§ 5. Toerekening van de vermindering aan de belastingtijdvakken/Afwijkende bedragen/Afwijkende
tijdvakken/Jaarlijkse afrekening
[Regeling vervallen per 07-02-2007 met terugwerkende kracht tot en met 25-01-2007]
1. De vermindering is gekoppeld aan de door de ondernemer in een jaar verschuldigde
belasting. De ondernemer moet de belasting echter meestal per kwartaal of per maand
voldoen. Hij kan dan nog niet precies bepalen hoe groot de vermindering zal zijn.
Om te voorkomen dat de ondernemer de vermindering pas zou genieten indien het jaar
is verstreken, is in artikel 24 van de Uitvoeringsbeschikking – gegrond op artikel
25, tweede lid, van de Wet – een regeling opgenomen op grond waarvan de ondernemer
per belastingtijdvak van het jaar een voorlopige vermindering kan toepassen. Deze
voorlopige vermindering mag worden toegepast indien aannemelijk is dat artikel 25
van de Wet in het betreffende jaar van toepassing zal zijn. Vóór de eerste aangifte
van een jaar zal dus een schatting moeten worden gemaakt van de belasting die in dat
jaar zal worden verschuldigd. Bij deze schatting moet uiteraard rekening worden gehouden
met de reeds gebleken gegevens over het eerste belastingtijdvak. Op basis van deze
schatting kan de ondernemer per belastingtijdvak van een kwartaal een vermindering
van belasting toepassen, waarvan de grootte is bepaald in artikel 24, tweede lid,
van de Uitvoeringsbeschikking. Indien de schatting op redelijke wijze heeft plaatsgevonden,
dient zij in het algemeen in de loop van het jaar niet te worden herzien.
2. Ingeval het bedrag van de voorlopige vermindering hoger is dan de in een tijdvak
na toepassing van artikel 15 van de Wet verschuldigde belasting, komt het verschil
niet voor teruggaaf in aanmerking. Bij ondernemers met een sterk wisselende omzet
in de verschillende tijdvakken van het jaar kan dit ertoe leiden, dat de voorlopige
vermindering belangrijk achterblijft bij het bedrag van de vermindering waarop, naar
achteraf zal blijken, aanspraak bestaat. Goedgekeurd wordt daarom, dat de inspecteur
een bij het omzetverloop aangepaste voorlopige vermindering toestaat welke afwijkt
van artikel 24, tweede lid van de Uitvoeringsbeschikking, indien de aard van het bedrijf
daartoe aanleiding geeft (bijvoorbeeld seizoenbedrijven).
3. In gevallen waarin de belasting wordt voldaan over andere belastingtijdvakken dan
een kwartaal dienen de in artikel 24, tweede lid, van de Uitvoeringsbeschikking genoemde
bedragen naar evenredigheid te worden verhoogd of verlaagd.
4. De per belastingtijdvak toegepaste voorlopige verminderingen worden volgens artikel
24, derde lid, van de Uitvoeringsbeschikking na afloop van het jaar verrekend met
de in artikel 25, eerste lid, van de Wet bedoelde vermindering. Deze verrekening vindt
plaats bij de aangifte over het eerste belastingtijdvak van het volgende jaar. Ingeval
het totaal van de toegepaste voorlopige verminderingen hoger is dan de vermindering
op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet, dient de ondernemer het verschil
op de bedoelde aangifte bij te betalen. Is de vermindering op grond van artikel 25,
eerste lid, van de Wet hoger dan het totaal van de toegepaste voorlopige verminderingen,
dan wordt het verschil aan de ondernemer op zijn – in de aangifte op te nemen – verzoek
teruggegeven. Dit laatste is ook het geval, indien de ondernemer geen voorlopige vermindering
heeft toegepast, terwijl na afloop van het jaar blijkt, dat artikel 25 van de Wet
toepassing kan vinden. Het bij te betalen of terug te ontvangen bedrag telt niet mee
bij de bepaling van de in het nieuwe jaar verschuldigde belasting voor de toepassing
van artikel 25 van de Wet.