rechtspersoonlijkheid partners
- -
verantwoordelijkheden beleidskeuzes
- -
uitvoerings- en samenwerkingsverbanden en hoe zijn keuzes tot stand gekomen (incl.
Beheersmatige criteria, beoordeling voorstellen en rapportages e.d.)
- -
expertise
- -
organisatie structuur in Nederland en desbetreffende landen v.w.b. besluitvorming
en uitvoering (organigram in Bijlage) met korte beschrijving verantwoordelijkheden
- -
betrokkenheid doelgroepen /partners bij beleidsvorming en uitvoering
- -
ontwikkelingen t.a.v. ISO certificering en/of keurmerk Centraal Bureau Fondsenwerving
- -
personeelsbeleid en bezetting kritische functies
- -
systeem voor inhuur van diensten/aanschaf goederen
- -
lopende of verwachte nieuwe ontwikkelingen/procedures binnen de organisatie (reorganisatie,
automatisering, juridisch e.d.)
4. Monitoring en evaluatie systeem (max. 3 blz.)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
monitoring systeem met meetbare indicatoren om zowel inputs, resultaten (outputs),
doelstellingen op korte en op lange termijn te monitoren
- -
verantwoordelijkheden, frequentie en follow up
- -
evaluatie systeem en planning met meetbare indicatoren
- -
verantwoordelijkheden, frequentie en follow up
- -
follow up in het verleden (periode 1997-2001) uitgevoerde evaluaties
5. Inzet middelen en begroting (max. 5 blz.)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
interventie strategieën
- -
hoe de ingezette middelen leiden tot het bereiken van resultaten en doelstellingen
- -
kritische factoren voor succes, risico's en maatregelen om risico's te beperken
- -
verhouding tussen benodigde middelen/fondsen en beoogde resultaten en doelstellingen
- -
veronderstellingen over bijdragen doelgroepen en partners (mede gebaseerd op ervaringen
in verleden)
- -
toelichting en veronderstellingen over bijdragen anderen (andere organisaties, donateurs
etc) en beleid/prognose voor de toekomst
- -
begroting 2003-2006 op hoofdlijnen met toelichting op inkomsten en uitgaven
- -
gevraagde subsidie bedrag
6. Beheer en verantwoording (max. 4 blz.)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
inzet interne accountants, lokale accountants, externe accountants en verankering/follow
up aanbevelingen
- -
sanctie beleid (procedure en beleid bij niet nakomen van verplichtingen van partners)
- -
klachtenprocedure
- -
procedure voor afsluiting/overdracht van projecten
- -
interne organisatie v.w.b. Interne Controle alsmede accountantscontroles (organigram
in Bijlage) met korte beschrijving van verantwoordelijkheden
- -
financieel gezond (inkomsten/uitgaven 1997-2001)
- -
treasury beleid (beheer liquide middelen)
- -
beleggingsrichtlijnen en resultaten (periode 1997-2001)
- -
Rapportage systeem (betrokkenheid doelgroepen, partners, kwaliteitscontrole etc)
- -
Hoe en hoe vaak verantwoording wordt afgelegd aan betrokken doelgroepen, partners,
de achterban (leden/donateurs etc), het Nederlandse publiek etc over gevoerde beleid,
gebruik van middelen, en behaalde resultaten
Bijlagen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
organigram
- -
overzicht uitvoerende partners
- -
overzicht netwerken en strategische samenwerkingsverbanden
- -
scenario planning (in geval van meer of minder inkomsten)
- -
beleidsdocumenten
- -
overige documenten
Annex 2. Jaarplan en -begroting MFP Breed
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Achtergrond
Het Jaar plan en - Begroting voor het eerste jaar van het subsidietijdvak van het
MFP breed (2003) zullen onderdeel uitmaken van de subsidie aanvraag voor de periode
2003-2006. De subsidie aanvraag zal ook het Bedrijfsplan voor de periode 2003-2006
bevatten.
Derhalve kan in het Jaarplan/begroting worden volstaan met verwijzingen naar het Bedrijfsplan
voor zover relevant, en wordt in het Jaarplan-en Begroting meer in detail ingegaan
op de concrete plannen voor het jaar 2003, alsmede op die punten voor zover die verder
gaan dan of afwijken van het Bedrijfsplan 2003-2006.
In het Jaarplan kan bij de opzet rekening worden gehouden met verschillende invalshoeken
(regio, land, thema, aandachtsgebied, etc). De relaties met het Bedrijfsplan en tussen
de verschillende onderdelen van het Jaarplan zullen expliciet worden genoemd (context,
beleid, doelstellingen op lange en korte termijn, en relatie met geplande activiteiten,
resultaten, middelen, en begroting).
De tekst van het Jaarplan zal zoveel mogelijk gebruik maken van meetbare indicatoren.
Bij voorkeur dienen deze `SMART' te zijn (Specific, Measurable, Agreed upon, Realistic,
Time bound). In ieder geval dienen de resultaatsindicatoren beschreven en toetsbaar
te zijn (zie Beleidskader MFP Breed).
Inhoudsopgave
1. Inleiding
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
Achtergrond
- -
Relatie tussen Jaarplan en -Begroting en de Missie/visie op armoede bestrijding
- -
Wie is betrokken geweest bij opstellen Jaarplan en-Begroting
- -
Leerpunten en veranderingen t.o.v. voorgaand jaar
2. Bijdrage aan duurzame armoedebestrijding en Beleidskeuzes (sectoren, strategieën,
etc)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
Beleidsontwikkeling
- -
Gemaakte keuzes (doelstellingen, thema's, regio's, partners, activiteiten etc)
- -
Operationaliseren van de keuzes
- -
Toegevoegde waarde (incl. lokale context)
3. Doelstellingen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
4. Te bereiken resultaten
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
5. Partnerorganisaties (lopend en nieuw)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
Gemaakte keuzes
- -
Rol in beleidsontwikkeling
- -
Rol in kennisuitwisseling, netwerken, donorcoördinatie etc
- -
Rol in uitvoering
- -
Rol in Monitoring en Evaluatie
6. Regio's/landen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
7. Activiteiten
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
Aard,omvang, fasering, en onderling verband
- -
Relatie met beoogde resultaten en doelstellingen
8. Organisatie structuur
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
9. Inzet middelen en Financieel beheer
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
10. Verankering/draagvlak in de Nederlandse samenleving
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
11. Monitoring en evaluatie systeem
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
12. Begroting
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
- -
veronderstellingen over bijdragen doelgroepen en partners (mede gebaseerd op ervaringen
in verleden)
- -
toelichting en veronderstellingen over bijdragen anderen (andere organisaties, donateurs
etc)
- -
begroting 2003 met toelichting op inkomsten en uitgaven
- -
gevraagd subsidie bedrag
Bijlagen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]