Besluit vaststelling zomertijd

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 19-12-2001 t/m heden

Besluit van 5 december 2001 tot vaststelling van de zomertijd

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 oktober 2001, kenmerk BW2001/U88324, directoraat-generaal Openbaar Bestuur;

Gelet op de richtlijn nr. 2000/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2001 inzake de bepalingen op het gebied van de zomertijd (PbEG 2001, L 31/21), alsmede op artikel 1, tweede lid, van de wet van 16 juli 1958, Stb. 352, tot nadere regeling van de wettelijke tijd;

De Raad van State gehoord (advies van 8 november 2001 W04.01.0529/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 november 2001, kenmerk BW2001/95508;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder zomertijd: de periode van het jaar waarin de klok ten opzichte van de tijd gedurende de rest van het jaar zestig minuten vooruit wordt gezet.

Artikel 2

De Midden-Europese zomertijd vangt met ingang van 2002 aan op de laatste zondag van de maand maart om 02.00 uur en eindigt op de laatste zondag van de maand oktober om 03.00 uur.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 december 2001

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de achttiende december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven