Besluit financiële verhouding 2001

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Besluit van 2 februari 2001, houdende regels inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies en het Rijk en de gemeenten (Besluit financiële verhouding 2001)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Financiën van 23 oktober 2000, nr. FO2000/U89578, directoraat-generaal Openbaar Bestuur/BFO.

Gelet op de artikelen 8, derde lid, en 22 van de Financiële-verhoudingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 14 december 2000, nr. WO4.00.0505/1)

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 januari 2001 (FO2001/U50552), uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. de wet: de Financiële-verhoudingswet;

  • b. het CBS: het Centraal bureau voor de statistiek;

  • c. de uitkeringsfactor: het quotiënt van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases, bedoeld in artikel 11 van de wet;

  • d. rastervierkanten: vierkanten van 500 bij 500 meter, zoals deze worden gebruikt in het geografisch basisregister van het CBS;

  • e. omgevingsadressendichtheid van een adres: het aantal adressen in de omgeving van het adres, gedeeld door het oppervlak in vierkante kilometers van de omgeving. De omgeving van een adres wordt gevormd door het rastervierkant, waarin het adres is gelegen en de twaalf meest nabij gelegen rastervierkanten;

  • f. woonkern: een verzameling rastervierkanten die ieder 25 adressen of meer omvatten, en een aaneengesloten gebied binnen een gemeente vormen. Indien de verzameling meer dan één rastervierkant bevat zijn de rastervierkanten tenminste met één zijde aan elkaar gesloten.

Hoofdstuk 2. Het provinciefonds en het gemeentefonds

Paragraaf 2.1. Algemene bepalingen inzake de algemene uitkering uit het provinciefonds en het gemeentefonds

Artikel 2

Vóór 1 juli van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar geven Onze Ministers aan gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders kennis van:

  • a. de verwachte bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar;

  • b. de verwachte uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar;

  • c. de verwachte ontwikkeling van de uitkeringsfactor over de vier jaren na het uitkeringsjaar.

Artikel 3

  • 1 Bij de verdeling van het voor de algemene uitkeringen aan de provincies beschikbare bedrag worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn omschreven in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2 Bij de verdeling van het voor de algemene uitkeringen aan de gemeenten beschikbare bedrag worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn omschreven in bijlage 2 bij dit besluit.

  • 3 Bij de vaststelling van de algemene uitkering aan een provincie of gemeente stellen Onze Ministers zo nodig het aantal eenheden per verdeelmaatstaf vast. Voor zover in bijlage 1 en bijlage 2 bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kunnen Onze Ministers het aantal eenheden ontlenen aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.

  • 4 De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een provincie of gemeente geschiedt naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar waarover het aantal wordt vastgesteld, tenzij in bijlage 1 of bijlage 2 een peildatum of andere tijdsaanduiding bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op de aangegeven datum of de gegeven tijdsaanduiding.

  • 5 Indien op grond van het vierde lid een peildatum of tijdsaanduiding moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van herindeling van de provincie of gemeente, stellen Onze Ministers het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op het aangegeven tijdstip zou zijn geweest als de herindeling op dat tijdstip reeds was ingegaan.

Artikel 4

Onze Ministers kunnen nadere regels stellen omtrent de uitwerking van de in bijlage 1 en bijlage 2 en in de paragrafen 2.2 en 2.3 van dit besluit gehanteerde begrippen en omtrent de telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor zover dit noodzakelijk is om de verdeelmaatstaven te kunnen toepassen.

Paragraaf 2.3. Bijzondere bepalingen in verband met enkele verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds

Artikel 11

  • 1 Onder slechte grond wordt verstaan: een minimaal 5 meter dik aaneengesloten pakket holocene klei- en/of veenlagen dat zich binnen 8 meter onder het maaiveld bevindt. Binnen deze definitie worden onderscheiden:

    • a. kleigebied: de cumulatieve veendikte bedraagt in dit gebied maximaal 50 cm;

    • b. klei/veengebied: de cumulatieve veendikte bedraagt tussen de 50 en 400 cm;

    • c. veengebied: de cumulatieve veendikte bedraagt minimaal 400 cm.

  • 2 Onder goede grond wordt verstaan grond die niet aan de omschrijvingen onder a, b en c in het eerste lid van dit artikel voldoet.

Artikel 12

De bodemfactor van een gemeente of van een deelgebied binnen een gemeente is het gewogen gemiddelde aandeel van de verschillende grondsoorten in het totale oppervlak van land en binnenwater binnen de gemeente of het deelgebied.

Artikel 17

Onze Ministers stellen de omvang van de maatstaven Historische kernen, Historische waterwegen, Bewoonde oorden 1930 en Woningen 1930 in historische kernen vast.

Artikel 18

  • 1 De gemeenten ontvangen via de algemene uitkering uit het gemeentefonds een tegemoetkoming in de kosten die zij maken als gevolg van de eigen bijdragen die van hen worden verwacht voor investeringen die mede bekostigd worden uit het Investeringsbudget voor stedelijke vernieuwing.

  • 2 Op basis van de verdeling van het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing stellen Onze Ministers in overleg met Onze Minister wie het aangaat de omvang van het totale voor de tegemoetkoming beschikbare bedrag vast alsmede de aandelen van de gemeenten daarin.

Paragraaf 2.4. De aanvullende uitkering

Artikel 19

  • 1 De gemeenteraad doet een aanvraag voor een aanvullende uitkering voor 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor zij wordt aangevraagd.

  • 2 De aanvraag bevat de vastgestelde begroting voor het jaar waarvoor de aanvullende uitkering wordt aangevraagd.

  • 3 De aanvraag wordt ingediend bij Onze Ministers en gelijktijdig in afschrift gezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 20

Gedeputeerde staten brengen voor 15 februari van het jaar waarvoor de aanvullende uitkering is aangevraagd dan wel verleend, aan Onze Ministers verslag uit over de financiële positie van de gemeente.

Artikel 21

Onze Ministers kunnen bepalen dat de artikelen 19 en 20 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven in verband met een besluit tot vaststelling van de aanvullende uitkering voor meer dan een jaar.

Artikel 22

Onze Ministers besluiten omtrent de aanvraag vóór 1 juni van het jaar, volgend op het jaar waarvoor de aanvullende uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 23

  • 1 Een gemeente heeft een aanmerkelijk en structureel tekort als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet, indien:

    • a. het tekort van de gemeente groter of gelijk is aan 2% van de som van:

      • 1°. de belastingcapaciteit van de gemeente met betrekking tot de onroerendezaakbelastingen;

      • 2°. de algemene uitkering aan de gemeente;

      • 3°. de decentralisatie-uitkeringen aan de gemeente;

      • 4°. de integratie-uitkeringen aan de gemeente, en

    • b. de gemeente in het eerste jaar van aanvraag aannemelijk kan maken dat het tekort zich over het begrotingsjaar en de drie daarop volgende jaren uitstrekt.

  • 2 De belastingcapaciteit wordt bepaald door het totaal van de vastgestelde waarden bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken, in de gemeente, neerwaarts afgerond op een veelvoud van 500 000 euro, te vermenigvuldigen met de absolute waarde van de bedragen per eenheid behorende bij de maatstaven die in bijlage 2, onder nummer 1, 1a en 1b zijn vermeld.

  • 3 Bij de bepaling van de in het tweede lid bedoelde waarden wordt niet meegerekend de waarde van onroerende zaken of delen van onroerende zaken waarover het de gemeente verboden is, bij of krachtens wettelijk voorschrift, onroerende-zaakbelasting te heffen.

Artikel 24

  • 1 Van een redelijk peil van eigen inkomsten van een gemeente, als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet is sprake indien:

    • a. een door Onze Ministers bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de heffingsmaatstaf wordt geheven;

    • b. de door de gemeente gemaakte lasten inzake huisvuil en bedrijfsvuil volledig worden doorberekend in de reinigingsheffingen;

    • c. de door de gemeente gemaakte lasten inzake de riolering volledig worden doorberekend in de rioolheffingen.

  • 2 Een tekort op de in het eerste lid, onder b en c, bedoelde onderdelen kan worden gecompenseerd door het tarief van de onroerendezaakbelastingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, met een met het tekort overeenkomend bedrag te verhogen.

Artikel 25

Onze Ministers kunnen nadere regels stellen omtrent:

  • a. het verslag van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 20;

  • b. de procedure in verband met de voorbereiding van het besluit omtrent het verlenen van de aanvullende uitkering;

  • c. de uitwerking van de in paragraaf 2.4. van dit besluit gehanteerde begrippen.

Paragraaf 2.5. De betalingen

Artikel 26

  • 1 Onze Ministers doen de betalingen in verband met de uitkeringen, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de wet, over het lopende uitkeringsjaar, zoveel mogelijk in gelijke wekelijkse delen gedurende de eerste vijftig volle weken van het jaar.

Hoofdstuk 3. Specifieke uitkeringen

Artikel 27

Artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet is van toepassing op de verantwoordingsinformatie van gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 28

Vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar geven Onze Ministers wie het aangaat aan gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders kennis van:

  • a. de verwachte specifieke uitkeringen voor het uitkeringsjaar;

  • b. de verwachte wijzigingen in de specifieke uitkeringen voor de vier jaren na het uitkeringsjaar.

Artikel 28a

Het grensbedrag voor de verzameluitkering, bedoeld in artikel 15a, derde lid, van de wet, wordt vastgesteld op € 10 miljoen inclusief BTW voor de totale omvang van de beschikbare bijdrage.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 29

  • 1 Indien de effecten van een nieuwe verdeelmethodiek ertoe leiden dat de uitkering per inwoner van een gemeente aanmerkelijk hoger of lager is, kan de algemene uitkering aan de desbetreffende gemeente worden verlaagd of verhoogd ten laste van het gemeentefonds. De uitkeringsfactor is op deze bedragen niet van toepassing.

  • 2 Onze Ministers stellen bij ministeriële regeling vast wat de maximale verlaging per inwoner van de gemeente van de algemene uitkering voor de gemeenten mag bedragen.

  • 3 Onze Ministers maken vóór 1 juli van het jaar voorafgaande aan een uitkeringsjaar bekend op welke bedragen de gemeenten voorlopig kunnen rekenen.

  • 4 Bij beschikking wordt het definitieve bedrag van de verhoging of verlaging van de algemene uitkering vastgesteld.

Artikel 30

[Red: Wijzigt het Besluit integratie-uitkering WUW-middelen Gemeentefonds.]

Artikel 31

  • 1 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling meet- en rekenregels verdeelmaatstaven en vaststelling kilometers gewogen weglengte provinciefonds op artikel 22 van de wet en artikel 4 van dit besluit.

  • 2 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling meet- en rekenregels verdeelmaatstaven gemeentefonds op artikel 22 van de wet en artikel 4 van dit besluit.

  • 3 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling belastingcapaciteit op de artikelen 4 en 7 van dit besluit.

Artikel 33

[Red: Wijzigt het Besluit zonering buitenlandse luchtvaartterreinen Noord- en Midden-Limburg.]

Artikel 38

  • 1 Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 3 De verdeelmaatstaven die zijn vermeld in bijlage 2 van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet, en in de bijlagen bij het Besluit van 14 mei 1998 houdende toevoeging van de categorie vluchtelingen aan de verdeelmaatstaf minderheden en enkele andere aanpassingen van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds, het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 1999 en het Wijzigingsbesluit verdeelmaatstaven gemeentefonds 2000, worden met ingang van de uitkering uit het gemeentefonds voor het jaar 2001 vervangen door de verdeelmaatstaven die zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 2 februari 2001

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de tweeëntwintigste februari 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage 1. De verdeelmaatstaven voor het provinciefonds (bijlage bij artikel 3, eerste lid)

Nummer en korte omschrijving

Definitie verdeelmaatstaf

Bron

Peildatum of tijdsaanduiding (indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar)

1. Maatstaf opcenten motorrijtuigenbelasting

Het voor het kalenderjaar bepaalde totaal van de hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, van de in de provincie wonende of gevestigde houders van een personenauto of motorrijwiel gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het totaal wordt bepaald door de in het kalenderjaar ontvangen provinciale opcenten te delen door het door de provincie in dat kalenderjaar gehanteerde tarief.

Onze Minister van Financiën

31 december van het uitkeringsjaar

2. Maatstaf rendement eigen vermogen

Eén eenheid voor iedere provincie.

   

3. Maatstaf provinciespecifiek vast bedrag

Eén eenheid voor iedere provincie.

   

4. Maatstaf inwoners provincie

Het aantal inwoners van de provincie.

CBS

 

5. Maatstaf miljoenen inwoners

Het aantal inwoners van de provincie vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de provincie in miljoenen.

CBS

 

6. Maatstaf aandeel binnenwater

Het aantal hectaren binnenwater in de provincie gedeeld door het totaal aantal hectaren in de provincie. Dit getal wordt vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de provincie.

CBS

 

7. Maatstaf oeverlengte

De totale lengte in hectometers van de oevers van het binnenwater in de provincie.

CBS

 

8. Maatstaf inwoners vervoerregio

Het aantal inwoners van de provincie dat woont in een vervoerregio die rechtstreeks door het Rijk wordt gefinancierd.

CBS

 

9. Maatstaf inwoners landelijk gebied

Het aantal inwoners van binnen de provincie gelegen landelijk gebied.

CBS

 

Bijlage 2. De verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds (bijlage bij artikel 3, tweede lid)

nummer en korte omschrijving

Definitie verdeelmaatstaf

Bron

Peildatum of tijdsaanduiding (indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar)

1. Maatstaf Ozb woningen eigenaren

Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken. Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft de onroerende zaken die tot woning dienen waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb), bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet, geheven kan worden van eigenaren. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

CBS

 

1a. Maatstaf Ozb niet-woningen eigenaren

Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken in de gemeente. Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb), bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet, kan worden geheven van eigenaren. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

CBS

 

1b. Maatstaf Ozb niet-woningen gebruikers

Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken in de gemeente.

Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb) kan worden geheven van de gebruikers, zoals bedoeld in artikel 220, onderdeel a, van de Gemeentewet. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

CBS

 

2. Maatstaf inwoners

Het aantal inwoners van de gemeente.

CBS

 

3. Maatstaf éénouderhuishoudens

Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit een ouder met een of meer thuiswonende kinderen.

CBS

 

3a. Maatstaf éénouderhuishoudens met 2 of meer kinderen

Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één ouder met 2 of meer thuiswonende kinderen.

CBS

 

3b. Maatstaf éénpersoonshuishoudens

Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon.

CBS

 

3c. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 65 t/m 74 jaar

Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 65 t/m 74 jaar.

CBS

 

3d. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 75 t/m 84 jaar

Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 75 t/m 84 jaar.

CBS

 

3e. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 85 jaar en ouder

Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 85 jaar en ouder.

CBS

 

4. Maatstaf jongeren

Het aantal inwoners van een gemeente dat jonger is dan 18 jaar.

CBS

 

5. Maatstaf inwoners jonger dan 65 jaar

Het aantal inwoners van een gemeente dat jonger is dan 65 jaar.

CBS

 

5a. Maatstaf inwoners 65 jaar en ouder

Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 65 jaar en ouder.

CBS

 

5b. Maatstaf inwoners 65 t/m 74 jaar

Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 65 t/m 74 jaar.

CBS

 

5c. Maatstaf inwoners 75 t/m 84 jaar

Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd

75 t/m 84 jaar.

CBS

 

5d. Maatstaf inwoners 85 jaar en ouder

Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 85 jaar en ouder.

CBS

 

6. Maatstaf inwoners waddengemeenten

Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: het aantal inwoners van de gemeente. Daarbij vindt een verdeling plaats in drie maatstaven, overeenkomstig de volgende schijven: a. het aantal inwoners in het interval tot en met 2500 inwoners; b. het aantal inwoners in het interval van 2501 tot en met 7500 inwoners; c. het aantal inwoners boven de 7500 inwoners.

CBS

 

7. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen

Het aantal huishoudens in de gemeente met een inkomen hoger dan inkomensgrens a en niet hoger dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.

CBS

Inkomensstatistiek: stand 31 december 2014, voor het aantal huishoudens geïndexeerd naar het uitkeringsjaar

7a. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen met drempel

Het aantal huishoudens in de gemeente volgens maatstaf 7, voor zover dit aantal méér is dan 10% van het aantal woonruimten in de gemeente.

CBS

Zie maatstaf 7

7b. Maatstaf huishoudens

Het aantal particuliere huishoudens en het aantal personen in institutionele huishoudens in de gemeente.

CBS

 

7c. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 65 t/m 74 jaar

Het aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 65 tot en met 74 jaar, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.

CBS

Zie maatstaf 7

7d. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 75 t/m 84 jaar

Het aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 75 tot en met 84 jaar, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.

CBS

Zie maatstaf 7

7e. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 85 jaar en ouder

Het aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 85 jaar en ouder, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.

CBS

Zie maatstaf 7

7f. Maatstaf jongeren in gezinnen met armoederisico

Het aandeel minderjarige kinderen in huishoudens waarvan het inkomen maximaal 120% van het sociaal minimum bedraagt in procenten van het totaalaantal huishoudens met minderjarige kinderen met inkomen, vermenigvuldigd met het aantal inwoners jonger dan 18 jaar.

CBS

Zie maatstaf 7

8. Bijstandsmaatstaf

Het driejarig gemiddelde van het totaal aantal huishoudens – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden thuiswonend en beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat in een gemeente een periodieke uitkering ontvangt op grond van:

1. de Participatiewet;

2. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

3. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

Indien een huishouden zowel een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet als een periodieke uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, dan telt dat huishouden twee keer mee.

CBS

31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar

8a. Maatstaf loonkostensubsidie

Het aantal verstrekte loonkostensubsidies door een gemeente op grond van de Participatiewet aan inwoners van die gemeente die niet ook bijstand als bedoeld in maatstaf 8 ontvangen.

CBS

31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

8b. Maatstaf bijstandshuishoudens met minderjarige kinderen

Het driejarig gemiddelde van het aantal particuliere huishoudens met minderjarige kinderen in een gemeente – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden thuiswonend en beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:

1. de Wet werk en bijstand (tot 2015);

2. de Participatiewet (vanaf 2015);

3. het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

CBS

31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar

8c. Maatstaf éénouderhuishoudens die bijstand ontvangen

Het driejarig gemiddelde van het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één ouder met een of meer thuiswonende kinderen – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:

1. de Wet werk en bijstand (tot 2015)

2. de Participatiewet;

3. het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

CBS

31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar

8d. Maatstaf re-integratie klassiek

De gemeente ontvangt een startbedrag dat gelijk is aan de gemiddelde re-integratie-uitgaven per inwoner in de leeftijd van 15 tot 65 jaar. Op grond van de volgende sub-verdeelmaatstaven wordt dat bedrag verhoogd of verlaagd, naargelang de gemeente negatief respectievelijk positief afwijkt van het gemiddelde van elke sub-verdeelmaatstaf:

1. Totale doelgroep participatiedeel van de Participatiewet;

2. Personen met een bijstands(gerelateerde) uitkering;

3. Het vijfjarig gemiddelde van het aantal personen in de beroepsbevolking;

4. Het vijfjarig gemiddelde van het aantal lager opgeleiden;

5. Banenratio.

CBS; UWV; BRP; Atlas voor Gemeenten

1. 31 december van het jaar, twee jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

2. 31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

3. 31 december van elk van de vijf jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar

4. 31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar

5. Stand 2011

9. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen particuliere huishoudens

Het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden.

CBS

Inkomensstatistiek: stand 31 december 2014, voor het aantal huishoudens geïndexeerd naar het uitkeringsjaar

9a. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens met kinderen

Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens met kinderen.

CBS

Zie maatstaf 9

9b. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 65 t/m 74 jaar

Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 65 tot en met 74 jaar.

CBS

Zie maatstaf 9

9c. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 75 t/m 84 jaar

Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 75 tot en met 84 jaar.

CBS

Zie maatstaf 9

9d. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 85 jaar en ouder

Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 85 jaar en ouder.

CBS

Zie maatstaf 9

10. Medicijngebruik met drempel

Het aantal inwoners van een gemeente dat wordt ingedeeld in een farmaceutische kostengroep op basis van de declaratiegegevens van de zorgverzekeraars en het risicovereveningsmodel.

Vektis

Declaratiegegevens uit het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; inwoneraantal op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; Risicovereveningsmodel 2018

10a. Ouders met langdurig psychisch medicijngebruik

Het aantal ouders met minderjarige kinderen dat wordt ingedeeld in een farmaceutische kostengroep vanwege langdurig gebruik van medicijnen voor chronische psychische aandoeningen.

Vektis; CBS; BRP; Belastingdienst

Declaratiegegevens uit het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; huishoudensstatistiek van 1 januari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

10b. Bedden

Het aantal bedden in GGZ-instellingen, verpleeghuizen en instellingen voor verstandelijk gehandicapten. Daarbij gelden de volgende factoren:

1. een factor 26 voor bedden in de geestelijke gezondheidszorg;

2. een factor 132,3 voor verpleeghuisbedden;

3. een factor 365 voor bedden in instellingen voor verstandelijk gehandicapten.

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Stand 2004

11. Maatstaf uitkeringsontvangers

Het aantal huishoudens met een uitkering volgens maatstaf 8 plus:

1. Het aantal inwoners in een gemeente dat een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);

2. Het aantal personen in de gemeente beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:

a. bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen;

b. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

c. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

d. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;

e. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

f. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of

g. het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds.

1: SZW

2, onderdeel a: de Algemene Pensioen Groep (APG)

2, onderdelen b t/m f: het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV)

2, onderdeel g: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg

31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

11a. Uitkeringsontvangers minus bijstandontvangers

Het totaal van:

1. Het aantal inwoners in een gemeente dat een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);

2. Het aantal personen in de gemeente beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:

a. bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen;

b. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

c. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

d. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;

e. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

f. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of

g. het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds.

1: SZW

2, onderdeel a: de Algemene Pensioen Groep (APG)

2, onderdelen b t/m f: het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV)

2, onderdeel g: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg

31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

11b. Wajong

Het aantal personen met een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

CBS

De meest recente op het uitkeringsjaar of een daarvóór gelegen tijdstip betrekking hebbende statistiek

12. Maatstaf minderheden

Het aantal inwoners van de gemeente dat behoort tot een bepaalde etnische minderheid, alsmede houders van een verblijfsvergunning op grond van asiel.

CBS

 

12a. Maatstaf minderheden met drempel

Het aantal inwoners, bedoeld in maatstaf 12, voor zover dit aantal meer is dan 20% van het aantal inwoners van de gemeente.

CBS

 

13. Maatstaf klantenpotentieel lokaal

Het aantal potentiële lokale klanten van een woonkern. Dat is het aantal klanten dat een woonkern van een gemeente aantrekt uit alle woonkernen binnen een straal van 20 kilometer rondom de eigen woonkern, met inbegrip van die woonkern zelf. Verondersteld wordt dat de lokale aantrekkingskracht van een kern lineair toeneemt met het aantal inwoners van die kern en afneemt met het kwadraat van de afstand tot die kern. Het totaal aantal potentiële lokale klanten in Nederland is gelijk aan het aantal inwoners.

CBS

 

14. Maatstaf klantenpotentieel regionaal

Het aantal potentiële regionale klanten van een woonkern. Dat is het aantal klanten dat een woonkern van een gemeente aantrekt uit alle woonkernen binnen een straal van 60 kilometer rondom de eigen woonkern, met inbegrip van die woonkern zelf. Verondersteld wordt dat de regionale aantrekkingskracht van een kern toeneemt met het kwadraat van het aantal inwoners van die kern en afneemt met het kwadraat van de afstand tot die kern. Het totaal aantal potentiële regionale klanten in Nederland is gelijk aan het aantal inwoners.

CBS

 

15. Leerlingmaatstaf voortgezet onderwijs

Het gecorrigeerde aantal leerlingen die in een gemeente op de peildatum voortgezet onderwijs volgen.

OCW

1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

15a. Leerlingmaatstaf speciale school voor basisonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs

Het gecorrigeerde aantal leerlingen die in een gemeente op de peildatum één van de volgende vormen van onderwijs volgen:

1.onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs;

2. voortgezet speciaal onderwijs.

OCW

1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

15b. Maatstaf extra groei leerlingen voortgezet onderwijs

Het aantal leerlingen boven de toename van het ongecorrigeerde aantal leerlingen van 10%, in een gemeente waar het ongecorrigeerde aantal leerlingen, bedoeld in maatstaf 15, in tien jaar tijd met meer dan 10% is toegenomen.

OCW

 

15c. Maatstaf achterstandsleerlingen met drempel

Het aantal leerlingen primair onderwijs met gewicht van 1,2, voor zover dit aantal méér is dan 10% van het totaal aantal leerlingen primair onderwijs in de gemeente.

OCW

1 oktober 2010

15d. Basisonderwijsleerlingen met leerlinggewicht 0,3

Het aantal leerlingen dat basisonderwijs volgt in de zin van de Wet op het Primair Onderwijs en van wie beide ouders een schoolopleiding hebben gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend beroepsonderwijs.

Basisregister Onderwijsnummer; Basisregister Instellingen

1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

15e. Basisonderwijsleerlingen met leerlinggewicht 1,2

Het aantal leerlingen dat basisonderwijs volgt in de zin van de Wet op het Primair Onderwijs en van wie één ouder alleen basisonderwijs heeft gevolgd en van wie de andere ouder een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend beroepsonderwijs.

Basisregister Onderwijsnummer; Basisregister Instellingen

1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar

15f. Extra groei jongeren

Het aantal jongeren in een gemeente verminderd met 110% van het aantal jongeren tien jaar eerder. Bij een negatieve uitkomst wordt het resultaat op nul gesteld.

CBS

 

16. Maatstaf land

Het aantal hectaren land in de gemeente.

CBS

 

17.

     

18. Maatstaf land ∗ bodemfactor gemeente

Het aantal hectaren land als bedoeld in maatstaf 16, vermenigvuldigd met de bodemfactor als omschreven in artikel 12.

   

19. Maatstaf binnenwater

Het aantal hectaren binnenwater in de gemeente.

CBS

 

20. Maatstaf buitenwater

Het aantal hectaren buitenwater in de gemeente.

CBS

 

21. Maatstaf oppervlak bebouwing

Het totale oppervlak van de bebouwing binnen de gemeente.

CBS

 

22. Maatstaf oppervlak bebouwing woonkern ∗ bodemfactor woonkern

Het oppervlak van de bebouwing binnen de woonkernen, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12 voor de woonkernen van de gemeente.

CBS

 

22a. Maatstaf oppervlak bebouwing woonkern

Het oppervlak van de bebouwing in hectaren binnen de woonkernen van de gemeente.

CBS

 

23. Maatstaf oppervlak bebouwing buitengebied ∗ bodemfactor buitengebied

Het oppervlak van de bebouwing buiten de woonkernen, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12 voor de gebieden buiten de woonkernen.

CBS

 

23a. Maatstaf oppervlak bebouwing buitengebied

Het oppervlak van de bebouwing in hectaren buiten de woonkernen van de gemeente.

CBS

 

24. Maatstaf woonruimten

Het totaal van:

– het aantal verblijfsobjecten met woonfunctie in de gemeente;

– het aantal verblijfsobjecten met logiesfunctie in de gemeente;

– het aantal personen in zorginstellingen per 1.000 inwoners van de gemeente verminderd met

het landelijk gemiddelde per 1.000 inwoners, vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de

gemeente gedeeld door 1.000. Een negatieve uitkomst wordt op nul gesteld;

– 25% van het aantal uitwonende studenten in de gemeente.

CBS

 

25. Maatstaf woonruimten ∗ bodemfactor woonkern

Het aantal woonruimten in de gemeente vermenigvuldigd met de voor het gebied binnen de woonkern berekende bodemfactor als bedoeld in artikel 12.

CBS

 

26.

     

27. Maatstaf historische kernen

Voor de gemeente waarin historiche kernen zijn gelegen, bedoeld in artikel 17, het aantal hectaren historische kernen in de gemeente. Kernen met een oppervlak van minder dan 5 hectaren worden buiten beschouwing gelaten.

CBS

 

28. Maatstaf historische waterweg

Voor de gemeente waarin historische kernen zijn gelegen het aantal meters historische waterweg in en rondom de kernen

CBS

 

29. Maatstaf bewoonde oorden 1930

Voor de gemeente, waarin oorden zijn gelegen, die in de in 1930 gehouden volkstelling zijn geregistreerd als een bewoond oord met 500 of meer woningen het historisch aantal woningen in deze oorden.

CBS

 

30. Maatstaf woningen 1930 in bewoonde oorden

Voor de gemeente, waarin bewoonde oorden zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 29, waarbij in de bewoonde oorden historische kernen zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 27: het historisch aantal woningen in deze bewoonde oorden.

CBS

 

31. Maatstaf ISV

Het aandeel van de gemeente in de tegemoetkoming zoals door Onze Ministers op grond van artikel 18 is vastgesteld.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

 

32. Maatstaf omgevingsadressendichtheid

De gemiddelde omgevingsadressendichtheid van de adressen in de gemeente, in adressen per vierkante kilometer, vermenigvuldigd met het aantal woonruimten in de gemeente gedeeld door 1.000.

CBS

 

32a. Maatstaf omgevingsadressendichtheid met drempel

De omgevingsadressendichtheid bedoeld in maatstaf 32, voor zover de omgevingsadressendichtheid de waarde van 3.400 te boven gaat.

CBS

 

33.

     

34. Maatstaf oeverlengte*bodemfactor gemeente

Voor de gemeente waarin binnenwater is gelegen: de totale lengte van de oevers van het binnenwater in hectometers, vermenigvuldigd met de bodemfactor voor de gemeente, bedoeld in artikel 12.

   

35. Maatstaf oeverlengte * bodemfactor gemeente * dichtheidsfactor

Voor de gemeente waarin binnenwater is gelegen als bedoeld in maatstaf 34: de uitkomst van de volgende berekening:

(oeverlengte + 2x oeverlengte in veen/ kleiveengebied) x bodemfactor gemeente x de dichtheidsfactor. De dichtheidsfactor bestaat uit het quotiënt van het aantal inwoners volgens maatstaf 2 en de som van de oppervlakten land en binnenwater volgens de maatstaven 16 en 19.

CBS

 

36. Maatstaf meerkernigheid

Het aantal woonkernen in de gemeente.

CBS

 

36a. Maatstaf grote woonkernen

In afwijking van artikel 1, onderdeel f, van het Besluit financiële verhouding 2001, worden voor deze maatstaf alleen de woonkernen meegeteld die ieder 500 adressen of meer omvatten.

CBS

 

37. Maatstaf meerkernigheid ∗ bodemfactor buitengebied

Het aantal woonkernen in de gemeente, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12 voor het gebied buiten de woonkernen.

   

38. Maatstaf bedrijven

Het aantal bedrijfsvestigingen in de gemeente.

CBS

 

38a. Maatstaf belastingcapaciteit niet-woningen

Het totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, als bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet en waarover naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar door de gemeente onroerende zaakbelastingen (Ozb) kan worden geheven. De maatstaf bedraagt 70% van de Ozb-waarde en wordt uitgedrukt in miljoenen euro’s. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Woz).

CBS

 

39. Maatstaf vast bedrag

Eén eenheid voor iedere gemeente.

   

40. Maatstaf vast bedrag Amsterdam

Eén eenheid voor de gemeente Amsterdam.

   

41. Maatstaf vast bedrag Rotterdam

Eén eenheid voor de gemeente Rotterdam.

   

42. Maatstaf vast bedrag Den Haag

Eén eenheid voor de gemeente Den Haag.

   

43. Maatstaf vast bedrag Utrecht

Eén eenheid voor de gemeente Utrecht.

   

44. Maatstaf vast bedrag Waddengemeenten

Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: één eenheid.

   

44a. Vast bedrag Baarle-Nassau

Eén eenheid voor de gemeente Baarle-Nassau

   

45. Herindelingsmaatstaf

Gemeenten die ingevolge een vastgesteld herindelingsadvies, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene regels herindeling, (Wet arhi), onderdeel uit kunnen gaan maken van een wijziging van de gemeentelijke indeling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet arhi, waarbij het totaal aantal gemeenten afneemt, komen gezamenlijk in aanmerking voor een bedrag in euro’s dat de uitkomst is van de volgende berekening:

[2.806.800* n1+ 66,61* (i1– i2)]* d1

Waarin:

n1 = de afname van het totaal aantal gemeenten ten gevolge van de wijziging van de gemeentelijke indeling;

i1 = het totaal aantal inwoners van de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling;

i2 = het aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling van de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeente met het grootste aantal inwoners;

d1 = de uitkeringsfactor die is vastgesteld voor het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling.

Het aldus berekende bedrag wordt uitgekeerd als volgt:

1. 20% in het uitkeringsjaar voorafgaand aan de datum van herindeling, in gelijke delen verdeeld over de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten;

2. Vanaf de datum van herindeling ontvangt de nieuwgevormde gemeente het deel dat resteert na aftrek van het totaal uitgekeerde bedrag in het uitkeringsjaar voorafgaand aan de datum van herindeling.

Het bedrag onder 2 wordt uitgekeerd in vier jaarlijks gecorrigeerde termijnen als volgt:

– 40% van het restbedrag wordt uitgekeerd in het uitkeringsjaar van de datum van herindeling;

– 20% van het restbedrag wordt uitgekeerd in elk van de drie daarop volgende uitkeringsjaren.

Correctie vindt plaats door de termijnen te delen door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar.

Indien de voorgenomen wijziging van de gemeentelijke indeling geen doorgang vindt wordt het restbedrag op nul gesteld en in het geval het daadwerkelijke aantal betrokken gemeenten bij de wijziging van de gemeentelijke indeling afwijkt van het aantal betrokken gemeenten op grond van het herindelingsadvies, vindt herberekening van het restbedrag plaats.

CBS

 

45a. Herindelingsmaatstaf bij splitsing van een gemeente

Gemeenten die ingevolge een vastgesteld herindelingsadvies, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene regels herindeling, (Wet arhi), onderdeel uit kunnen gaan maken van een wijziging van de gemeentelijke indeling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet arhi, waarbij delen van een op te heffen gemeente overgaan naar verschillende andere bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten (splitsing) en het totaal aantal gemeenten afneemt, komen gezamenlijk in aanmerking voor een bedrag in euro’s dat de uitkomst is van de volgende berekening:

[2.806.800* n1* (1+ n2*0,1)+ 66,61* i3] * d1

Waarin:

n1 = de afname van het totaal aantal gemeenten ten gevolge van de wijziging van de gemeentelijke indeling;

n2 = het aantal bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten, inclusief de opgesplitste gemeente;

i3 = het aantal inwoners van de opgesplitste gemeente per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling;

d1 = de uitkeringsfactor die is vastgesteld voor het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling.

Het aldus berekende bedrag wordt uitgekeerd als volgt:

1. 20% in het uitkeringsjaar voorafgaand aan de datum van herindeling, in gelijke delen verdeeld over de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten, inclusief de opgesplitste gemeente;

2. Vanaf de datum van herindeling ontvangt (ontvangen) de nieuwgevormde gemeente(n) het deel dat resteert na aftrek van het totaal uitgekeerde bedrag in het uitkeringsjaarjaar voorafgaand aan de datum van herindeling, verdeeld als volgt:

– 5% van het restbedrag komt toe aan de in de wet tot wijziging van de gemeentelijke indeling aangewezen algemene rechtsopvolger van de opgesplitste gemeente;

– de overige 95% van het restbedrag wordt als volgt over de nieuwgevormde gemeente(n) verdeeld:

[aantal ontvangen inwoners opgesplitste gemeente / (totaal aantal inwoners opgesplitste gemeente – aantal inwoners betrokken bij grenscorrectie(s) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet arhi)].

De onder 2 berekende bedragen worden in vier jaarlijks gecorrigeerde termijnen uitgekeerd:

– 40% wordt uitgekeerd in het uitkeringsjaar van de datum van herindeling;

– 20% wordt uitgekeerd in elk van de drie daarop volgende uitkeringsjaren.

Correctie vindt plaats door de termijnen te delen door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar.

Indien de voorgenomen wijziging van de gemeentelijke indeling geen doorgang vindt wordt het restbedrag op nul gesteld en in het geval het daadwerkelijke aantal betrokken gemeenten bij de wijziging van de gemeentelijke indeling afwijkt van het aantal betrokken gemeenten op grond van het herindelingsadvies, vindt herberekening van het restbedrag plaats.

CBS

 

Bijlage 4. Overgangsregeling 2001–2004 (bijlage bij artikel 27)

[Vervallen per 13-01-2006]

Naar boven