Voorschrift kleineondernemersregeling

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 24-01-2007

Voorschrift kleineondernemersregeling

De plv. Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het besluit van 23 december 1968, nr. D 68/8786, OB/BTW 45 (opgenomen als onderdeel K bij het besluit van 29 oktober 1968, nr. 120 (OB/BTW 14)).Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002. Ten opzichte van het oorspronkelijke besluit is de informatie in het besluit geactualiseerd.

Afdeling 1. Vermindering van belasting

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

§ 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

Op grond van artikel 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968 komen ondernemers, mits zij natuurlijke personen zijn en de door hen verschuldigde belasting na aftrek van de voorbelasting per kalenderjaar niet meer bedraagt dan € 1.883, in aanmerking voor een vermindering van belasting die maximaal € 1.345 bedraagt. Deze regeling is gegrond op praktische motieven en beoogt een financiële tegemoetkoming te verlenen aan kleine ondernemers.

Hierna wordt verstaan onder:

de Wet: de Wet op de omzetbelasting 1968;

het Uitvoeringsbesluit: het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968;

de Uitvoeringsbeschikking: de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968.

§ 2. Voor wie geldt de regeling

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

1. De vermindering geldt alleen voor natuurlijke personen. Rechtspersonen (BV’s, NV’s, verenigingen, stichtingen enz.), niet-rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen en doelvermogens zijn dus van de vermindering uitgesloten. Onder natuurlijke personen kunnen echter ook de maatschap, de vennootschap onder firma, de commanditaire vennootschap (mits niet op aandelen) en soortgelijke samenwerkingsverbanden tussen natuurlijke personen worden gerangschikt.

2. Artikel 25 van de Wet geldt voor de ondernemer. Dit houdt in, dat wanneer een ondernemer verschillende bedrijven uitoefent, die bedrijven voor de toepassing van de bepaling tezamen moeten worden genomen.

3. De regeling geldt niet

  • voor de landbouwers enz. die op grond van artikel 27, zesde lid, van de Wet, op eigen verzoek in de heffing van omzetbelasting zijn betrokken voor zover het betreft die activiteiten (zie artikel 27, zevende lid, van de Wet);

  • voor zover een ondernemer heeft geopteerd voor belaste verhuur van onroerend goed (zie artikel 6a, vierde lid, van de Uitvoeringsbeschikking) en

  • voor de intracommunautaire levering van nieuwe vervoermiddelen waarop het nultarief van toepassing is (artikel 25, vijfde lid, van de Wet).

§ 3. De grondslag voor het berekenen van de vermindering

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

1. De vermindering is afhankelijk van de per jaar verschuldigde belasting, na aftrek van de voorbelasting op de voet van artikel 15 van de Wet.

2. Om praktische redenen keur ik goed, dat bij de bepaling van de door de ondernemer in een jaar verschuldigde belasting rekening wordt gehouden met de in dat jaar aan de ondernemer verleende teruggaven van belasting op grond van artikel 29 van de Wet. Dezelfde gedragslijn kan worden gevolgd in gevallen waarin aan het einde van een jaar een bepaalde afrekening moet plaatsvinden die in het volgende jaar leidt tot een bijbetaling of een teruggaaf van belasting, bijvoorbeeld ingevolge artikel 16, Uitvoeringsbesluit. Naar aanleiding van de indiening van een bezwaarschrift teruggegeven belasting dient echter, evenals nageheven belasting, voor de toepassing van artikel 25 van de Wet te worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking heeft.

3. Voor de bepaling van de vermindering dient de belasting die ingevolge de artikelen 12, tweede en derde lid, 17f en 23 van de Wet, wordt geheven van de ondernemer, niet te worden beschouwd als door hem verschuldigde belasting. Anderzijds dient de belasting die ingevolge artikel 12, vierde lid, van de Wet (zie de artikelen 24b en 24ba van het Uitvoeringsbesluit), wordt geheven van degene aan wie de levering wordt verricht of de dienst wordt verleend, in aanmerking te worden genomen als ware zij geheven van de ondernemer die de levering of de dienst verricht.

Zie artikel 25a, Uitvoeringsbeschikking.

Voorbeeld

Op jaarbasis doet ondernemer A (in euro’s) als volgt aangifte.

(uitgaande van een tarief van 20%)

 

Aangifte

 

Berekening vermindering

 

Vergoeding

BTW

     

Omzet normaal tarief

30.000

6.000

 

+ 6.000

Heffing verlegd naar afnemers van A

15.000

   

+ 3.000

Heffing verlegd naar A als afnemer

7.500

1.500

   

Intracommunautaire verwervingen

5.000

1.000

   
   

8.500

 

9.000

Aftrek voorbelasting

       

Heffing verlegd naar A als afnemer

 

1.500

 

– 1.500

Intracommunautaire verwervingen

 

1.000

 

– 1.000

Overige aftrek voorbelasting

 

5.000

 

– 5.000

Saldo

 

1.000

 

1.500

Berekening vermindering (zie § 4):

       

(1.883 -/- 1.500) x 2,5 = 958

 

958

   

Te voldoen

 

42

   

§ 4. Het bedrag van de vermindering

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

1. Ondernemers die per jaar, met toepassing van het bepaalde in § 3, niet meer dan € 1.345 aan belasting zijn verschuldigd, genieten een vermindering die gelijk is aan het door hen verschuldigde bedrag. Zie voor de mogelijkheid voor deze ondernemers om te worden ontheven van de administratieve verplichtingen, afdeling 2.

2. Ondernemers die per jaar, met toepassing van het bepaalde in § 3, meer dan € 1.345 doch niet meer dan € 1.883 aan belasting zijn verschuldigd, genieten een vermindering die gelijk is aan 2,5 maal het verschil tussen € 1.883 en het zonder de vermindering verschuldigde bedrag. Indien een ondernemer bijvoorbeeld € 1.600 aan belasting is verschuldigd, bedraagt de vermindering 2,5 x (€ 1.883 – € 1.600) = € 707,50.

§ 5. Toerekening van de vermindering aan de belastingtijdvakken/Afwijkende bedragen/Afwijkende tijdvakken/Jaarlijkse afrekening

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

1. De vermindering is gekoppeld aan de door de ondernemer in een jaar verschuldigde belasting. De ondernemer moet de belasting echter meestal per kwartaal of per maand voldoen. Hij kan dan nog niet precies bepalen hoe groot de vermindering zal zijn. Om te voorkomen dat de ondernemer de vermindering pas zou genieten indien het jaar is verstreken, is in artikel 24 van de Uitvoeringsbeschikking – gegrond op artikel 25, tweede lid, van de Wet – een regeling opgenomen op grond waarvan de ondernemer per belastingtijdvak van het jaar een voorlopige vermindering kan toepassen. Deze voorlopige vermindering mag worden toegepast indien aannemelijk is dat artikel 25 van de Wet in het betreffende jaar van toepassing zal zijn. Vóór de eerste aangifte van een jaar zal dus een schatting moeten worden gemaakt van de belasting die in dat jaar zal worden verschuldigd. Bij deze schatting moet uiteraard rekening worden gehouden met de reeds gebleken gegevens over het eerste belastingtijdvak. Op basis van deze schatting kan de ondernemer per belastingtijdvak van een kwartaal een vermindering van belasting toepassen, waarvan de grootte is bepaald in artikel 24, tweede lid, van de Uitvoeringsbeschikking. Indien de schatting op redelijke wijze heeft plaatsgevonden, dient zij in het algemeen in de loop van het jaar niet te worden herzien.

2. Ingeval het bedrag van de voorlopige vermindering hoger is dan de in een tijdvak na toepassing van artikel 15 van de Wet verschuldigde belasting, komt het verschil niet voor teruggaaf in aanmerking. Bij ondernemers met een sterk wisselende omzet in de verschillende tijdvakken van het jaar kan dit ertoe leiden, dat de voorlopige vermindering belangrijk achterblijft bij het bedrag van de vermindering waarop, naar achteraf zal blijken, aanspraak bestaat. Goedgekeurd wordt daarom, dat de inspecteur een bij het omzetverloop aangepaste voorlopige vermindering toestaat welke afwijkt van artikel 24, tweede lid van de Uitvoeringsbeschikking, indien de aard van het bedrijf daartoe aanleiding geeft (bijvoorbeeld seizoenbedrijven).

3. In gevallen waarin de belasting wordt voldaan over andere belastingtijdvakken dan een kwartaal dienen de in artikel 24, tweede lid, van de Uitvoeringsbeschikking genoemde bedragen naar evenredigheid te worden verhoogd of verlaagd.

4. De per belastingtijdvak toegepaste voorlopige verminderingen worden volgens artikel 24, derde lid, van de Uitvoeringsbeschikking na afloop van het jaar verrekend met de in artikel 25, eerste lid, van de Wet bedoelde vermindering. Deze verrekening vindt plaats bij de aangifte over het eerste belastingtijdvak van het volgende jaar. Ingeval het totaal van de toegepaste voorlopige verminderingen hoger is dan de vermindering op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet, dient de ondernemer het verschil op de bedoelde aangifte bij te betalen. Is de vermindering op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet hoger dan het totaal van de toegepaste voorlopige verminderingen, dan wordt het verschil aan de ondernemer op zijn – in de aangifte op te nemen – verzoek teruggegeven. Dit laatste is ook het geval, indien de ondernemer geen voorlopige vermindering heeft toegepast, terwijl na afloop van het jaar blijkt, dat artikel 25 van de Wet toepassing kan vinden. Het bij te betalen of terug te ontvangen bedrag telt niet mee bij de bepaling van de in het nieuwe jaar verschuldigde belasting voor de toepassing van artikel 25 van de Wet.

§ 6. Van kalenderjaar afwijkend boekjaar

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

Hoewel in artikel 25 van de Wet sprake is van een kalenderjaar, bestaat er geen bezwaar tegen dat de ondernemer die een boekjaar voert dat afwijkt van het kalenderjaar, voor de toepassing van dat artikel uitgaat van dat boekjaar.

§ 7. In rekening brengen van belasting

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

Ondernemers die op grond van artikel 25 van de Wet vermindering van belasting krijgen, blijven verplicht dan wel gerechtigd de belasting ter zake van hun leveringen en diensten volledig aan hun afnemers op een factuur afzonderlijk in rekening te brengen (behalve wanneer zij op verzoek zijn ontheven van administratieve verplichtingen: zie hierover afdeling 2). Deze aldus in rekening gebrachte belasting komt bij de afnemers op de voet van artikel 15 van de Wet voor aftrek in aanmerking.

§ 8. Niet voldoen aan administratieve verplichtingen

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

Voor de ondernemers die vermindering van belasting genieten, gelden – afgezien van afdeling 2 – de administratieve verplichtingen van de artikelen 34 en 35 van de Wet. Ingeval zij aan deze verplichtingen niet voldoen, vervalt op grond van artikel 25, vierde lid, van de Wet voor het desbetreffende jaar de vermindering van belasting. De inspecteur kan op grond van artikel 31, zevende lid, van de Uitvoeringsbeschikking afwijkingen toestaan van de administratieve verplichtingen. Indien de inspecteur met toepassing van deze bepaling afwijkingen toestaat, behoort geen naheffing wegens het vervallen van de vermindering van belasting plaats te vinden op de enkele grond dat de ondernemer die afwijkingen reeds vóór de toestemming toepaste.

Afdeling 2. Ontheffing van administratieve verplichtingen

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

§ 9. Voorwaarden voor ontheffing van administratieve verplichtingen

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

1. Op grond van artikel 25, derde lid, van de Wet kunnen ondernemers die met inachtneming van de bij dat artikel verleende vermindering geen belasting behoeven te voldoen, op hun verzoek worden ontheven van de administratieve verplichtingen die zijn opgelegd bij of krachtens de artikelen 34 en 35 van de Wet. Op grond van artikel 25 van de Uitvoeringsbeschikking moet het verzoek worden ingediend bij de inspecteur, die op het verzoek beslist bij beschikking. Voor hij een beslissing neemt, onderzoekt de inspecteur of de ondernemer aan de gestelde voorwaarden voldoet. Zonodig vraagt hij inzage van boeken en bescheiden e.d. om te kunnen beoordelen of de ondernemer geen belasting zal behoeven te betalen. Ook de gegevens inzake de heffing van inkomstenbelasting kunnen in dit verband een aanwijzing vormen. Ingeval ontheffing wordt verleend van administratieve verplichtingen, dient deze zich uit te strekken tot alle in de artikelen 34 en 35 van de Wet en artikel 31 van de Uitvoeringsbeschikking geregelde verplichtingen tot boekhouding en facturering.

2. De ondernemer aan wie ontheffing is verleend, kan op grond van artikel 25, derde lid, van de Uitvoeringsbeschikking volstaan met het gedurende zeven jaren ordelijk bewaren van de aan hem uitgereikte facturen. Voor zover de boeken en bescheiden betrekking hebben op onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen, eindigt de bewaartermijn nadat 9 jaren zijn verstreken na het jaar waarin de ondernemer het goed is gaan bezigen.

3. De verleende ontheffing geldt uiteraard alleen voor de omzetbelasting, zij heeft dan ook geen invloed op verplichtingen ten aanzien van de inrichting van de administratie, welke door andere wetten aan de ondernemer zijn opgelegd.

4. De ontheffing geldt niet met betrekking tot:

  • intracommunautaire verwervingen;

  • intracommunautaire levering van nieuwe vervoermiddelen;

  • heffing bij invoer op grond van artikel 23 van de Wet;

  • belasting die de ondernemer als afnemer moet voldoen op grond van artikel 12, tweede, derde en vierde lid, van de Wet.

Hoewel de ondernemer met toepassing van artikel 25a van de Uitvoeringsbeschikking niet meer voldoet aan de voorwaarde dat hij geen belasting hoeft te voldoen, kan de ontheffing voor het overige toch in stand blijven. Op de aangifte vermeldt hij dan alleen de verschuldigde belasting die betrekking heeft op de activiteiten waarvoor de ontheffing niet geldt. Deze belasting kan hij op grond van artikel 25, zesde lid, van de Uitvoeringsbeschikking niet aftrekken als voorbelasting.

§ 10. Ingang ontheffing

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Uitvoeringsbeschikking gaat de ontheffing met ingang van het jaar dat volgt op het jaar waarin het verzoek is gedaan.

§ 11. Gevolgen van ontheffing

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

1. Gevolg van de ontheffing van de administratieve verplichtingen is, dat de ondernemer niet verplicht is facturen uit te reiken. Reikt hij toch een factuur uit, dan mag hij daarop op geen enkele wijze melding maken van omzetbelasting. De afnemer kan derhalve ter zake van de aan hem verrichte levering of verleende dienst geen belasting in aftrek brengen. Ondernemers die ontheffing verzoeken, moeten uitdrukkelijk op dit gevolg worden gewezen.

2. Verder heeft ontheffing van de administratieve verplichtingen tot gevolg dat teruggaaf op de voet van artikel 17 van de Wet aan de ondernemer niet wordt verleend. Aangezien de ondernemer geen belasting voldoet, wordt uiteraard evenmin teruggaaf van belasting verleend op grond van artikel 29 van de Wet. De ontheffing heeft dus tot gevolg dat de ondernemer met de omzetbelasting geen bemoeienis heeft, met uitzondering van de in § 9, onderdeel 4, genoemde gevallen.

§ 12. Vermelding van omzetbelasting op facturen

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

Ingeval een ondernemer, aan wie ontheffing is verleend van de administratieve verplichtingen, toch omzetbelasting op door hem uitgereikte facturen vermeldt, vervalt voor het jaar waarin die uitreiking geschiedt de ontheffing en wordt hem de vermindering van belasting niet verleend. In voorkomende gevallen zal daardoor de verschuldigde belasting moeten worden nageheven. Doordat voor het bewuste jaar de grondslag aan de ontheffing is komen te vervallen, zal de ondernemer voor de rest van dat jaar de gewone administratieve verplichtingen moeten vervullen. In volgende jaren kan artikel 25, derde lid, van de Wet echter weer toepassing vinden, zonder dat een nieuw verzoek om ontheffing wordt gedaan, mits uiteraard aan de daarvoor gestelde eisen wordt voldaan.

§ 13. Vervallen van de ontheffing

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

1. Op grond van artikel 25, vierde lid, van de Uitvoeringsbeschikking vervalt de verleende ontheffing van administratieve verplichtingen:

  • a. bij schriftelijke opzegging door de ondernemer;

  • b. zodra de ondernemer weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat hij niet langer voldoet aan de voor de ontheffing gestelde eisen;

  • c. wanneer de ondernemer niet voldoet aan de verplichting om de aan hem uitgereikte facturen ordelijk te bewaren (zie § 9.2).

2. Schriftelijke opzegging door de ondernemer zal zich kunnen voordoen, indien een wijziging optreedt in de positie van de afnemers van de ondernemer. Indien bijvoorbeeld een schilder, die zijn prestaties doorgaans uitsluitend voor particulieren verricht en om die reden ontheffing van de administratieve verplichtingen heeft gevraagd, prestaties aan aftrekgerechtigde ondernemers gaat verrichten, kan hij er belang bij hebben dat hij de aan hem verleende ontheffing opzegt.

3. De ontheffing wordt alleen verleend aan ondernemers die geen belasting behoeven te betalen, de gevallen als bedoeld in § 9, onderdeel 4, uitgezonderd. Zoals hiervoor is uiteengezet, dient de inspecteur, alvorens ontheffing te verlenen, na te gaan of verwacht mag worden dat aan genoemde eis zal worden voldaan. Er kan zich echter een dusdanige stijging van de omzet voordoen, dat de ondernemer op een gegeven ogenblik redelijkerwijs moet vermoeden dat hij niet meer aan de bedoelde eis voldoet. Zodra dit het geval is, vervalt de ontheffing.

4. Omdat de inkomende facturen een aanwijzing kunnen inhouden voor de grootte van de omzet, is de ondernemer verplicht de aan hem uitgereikte facturen gedurende zeven, respectievelijk negen jaren (zie § 9.2) ordelijk te bewaren. Indien de ondernemer dit nalaat, vervalt de verleende ontheffing.

§ 14. Levering bedrijfsmiddel

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

In gevallen waarin een ondernemer ontheffing van de administratieve verplichtingen heeft gekregen kan, mits geen omzetbelasting in rekening is gebracht, voldoening van omzetbelasting wegens levering van door hem als bedrijfsmiddel gebruikte goederen achterwege blijven. Dit geldt ook als door die levering de belasting die na toepassing van artikel 15 van de Wet is verschuldigd boven € 1.345 zou stijgen. De ontheffing blijft dan tevens in stand.

§ 15. Hernieuwd verzoek om ontheffing

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

De opzegging van de ontheffing van administratieve verplichtingen door de ondernemer kan op ieder tijdstip geschieden. Ten einde te vermijden, dat binnen korte tijd beurtelings ontheffing wordt gevraagd en opzegging van de ontheffing plaatsvindt, is in artikel 25, vijfde lid, van de Uitvoeringsbeschikking voorgeschreven, dat na het vervallen van de ontheffing door opzegging een hernieuwd verzoek eerst na vijf jaar kan worden ingewilligd. In de andere gevallen van het vervallen van de ontheffing kan een nieuw verzoek om ontheffing in beginsel onmiddellijk na het vervallen van de vorige ontheffing worden gedaan. De nieuwe ontheffing geldt dan echter pas met ingang van het eerstvolgende jaar

Vervallen besluit

[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]

Naar boven