Subsidieregeling bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen (SBV)

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 10-03-2001 t/m heden

Subsidieregeling bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen (SBV)

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister:

Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting:

aansluiting van een bedrijf op het vaarwegennet, uitsluitend bestemd en gebruikt voor de overslag van goederen van en naar de vaarweg, ten behoeve van dat bedrijf;

c. infrastructuur:

voorzieningen die ten behoeve van een bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting worden gerealiseerd, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de overslag van goederen van en naar de vaarweg;

d. project:

investeringsproject waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft;

e. initiële investeringen:

investeringen die betrekking hebben op de realisering van nieuwe bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen voorzover die noodzakelijk zijn om deze te laten functioneren;

f. uitbreidingsinvesteringen:

investeringen die betrekking hebben op de uitbreiding van de capaciteit van bestaande bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen;

g. VAT-kosten:

kosten ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht van het project;

h. indicatieve vervoersgarantie:

door de Minister op te stellen formulier, in te vullen en te onderbouwen door de subsidieaanvrager, inhoudende een verklaring dat hij ten minste de aangegeven hoeveelheid goederen via de te subsidiëren bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting zal overslaan;

i. verlader:

aanbieder van goederen voor transport, zijnde een onderneming die in Nederland is gevestigd of in Nederland een nevenvestiging heeft in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Handelsregisterwet.

Artikel 2

  • 1 Op aanvraag van een verlader kan de Minister ter bevordering van de modal shift van het vervoer van goederen van de weg naar het water subsidie verlenen ten behoeve van initiële of uitbreidingsinvesteringen in bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen, waaronder begrepen het opnieuw in gebruik nemen van in onbruik geraakte bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen. De subsidie kan worden verleend voor zowel investeringen in de infrastructuur als in de vast geïnstalleerde en mobiele uitrusting die nodig is voor de overslag van goederen van en naar de vaarweg.

  • 2 De met de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting gemoeide totale projectkosten worden voor ten minste 50% door de subsidieaanvrager risicodragend gefinancierd.

  • 3 Tot de totale projectkosten, bedoeld in het tweede lid, behoren de kosten van:

    • a. vergunningen en leges voorzover door de Minister aanvaardbaar geacht;

    • b. bouwrente. Deze is gelijk aan de rente van de meest recente staatslening op het moment van gunning van het werk; het bedrag en de termijn waarover de bouwrente vergoed wordt, behoeft de goedkeuring van de Minister;

    • c. materialen;

    • d. werkzaamheden van aanleg, bouw, wijziging of inrichting van de betrokken infrastructuur;

    • e. bijkomende voorzieningen nodig om de betrokken infrastructuur na voltooiing zijn functie te kunnen laten vervullen;

    • f. met het project samenhangende door de Minister redelijk geachte schadevergoedingen aan derden;

    • g. de krachtens de Wet op de Omzetbelasting 1968 verschuldigde belasting voorzover die niet kan worden teruggevorderd, en

    • h. VAT.

  • 4 De beoogde vaarwegaansluiting waarop het project betrekking heeft:

    • a. is bedrijfsgebonden;

    • b. is bestemd en wordt gebruikt voor de overslag van goederen ten behoeve van één verlader;

    • c. is niet bestemd of wordt niet gebruikt als containerterminal of Regionaal Overslag Centrum, zoals bedoeld in de Subsidieregeling openbare inland terminals (Stcrt. 2000, 210);

    • d. heeft een zodanige capaciteit dat deze in verhouding is met de overslagvolumes die voor de eerste vijf jaren in de indicatieve vervoersgarantie, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel l, punt 4°, zijn geraamd;

    • e. is voldoende ontsloten voor aanvoer en afvoer van goederen over de vaarweg, en

    • f. is op het tijdstip waarop de volledige aanvraag is ontvangen niet reeds geheel of gedeeltelijk in uitvoering genomen of gestaakt dan wel reeds voltooid.

Artikel 3

  • 1 Het subsidieplafond dat per jaar voor het verlenen van subsidies ingevolge deze regeling beschikbaar is, is gelijk aan het bedrag dat in de begroting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat voor dat desbetreffende jaar daarvoor op artikel IF 02.02.02 van het Infrastructuurfonds beschikbaar wordt gesteld, rekening houdend met uitgaven betreffende in eerdere jaren verleende subsidies.

  • 2 Bij het verlenen van de subsidie worden de kosten welke naar het oordeel van de Minister redelijkerwijs door andere kostendragers kunnen worden gedragen, buiten beschouwing gelaten.

  • 3 De kosten van de subsidiabele onderdelen van het project worden slechts voorzover zij aantoonbaar betrekking hebben op het project en voorzover zij in redelijkheid noodzakelijk zijn, in aanmerking genomen.

  • 4 De subsidie voor een project bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele projectkosten (inclusief VAT-kosten en exclusief BTW), maar niet meer dan f 1.500.000,- / € 680.670,32 (inclusief VAT-kosten en exclusief BTW), met dien verstande dat, indien uit anderen hoofde dan deze regeling, financiële steun is verleend dan wel aanspraak daarop bestaat, de subsidie op grond van deze regeling zodanig wordt verlaagd dat het totaal van alle verstrekte subsidies voor initiële of uitbreidingsinvesteringen niet meer dan 50% van de totale projectkosten bedraagt.

  • 5 Om de hoogte van de in het vierde lid bedoelde subsidie te bepalen, wordt gebruik gemaakt van de berekeningsmethodiek, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

§ 2. Aanvraag van de subsidie

Artikel 4

  • 1 De aanvraag voor een subsidie kan tot en met 31 december 2003 worden ingediend. Zij wordt gericht aan de Minister en ingediend bij de hoofdingenieur-directeur van de betrokken regionale directie van de Rijkswaterstaat.

  • 2 Bij de aanvraag worden in elk geval gevoegd:

    • a. naam en adres van de subsidieaanvrager;

    • b. de dagtekening;

    • c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd;

    • d. een recent uittreksel van de inschrijving van de subsidieaanvrager in het handelsregister;

    • e. de motivering voor de uitvoering van het project;

    • f. stukken waaruit blijkt dat aan de vereisten van artikel 2, tweede en vierde lid, wordt voldaan;

    • g. een beschrijving van het project op hoofdkenmerken en het (logistieke) programma van eisen;

    • h. tekeningen van het project;

    • i. een overzicht van alle maatregelen die voor de totstandkoming van de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting moeten worden getroffen;

    • j. een kostenraming, gespecificeerd per onderdeel van het project, en een opgave van de kostenelementen die ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht, met inbegrip van een tijdschema van de uitvoering en de daarbij behorende uitgaven van de projectwerkzaamheden;

    • k. een opgave van de stand van zaken met betrekking tot de voor de uitvoering van het project noodzakelijke wettelijke procedures;

    • l. een bedrijfsplan, dat in elk geval de volgende onderdelen bevat:

      • een schema van de ondernemingsstructuur van de subsidieaanvrager;

      • het moment waarop met de uitvoering van het project wordt begonnen;

      • een overzicht van de ruimtelijke situatie op de plaats waar het project wordt uitgevoerd, waarbij de ontsluiting is aangegeven;

      • een indicatieve vervoersgarantie betreVende een periode van vijf jaar gerekend vanaf het tijdstip dat het project in gebruik wordt genomen;

      • het gemiddeld aantal beladen wegtonkilometers per jaar dat door middel van de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting wordt vermeden;

      • een investeringsplan, met inbegrip van een tijdsplanning van investeringsuitgaven;

      • een financieringsplan, en

      • een opgave van het jaar waarin het project wordt voltooid.

  • 3 De Minister kan bepalen dat er, in aanvulling op de in het tweede lid bedoelde gegevens, andere noodzakelijke gegevens worden overgelegd.

  • 4 Indien de Minister toepassing geeft aan artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, stelt hij de subsidieaanvrager binnen vier weken na de datum van ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid de aanvraag of de daarbij behorende gegevens en bescheiden binnen vier weken aan te vullen.

§ 3. Beslissing op de aanvraag en voorschotverlening

Artikel 5

  • 1 De Minister beslist op een aanvraag om subsidie binnen zes maanden na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2 Indien als gevolg van de complexiteit van de te behandelen aanvraag de Minister niet binnen de in het eerste lid, genoemde termijn kan beslissen, kan hij deze termijn twee keer met telkens ten hoogste zes maanden verlengen.

  • 3 De verlening van subsidies tot het subsidieplafond, bedoeld in artikel 3, eerste lid, vindt plaats in volgorde van ontvangst van de volledige aanvragen.

  • 4 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4, vierde lid, geldt als datum van ontvangst de datum waarop de door de Minister verzochte aanvulling van de aanvraag en de daarbij behorende gegevens en bescheiden is ontvangen, mits deze volledig is.

  • 5 Bij de beoordeling van de aanvragen wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van openbare mogelijkheden van overslag van en naar de vaarweg in de nabije omgeving.

Artikel 6

  • 1 De Minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat niet wordt voldaan aan de vereisten bedoeld in artikel 2, tweede en vierde lid;

    • b. de aanvraag niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 4, eerste tot en met derde lid;

    • c. de subsidieaanvrager niet heeft aangetoond dat hem, met inbegrip van de aangevraagde subsidie, voldoende gelden ter beschikking zullen staan om het voorgenomen project uit te voeren, of

    • d. de aanvraag betrekking heeft op een ander jaar dan waarvoor het in artikel 3, eerste lid, bedoelde subsidieplafond, is vastgesteld.

  • 2 Indien de subsidie wordt afgewezen vanwege overschrijding van het in artikel 3, eerste lid, bedoelde subsidieplafond, kan de Minister bij de beschikking tot afwijzing van de subsidie bepalen dat in het daaropvolgende begrotingsjaar, zonder nieuwe indiening van de aanvraag, opnieuw een beschikking op de aanvraag wordt gegeven.

Artikel 7

  • 1 De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in elk geval:

    • a. de onderdelen van het project die in overeenstemming met deze regeling als subsidiabel worden aangemerkt;

    • b. de totale projectkosten en de subsidiabele projectkosten (inclusief VAT-kosten en exclusief BTW), en

    • c. het maximale subsidiebedrag en het vastgestelde subsidiepercentage.

  • 2 Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt het ritme van uitbetaling van de subsidie vermeld.

  • 3 Bij de beschikking tot subsidieverlening kan bepaald worden dat een daarbij aan te geven bedrag bij wijze van voorschot uitbetaald wordt. Het voorschot bedraagt maximaal 60% van het maximale subsidiebedrag en wordt uitbetaald volgens een aan het beschikbare budget, aan de in enig begrotingsjaar beschikbare kasruimte en aan het tijdstip van de aanvang van de projectwerkzaamheden gerelateerd ritme van uitbetaling. Van dit ritme van uitbetaling kan bij de uitbetaling in voor de subsidieontvanger gunstige zin worden afgeweken. Het resterende deel van het maximale subsidiebedrag wordt verrekend bij de subsidievaststelling, bedoeld in artikel 9.

  • 4 Het in het derde lid bedoelde voorschot wordt verleend op basis van in te dienen declaraties die zijn afgestemd op de gerealiseerde en geplande voortgang van de projectwerkzaamheden en die zijn onderbouwd door een voortgangsrapportage van het betrokken project. De voortgangsrapportage bevat in ieder geval een overzicht van de gerealiseerde werkzaamheden, een planning van de nog te verrichten werkzaamheden en een raming van de nog te maken kosten.

  • 5 Bij de beschikking tot subsidieverlening kunnen bijzondere verplichtingen worden opgelegd in verband met de specifieke omstandigheden van de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting.

  • 6 De Minister kan nadere aanwijzingen ter zake van de administratie met betrekking tot het project geven.

§ 4. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 8

  • 1 De subsidieontvanger

    • a. vangt met de uitvoering van het project aan binnen één jaar na de subsidieverlening;

    • b. die een wijziging aanbrengt in het project of afziet van de uitvoering van het project of een onderdeel daarvan, deelt dit onverwijld mede aan de Minister;

    • c. voert een administratie die zodanig is ingericht dat hij daaruit op ieder gewenst tijdstip op eenvoudige en duidelijke wijze de projectkosten kan afleiden;

    • d. verleent de Minister toegang tot het project en verstrekt de door hem gevraagde gegevens;

    • e. bewaart de bewijsstukken van de projectkosten gedurende ten minste vijf jaar vanaf het moment dat het project in gebruik is genomen;

    • f. toont op verzoek van de Minister de bescheiden op één adres;

    • g. neemt de nadere aanwijzingen van de Minister ter zake van de administratie met betrekking tot het project in acht;

    • h. doet onverwijld aan de Minister mededeling van de indiening van een verzoek tot surseance van betaling;

    • i. komt de in artikel 4, tweede lid, onderdeel l, punt 4°, bedoelde vervoersgarantie na en doet daartoe aan de Minister, gedurende een periode van vijf jaar vanaf het tijdstip dat het project in gebruik is genomen, jaarlijks rapportage van de hoeveelheid goederen die via de betrokken bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting is overgeslagen.

  • 2 De subsidieontvanger legt, indien de uitvoering van het project een looptijd van langer dan 18 maanden heeft, jaarlijks binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar een voortgangsrapportage aan de Minister over, waarin zijn opgenomen:

    • a. een beschrijving van de in het desbetreVende kalenderjaar uitgevoerde projectwerkzaamheden en de per projectwerkzaamheid gedane uitgaven;

    • b. een planning van de nog uit te voeren projectwerkzaamheden, en

    • c. de nog te verwachten uitgaven.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, onder b, en het tweede lid, zendt de subsidieontvanger binnen één jaar na voltooiing van het project een financiële verantwoording aan de Minister betreVende de uitvoering van het totale project, vergezeld van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie en een eindverslag. Deze verantwoording is voorzien van een verklaring van een onafhankelijke registeraccountant of accountant-administratieconsulent alsmede een slotdeclaratie. De Minister schrijft een controleprotocol voor dat door de onafhankelijke registeraccountant of accountant-administratieconsulent wordt gehanteerd bij het opstellen van de genoemde financiële verantwoording en accountantsverklaring.

  • 4 De subsidieontvanger verkoopt gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling geen van de gesubsidieerde projectonderdelen noch delen van de onderneming of de onderneming te wier bate de subsidie is verstrekt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Minister. Aan deze toestemming kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van het doel van deze regeling.

§ 5. Vaststelling en uitbetaling van de subsidie

Artikel 9

  • 1 Binnen twaalf weken na ontvangst van de in artikel 8, derde lid, bedoelde aanvraag tot vaststelling van de subsidie en de daarbij behorende bescheiden en gegevens, stelt de Minister de subsidie vast. Binnen tien weken na de subsidievaststelling wordt het subsidiebedrag uitbetaald.

  • 2 Indien de subsidieontvanger binnen de in artikel 8, derde lid, bedoelde termijn geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie heeft ingediend, stelt de Minister binnen twaalf weken na ontvangst van de in artikel 8, derde lid, bedoelde overige stukken de subsidie ambtshalve vast.

  • 3 Indien uit de gegevens, bedoeld in artikel 8, derde lid, blijkt dat de werkelijke kosten van de subsidiabele onderdelen van het project lager zijn dan de kosten op grond waarvan de beschikking tot subsidieverlening is gegeven, wordt de subsidie vastgesteld op grond van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiepercentage, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c, van de werkelijke kosten van de subsidiabele onderdelen van het project.

  • 4 Het vastgestelde subsidiebedrag is niet hoger dan het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

  • 5 Indien het vastgestelde subsidiebedrag hoger is dan hetgeen reeds als voorschot is uitbetaald, wordt het meerdere binnen tien weken na de dag waarop de subsidievaststelling is bekend gemaakt, uitbetaald.

  • 6 Indien ingevolge het derde lid het vastgestelde subsidiebedrag lager is dan hetgeen reeds als voorschot is uitbetaald, betaalt de subsidieontvanger op eerste vordering van de Minister binnen een daarbij te bepalen termijn het te veel betaalde terug.

§ 6. Intrekking van de subsidie

Artikel 10

Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan de Minister de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

§ 7. Toezicht

Artikel 11

Met het toezicht op de naleving van de bij en krachtens deze regeling aan de subsidieontvanger opgelegde verplichtingen zijn belast de daartoe door de Minister voor het desbetreffende project aangewezen medewerkers van de desbetreffende regionale directie van de Rijkswaterstaat.

§ 8. Evaluatie van de regeling

Artikel 12

  • 1 Voor 1 juli 2005 publiceert de Minister een verslag over de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de effecten van deze regeling in de praktijk. Dit verslag zal tevens worden toegezonden aan de Europese Commissie.

  • 2 Op verzoek van de Minister verstrekt de subsidieontvanger de gevraagde informatie en verleent de subsidieontvanger de medewerking, nodig voor de opstelling van het verslag, bedoeld in het eerste lid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Bijlage

De hoogte van de subsidie wordt per project vastgesteld, aan de hand van de volgende drie grootheden:

  • 1. de subsidiabele projectkosten (inclusief VAT-kosten, exclusief BTW), zoals opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting, onder A;

  • 2. het gemiddeld aantal over het water te vervoeren tonnen goederen op jaarbasis, zoals bepaald in de overeenkomstig artikel 4, tweede lid, onderdeel l, punt 4°, ingevulde en onderbouwde indicatieve vervoersgarantie, en

  • 3. de substitutie van het gemiddeld aantal beladen wegtonkilometers op jaarbasis, zoals bepaald in artikel 4, tweede lid, onderdeel l, punt 5°, van de regeling.

De door de subsidieaanvrager eventueel opgevoerde VAT-kosten worden in eerste instantie van de subsidiabele projectkosten afgetrokken, waarna de VAT-kosten forfaitair worden vastgesteld op 16% van de subsidiabele projectkosten.

Het subsidiepercentage wordt berekend volgens de volgende formule:

A + B = T,

waarbij:

A = het subsidiepercentage op basis van de subsidiabele projectkosten per ton,

B = het subsidiepercentage op basis van het gemiddeld aantal beladen wegtonkilometers per jaar,

T = het uiteindelijke subsidiepercentage, waarbij overeenkomstig artikel 3, vierde lid, van de regeling, is bepaald dat T maximaal 50% mag zijn.

Afhankelijk van de subsidiabele projectkosten per ton, wordt het subsidiepercentage A bepaald overeenkomstig onderstaande tabel:

subsidiabele projectkosten per ton:

A:

f 0,- tot f 5,-

€ 0,- tot € 2,27

25%

f 5,- tot f 10,-

€ 2,27 tot € 4,54

20%

f 10,- tot f 15,-

€ 4,54 tot € 6,81

15%

f 15,- tot f 25,-

€ 6,81 tot € 11,34

10%

> f 25,-

> € 11,34

5%

Afhankelijk van het gemiddeld aantal beladen wegtonkilometers per jaar, wordt het subsidiepercentage B bepaald overeenkomstig onderstaande tabel:

gemiddeld aantal beladen

 

wegtonkilometers per jaar:

B:

0 tot 2.500.000

0%

2.500.000 tot 5.000.000

5%

5.000.000 tot 10.000.000

10%

10.000.000 tot 15.000.000

15%

15.000.000 tot 20.000.000

20%

20.000.000 tot 25.000.000

25%

25.000.000 tot 35.000.000

30%

35.000.000 tot 45.000.000

35%

> 45.000.000

40%

De hoogte van de subsidie wordt bepaald door vermenigvuldiging van het uiteindelijke subsidiepercentage T met de subsidiabele projectkosten. De hoogte van de subsidie mag maximaal f 1.500.000,- / € 680.670,32 bedragen.

In afwijking van het bovenstaande, kan de Minister besluiten om bij de vaststelling van de hoogte van de subsidie uit te gaan van te vervoeren volumina in plaats van te vervoeren tonnages. Daarbij zal het soortelijk gewicht van het betreffende product maatgevend zijn.

Naar boven