Derdebeslag onder de belastingdienst in verband met voorlopige teruggaven inkomstenbelasting

[Regeling vervallen per 01-01-2013.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 25-01-2001 t/m 31-12-2012

Derdebeslag onder de belastingdienst in verband met voorlopige teruggaven inkomstenbelasting

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
  • 1. Sinds kort wordt de belastingdienst – meer dan voorheen – geconfronteerd met derdebeslagen (al dan niet in vereenvoudigde vorm) die onder hem worden gelegd met het oog op uit te betalen voorlopige teruggaven in de inkomstenbelasting. Daarbij gaat het vooral om voorlopige teruggaven die zijn vastgesteld in verband met een of meer toegekende heffingskortingen. Op de voorlopige teruggaaf is sinds 1 januari 2001 de regeling van de beslagvrije voet (artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ook: Rv.)) van toepassing. In verband daarmee dient in het exploot c.q. de beschikking waarbij het beslag wordt gelegd, de beslagvrije voet te worden vermeld. In een aantal gevallen blijkt een beslagvrije voet van nul te zijn vermeld. Het hanteren van een beslagvrije voet van nul voor in Nederland wonende schuldenaren kan zich volgens het systeem van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alleen voordoen indien degene die recht heeft op de voorlopige teruggaaf voldoende overigens voor beslag vatbare periodieke inkomsten geniet waarop geen beslag is gelegd (artikel 475d, lid 6, Rv.). Elders zijn in de wetgeving (bijvoorbeeld in de Algemene bijstandswet) echter bepalingen opgenomen die ertoe strekken dat in voorkomend geval in het geheel geen beslagvrije voet geldt. In het systeem van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn voorts bepalingen opgenomen die ertoe strekken degene te wiens laste beslag is gelegd tenminste de beschikking te laten over de helft van de voor hem geldende beslagvrije voet. In dit verband wordt genoemd het beslag ten laste van de echtgenoot van de schuldenaar (artikel 475d, lid 3, Rv.) en het beslag ten laste van de schuldenaar die in gebreke blijft bij de nakoming van de krachtens artikel 475g, eerste lid, Rv. op hem rustende verplichting.

    Alhoewel voorop staat dat de belastingdienst als derdebeslagene in beginsel niet verantwoordelijk is voor de juistheid van de berekening van de beslagvrije voet, dient niet uit het oog te worden verloren dat een onjuiste berekening tot gevolg kan hebben dat de feitelijke inkomsten van belanghebbenden uitkomen onder het in Nederland geldende bestaansminimum. Vanuit de maatschappelijke verantwoordelijkheid die de belastingdienst als overheidsorgaan draagt, is het daarom gepast om voor situaties waarin daarvan sprake zou kunnen zijn een mate van zorgvuldigheid aan de dag te leggen die de rol van een andere derdebeslagene overstijgt.

    In verband met het voorgaande dient in situaties waarin beslag is gelegd op een voorlopige teruggaaf èn waarbij – zonder dat dit is toegelicht – een beslagvrije voet is gehanteerd die lager is dan de helft van de op grond van artikel 475d Rv. te hanteren beslagvrije voet, als volgt te worden gehandeld. De belastingdienst zal in dat geval de deurwaarder die resp. het bestuursorgaan dat het beslag heeft gelegd verzoeken de juistheid van de in het beslagexploot respectievelijk de beschikking vermelde beslagvrije voet uitdrukkelijk te bevestigen. Bedoeld verzoek strekt ertoe om degene die het beslag heeft gelegd ertoe te bewegen zich (nogmaals) te vergewissen van de juistheid van de in aanmerking te nemen beslagvrije voet. Een kopie van het verzoek waarbij de bevestiging wordt gevraagd, wordt ter informatie gezonden aan degene te wiens laste het derdebeslag is gelegd.

  • 2. Het komt ook voor dat derdebeslag (al dan niet in vereenvoudigde vorm) wordt gelegd ten laste van de partner van een schuldenaar. Deze beslagen kunnen slechts doel treffen indien tussen de partner en de schuldenaar een wettelijk regime van algehele gemeenschap van goederen geldt.

    Indien de belastingdienst het vermoeden heeft dat tussen de partner – te wiens laste het beslag is gelegd – en de schuldenaar geen regime van algehele gemeenschap van goederen geldt, dient hij de deurwaarder die resp. het bestuursorgaan dat het beslag heeft gelegd daarop te attenderen. Daarbij dient de deurwaarder c.q. het bestuursorgaan te worden gevraagd uitdrukkelijk te bevestigen dat het beslag ondanks het ontbreken van het genoemde regime toch voor rechtsgeldig moet worden gehouden. Een kopie van het verzoek waarbij de bevestiging wordt gevraagd, wordt ter informatie gezonden aan degene te wiens laste het derdebeslag is gelegd.

  • 3. Op grond van het bepaalde in artikel 475g Rv. is een deurwaarder die gerechtigd is tegen een schuldenaar beslag te leggen, bevoegd aan degene van wie hij vermoedt dat deze aan de schuldenaar periodieke betalingen verricht of schuldig is, te vragen of dat zo is. Ieder is verplicht hierop desgevraagd schriftelijk te antwoorden. Daarbij dienen de termijn van de betalingen en hun omvang te worden opgegeven alsmede eventuele daarop reeds gelegde beslagen. Omdat de voorlopige teruggave inkomstenbelasting sinds 1 januari 2001 geldt als een vordering tot periodieke betaling in de zin van artikel 475c Rv., valt ook de ontvanger voor wat betreft de voorlopige teruggave als bedoeld in artikel 13, tweede lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen onder het toepassingsbereik van voormeld artikel 475g Rv. De wettelijke geheimhoudingsplicht staat in dit geval niet aan beantwoording van een daartoe strekkend verzoek in de weg, omdat op grond van het geldende beleid (paragraaf 2.2.1 van het Voorschrift informatieverstrekking) van de geheimhoudingsplicht geen ontheffing behoeft te worden verleend indien een wettelijke bepaling tot het verstrekken van de gevraagde informatie verplicht. Van het laatste is i.c. sprake. Wèl mag van de deurwaarder of het bestuursorgaan die respectievelijk dat gerechtigd is beslag te leggen worden verlangd dat wordt gespecificeerd om welke betalingsverplichting (voorlopige teruggave) het gaat (artikel 475g Rv.). Bovendien zal uit het verzoek moeten blijken dát de deurwaarder resp. het bestuursorgaan gerechtigd is tot het leggen van beslag.

    De belastingdienst zal er in voorkomend geval eerst toe overgaan de door het beslag getroffen termijnen af te dragen aan de deurwaarder c.q. het bestuursorgaan, nadat hij de hiervoor bij 1 en 2 bedoelde bevestiging heeft ontvangen. Zolang de bevestiging niet is ontvangen worden deze termijnen in afwachting daarvan gereserveerd.

Naar boven