Uitvoeringsregeling BSE 2000-I

[Regeling vervallen per 11-06-2005.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 14-04-2001 t/m 10-06-2005

Uitvoeringsregeling BSE 2000-I

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 3, tweede lid, 5, en 6, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s,

Besluit:

Artikel II

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

  • 1 Als programma als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s wordt vastgesteld het programma opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A.

  • 2 Voor de in bijlage 1 opgenomen onderdelen van het programma worden de subsidieplafonds vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in bijlage 1, onder B.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde bedragen zijn beschikbaar voor aanvragen die zijn ontvangen in de in bijlage 1, onder C opgenomen perioden.

  • 4 De bedragen voor de onderdelen A. (SPIRIT), C. (Energiebesparing in bedrijven in de glastuinbouw, de bloembollen- en de paddestoelensector), en D. (NECST) van bijlage 1, onder A worden verdeeld op de wijze zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s. De bedragen voor onderdeel B. (TENDEM) van bijlage 1, onder A worden verdeeld op de wijze zoals omschreven in artikel 9, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s.

Artikel III

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel IV

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling BSE 2000-I

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

‘s-Gravenhage, 24 maart 2000

De

Minister

van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Energiebesparing in industriële en agrarische bedrijven en algemene energieconversie 2000

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma energiebesparing in industriële en agrarische bedrijven en algemene energieconversie 2000 is het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van energiebesparende methoden en technieken en van duurzame energie in industriële en agrarische bedrijven, en de verbetering van het energievoorzieningsysteem.

Het programma omvat de volgende onderdelen:

  • A. Ontwikkeling en implementatie van innovatieve energiebesparende technieken voor industriële toepassingen (SPIRIT);

  • B. Demonstratie en marktintroductie van innovatieve energiebesparende technieken in de industrie (TENDEM);

  • C. C. Energiebesparing in bedrijven in de glastuinbouw, de bloembollen- en de paddestoelensector;

  • D. Nieuwe energieconversiesystemen en -technologieën (NECST).

Beoordelingsaspecten (niet van toepassing op onderdeel B)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstelling van het programma, wordt bepaald door algemene aspecten en door onderdeelspecifieke aspecten.

De algemene aspecten zijn:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de nieuwheid van het project;

  • c. de potentiële energieverdienste van het project;

  • d. de milieuverdienste van het project;

  • e. de projectkosten in relatie tot de potentiële bijdrage van het project aan de doelstelling van het programma;

  • f. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid;

  • g. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt;

  • h. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • i. de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager of van anderen;

  • j. de mate waarin wordt samengewerkt met andere (markt)partijen, bijvoorbeeld in technologieclusters of in marktclusters;

  • k. indien van toepassing, de mate waarin wordt bijgedragen aan de realisatie van de doelstelling van een Meerjaren Afspraak (MJA).

De onderdeelspecifieke aspecten worden voor zover van toepassing hierna per onderdeel aangegeven.

Toelichting op de bovengenoemde algemene aspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

ad a. Indien de slaagkans van een project te gering wordt geacht, zal het verlenen van subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische, juridische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.

ad b. Onder het nieuwheidcriterium wordt in dit programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe technologieën,

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën.

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen.

ad d. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin CO2-emissies worden vermeden;

  • -

    de mate waarin emissies van andere milieubelastende stoffen worden gereduceerd;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingen van milieueffecten van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

ad e. De projectkosten worden getoetst aan de mogelijke energieverdienste. Hiertoe worden de projectkosten onder andere beoordeeld in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad g. Naast de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel, het organiseren van een workshop of het openstellen van technologie voor derden, wordt hierbij met name aandacht besteed aan de participatie van relevante partijen in het project.

ad h. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of product.

ad i. Van belang is dat projecten zoveel mogelijk aansluiten op reeds eerder door de aanvrager of door anderen gegenereerde kennis en dat voor wat betreft haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten doublures worden vermeden.

Onderdeel A. Ontwikkeling en implementatie van innovatieve energiebesparende technieken voor industriële toepassingen (SPIRIT)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van dit onderdeel is de ontwikkeling en implementatie van nieuwe energiebesparende technologieën in de industrie. Het onderdeel richt zich op een structurele jaarlijkse energiebesparing van 10 PJ in 2002.

Voorts heeft dit onderdeel als doel het ontsluiten van een energiebesparingspotentieel door onderzoek en ontwikkeling van doorbraaktechnologieën, waarbij het zich richt op het ontsluiten van een potentieel van 70 PJ in 2010.

Projecten worden mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing en het herhalingspotentieel van het specifieke project of product. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de direct uit het project volgende besparing en de vervolgbesparing door replicatie en structurele effecten.

Dit onderdeel omvat twee aandachtsgebieden:

  • 1. stimulering van de introductie en implementatie van energiebesparende technologieën die reeds voor de industrie beschikbaar zijn of vóór 2003 beschikbaar komen;

  • 2. stimulering van onderzoek en ontwikkeling van technologieën, die een doorbraak in de industriële energiebesparing kunnen realiseren en die vóór 2010 voor de industrie beschikbaar kunnen komen.

Deze stimulering geschiedt vooral door het wegnemen van (niet-technologische) drempels.

De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn (markt-) onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten alsmede daarmee samenhangende praktijkexperimenten, kennisoverdrachtsprojecten en marktintroductieprojecten, die hieraan een aantoonbare bijdrage leveren en die bij voorkeur gericht zijn op de volgende aandachtsgebieden:

  • -

    procesbesturing en meet- en regeltechnieken;

  • -

    droogtechnieken;

  • -

    scheidingstechnologieën;

  • -

    restwarmtetechnologieën en procesintegratie;

  • -

    warmte-overdrachtstechnieken;

  • -

    verlichting van fabriekshallen.

  • -

    procesintensificatie en reactorontwerp;

  • -

    processynthese;

  • -

    geavanceerde katalysatoren.

Aan de doelstelling van dit onderdeel van het programma kunnen met name bijdragen:

  • -

    individuele bedrijven;

  • -

    brancheverenigingen;

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • -

    leveranciers en fabrikanten van productie-apparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen;

  • -

    adviesbureaus.

Onderdeel B. Demonstratie en marktintroductie van innovatieve energiebesparende technieken in de industrie (TENDEM)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van dit onderdeel is het bevorderen van de toepassing van innovatieve energiebesparende technieken in de industrie.

Hiertoe richt dit onderdeel zich op de totstandkoming van demonstratie- en marktintroductieprojecten gericht op deze toepassingen. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke energiebesparing in relatie tot de verstrekte subsidie en naar een zo groot mogelijke voorbeeldwerking en navolging van de betreffende projecten. Ook andere besparingen, die naar een besparing op primair energiegebruik herleid kunnen worden en eenduidig aan het project kunnen worden toegerekend kunnen in dit kader als energiebesparing worden aangemerkt.

Dit onderdeel wordt uitgevoerd in de vorm van een tweetal oproepen voor het indienen van projectvoorstellen (tenders).

De projecten die voor subsidie in aanmerking komen dienen in ieder geval te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • -

    het project dient dusdanig innovatief en reproduceerbaar te zijn dat het binnen Nederland een voorbeeldfunctie op het gebied van verbetering van de energie-efficiency vervult;

  • -

    de verwachte energiekostenbesparing die in het kader van de uitvoering van het project gerealiseerd wordt, dient in verhouding tot de geraamde projectkosten dusdanig te zijn, dat het project om die reden rendabel is te achten;

  • -

    terzake van het project mogen door de aanvrager ten tijde van de aanvraag nog geen verplichtingen zijn aangegaan, met uitzondering van voorbereidingskosten die naar het oordeel van Novem niet bepalend zijn voor het al dan niet doorgaan van het project;

  • -

    de aanvrager is een ondernemer of een samenwerkingsverband van ondernemers;

  • -

    het project dient te worden uitgevoerd in een bedrijfstak die onderdeel uitmaakt van de categorie bedrijven die in de Standaardbedrijfsindeling 1993 van het Centraal Bureau voor de Statistiek is ingedeeld in de hoofdgroepen 15 tot en met 37, alsmede:

    • a. industriële wasserijen (code 93011 en 93012);

    • b. koelhuizen (code 63122);

    • c. aardolie- en gaswinning (code 1110);

    in het geval van een samenwerkingsverband dient tenminste één van de deelnemers aan dat samenwerkingsverband tot één van deze categorieën bedrijven te behoren;

  • -

    het project dient gericht te zijn op het aanbrengen van wijzigingen in productie- en ondersteunende processen met het doel de energie-efficiency te verbeteren.

Aanvragen die aan de wettelijke voorschriften en aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen, worden beoordeeld en gerangschikt door een onafhankelijke adviescommissie.

Deze rangschikking vindt plaats op basis van een vergelijking van de geschiktheid van de projecten om bij te dragen aan de doelstelling van dit onderdeel van het programma aan de hand van:

  • 1. de verwachte energiebesparing die in het kader van dat project zal worden gerealiseerd in relatie tot de voor het project gevraagde subsidie (hoe hoger het aantal jaarlijks bespaarde kubieke meters aardgas of het equivalent daarvan per gulden gevraagde subsidie, hoe hoger de rangschikking);

  • 2. het perspectief op energiebesparing elders in Nederland dat door een verwachte navolging van het project aanwezig is in relatie tot de voor het project gevraagde subsidie (hoe groter het perspectief op energiebesparing in Nederland, uitgedrukt in het aantal jaarlijkse bespaarde kubieke meters aardgas of het equivalent daarvan per gulden gevraagde subsidie, hoe hoger de rangschikking).

Bij de rangschikking zal de factor die uit het eerste criterium voortvloeit tweemaal zo zwaar wegen als de factor die voortvloeit uit het tweede criterium.

De subsidieverlening geschiedt overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s. De subsidie bedraagt niet meer dan de gevraagde subsidie en bedraagt ten hoogste f 1.000.000,00 per project.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

1. Bij de berekening van de energiebesparing in het kader van dit onderdeel worden de volgende equivalenten toegepast:

  • -

    1 kWh elektriciteit komt overeen met 0,28 kubieke meter aardgas;

  • -

    1000 liter huisbrandolie komt overeen met 1200 kubieke meter aardgas;

  • -

    1 ton stookolie komt overeen met 1300 kubieke meter aardgas;

  • -

    1 ton steenkool komt overeen met 925 kubieke meter aardgas.

2. Het aanbrengen van wijzigingen in productie- en ondersteunende processen met het doel de energie-efficiency te verbeteren, kan plaatsvinden door:

  • a. het koppelen of samenvoegen van industriële processtromen, al of niet met aanpassing van de procesparameters, teneinde een optimalisatie van energiestromen in het bedrijf van de aanvrager of tussen bedrijven van de aanvrager(s) te verkrijgen (procesintegratie), of

  • b. het benutten van energie uit afvalstromen, eventueel gecombineerd met het opwaarderen van de temperatuur naar een bruikbaar niveau, of

  • c. het toepassen van vernieuwende productie- of procestechnologieën, waaronder tevens begrepen dematerialisatie, het gebruik van hernieuwbare grondstoffen en het op een energie-efficiëntere wijze voldoen aan milieueisen, of

  • d. het verbeteren van de besturing van productieprocessen, al of niet met gebruik van automatiseringsapparatuur (automatische regelapparatuur) en nieuwe sensortechnologieën, of

  • e. het op een systematische wijze beheren en besturen van het energiegebruik en de energiekosten, zodanig dat procesinformatie, bijvoorbeeld door het gebruik van procescomputers, direct ter beschikking staat en waarbij door de invoering van energiebeheer een energie-efficiencyverbetering nagestreefd wordt, of

  • f. het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande productie- of procestechnologieën, of

  • g. het aanpassen van de interne infrastructuur met inbegrip van industriële samenwerking ter verbetering van logistiek en transport, of

  • h. het vervangen van een energiedrager door een andere energiedrager waarbij, berekend overeenkomstig het hierboven onder 1. bepaalde, een verlaging van primair energiegebruik bereikt wordt, of

  • i. het toepassen van duurzame energieconcepten.

3. Onder het verbeteren van de energie-efficiency wordt verstaan het verbeteren van de verhouding tussen de hoeveelheid gebruikte energie en de hoeveelheid geproduceerd product door:

  • a. een verlaging in het energiegebruik bij gelijkblijvende productiegrootte; of

  • b. een verhoging in de hoeveelheid geproduceerd product bij gelijkblijvend energiegebruik; of

  • c. een combinatie van a en b.

Onderdeel C. Energiebesparing in bedrijven in de glastuinbouw, de bloembollen- en de paddestoelensector

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het algemene doel van dit onderdeel is de realisatie van een grotere energie-efficiency in de agrarische sector, met name bij de individuele agrariërs, ter ondersteuning van het overheidsbeleid om te komen tot 33% verbetering van de energie-efficiency in de periode 1995 - 2020 en een toename van het aandeel duurzaam opgewekte energie in de energievoorziening tot 10% in diezelfde periode. Dit onderdeel bestaat uit drie subonderdelen.

1. Glastuinbouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

In het Uitvoeringsprogramma Glastuinbouw en Milieu 2000-2004 van de Stuurgroep Glastuinbouw en Milieu is rekening gehouden met de Meerjarenafspraak Energie Glastuinbouw. Belangrijke thema’s voor 2000 zijn: voorlichting, onderzoek, demonstratie en kennisoverdracht.

In het Convenant Glastuinbouw en Milieu is een doelstelling aangegeven, die bestaat uit een energie-efficiency verbetering van 65% in 2010 ten opzichte van 1980 en het realiseren van 4% duurzame energie in 2010 ten opzichte van 1995. Via dit Convenant wordt een omslag gemaakt van sectordoelen naar individuele energieprestaties per bedrijf.

Projecten dienen bij voorkeur aan te sluiten bij het hierboven genoemde Uitvoeringsprogramma Glastuinbouw en Milieu 2000-2004 en, voor wat betreft kennisontwikkeling, bij het Meerjarenprogramma onderzoek energiebesparing 1998 - 2008 van de Stuurgroep MJA-E, met de titel ‘Minder energie door meer energieonderzoek’.

Kennisontwikkeling

Projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking kunnen komen dienen een bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van kennis en het bevorderen van de praktijktoepassing van energiezorg, energiebesparende technieken en duurzame energiebronnen in de glastuinbouw. De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten gericht op het terugdringen van het energiegebruik. De projecten dienen betrekking te hebben op de volgende thema’s:

  • -

    plantenveredeling (vooral bij siergewassen);

  • -

    ontvochtiging en klimaatbeheersing; hierbij gaat de voorkeur uit naar projecten op het gebied van:

  • -

    het meten en verbeteren van de horizontale en verticale klimaatverdeling in de kas;

  • -

    geavanceerde klimaatbesturing op basis van optimalisatie van de temperatuur, de luchtvochtigheid en het CO2-gehalte;

  • -

    verbreding van de toepassingsmogelijkheden van temperatuurintegratie;

  • -

    ontwikkeling van softsensors;

  • -

    het vaststellen van marginale waarden voor CO2-dosering;

  • -

    onderzoek naar de relatie tussen klimaat, kwaliteit en productie;

  • -

    innovatieve kas- en teeltconcepten; hierbij gaat de voorkeur uit naar projecten op het gebied van innovatieve isolerende dekmaterialen (dubbelglas, aerogels, coatings en regelbare systemen) en (semi)gesloten kasconcepten;

  • -

    energievoorziening en -opwekking; hierbij gaat de voorkeur uit naar projecten op het gebied van de toepassing van innovatieve energieconversietechnieken en optimalisering van de huidige warmte- en elektriciteitsvoorziening (clustering, warmte van derden, optimalisering buffergebruik) en duurzame energie;

  • -

    onderzoek gericht op beïnvloeding van de gedragsfactoren voor de toepassing van energiebesparende opties.

De voorkeur gaat uit naar aanvragen waarbij meerdere samenhangende deelprojecten als één project worden ingediend en waarbij een penvoerder namens een aantal medeaanvragers de coördinatie uitvoert.

Voorlichtingsactiviteiten op bedrijfsniveau

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn kennisoverdrachtprojecten gericht op voorlichting over de inventarisatie en implementatie van energiebesparende opties bij bedrijven en de begeleiding van deze bedrijven daarbij. Voor de glastuinbouw bij voorkeur door toepassing van de drietrapsvoorlichtingsproducten, zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma Glastuinbouw en Milieu 2000-2004.

Demonstratie en kennisoverdracht

Projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen dienen een significante bijdrage te leveren aan het bevorderen van de praktijktoepassing van energiezorg, energiebesparende technieken en duurzame energiebronnen.

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn:

  • -

    praktijkexperimenten en demonstratieprojecten die zijn gericht op een betere benutting van licht en energie door planten d.m.v. veredeling, energiezuinige ontvochtigingstechnieken en klimaatbeheersing, innovatieve kas- en teeltconcepten (inclusief nieuwe dekmaterialen), energievoorziening en opwekking en duurzame energiebronnen;

  • -

    kennisoverdrachtprojecten die tot doel hebben om via het gebruik van nieuwe media en via onderwijs en scholing innovatieve kennis over verbetering van de energie-efficiency en de mogelijkheden voor toepassing van duurzame energie over te dragen aan intermediairen (toeleveranciers, kassenbouwers, installateurs en voorlichters) alsmede aan groepen tuinders.

2. Bloembollen

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subonderdeel bloembollen richt zich op de doelstellingen van de meerjarenafspraak (MJA) met de bloembollensector. Deze MJA heeft tot doel de energie-efficiency te verbeteren met 22% in 2005 ten opzichte van het referentiejaar 1995. Tevens wordt in de MJA gestreefd naar een aandeel van duurzaam opgewekte energie op het totale energieverbruik van 4 %.

Projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking kunnen komen dienen een bijdrage te leveren aan het realiseren van de doelstellingen van de MJA in de bloembollensector. Projecten dienen bij voorkeur aan te sluiten bij het meerjaren-programma 1999-2003 en het jaarplan 2000 die in het kader van de MJA in de bloembollensector zijn opgesteld.

Voorlichtingsactiviteiten op bedrijfsniveau

De doelstelling van dit onderdeel is bedrijven te ondersteunen bij het opstellen van hun energiebesparingsplannen (EBP’s) en bij het realiseren van de in hun EBP gestelde doelen.

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn kennisoverdrachtprojecten gericht op voornoemde doelstelling. Projecten gericht op de begeleiding van grote groepen telers genieten de voorkeur.

Onderzoek, technologische ontwikkelingen en kennisoverdracht

Projecten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen dienen een significante bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van kennis en het bevorderen van de praktijktoepassing van energiebeheer en energiebesparende technieken in de bloembollen- en bolbloementeelt.

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten alsmede praktijkexperimenten op het gebied van de toepassing van energiemanagement, klimaatregeling en energiebesparende technische maatregelen alsmede bij de teelt, preparatie, broeierij en bewaring van bloembollen.

Duurzame energie

Projecten die voor subsidie in aanmerking komen dienen een significante bijdrage te leveren aan de demonstratie van de toepassing van duurzame energiebronnen in de teelt, preparatie, broeierij en bewaring van bloembollen.

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn demonstratieprojecten op het gebied van de toepassing van wind- en zonne-energie bij de teelt, preparatie, broeierij en bewaring van bloembollen.

3. Paddestoelen

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subonderdeel paddestoelen richt zich op de doelstellingen van de meerjarenafspraak (MJA) met de paddestoelensector. Deze MJA heeft tot doel de energie-efficiency te verbeteren met 20% in 2005 ten opzichte van het referentiejaar 1995. Tevens wordt in de MJA’s gestreefd naar een aandeel van duurzaam opgewekte energie op het totale energieverbruik van 5%.

Projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking kunnen komen dienen een bijdrage te leveren aan het realiseren van de doelstellingen van de MJA in de paddestoelensector. Projecten dienen bij voorkeur aan te sluiten bij het meerjaren-programma 19992003 en het jaarplan 2000 die in het kader van de MJA in de paddestoelensector zijn opgesteld.

Onderzoek, technologische ontwikkelingen en kennisoverdracht

Projecten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen dienen een significante bijdrage te leveren aan het ontwikkelen van kennis en het bevorderen van de praktijktoepassing van energiebeheer, energiebesparende technieken en duurzame energiebronnen in de teelt van champignons.

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten alsmede praktijkexperimenten op het gebied van de toepassing van energiemanagement, klimaatregeling, energiebesparende technische maatregelen en duurzame energiebronnen bij de teelt van champignons.

Demonstratie

Projecten die voor subsidie in aanmerking komen dienen een significante bijdrage te leveren aan de verspreiding van kennis over en het demonstreren van de praktijktoepassing van energiebeheer, energiebesparende technieken en duurzame energiebronnen in de teelt van champignons.

De voornaamste soorten projecten die voor subsidie in aanmerking komen zijn demonstratieprojecten (op praktijkbedrijven) op het gebied van de toepassing van energiemanagement, energiebesparende technische maatregelen en duurzame energiebronnen bij de teelt van champignons.

Aan de doelstellingen van dit onderdeel kunnen met name bijdragen:

  • -

    instellingen en bureaus voor (praktijkgericht) onderzoek;

  • -

    bureaus gespecialiseerd in voorlichting;

  • -

    energiebedrijven;

  • -

    overkoepelende en regionale stands- en vakorganisaties;

  • -

    instellingen en bureaus voor praktijk- en beroepsonderwijs;

  • -

    verenigingen voor bedrijfsontwikkeling (studieclubs);

  • -

    adviesbureau’s;

  • -

    installateurs, leveranciers en fabrikanten van kassen, bollenschuren, teeltcellen en bedrijfsuitrusting;

  • -

    telers en verenigingen van telers (met name voor demonstratieprojecten en praktijkexperimenten en dan alleen in samenwerking met een van de voornoemde organisaties of bedrijven);

  • -

    overkoepelende en regionale stands- en vakorganisaties.

Onderdeel D. Nieuwe energieconversie-systemen en -technologieën (NECST)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op de ontwikkeling van nieuwe energieconversie-systemen en -technologieën. Daarbij gaat het met name om:

  • -

    technologische ontwikkeling voor decentrale energieconversie-systemen en -technologieën;

  • -

    systeemverkenningen van de hierbij behorende energie-infrastructuur.

Hiermee wordt beoogd het energievoorzieningsysteem te verbeteren. Een aantal ontwikkelingen en verkenningen kan in het kader van NECST ondersteund worden om de beoogde verbetering binnen bereik te brengen. Daarbij wordt getoetst op de te bereiken energiebesparing, dat wil zeggen de besparing per toepassing (de technologie) en het aantal toepassingen. Dit betekent dat dit onderdeel zich richt op het traject dat doorlopen moet worden tot commercieel succes.

De doelstelling van het onderdeel is om door middel van de ondersteunde projecten zicht te geven op een totale energiebesparing van ca 20 PJ/j in 2010.

Tevens richt NECST zich op het aangeven van mogelijkheden voor inpassing van nieuwe en verbeterde energieconversie-systemen en -technologieën in het energievoorzieningsysteem. Uiteindelijk worden richtinggevende perspectieven voor de ontwikkeling van de toekomstige energie-infrastructuur gegenereerd.

De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen zijn: haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten en in beperkte mate demonstratieprojecten, gericht op de volgende aandachtsgebieden.

1). Technologische ontwikkeling: decentrale energieconversie, de omzetting van energiedragers in warmte/koude en/of kracht

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Sleutelbegrippen zijn hier decentralisering, rendementsverbetering, kostprijsverlaging, marktpotentie, brandstofflexibiliteit en innovatief karakter. Voor gebruik in bijvoorbeeld de gebouwde omgeving wordt een focus voorzien op hoog-efficiënte mini- en micro-warmte/kracht en innovatieve warmtepomptechnologie. Voor gebruik op bijvoorbeeld industrieterreinen kan het gaan om efficiënte en flexibel inzetbare units die warmte en kracht leveren met een ordegrootte van 100 kW tot enige MW. Daarbij dienen rendementsverbetering, prijs/prestatie verhouding, innovatieve toepassing en inzetbaarheid een rol te spelen. Dit laatste kan ook brandstofflexibiliteit betekenen. Deze ontwikkelingen zijn nodig om de integratie van energiestromen op industrieterreinen beter mogelijk te maken.

2). Systeemverkenningen

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Sleutelbegrippen zijn inpasbaarheid, flexibilisering, integratie en perspectieven voor realisatie.

Er wordt vooral een focus voorzien op het geschikt maken van het energievoorzieningsysteem voor de inpassing van decentrale en mogelijk sterk fluctuerende bronnen. Energieopslagsystemen zullen hierbij naar verwachting op termijn belangrijker worden. Ook gaat het om de verdere benutting en integratie van de energiestromen op locaties. Om de vereiste leveringsflexibiliteit te bereiken zijn onder andere daarop toegesneden opwekkingseenheden nodig die flexibel ingezet kunnen worden.

De toekomstige energiedragers (brandstoffen en duurzame bronnen) moeten in de infrastructuur passen, hetgeen betekent dat de conversietechnologieën in die richting bijgesteld of ontwikkeld moeten worden. Dit is richtinggevend voor het initiëren van nieuwe ontwikkelingen en zal bij de toetsing in het kader van dit onderdeel betrokken worden.

Aan de doelstellingen van het programma kunnen met name bijdragen:

  • -

    innovators;

  • -

    universiteiten en andere kennisinstellingen;

  • -

    de energiesector;

  • -

    ontwikkelaars en fabrikanten van componenten, apparaten en systemen;

  • -

    advies- en ingenieursbureaus;

  • -

    (potentiële) investeerders in en exploitanten van systemen voor energieproductie.

B. Subsidieplafond

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op in 2000 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Energiebesparing in industriële en agrarische bedrijven en algemene energieconversie bedraagt:

  • voor onderdeel A. (SPIRIT): f 18.000.000,00

  • voor onderdeel B. (TENDEM): f 10.980.000,00

    • waarvan voor de eerste tender f 5.000.000,00

    • waarvan voor de tweede tender: f 5.980.000,00

  • voor onderdeel C. (Energiebesparing in bedrijven in de glastuinbouw, de bloembollen- en de paddestoelensector): f 6.097.500,00

    • waarvan voor subonderdeel 1: f 5.700.000,00

    • waarvan voor subonderdeel 2: f 220.000,00

    • waarvan voor subonderdeel 3: f 177.500,00

  • voor onderdeel D. (NECST): f 7.200.000,00

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

1. Aanvragen met betrekking tot de eerste tender van onderdeel B. (TENDEM) moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 30 maart 2000 tot en met 15 mei 2000.

2. Aanvragen met betrekking tot de tweede tender van het onderdeel B. (TENDEM) moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 30 oktober 2000.

3. Aanvragen met betrekking tot de overige onderdelen van het programma Energiebesparing in industriële en agrarische bedrijven en algemene energieconversie moeten door Novem zijn ontvangen in de periode van 30 maart 2000 tot en met

4. 1 december 2000.

Nadere informatie is te verkrijgen bij:

Novem B.V

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

Telefoon: 030-2393493

Naar boven