Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang

[Regeling vervallen per 01-01-2004.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 23-11-2003 t/m 31-12-2003

Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, na overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 5, 42, tweede lid, 45, juncto 14, tweede lid, en 56 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. het besluit: het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid;

  • b. de Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • c. kinderopvang: het in georganiseerd verband tegen vergoeding verzorgen en opvoeden van kinderen van 0 jaar tot de leeftijd waarop het primair onderwijs eindigt door anderen dan de eigen ouders, pleeg- of stiefouders op uren dat ouders of verzorgers hiervoor niet beschikbaar zijn;

  • d. dagopvang: kinderopvang van kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 4 jaar;

  • e. buitenschoolse opvang: kinderopvang van kinderen in de leeftijd dat zij naar het primair onderwijs gaan met dien verstande dat naast verzorging en opvoeding ook toezicht en vrijetijdsactiviteiten worden aangeboden, waarbij in ieder geval opvang wordt geboden na school en in de schoolvakanties;

  • f. kindercentrum: kinderopvang buiten een gezinssituatie, alsmede kinderopvang binnen een gezinssituatie, indien de opvang betrekking heeft op gelijktijdig meer dan vier kinderen;

  • g. gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie, die tot stand komt door middel van een gastouderbureau en die betrekking heeft op gelijktijdig ten hoogste vier kinderen;

  • h. gastouderbureau: een organisatie die de bemiddeling van gastouderopvang tussen gastouders en ouders, pleeg- of stiefouders regelt;

  • i. koppeling: schriftelijke overeenkomst met ouder(s), pleeg- of stiefouder(s), waarin de omvang van de te bieden gastouderopvang is vastgelegd en waarbij die omvang minimaal gemiddeld vijf uren opvang per week omvat;

  • j. opvangplaats: aanbod van kinderopvang gedurende tenminste 1.050 uren buitenschoolse opvang dan wel 2.160 uren dagopvang per jaar in een kindercentrum of aanbod van gastouderopvang gedurende minimaal gemiddeld 5 uren per week waarbij het kindercentrum of het gastouderbureau door de gemeente gesubsidieerd wordt of waarbij de gemeente met het kindercentrum of het gastouderbureau een overeenkomst heeft gesloten tot het leveren van opvangplaatsen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

  • 1 Aan een gemeente kan een uitkering worden verstrekt ten behoeve van de in de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2003 gerealiseerde opvangplaatsen.

  • 2 Aan een gemeente kan een uitkering worden verstrekt ten behoeve van de in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 dan wel 31 december 2004 gerealiseerde opvangplaatsen.

  • 3 Onder gerealiseerde opvangplaatsen wordt verstaan:

    • a. de toename op 31 december 2002 van het aantal in exploitatie zijnde opvangplaatsen, waarbij buitenschoolse opvang wordt aangeboden, ten opzichte van het aantal op 31 december 1996, dan wel de toename van het aantal buitenschoolse opvangplaatsen op 31 december 2003 ten opzichte van 31 december 1996, voor zover die plaatsen nog niet zijn gerealiseerd op 31 december 2002, en

    • b. de toename op 31 december 2002 van het aantal in exploitatie zijnde opvangplaatsen, waarbij dagopvang wordt aangeboden, ten opzichte van het aantal op 31 december 1998, dan wel de toename van het aantal dagopvangplaatsen op 31 december 2003 ten opzichte van 31 december 1998, voor zover die plaatsen nog niet zijn gerealiseerd op 31 december 2002 en

    • c. de toename op 31 december 2003 dan wel 31 december 2004 van het aantal in exploitatie zijnde opvangplaatsen, ten opzichte van het aantal op 31 december 2002, die niet tevens opvangplaatsen zijn als bedoeld onder a of b, waarvoor reeds op grond van de artikelen 4, 4a of 4b juncto 6a een uitkering is verleend.

  • 4 Bij het bepalen van het aantal gerealiseerde opvangplaatsen blijven buiten beschouwing de opvangplaatsen die op 31 december 1996 in zoverre het buitenschoolse opvang betreft dan wel op 31 december 1998 in zoverre het dagopvang betreft, reeds in exploitatie waren bij kindercentra of bij gastouderbureaus die op die data door de gemeente niet werden gesubsidieerd of waarmee de gemeente geen overeenkomst tot het leveren van opvangplaatsen had gesloten.

  • 5 De uitkering wordt slechts verstrekt, voor zover de kinderopvang wordt gerealiseerd door een kindercentrum of door middel van gastouderopvang.

  • 6 De uitkering bestaat uit:

    • a. een bedrag van € 5939,22 per gerealiseerde opvangplaats als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b.

    • b. voor zover sprake is van buitenschoolse opvang vermeerderd met een bedrag van:

      • € 2 042,01 per opvangplaats die in 1997 is gerealiseerd,

      en

      • € 680,67 per opvangplaats die in 1998 is gerealiseerd,

      met dien verstande dat indien met de vermeerdering voor alle opvangplaatsen een bedrag van meer dan € 7 169 727,41 is gemoeid, de onder 1° en 2° genoemde bedragen met een zodanig percentage worden verlaagd dat het totaal van de vermeerderingen € 7 169 727,41bedraagt,

    • c. vermeerderd met een bedrag van ten hoogste € 2 949,57 per opvangplaats die uiterlijk 31 december 2001 is gerealiseerd en die de helft overschrijdt van het aantal opvangplaatsen waarvoor aan de gemeente op grond van de artikelen 3, 4, 4a en 4b een uitkering is verleend, met dien verstande dat indien met de vermeerdering voor alle opvangplaatsen een bedrag van meer dan € 41 634 334,83 is gemoeid, het bedrag per opvangplaats zodanig wordt verlaagd dat het totaal van de te verlenen vermeerderingen gelijk is aan € 41 634 334,83. Deze vermeerdering wordt verleend onder de voorwaarde dat de gemeente op 31 december 2002 90% gerealiseerd heeft van het aantal opvangplaatsen waarvoor de gemeente op grond van de artikelen 3, 4, 4a, 4b en 5, tweede lid, een uitkering is verleend,

    • d. vermeerderd met een bedrag van € 1768,60 per opvangplaats die uiterlijk 31 december 2002 is gerealiseerd en op 31 december 2003 nog in exploitatie is,

    • e. een bedrag van € 1841,65 per gerealiseerde opvangplaats als bedoeld in het derde lid, onderdeel c. Voor het aanvragen van de onder b en c bedoelde vermeerderingen van de uitkering wordt gebruik gemaakt van door de minister daartoe vastgestelde aanvraagformulieren.

  • 7 Een opvangplaats waarbij buitenschoolse opvang wordt aangeboden gedurende tenminste 1.050 uren per jaar wordt aangemerkt als één gerealiseerde opvangplaats.

  • 8 Bij het bepalen van het aantal gerealiseerde opvangplaatsen waarbij dagopvang wordt aangeboden, wordt een opvangplaats vermenigvuldigd met de in de onderstaande tabel aangegeven factor zoals deze behoort bij het aantal aangeboden uren dagopvang per jaar:

    • a. tenminste 2.850 en minder dan 3.240 uren per jaar: 1,3;

    • b. tenminste 3.240 en minder dan 6.120 uren per jaar: 1,5;

    • c. 6.120 of meer uren per jaar: 3,5.

  • 9 Bij het bepalen van het aantal gerealiseerde opvangplaatsen, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, waarbij gastouderopvang wordt aangeboden, wordt:

    • a. voor de vaststelling per 31 december 2002, het gemiddelde van het aantal koppelingen op 31 augustus 2002, 31 oktober 2002 en 31 december 2002 ten opzichte van het gemiddelde van het aantal koppelingen op 31 december 1996 en 31 maart 1997, in zoverre het buitenschoolse opvang betreft dan wel op 31 december 1998, 28 februari 1999 en 30 april 1999, in zoverre het dagopvang betreft, vermenigvuldigd met de factor 0,43;

    • b. voor de vaststelling per 31 december 2003, het gemiddelde van het aantal koppelingen op 31 augustus 2003, 31 oktober 2003 en 31 december 2003 ten opzichte van het gemiddelde van het aantal koppelingen op 31 december 1996 en 31 maart 1997, in zoverre het buitenschoolse opvang betreft dan wel op 31 december 1998, 28 februari 1999 en 30 april 1999, in zoverre het dagopvang betreft, vermenigvuldigd met de factor 0,43.

    Voor de toepassing van het vijfde lid, onder b, wordt bij het bepalen van het aantal gerealiseerde opvangplaatsen waarbij gastouderopvang wordt aangeboden, het gemiddelde van het aantal koppelingen op 31 augustus, 31 oktober en 31 december in 1997 respectievelijk 1998 vermenigvuldigd met 0,43.

    Voor de toepassing van het vijfde lid, onder c, wordt bij het bepalen van het aantal gerealiseerde opvangplaatsen waarbij gastouderopvang wordt aangeboden, het gemiddelde van het aantal koppelingen op 31 augustus 2001, 31 oktober 2001 en 31 december 2001 vermenigvuldigd met 0,43.

  • 10 Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel c, wordt bij het bepalen van het aantal gerealiseerde opvangplaatsen, waarbij gastouderopvang wordt aangeboden, de toename gemeten van het gemiddelde van het aantal koppelingen op 31 augustus 2003 dan wel 31 augustus 2004, 31 oktober 2003 dan wel 31 oktober 2004 en 31 december 2003 dan wel 31 december 2004 ten opzichte van het gemiddelde van het aantal koppelingen op 31 augustus 2002, 31 oktober 2002 en 31 december 2002, vermenigvuldigd met een factor 0,43. Bij de vaststelling van het gemiddelde aantal koppelingen, worden de koppelingen die betrekking hebben op opvangplaatsen als bedoeld in het derde lid onderdelen a of b, buiten beschouwing gelaten.

  • 11 Bij het bepalen van het aantal gerealiseerde opvangplaatsen waarbij buitenschoolse opvang wordt aangeboden, wordt het aantal opvangplaatsen waarvan de aangeboden uren opvang per jaar 1.650 of meer uren per jaar bedragen, vermenigvuldigd met 1,2.

Artikel 2a

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

De uitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verhoogd met een bedrag van € 71,59 voor elke opvangplaats, bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a en b, waarvoor een uitkering is verleend.

Artikel 2b

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

De uitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verhoogd met een bedrag van € 24,40 voor elke opvangplaats, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder c, waarvoor een uitkering is verleend.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

Het maximum aantal gerealiseerde opvangplaatsen waarvoor aan een gemeente in 1997 een uitkering wordt verleend, bedraagt:

de som van

  • 33,48 maal het aantal inwoners van 0 tot 20 jaar in de gemeente, zoals opgenomen in de tabel 'Leeftijdsopbouw per gemeente, 1 januari 1997' van de Maandstatistiek bevolking van het Centraal Bureau voor de Statistiek,

  • 8,01 maal het aantal huishoudens met een laag inkomen in de gemeente, zoals vermeld in kolom 3 van bijlage 7 van de circulaire van 23 juni 1997 van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken met kenmerk FO97/U875,

  • en 17,89 maal het aantal inwoners in de gemeente dat tot de minderheden behoort, waarmee bij de bevoorschotting van de algemene uitkering uit het gemeentefonds voor het uitkeringsjaar 1997 voor de betaalmaand juli 1997 is gerekend,

gedeeld door 8.000.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

  • 1 Voor de aanvraag van een in 1997 te verlenen uitkering wordt gebruik gemaakt van een door de Minister vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2 Indien de som van de in 1997 aangevraagde uitkeringen lager is dan € 71 924 164,25, kan de Minister het maximum aantal opvangplaatsen voor een gemeente verhogen.

  • 3 Indien een gemeente in 1997 in aanmerking wil komen voor een verhoging, doet zij daarvan op de aanvraag mededeling onder vermelding van het aantal opvangplaatsen van de gewenste verhoging.

  • 4 De verhoging bedraagt het gevraagde aantal, tenzij de som van de in 1997 aangevraagde uitkeringen vermeerderd met de som van de in dat jaar aangevraagde verhogingen meer is dan € 71 924 164,25. In dat geval bedraagt de verhoging voor een gemeente niet meer dan:

    • het voor betrokken gemeente overeenkomstig artikel 3 geldende maximum aantal opvangplaatsen,

    • gedeeld door de som van dit maximum van alle gemeenten die een verhoging aanvragen,

    • vermenigvuldigd met het totaal aantal opvangplaatsen dat in 1997 voor verhoging beschikbaar is.

Artikel 4a

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

  • 1 In 1998 kan een uitkering worden verleend aan een gemeente waaraan in 1997 geen uitkering is verleend. Een in 1997 aan een gemeente verleende uitkering kan in 1998 worden verhoogd.

  • 2 Het maximum aantal gerealiseerde opvangplaatsen waarvoor aan een gemeente in 1998 een uitkering kan worden verleend of waarvoor een in 1997 verleende uitkering kan worden verhoogd, bedraagt:

    de som van

    • 12,47 maal het aantal inwoners van 0 tot 20 jaar in de gemeente, zoals opgenomen in de tabel 'Leeftijdsopbouw per gemeente, 1 januari 1997' van de Maandstatistiek bevolking van het Centraal Bureau voor de statistiek,

    • 2,98 maal het aantal huishoudens met een laag inkomen in de gemeente, zoals vermeld in kolom 3 van bijlage 7 van de circulaire van 23 juni 1997 van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken met kenmerk FO97/U875,

    • en 6,66 maal het aantal inwoners in de gemeente dat tot de minderheden behoort, waarmee bij de bevoorschotting van de algemene uitkering uit het gemeentefonds voor het uitkeringsjaar 1997 voor de betaalmaand juli 1997 is gerekend,

    gedeeld door 9.300.

  • 3 Ten aanzien van gemeenten die per 1 januari 1998 een wijziging van de indeling dan wel een grenscorrectie hebben ondergaan, wordt het maximum aantal gerealiseerde opvangplaatsen voor 1998 berekend door toepassing van het vorige lid op de in 1997 bestaande gemeenten die per 1 januari 1998 een wijziging van de indeling dan wel een grenscorrectie hebben ondergaan, gecorrigeerd door toerekening naar rato van het aantal overgaande inwoners.

  • 4 Voor de aanvraag van een in 1998 te verlenen uitkering of van een verhoging van een in 1997 verleende uitkering, wordt gebruik gemaakt van een door de Minister daartoe vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 4b

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

  • 1 In 1999 kan een uitkering worden verleend aan een gemeente waaraan in 1997 en 1998 geen uitkering is verleend.

  • 2 Een in 1997 aan een gemeente verleende uitkering, die al dan niet in 1998 is verhoogd, en een in 1998 aan een gemeente verleende uitkering kunnen in 1999 worden verhoogd.

  • 3 Het maximum aantal gerealiseerde opvangplaatsen waarvoor aan een gemeente in 1999 een uitkering kan worden verleend of waarvoor een in 1997 of 1998 verleende uitkering in 1999 kan worden verhoogd, bedraagt:

    de som van

    • 109,13 maal het verwachte aantal inwoners van 0 tot 20 jaar per 1 januari 2003 in de gemeente, zoals berekend door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de hand van landelijke bevolkingsprognoses van het Centraal Bureau voor de Statistiek en verwachtingen omtrent de woningvoorraad,

    • 26,67 maal het aantal huishoudens met een laag inkomen in de gemeente, zoals verkregen van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waarbij de gegevens afkomstig zijn uit het Regionaal Inkomensonderzoek (RIO) 1996 en

    • 52,36 maal het aantal inwoners in de gemeente dat tot de minderheden behoort, waarmee bij de bevoorschotting van de algemene uitkering uit het gemeentefonds voor het uitkeringsjaar 1998 voor de betaalmaand december 1998 is gerekend,

    gedeeld door 11.968.

  • 4 Ten aanzien van gemeenten die per 1 januari 1999 een wijziging van de indeling dan wel een grenscorrectie hebben ondergaan, wordt het maximum aantal gerealiseerde opvangplaatsen voor 1999 berekend door toepassing van het derde lid op de in 1998 bestaande gemeenten die per 1 januari 1999 een wijziging van de indeling dan wel een grenscorrectie hebben ondergaan, gecorrigeerd door toerekening naar rato van het aantal overgaande inwoners.

  • 5 Voor de aanvraag van een in 1999 te verlenen uitkering of van een verhoging van een in 1997 of 1998 verleende uitkering, wordt gebruik gemaakt van een door de Minister daartoe vastgesteld aanvraagformulier.

  • 6 Indien de som van de in 1999 aangevraagde uitkeringen lager is dan € 243 498 463,95 kan de Minister het maximum aantal opvangplaatsen voor een gemeente verhogen.

  • 7 Indien een gemeente in 1999 in aanmerking wil komen voor een verhoging, doet zij daarvan op de aanvraag mededeling onder vermelding van het aantal opvangplaatsen van de gewenste verhoging.

  • 8 Voor een verhoging als bedoeld in het zesde lid, komen bij voorrang in aanmerking de gemeenten, genoemd in de bijlage bij deze regeling, en vervolgens zo mogelijk ook de overige gemeenten.

  • 9 De verhoging bedraagt het gevraagde aantal, tenzij de som van de in 1999 aangevraagde uitkeringen vermeerderd met de som van de in dat jaar aangevraagde verhogingen meer is dan € 243 498 463,95. In dat geval bedraagt de verhoging voor een gemeente niet meer dan:

    • het voor de betrokken gemeente overeenkomstig het derde lid geldende maximum aantal opvangplaatsen,

    • gedeeld door de som van dit maximum van alle gemeenten die een verhoging aanvragen,

    • vermenigvuldigd met het totaal aantal opvangplaatsen dat in 1999 voor verhoging beschikbaar is.

Artikel 4c

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

Een in 1997, 1998 of 1999 aan een gemeente verleende uitkering, de wijzigingen hiervan in verband met grenscorrecties, wordt verhoogd met een bedrag van € 1768,60 voor iedere opvangplaats die een gemeente op grond van artikelen 3, 4, 4a, 4b en 5, tweede lid, op 31 december 2002 heeft gerealiseerd en die op 31 december 2003 nog in exploitatie is.

Artikel 4d

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

  • 1 Het maximaal aantal opvangplaatsen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder c, waarvoor aan gemeenten een uitkering kan worden verleend, bedraagt 10.000.

  • 2 Verlening van een uitkering, als bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op grond van aanvraag, met dien verstande dat, indien het totaal der aanvragen meer dan 10.000 opvangplaatsen betreft, toekenning zal plaatsvinden evenredig aan de behoefte aan kinderopvang per gemeente, zoals die is vastgesteld in het Gemeentelijk Ramingsmodel Kinderopvang, SCP, 2002.

  • 3 Voor de aanvraag van een uitkering, als bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van een door de Minister daartoe vastgesteld aanvraagformulier. De aanvraag wordt voor 15 november 2002 ingediend bij de Minister.

  • 4 Voor de aanvraag van verlenging van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van het mede hiertoe door de minister vastgesteld verantwoordingsformulier, bedoeld in artikel 6. Dit formulier wordt uiterlijk 31 januari 2004 aan alle gemeenten verstrekt en dient uiterlijk 31 oktober 2004 door de minister te zijn ontvangen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

  • 1 De Minister verstrekt de volgende voorschotten op een verleende uitkering:

    • a. in december 1997 een bedrag van € 907,56 voor elke opvangplaats waarvoor in 1997 een uitkering is verleend;

    • b. in 1998 een bedrag van € 1 724,36 voor elke opvangplaats waarvoor in 1997 een uitkering is verleend, vermeerderd met een bedrag van € 1 043,69 voor elke opvangplaats waarvoor in 1998 krachtens artikel 4a een uitkering is verleend of een in 1997 verleende uitkering is verhoogd;

    • c. in 1999 een bedrag van € 1 588,23 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens de artikelen 3 en 4 of 4a een uitkering is verleend of verhoogd, vermeerderd met een bedrag van € 436,54 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens artikel 4b een uitkering is verleend of verhoogd;

    • d. in 2000 een bedrag van € 454,23 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens de artikelen 3 en 4 een uitkering is verleend, vermeerderd met:

      • 1°. een bedrag van € 1 639,05 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens artikel 4a een uikering is verleend of verhoogd,

      • 2°. een bedrag van € 995,59 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens artikel 4b een uitkering is verleend of verhoogd,

      • 3°. 25% van het bedrag waarvoor krachtens artikel 2, vijfde lid, onder b, een uitkering is verhoogd;

      • 4°. het bedrag gelijk aan € 8 553 757,07 gedeeld door het aantal opvangplaatsen waarvoor krachtens artikel 2, vijfde lid, onder c, een uitkering is verhoogd met een maximum van € 2 949,57 per opvangplaats;

    • e. in 2001 een bedrag van € 578,57 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens de artikelen 3 en 4 een uitkering is verleend, vermeerderd met:

      • 1°. een bedrag van € 780,50 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens artikel 4a een uitkering is verleend of verhoogd,

      • 2°. een bedrag van € 1.795,15 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens artikel 4b een uitkering is verleend of verhoogd,

      • 3°. 25% van het bedrag waarvoor krachtens artikel 2, vijfde lid, onder b, een uitkering is verhoogd;

      • 4°. het bedrag waarmee krachtens artikel 2, vijfde lid, onder c, een uitkering is verhoogd, verminderd met het bedrag bedoeld in het eerste lid, onder d, onderdeel 4°;

    • f. in 2002 een bedrag van € 570,40 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens de artikelen 3 en 4 een uitkering is verleend, vermeerderd met:

      • 1°. een bedrag van € 771,88 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens artikel 4a een uitkering is verleend of is verhoogd,

      • 2°. een bedrag van € 2.596,08 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens artikel 4b een uitkering is verleend of is verhoogd,

      • 3°. 50% van het bedrag waarvoor krachtens artikel 2, vijfde lid, onder b, een uitkering is verhoogd.

    • g. in 2003 een bedrag van € 1768,60 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens de artikelen 3 en 4 een uitkering is verleend, vermeerderd met:

      • 1e. een bedrag van € 24,40 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens artikel 4c een uitkering is verleend of is verhoogd

      • 2e. een bedrag van € 24,40 voor elke opvangplaats waarvoor krachtens artikel 4d een uitkering is verleend of is verhoogd.

    • h. in 2003 een bedrag van € 73,05 voor elke opvangplaats waarvoor op grond van de artikelen 3, 4a en 4b een uitkering is verleend of verhoogd,

    • i. in 2003 een bedrag van € 73,05 voor elke opvangplaats waarvoor op grond van artikel 4d een uitkering is verleend of verhoogd.

  • 2 Indien op grond van tussentijds door gemeenten verstrekte informatie blijkt dat de opvangplaatsen waarvoor een uitkering is verleend voor een deel niet zullen worden gerealiseerd, worden aanvragen van gemeenten die meer opvangplaatsen kunnen realiseren dan het aantal op grond waarvan een uitkering is verleend in behandeling genomen. Daartoe zal de Minister tegelijkertijd met het verzoek aan de gemeenten om aan te geven in hoeverre zij het in de vorige volzin genoemde aantal opvangplaatsen kunnen realiseren, gemeenten in de gelegenheid stellen een verhoging aan te vragen. Artikel 4b, vijfde, zevende en negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De op grond van het tweede lid vrijgekomen middelen worden vermeerderd met € 6 216 788,96. Indien het totaal van de vermeerderingen als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onderdeel b, minder bedraagt dan € 7 169 727,41, wordt dit mindere eveneens toegevoegd aan de op grond van het tweede lid vrijgekomen middelen.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

Voor de verantwoording, bedoeld in artikel 50 van het besluit, worden gegevens verstrekt op een door de Minister vastgesteld verantwoordingsformulier.

Artikel 6a

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

De Minister kan de uitkering wijzigen in verband met wijziging van de indeling van gemeenten of grenscorrecties.

Artikel 6b

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

Aanvragen voor een vermeerdering van een uitkering als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onder b, worden uiterlijk 1 oktober 2000 bij de Minister ingediend.

Artikel 6c

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

Aanvragen voor een vermeerdering van een uitkering als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onder c, worden voor 1 november 2000 bij de Minister ingediend.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2004, met dien verstande dat zij tot en met 31 december 2004 van toepassing blijft op de uitkering, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, en van toepassing blijft op de financiële verantwoording en vaststelling van op grond van die regeling verleende uitkeringen.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

voornoemd,

Erica Terpstra

Bijlage behorende bij artikel 4b, achtste lid, van de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang

[Regeling vervallen per 01-01-2004]

Gemeenten bedoeld in artikel 4b, achtste lid:

  • - Almelo;

  • - Amsterdam;

  • - Arnhem;

  • - Breda;

  • - Den Haag;

  • - Deventer;

  • - Dordrecht;

  • - Eindhoven;

  • - Enschede;

  • - Groningen;

  • - Haarlem;

  • - Heerlen;

  • - Helmond;

  • - Hengelo (Ov);

  • - 's-Hertogenbosch;

  • - Leeuwarden;

  • - Leiden;

  • - Maastricht;

  • - Nijmegen;

  • - Rotterdam;

  • - Schiedam;

  • - Tilburg;

  • - Utrecht;

  • - Venlo;

  • - Zwolle.

Naar boven