Rijkswet van 13 december 2000 tot goedkeuring van de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen
Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese
Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
(Trb. 1995, 289); van het op 27 september 1996 te Dublin totstandgekomen Protocol,
opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij
de Overeenkomst aangaande de bescherming van financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
(Trb. 1996, 330); van het op 29 november 1996 te Brussel totstandgekomen Protocol,
opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende
de prejudiciële uitlegging, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen,
van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese
Gemeenschappen (Trb. 1997, 40); en van het op 17 december 1997 te Parijs totstandgekomen
Verdrag inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale
zakelijke transacties (Trb. 1998, 54) (Goedkeuring van enkele verdragen inzake de
bestrijding van fraude en corruptie)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen
Overeenkomst, opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese
Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen,
het op 27 september 1996 te Dublin totstandgekomen Protocol, opgesteld op grond van
artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst aangaande
de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en het op
29 november 1996 te Brussel totstandgekomen Protocol, opgesteld op grond van artikel
K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de prejudiciële uitlegging,
door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, van de Overeenkomst aangaande
de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen alsmede het
op 17 december 1997 te Parijs totstandgekomen Verdrag inzake de bestrijding van omkoping
van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties, ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeven, alvorens het Koninkrijk daaraan kan
worden gebonden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen
zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: