Subsidieregeling milieugerichte technologie 2000

[Regeling vervallen per 21-02-2004.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 11-11-2000 t/m 20-02-2004

Subsidieregeling milieugerichte technologie 2000

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister:

de Minister van Volkhuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. groep:

economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

  • 1º. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die direct of indirect:

    • -

      meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan;

    • -

      volledig aansprakelijk vennoot is van, of

    • -

      overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

  • 2º. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

c. de milieuverdienste:

het belang van een project voor de vermindering van de belasting van het milieu;

d. fundamenteel onderzoeksproject:

samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het vermeerderen van algemene wetenschappelijke of technische kennis ten aanzien van een product, apparaat, systeem of techniek zonder industriële of commerciële doelstellingen;

e. industrieel haalbaarheidsproject:

samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit een analyse en een beoordeling van de mogelijkheden om een product, apparaat, systeem of techniek te ontwikkelen;

f. industrieel onderzoeksproject:

samenhangend geheel van activiteiten, gericht op:

  • 1º. het opdoen van nieuwe kennis met als doel die kennis bij de ontwikkeling van een nieuw product, apparaat, systeem of techniek te gebruiken, of

  • 2º. het opdoen van nieuwe kennis met als doel een bestaand product, apparaat, systeem of techniek aanmerkelijk te verbeteren;

g. preconcurrentieel haalbaarheidsproject:

samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit een analyse en een beoordeling van de mogelijkheden om een product, apparaat, systeem of techniek in de praktijk toe te passen;

h. preconcurrentieel ontwikkelingsproject:

samenhangend geheel van activiteiten, gericht op de omzetting van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s of ontwerpen voor een nieuw, gewijzigd of verbeterd product, apparaat, systeem of techniek;

i. demonstratieproject:

samenhangend geheel van activiteiten die een technisch en economisch risico inhouden, bestaande uit het bij de subsidieaanvrager treffen van technische of beheersmatige voorzieningen met behulp van:

  • 1º. voor Nederland nieuwe producten, apparaten, systemen of technieken, of

  • 2º. een voor Nederland nieuwe toepassing van producten, apparaten, systemen of technieken, alsmede de daarmee samenhangende activiteiten, bestemd voor het demonstreren van voorzieningen en de daarmee behaalde resultaten met inbegrip van het verstrekken van gegevens aan de minister ten behoeve van de verspreiding van kennis omtrent de aard en resultaten van de voorzieningen;

j. marktintroductieproject:

samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit het in Nederland bij de subsidieaanvrager treffen van technische of beheersmatige voorzieningen met behulp van producten, apparaten, systemen of technieken, die:

  • 1º. reeds eerder zijn gedemonstreerd maar die in Nederland nog niet gebruikelijk zijn, en

  • 2º. een verdergaande bescherming van het milieu bieden dan zou worden bereikt wanneer uitsluitend zou worden voldaan aan de terzake geldende wettelijke voorschriften;

k. toepassingsproject:

samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het ten behoeve van het toepassen in de praktijk investeren in een reeds tot ontwikkeling gebracht product, apparaat, systeem of techniek, waarvan stimulering van de toepassing op grote schaal wegens de milieuverdienste gewenst is;

l. kennisoverdrachtsproject:

samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het overdragen van kennis en informatie over de toepassing van milieutechnologie aan een bepaalde doelgroep;

m. ondernemer:
  • 1º. natuurlijke persoon voor wiens rekening een onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt gedreven, of

  • 2º. belastingplichtige in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

n. bijlage:

bijlage bij deze regeling.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt, indien de subsidieaanvrager in hoofdzaak in Nederland een project uitvoert dat, mede gelet op in het tweede lid genoemde aspecten, voorzover deze van toepassing zijn, naar het oordeel van de minister bijdraagt aan de realisatie van de doelstellingen van een subsidieprogramma als bedoeld in deze regeling.

  • 2 De aspecten, bedoeld in het eerste lid, zijn ten minste:

    • a. de milieuverdienste;

    • b. de kosten van het project;

    • c. de oorspronkelijkheid van het project;

    • d. de slaagkans van het project;

    • e. de hoeveelheid relevante informatie die door uitvoering van het project aan de bestaande kennis wordt toegevoegd;

    • f. de doelmatigheid waarmee door middel van het project kennis kan worden verspreid;

    • g. de toepassingsmogelijkheden van producten, apparaten, systemen of technieken, waarop het project betrekking heeft en de markt daarvoor;

    • h. het belang van het project voor andere gepubliceerde doelstellingen van de overheid.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

  • 1 Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen:

    • a. de volgende noodzakelijke, rechts-treeks aan het project toe te rekenen en door de subsidieaanvrager gemaakte kosten:

      • 1º. kosten van de aanschaf, uitsluitend ten behoeve van het project, van machines en apparatuur;

      • 2º. loonkosten van het bij de uitvoering van het project direct betrokken personeel, berekend op basis van het brutoloon volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van de betrokken medewerkers, exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige betrekking, gedeeld door 1600;

      • 3º. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;

      • 4º. een evenredig deel van de kosten van afschrijving van machines en apparatuur, die niet uitsluitend ten behoeve van het project zijn aangeschaft, berekend op basis van de historische aanschafwaarde, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep, een lineaire afschrijvingsmethode en een levensduur van 5 jaar;

      • 5º. aan derden verschuldigde kosten terzake van door hen verleende diensten en terzake van verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede terzake van de bescherming van die rechten, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;

      • 6º. reis- en verblijfkosten alsmede kosten van deelneming aan wetenschappelijke symposia, tot ten hoogste 10% van de projectkosten;

    • b. een opslag voor algemene kosten, groot 40% van de loonkosten, bedoeld in onderdeel a, onder 2°.

  • 2 Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, kan de minister daarvoor een redelijk bedrag vaststellen, dat als projectkosten mede in aanmerking wordt genomen.

  • 3 Kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieaanvrager de omzetbelasting niet kan verrekenen;

  • 4 Indien het een demonstratieproject, een marktintroductieproject of een toepassingsproject betreft, worden uitsluitend kosten van die machines, apparatuur, materialen en hulpmiddelen in aanmerking genomen welke rechtstreeks van belang zijn voor de bescherming van het milieu.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Het maximale subsidiepercentage van de subsidiabele kosten, onderscheidenlijk het maximale subsidiebedrag, is voor:

a. een fundamenteel onderzoeksproject:

90% tot een maximaal subsidiebedrag van f 200.000,-;

b. een industrieel haalbaarheidsproject:

75% tot een maximaal subsidiebedrag van f 200.000,-;

c. een industrieel onderzoeksproject:

50% tot een maximaal subsidiebedrag van f 1.000.000,-, met dien verstande dat het maximale subsidiepercentage 60% is en het maximale subsidiebedrag f 1.000.000,- is, indien:

  • 1º. de subsidieaanvrager een kleine of middelgrote ondernemer is in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine of middelgrote ondernemingen (PbEG 1996, C213), of

  • 2º. de subsidieaanvrager geen ondernemer is;

d. een preconcurrentieel haalbaarheidsproject:

50% tot een maximaal subsidiebedrag van f 200.000,-;

e. een preconcurrentieel ontwikkelingsproject:

25% tot een maximaal subsidiebedrag van f 1.000.000,-, met dien verstande dat het maximale subsidiepercentage 35% is en het maximale subsidiebedrag f 1.000.000,- is, indien:

  • 1º. de subsidieaanvrager een kleine of middelgrote ondernemer is in de zin van de Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine of middelgrote ondernemingen (PbEG 1996, C213), of

  • 2º. de subsidieaanvrager geen ondernemer is;

f. een demonstratieproject:

35% voorzover de subsidiabele kosten niet meer bedragen dan f 1.000.000,-, en voorzover de subsidiabele kosten meer bedragen dan f 1.000.000,-, over het meerdere 25%, met dien verstande dat het maximale subsidiebedrag niet meer is dan f 5.000.000,-;

g. een marktintroductieproject:

25% tot een maximaal subsidiebedrag van f 5.000.000,-;

h. een kennisoverdrachtsproject:

90% tot een maximaal subsidiebedrag van f 200.000,-.

i. een toepassingsproject:

15% tot een maximaal subsidiebedrag van f 500.000,-;

Artikel 5

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

De subsidie voor een project, vermeerderd met subsidies voor het desbetreffende project die uit anderen hoofde vanwege het Rijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn verstrekt, bedraagt niet meer dan het in artikel 4 voor dat project genoemde percentage van de subsidiabele kosten en genoemde maximaal subsidiebedrag.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a. bij de uitvoering van het project te beschikken over de daarvoor benodigde vergunningen en ontheffingen;

  • b. indien de voor de uitvoering van het project benodigde vergunningen en ontheffingen niet zullen worden verkregen, daar de minister onmiddellijk van in kennis te stellen;

  • c. indien het een preconcurrentieel ontwikkelingsproject betreft, er voor zorg te dragen dat de binnen het project ontwikkelde eerste prototypen of proefprojecten niet worden aangewend voor industriële toepassingen of commerciële exploitatie;

  • d. medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van het project, met uitzondering van vertrouwelijke bedrijfsgegevens, en

  • e. indien het een fundamenteel onderzoeksproject, een haalbaarheidsproject, een industrieel onderzoeksproject of een preconcurrentieel ontwikkelingsproject betreft, aan te geven wat het effect is van de subsidie op de gebruikelijke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten van de onderneming, tenzij het een kleine of middelgrote onderneming betreft overeenkomstig de geldende communautaire definitie of de subsidieontvanger geen ondernemer is in de zin van deze regeling.

Paragraaf 2. Subsidieprogramma Reductie Overige Broeikasgassen 2000

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

  • 1 Het Subsidieprogramma Reductie Overige Broeikasgassen 2000 heeft als doel het ondersteunen van de realisatie van de reductiedoelstelling in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid (kamerstukken II 1998/99, 22 603, nr. 1) op het terrein van de overige broeikasgassen, zijnde methaan (CH

  • 2 Een project komt niet voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het een fundamenteel onderzoeksproject betreft, gericht op de reductie van emissies bij afvalstortplaatsen of bij de olie- en gaswinning;

    • b. het een fundamenteel onderzoeksproject, industrieel haalbaarheidsproject of pre-concurrentieel haalbaarheidsproject betreft waarvan de subsidiabele projectkosten lager zijn dan f 20.000,-;

    • c. het een industrieel onderzoeksproject, preconcurrentieel ontwikkelingsproject of demonstratieproject betreft waarvan de subsidiabele projectkosten lager zijn dan f 50.000,-;

    • d. het een kennisoverdrachtproject betreft waarbij geen brancheorganisatie betrokken is;

    • e. het project niet volledig in Nederland wordt uitgevoerd, tenzij uit de aanvraag tot subsidieverlening blijkt dat:

      • 1º. het project redelijkerwijs niet volledig in Nederland kan worden uitgevoerd;

      • 2º. beoogd wordt de techniek waar het project betrekking op heeft in Nederland toe te passen, en

      • 3º. het een fundamenteel onderzoeksproject, industrieel haalbaarheidsproject, industrieel onderzoeksproject, preconcurrentieel haalbaarheidsproject of preconcurrentieel ontwikkelingsproject betreft.

  • 3 Bij de beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening worden naast de in artikel 2, tweede lid, bedoelde aspecten betrokken:

    • a. de mate waarin sprake is van betrokkenheid bij het project van verschillende onderdelen van de bedrijfskolom;

    • b. de mate waarin sprake is van betrokkenheid bij het project van degenen die de beschikbaar komende technologie ontwikkelen en degenen die de beschikbaar komende technologie gebruiken.

  • 4 In afwijking van artikel 3:

    • a. kan de berekening van het uurloon en de vaststelling van het opslagpercentage voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezichthoudend personeel geschieden overeenkomstig een voor de gehele organisatie van de subsidieaanvrager geldende en controleerbare methodiek, en

    • b. worden de kosten terzake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten of de bescherming van die rechten, niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 5 In afwijking van artikel 4 is het maximale subsidiebedrag voor:

    a.

    demonstratieprojecten:

    f 1.000.000,-; b.

    marktintroductieprojecten:

    f 1.000.000,-.
  • 6 Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 7 Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2000 bedraagt f 7.000.000,-.

  • 8 Bij de subsidieverlening wordt beslist in de volgorde van ontvangst van de aanvragen met dien verstande dat, wanneer de subsidieaanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

  • 9 Indien het een demonstratieproject, marktintroductieproject of toepassingsproject betreft, voegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling een onderzoeksrapport waaruit blijkt in hoeverre het project daadwerkelijk bijdraagt aan de vermindering van de emissie van de broeikasgassen waarop het project betrekking heeft.

  • 10 Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend door bedrijven, (onderzoek)instellingen, universiteiten en andere organisaties, die niet tot de rijksoverheid behoren.

  • 11 Aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling worden ingediend bij de Nederlandse onderneming voor energie en milieu B.V., met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier. Aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend voor 1 november 2000.

Paragraaf 3. Subsidieprogramma Milieu & Technologie 2000

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Artikel 8

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

  • 1 Het Subsidieprogramma Milieu & Technologie 2000 heeft als doel het bevorderen van de praktische toepassing van milieugerichte technologie.

  • 2 Een project komt voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het een industrieel haalbaarheidsproject, industrieel onderzoeksproject, preconcurrentieel haalbaarheidsproject, preconcurrentieel ontwikkelingsproject, demonstratieproject of kennisoverdrachtproject betreft, dat betrekking heeft op:

      • 1º. de basismetaalindustrie;

      • 2º. de betonmortel- en betonproductenindustrie;

      • 3º. de chemische industrie;

      • 4º. de grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen;

      • 5º. de metalectro-industrie;

      • 6º. de papier- en kartonindustrie;

      • 7º. de textiel- en tapijtindustrie, of

      • 8º. de voedings- en genotmiddelenindustrie, en

    • b. het project betrekking heeft op ten minste één van de volgende milieuknelpunten:

      • 1º. emissies naar de lucht:

        • -

          van de verzurende stoffen NOx, SO2, Vluchtige Organische Stoffen of NH3;

        • -

          van toxische organische verbindingen, fijn en grof stof, zware metalen, fluoriden, ozon of koolmonoxide, of

        • -

          van stoffen die geuroverlast veroorzaken;

      • 2º. emissies naar water:

        • -

          van fosfor- of stikstofverbindingen, of

        • -

          van zware metalen, benzeen of kleurstoffen;

      • 3º. afvalverwijdering:

        • -

          preventie of het hergebruik van afvalstoffen;

        • -

          zuiveringsslib of tapijtbackingslib, of

        • -

          beitsbaden;

      • 4º. grondstofgebruik:

        • -

          bestrijding van verdroging door besparing van grondwaterwinning en waterverbruik, alsmede door hergebruik van afvalwater, of

        • -

          beperking van de verwijdering van afvalstoffen door het opwerken van reststromen.

  • 3 Een project komt voorts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het een industrieel haalbaarheidsproject, industrieel onderzoeksproject, preconcurrentieel haalbaarheidsproject of preconcurrentieel ontwikkelingsproject betreft, dat betrekking heeft op innovatieve technologische herontwerpen van productieprocessen, niet zijnde end-of-pipe technologie, en

    • b. het project zich richt op het bereiken van aanzienlijke verbeteringen in de milieu-efficiëntie binnen de doelgroep Industrie, zoals omschreven in het Nationaal Milieubeleidsplan 3 (kamerstukken II 97/98, 25887, nr.1), waarbij het efficiënt gebruik van grondstoffen, energie en water centraal moet staan.

  • 4 Een project komt voorts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het een preconcurrentieel haalbaarheidsproject betreft, dat gericht is op het bevorderen van de toepassing van een duurzaam product of proces, dat nieuw is voor Nederland;

    • b. het project betrekking heeft op het analyseren van de niet-technische knelpunten die een succesvolle marktintroductie van het beoogde duurzame proces of product belemmeren, en

    • c. de marktintroductie van het beoogde duurzame proces of product niet belemmerd wordt door technische knelpunten.

  • 5 Een project komt niet voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project betrekking heeft op de logistiek, de milieuzorg of de kwaliteitszorg;

    • b. het een industrieel haalbaarheidsproject, industrieel onderzoeksproject, preconcurrentieel haalbaarheidsproject of preconcurrentieel ontwikkelingsproject betreft, waarvan de subsidiabele kosten lager zijn dan f 25.000,-;

    • c. het een demonstratieproject betreft waarvan de subsidiabele kosten lager zijn dan f 50.000,-, of

    • d. het een kennisoverdrachtproject betreft waarbij geen brancheorganisatie is betrokken.

  • 6 Bij de beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening worden naast de in artikel 2, tweede lid, bedoelde aspecten betrokken:

    • a. de mate waarin sprake is van betrokkenheid bij het project van verschillende onderdelen van de bedrijfskolom;

    • b. de mate waarin sprake is van betrokkenheid bij het project van degenen die de beschikbaar komende technologie gebruiken, alsmede degenen die de beschikbaar komende technologie ontwikkelen.

  • 7 In afwijking van artikel 3:

    • a. kan de berekening van het uurloon en de vaststelling van het opslagpercentage voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezichthoudend personeel geschieden overeenkomstig een voor de gehele organisatie van de subsidieaanvrager geldende en controleerbare methodiek;

    • b. worden de kosten terzake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten of de bescherming van die rechten, niet tot de subsidiabele kosten gerekend;

    • c. worden, indien het een preconcurrentieel haalbaarheidsproject als bedoeld in het vierde lid betreft, de kosten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, onder 1o en 4o, niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 8 In afwijking van artikel 4:

    • a. is het maximale subsidiebedrag voor:

      • 1º. een industrieel haalbaarheidsproject: f 75.000,-;

      • 2º. een industrieel onderzoeksproject: f 500.000,-;

      • 3º. een preconcurrentieel haalbaarheidsproject als bedoeld in het tweede of derde lid: f 75.000,-;

      • 4º. een preconcurrentieel ontwikkelingsproject: f 500.000,-;

      • 5º. een demonstratieproject: f 500.000,-;

    • b. is het maximale subsidiepercentage voor een kennisoverdrachtproject: 50% tot een maximaal subsidiebedrag van f 25.000,-.

  • 9 Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 10 Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2000 bedraagt f 11.000.000,-.

  • 11 Van het bedrag, genoemd in het tiende lid, is voor de periode tot en met 30 juni 2000 beschikbaar voor:

    • a. projecten als bedoeld in het tweede lid tezamen: f 4.500.000,-;

    • b. projecten als bedoeld in het derde lid tezamen: f 2.000.000,-;

    • c. projecten als bedoeld in het vierde lid tezamen: f 1.500.000,-.

  • 12 Bij de subsidieverlening wordt beslist in de volgorde van ontvangst van de aanvragen met dien verstande dat, wanneer de subsidieaanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening geldt.

  • 13 Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend door:

    • a. bedrijven, (onderzoek)instellingen, universiteiten en andere organisaties, die niet tot de rijksoverheid behoren, voorzover het betreft een project als bedoeld in het tweede of derde lid;

    • b. bedrijven, zijnde producenten, leveranciers of afnemers van een duurzaam product of proces, voorzover het betreft een project als bedoeld in het vierde lid.

  • 14 Aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling worden ingediend bij de Nederlandse onderneming voor energie en milieu B.V., met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier. Aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend voor 1 november 2000.

Paragraaf 4. Subsidieprogramma Reductie Luchtemissies Bedrijven 2000

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. energieconversiesysteem:

    samenhangend geheel van onderdelen van een installatie, waaronder wordt begrepen de eventuele voorbehandeling van de energiedrager, de omzetting ervan in warmte en de eventuele conversie van warmte in kracht;

    b. de referentiesituatie:

    het bestaande energieconversiesysteem op basis van de stand der techniek dat dezelfde energiedrager als input gebruikt als het systeem dat in de aanvraag tot subsidieverlening wordt beschreven, dat dezelfde hoeveelheid warmte dan wel dezelfde hoeveelheid warmte en kracht produceert als het systeem dat in de aanvraag tot subsidieverlening wordt beschreven, en dat ingezet wordt ten behoeve van hetzelfde proces als waarvoor het systeem dat in de aanvraag tot subsidieverlening wordt omschreven, wordt ontworpen;

    c. warmtekrachtinstallatie:

    installatie waarmee gelijktijdig warmte en elektriciteit wordt opgewekt, waarbij de warmte wordt aangewend ten behoeve van ruimteverwarming of ten behoeve van de verwarming van een industrieel productieproces en waarvan het energetisch rendement (in elektrisch-equivalenten) groter is dan 58%;

    d. NOx-equivalenten:

    de totale stikstofgerelateerde verzurende emissie, uitgedrukt in NOx, waarbij 1 gram NH3 gelijk is aan 2,7 gram NOx.

  • 2 Het Subsidieprogramma Reductie Luchtemissies Bedrijven 2000 heeft als doel het bevorderen, ontwikkelen en toepassen van grensverleggende technieken ter vermindering van de luchtverontreinigende emissies van stationaire bedrijfsprocessen en verbrandingsinstallaties.

  • 3 Een project komt voor subsidie in aanmerking indien het betreft:

    • a. een industrieel haalbaarheidsproject, industrieel onderzoeksproject of demonstratieproject, gericht op de ontwikkeling of toepassing van nieuwe energieconversiesystemen waarmee een reductie wordt bereikt van:

      • 1º. een NOx-emissie van minimaal 50% ten opzichte van de referentiesituatie, en

      • 2º. 2°. een CO2 -emissie van minimaal 5% ten opzichte van de referentiesituatie;

    • b. een industrieel onderzoeksproject of demonstratieproject op het gebied van NOx- reductie bij warmtekrachtinstallaties, met een restemissie van ten hoogste 20 gr/GJ, uitgedrukt in NOx-equivalenten;

    • c. een demonstratieproject op het gebied van biologische NOx-reductie bij verbrandings- of procesinstallaties, gericht op de realisering van een NOx-reductie die gebaseerd is op een ontwerpwaarde van ten minste 70% bij representatieve bedrijfscondities;

    • d. een marktintroductieproject op het gebied van NOx-reductie bij verbrandings- of procesinstallaties met een vermogen groter dan 10 MWth, gebaseerd op de onderste verbrandingswaarde van brandstofinput, uitgezonderd installaties voor de conversie van biomassa in energie, en:

      • 1º. het project bij representatieve bedrijfscondities gericht is op:

        • -

          een NOx-reductie van ten minste 80% als ontwerpwaarde door toepassing van selectieve katalytische reductie, of

        • -

          een NOx-reductie van ten minste 60% als ontwerpwaarde door toepassing van selectieve niet-katalytische reductie, en

      • 2º. waarbij een restemissie van NOx-equivalenten wordt gerealiseerd van ten hoogste:

        • -

          20 g/GJ bij verbranding van gasvormige brandstoffen, of

        • -

          35 g/GJ bij verbranding van vloeibare of vaste brandstoffen;

    • e. een demonstratieproject of marktintroductieproject op het gebied van NOx-reductie bij installaties voor de conversie van biomassa in energie:

      • 1º. waarvan het energetisch rendement (in elektrisch-equivalenten) groter is dan 30%, en

      • 2º. dat gericht is op een restemissie van NOx-equivalenten van ten hoogste 100 mg/m3 als ontwerpwaarde bij representatieve bedrijfscondities en een zuurstofpercentage in de rookgassen van 11%, of

    • f. een preconcurrentieel haalbaarheidsproject ter voorbereiding op een demonstratieproject als bedoeld in onderdeel c of e, of een marktintroductieproject als bedoeld in onderdeel d of e, waarbij het een installatie betreft met een vermogen groter dan 10 MWth (gebaseerd op de onderste verbrandingswaarde van brandstofinput).

  • 4 Een project komt niet voor subsidie in aanmerking indien het project niet volledig in Nederland wordt uitgevoerd, tenzij uit de aanvraag tot subsidieverlening blijkt dat:

    • a. het een preconcurrentieel haalbaarheidsproject betreft;

    • b. het project redelijkerwijs niet volledig in Nederland kan worden uitgevoerd, en

    • c. beoogd wordt de techniek waar het project betrekking op heeft in Nederland toe te passen.

  • 5 In afwijking van artikel 3 kan de berekening van het uurloon en de vaststelling van het opslagpercentage voor algemene kosten, met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezichthoudend personeel, geschieden overeenkomstig een voor de gehele organisatie van de subsidieaanvrager geldende en controleerbare systematiek.

  • 6 In afwijking van artikel 4 bedraagt het maximale subsidiebedrag voor een preconcurrentieel haalbaarheidsproject f 50.000,-.

  • 7 Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 8 Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2000 bedraagt f 8.000.000,-.

  • 9 Bij de subsidieverlening wordt beslist in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de subsidieaanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

  • 10 De subsidieontvanger is verplicht:

    • a. indien het een demonstratieproject als bedoeld in het derde lid, onder c, of een marktintroductieproject als bedoeld in het derde lid, onder d, betreft, er voor zorg te dragen dat:

      • 1º. emissiemetingen worden verricht direct na ingebruikname van de desbetreffende installatie en na 10.000 bedrijfsuren doch uiterlijk 18 maanden na ingebruikname van de installatie, en

      • 2º. de meetgegevens worden geregistreerd en over de resultaten van die metingen wordt gerapporteerd overeenkomstig het bepaalde in de beschikking tot subsidieverlening;

    • b. indien het een marktintroductieproject betreft, er voor zorg te dragen dat het project voor 1 januari 2003 is afgerond.

    • c. indien het een demonstratieproject of marktintroductieproject als bedoeld in het derde lid, onder e betreft, er voor zorg te dragen dat emissiemetingen worden verricht en de meetgegevens worden geregistreerd overeenkomstig het bepaalde in de beschikking tot subsidieverlening.

  • 11 Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend door bedrijven, (onderzoeks) instellingen, universiteiten, gemeenten, provincies en milieudiensten.

  • 12 Aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling worden ingediend bij de Nederlandse onderneming voor energie en milieu B.V., met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier. Aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend voor 1 november 2000.

Paragraaf 5. Subsidieprogramma Stimulering Productgerichte Milieuzorg 2000

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

  • 1 Het Subsidieprogramma Stimulering Productgerichte Milieuzorg 2000 heeft als doel het stimuleren van de verdere ontwikkeling en implementatie van productgerichte milieuzorgsystemen, gericht op continue verbetering van de milieuprestatie van producten en diensten.

  • 2 Een project komt voor subsidie in aanmerking indien het een industrieel onderzoeksproject of een kennisoverdrachtproject betreft.

  • 3 Een project komt niet voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het een project betreft waarvan de subsidiabele kosten minder bedragen dan f 25.000,-, of

    • b. het een kennisoverdrachtsproject betreft waarbij geen brancheorganisatie is betrokken.

  • 4 Bij de beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening wordt naast de in artikel 2, tweede lid, bedoelde aspecten betrokken de mate waarin sprake is van een systematische beheersstructuur waardoor alle inspanningen en activiteiten binnen een bedrijf of instelling zodanig worden gestructureerd, dat de milieubelasting van producten of diensten in de keten in een continu proces wordt beheerst, beperkt en waar mogelijk voorkomen.

  • 5 In afwijking van artikel 4 is het maximale subsidiepercentage van de subsidiabele kosten, onderscheidenlijk het maximale subsidiebedrag, voor:

    • a. een kennisoverdrachtproject: 50% tot een maximaal subsidiebedrag van f 100.000,-;

    • b. een industrieel onderzoeksproject van een brancheorganisatie: 50% tot een maximaal subsidiebedrag van f 150.000,-;

    • c. een industrieel onderzoeksproject van een bedrijf of instelling: 50% tot een maximaal subsidiebedrag van f 100.000,-.

  • 6 Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 7 Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2000 bedraagt f 2.500.000,- .

  • 8 Aanvragen tot subsidieverlening worden gelijktijdig beoordeeld op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van het subsidieprogramma.

  • 9 Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend door bedrijven, instellingen of brancheorganisaties.

  • 10 Aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling worden ingediend bij de Nederlandse onderneming voor energie en milieu B.V., met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier. Aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend voor 29 mei 2000.

Paragraaf 6. Subsidieprogramma Technologie 2000

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Artikel 11

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

  • 1 Het Subsidieprogramma Technologie 2000 heeft als doel het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van verwijderingtechnologieën die bijdragen aan een vermindering van de belasting van het milieu door afvalstoffen. Het Subsidieprogramma Technologie 2000 heeft betrekking op het stimuleren van kennisoverdracht en marktintroductie van vier technologieën die gericht zijn op hydrometallurgische verwerking van metaalhoudende gevaarlijke afvalstoffen, te weten continue ionenwisseling, emulsiepertractie, electrochemische regeneratie en membraanelectrolyse.

  • 2 Een project komt voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het een preconcurrentieel haalbaarheidsproject, demonstratieproject, marktintroductieproject, toepassingsproject of kennisoverdrachtsproject betreft met betrekking tot verwerking van metaalhoudende gevaarlijke afvalstoffen met behulp van continue ionenwisseling of emulsiepertractie;

    • b. het een preconcurrentieel haalbaarheidsproject, demonstratieproject, marktintroductieproject, toepassingsproject of kennisoverdrachtsproject betreft met betrekking tot electrochemische regeneratie van etsvloeistoffen, of

    • c. het een kennisoverdrachtsproject betreft met betrekking tot verwerking van metaalhoudende gevaarlijke afvalstoffen met behulp van membraanelectrolyse.

  • 3 Een project komt voorts slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project zowel op het verwerken van de afvalstroom als op het verkrijgen van een herbruikbaar en afzetbaar product is gericht;

    • b. in het project uitdrukkelijk aandacht wordt besteed aan de toepassingsmogelijkheden van de desbetreffende technologie binnen de markt;

    • c. het project voorziet in verspreiding van kennis over de uitvoering en resultaten van het project, waarbij de kennisoverdracht gericht is op bedrijven waarvoor de desbetreffende technologie relevant kan zijn, zowel binnen als buiten de bedrijfstak waar het project wordt uitgevoerd, en

    • d. voor de ontwikkeling van de technologie waarop het project betrekking heeft, subsidie is verstrekt krachtens het Bijdragenbesluit milieugerichte technologie.

  • 4 Bij de beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening worden naast de in artikel 2, tweede lid, bedoelde aspecten betrokken:

    • a. de mate waarin sprake is van betrokkenheid bij het project van degene bij wie in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf afvalstoffen ontstaan, onderscheidenlijk die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf afvalstoffen verwijdert;

    • b. de mate waarin sprake is van betrokkenheid bij het project van degenen die de beschikbaar komende technologie zullen gebruiken, alsmede van degenen die de beschikbaar komende technologie ontwikkelen;

    • c. de mate waarin sprake is van betrokkenheid bij het project van een brancheorganisatie of degene die de voor het desbetreffende project benodigde apparatuur aanlevert.

  • 5 In afwijking van artikel 3:

    • a. kan de berekening van het uurloon en de vaststelling van het opslagpercentage voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezichthoudend personeel geschieden overeenkomstig een voor de gehele organisatie van de subsidieaanvrager geldende en controleerbare methodiek, en

    • b. worden de kosten terzake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten of de bescherming van die rechten niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 6 In afwijking van artikel 4:

    • a. is het maximale subsidiebedrag voor:

      • 1º. een preconcurrentieel haalbaarheidsproject: f 50.000,-;

      • 2º. een demonstratieproject: f 400.000,-;

      • 3º. een marktintroductieproject: f 300.000,-;

      • 4º. een toepassingsproject: f 150.000,-;

    • b. is het maximale subsidiepercentage voor een kennisoverdrachtproject: 60% tot een maximaal subsidiebedrag van f 50.000,-.

  • 7 Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 8 Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2000 bedraagt f 1.250.000,-.

  • 9 Bij de subsidieverlening wordt beslist in de volgorde van ontvangst van de aanvragen met dien verstande dat, wanneer de subsidieaanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

  • 10 Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend door bedrijven, al dan niet gezamenlijk met brancheorganisaties, onderzoeksinstellingen, universiteiten en andere organisaties, die niet tot de overheid behoren.

  • 11 Aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling worden ingediend bij de Nederlandse onderneming voor energie en milieu B.V., met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier. Aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend voor 1 mei 2000.

Paragraaf 7. Subsidieprogramma Demonstratieprojecten Mobiele Bronnen 2000

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Artikel 12

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. motorvoertuigen:

    voertuigen die zijn toegelaten tot het verkeer op de weg ingevolge hoofdstuk III van de Wegenverkeerswet 1994, met uitzondering van brom- en motorfietsen en driewielige motorvoertuigen;

    b. hybride voertuigen:

    motorvoertuigen, zijnde personen- of bestelauto’s, die ten behoeve van de aandrijving voorzien zijn van twee aandrijfmotoren met een van elkaar verschillend werkingsprincipe en twee energieopslagsystemen en waarvan de aandrijfmotoren minimaal een vermogen van 10 kW hebben;

    c. vrachtwagens:

    motorvoertuigen met een maximaal toegestane massa dat boven de 3500 kg ligt en die zijn ingericht voor het vervoer van lading of voor het voortbewegen van een aanhangwagen of oplegger;

    d. bestelauto’s:

    motorvoertuigen met een maximaal toegestane massa dat niet hoger ligt dan 3500 kg en die zijn ingericht voor het vervoer van lading;

    e. speciale voertuigen:

    motorvoertuigen met een maximaal toegestane massa dat boven de 3500 kg ligt en die niet zijn ingericht voor het vervoer van personen of lading of voor het voortbewegen van een aanhangwagen of oplegger;

    f. vaartuigen:

    bedrijfsmatig gebruikte vaartuigen, bestemd voor het verrichten van werkzaamheden op of aan de Nederlandse vaarwegen en het transport van goederen en personen over die vaarwegen, met inbegrip van de territoriale zee van Nederland.

  • 2 Het Subsidieprogramma Demonstratieprojecten Mobiele Bronnen 2000 heeft als doel het stimuleren van invoering op de Nederlandse markt van milieu-innovatieve mobiele bronnen onder marktconforme omstandigheden.

  • 3 Een project komt voor subsidie in aanmerking, indien het project betrekking heeft op:

    • a. personenauto’s die:

      • 1º. voldoen aan de eisen voor het jaar 2005, zoals vastgelegd in richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking (PbEG L76), en

      • 2º. ten minste 30% minder brandstof verbruiken en CO2-armer zijn dan het gemiddelde van alle in het voorafgaande kalenderjaar verkochte nieuwe auto’s met dezelfde afmeting, uitgedrukt in lengte maal breedte, als de personenauto’s waarop het project betrekking heeft;

    • b. hybride voertuigen;

    • c. personen- of bestelauto’s met volledig elektrische aandrijving;

    • d. bestelauto’s die voldoen aan de eisen voor het jaar 2005, zoals vastgelegd in de in onderdeel a, onder 1°, bedoelde richtlijn;

    • e. vrachtauto’s, speciale voertuigen, touringcars of stads- en streekbussen, die zijn uitgerust met een dieselmotor:

      • 1º. die voldoet aan de eisen voor het jaar 2000, zoals vastgelegd in de bijlage, en

      • 2º. waarvan de emissie van NOx niet hoger is dan 3.5 gram/kWh en voor deeltjes niet hoger is dan 0.02 gram/kWh;

    • f. vrachtauto’s, speciale voertuigen en touringcars, die zijn uitgerust met een LPG- of aardgasmotor:

      • 1º. die voldoet aan de eisen, zoals vastgelegd in de bijlage, en

      • 2º. waarvan de emissie van NOx niet hoger is dan 2 gram/kWh;

    • g. vrachtauto’s, speciale voertuigen, touringcars of stads- en streekbussen, die zijn uitgerust met een verbrandingsmotor:

      • 1º. die voldoet aan de eisen, zoals vastgelegd in de bijlage, en

      • 2º. die per kilometer ten minste 15% minder CO2 uitstoten dan qua toepassing en afmetingen vergelijkbare motorvoertuigen die zijn uitgerust met een dieselmotor;

    • h. stads- en streekbussen met een hybride aandrijving die zijn uitgerust met een verbrandingsmotor met ten hoogste 100 kW motorvermogen en die voldoet aan de eisen, zoals vastgelegd in de bijlage;

    • i. dieselmotoren met een asvermogen van 500 kW tot 2000 kW, bestemd voor de voortstuwing van vaartuigen en die zijn voorzien van een systeem waarmee het gehalte stikstofoxiden in de uitlaatgassen, gecorrigeerd met het zuurstofgehalte onder praktijkomstandigheden met ten minste 75% wordt verminderd in vergelijking met eenzelfde motor zonder dat systeem onder dezelfde omstandigheden;

    • j. stads- of streekbussen die:

      • 1º. in gebruik zijn genomen op enig tijdstip, gelegen in het tijdvak vanaf 2 januari 1990 tot en met 31 december 1999, en

      • 2º. zijn voorzien van een installatie waarmee de uitstoot van deeltjes wordt beperkt tot minder dan 0,02 g/kWh, gemeten volgens de methode die beschreven is in richtlijn nr. 88/77/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG L 36), of

    • k. k. de overdracht van kennis die is opgedaan in demonstratieprojecten met mobiele bronnen waarvoor een bijdrage is toegekend op grond van de regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 maart 1998, nr. DGM/SP 98022985, houdende vaststelling voor 1998 van programma's en subsidieplafonds op grond van het Subsidiebesluit milieugerichte technologie, de Regeling milieugerichte technologie 1999, of de onderhavige regeling, voor zover die kennisoverdracht niet reeds deel uitmaakte van die projecten.

  • 4 Een wijziging van de richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking (PbEG L76) gaat voor de toepassing van het derde lid, onderdelen a, onder 1°, en d, gelden met ingang van de dag waarop de betrokken wijzigingsrichtlijn in werking is getreden.

  • 5 Een project komt voorts slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het een preconcurrentieel ontwikkelingsproject betreft waarvan de subsidiabele kosten hoger zijn dan f 200.000,- en in welk kader eerste prototypen in de praktijk beproefd worden;

    • b. het een demonstratieproject betreft waarvan de subsidiabele kosten hoger zijn dan f 250.000,-;

    • c. het een marktintroductieproject betreft waarvan de subsidiabele kosten hoger zijn dan f 1.000.000,-;

    • d. het een toepassingsproject betreft waarbij gebruik wordt gemaakt van ten minste 25 personen- of bestelauto’s met een hybride of elektrisch aandrijfsysteem;

    • e. het een toepassingsproject betreft waarbij gebruik wordt gemaakt van ten minste 10 vrachtauto’s, speciale voertuigen, touringcars of stads- of streekbussen, als bedoeld in het derde lid, onderdeel e, f, en g, of ten minste 25 stads- of streekbussen als bedoeld in het derde lid, onderdeel j, of

    • f. het een kennisoverdrachtsproject betreft waarvan de subsidiabele kosten hoger zijn dan f 50.000,-.

  • 6 Bij de beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening worden naast de in artikel 2, tweede lid, bedoelde aspecten betrokken:

    • a. de kosteneffectiviteit op lange termijn van de technische vernieuwing;

    • b. de mate waarin het project het gebruik van milieu-innovatieve mobiele bronnen of technieken onder marktconforme omstandigheden bevordert.

  • 7 In afwijking van artikel 3:

    • a. kan de berekening van het uurloon en de vaststelling van het opslagpercentage voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezichthoudend personeel geschieden overeenkomstig een voor de gehele organisatie van de subsidieaanvrager geldende en controleerbare methodiek;

    • b. worden de kosten terzake de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten, alsmede terzake de bescherming van die rechten, niet tot de subsidiabele kosten gerekend, en

    • c. worden de kostenbesparingen die gedurende de looptijd van een project voortvloeien uit het gebruik van brandstof die goedkoper is dan de voor het type voertuig gebruikelijke brandstof, op de subsidiabele kosten in mindering gebracht.

  • 8 Kosten die zijn gemaakt voor de datum van indiening van de aanvraag tot subsidieverlening, kunnen tot de subsidiabele kosten worden gerekend, indien zij zijn gemaakt op of na de datum van inwerkingtreding van deze regeling en geen samenhang vertonen met de indiening van de aanvraag. Kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de indiening van de aanvraag worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 9 Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2000 bedraagt f 8.000.000,-.

  • 10 Bij de subsidieverlening wordt beslist in de volgorde van ontvangst van de aanvragen met dien verstande dat, wanneer de subsidieaanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

  • 11 Indien het een project betreft dat betrekking heeft op motorvoertuigen, draagt de subsidieontvanger er voor zorg dat de motorvoertuigen uiterlijk 16 maanden na de datum waarop de subsidie is verleend, op de openbare weg in gebruik worden genomen, dan wel -ingeval het project de vervanging van meer dan de helft van een wagenpark of meer dan 25 motorvoertuigen betreft ‐ de eerste helft van de motorvoertuigen waarop het project betrekking heeft, uiterlijk 16 maanden na de datum waarop de subsidie is verleend, op de openbare weg in gebruik wordt genomen en de tweede helft van de motorvoertuigen waarop het project betrekking heeft, uiterlijk binnen 24 maanden na de datum waarop de subsidie is verleend, op de openbare weg in gebruik wordt genomen.

  • 12 Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend door niet tot de rijksoverheid behorende aanbieders of gebruikers van mobiele bronnen of technieken, bestemd voor de toepassing op mobiele bronnen, of door personen, bedrijven of instellingen die betrokken zijn bij kennisoverdracht.

  • 13 Aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling worden ingediend bij de Nederlandse onderneming voor energie en milieu B.V., met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier. Aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend voor 15 november 2000.

Paragraaf 8. Subsidieprogramma Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen 2000

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

  • 1 Het Subsidieprogramma Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen 2000 heeft als doel het bevorderen van het gebruik van industrieel vervaardigde bestanddelen bij het bouwen welke technisch zodanig zijn ontwikkeld, dat het daaruit samen te stellen bouwwerk flexibel kan worden aangepast aan een veranderde functie van het bouwwerk of aan veranderde eisen van een gebruiker van het bouwwerk, of dat die bestanddelen gemakkelijk en zonder noemenswaardige schade aan het bouwwerk of bestanddelen daarvan kunnen worden gedemonteerd teneinde te kunnen worden hergebruikt dan wel – indien hergebruik van bestanddelen niet mogelijk is – te kunnen worden gerecycleerd tot grondstoffen die geschikt zijn voor hergebruik.

  • 2 Een project komt voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het een industrieel haalbaarheidsproject betreft en:

      • 1. de opdrachtgever voornemens is de haalbaarheid te laten onderzoeken voor de realisatie van een nieuw bouwwerk in Nederland, dan wel voor de renovatie of verbetering van een bestaand bouwwerk, waarbij in elk geval technieken van industrieel en flexibel bouwen of industrieel en demontabel bouwen worden toegepast, en

      • 2. het de haalbaarheid van een naar verwachting toepassingsgerede technologie of methodiek van industrieel, flexibel en demontabel bouwen betreft, of

    • b. het een demonstratieproject betreft en:

      • 1º. de opdrachtgever voornemens is in Nederland een nieuw bouwwerk te realiseren dan wel een bestaand bouwwerk te renoveren of te verbeteren, waarbij in elk geval technieken van industrieel en flexibel bouwen of industrieel en demontabel bouwen worden toegepast;

      • 2º. het industrieel, flexibel en demontabel bouwen een toepassingsgerede technologie of methodiek betreft;

      • 3º. op het tijdstip waarop de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend nog geen verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot die bestanddelen van het bouwwerk welke verband houden met industrieel, flexibel of demontabel bouwen, en

      • 4º. met de fysieke realisatie van het bouwwerk nog geen aanvang is gemaakt op het tijdstip waarop de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend.

  • 3 Bij de beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening worden naast de in artikel 2, tweede lid, bedoelde aspecten betrokken:

    • a. indien het een industrieel haalbaarheidsproject betreft:

      • 1º. de mate waarin sprake is van industrieel bouwen;

      • 2º. de mate waarin sprake is van flexibel bouwen;

      • 3º. de mate waarin sprake is van demontabel bouwen;

      • 4º. de mate waarin met betrekking tot de toe te passen technologie of methodiek ten aanzien van industrieel, flexibel of demontabel bouwen, voor Nederland sprake is van een nieuwe of vernieuwende aanpak;

      • 5º. de vraag of de verwachting bestaat dat de toe te passen technologie of methodiek ten aanzien van industrieel, flexibel of demontabel bouwen algemeen toepasbaar is;

      • 6º. de vraag of de verwachting bestaat dat het project, mede als uitvloeisel van de toe te passen technologie of methodiek ten aanzien van industrieel, flexibel en demontabel bouwen, een bijdrage kan leveren aan de oplossing van milieuvraagstukken ten aanzien van het bouwen, in het bijzonder de reductie van het grondstoffenverbruik, de reductie van bouw- en sloopafval door levensduurverlenging en recycling- en hergebruikmogelijkheden;

      • 7º. de vraag of het project bijdraagt aan de beheersing van het productieproces, van de productkwaliteit en van de verhouding tussen de prijs en de kwaliteit van bouwwerken;

      • 8º. de vraag of er op een andere dan de traditionele wijze wordt samengewerkt bij de realisatie van een bouwwerk, en

      • 9º. voorzover de aanvraag tot subsidieverlening een woningbouwproject betreft, de vraag of het project bijdraagt aan een gedifferentieerd aanbod van woningen en aan de aanpasbaarheid van woningen aan veranderde functie- en kwaliteitseisen;

    • b. indien het een demonstratieproject betreft:

      • 1º. de mate waarin sprake is van industrieel bouwen;

      • 2º. de mate waarin sprake is van flexibel bouwen;

      • 3º. de mate waarin sprake is van demontabel bouwen;

      • 4º. de mate waarin met betrekking tot de toe te passen technologie of methodiek ten aanzien van industrieel, flexibel of demontabel bouwen, voor Nederland sprake is van een nieuwe of vernieuwende aanpak;

      • 5º. de mate waarin de toe te passen technologie of methodiek ten aanzien van industrieel, flexibel of demontabel bouwen algemeen toepasbaar is;

      • 6º. de mate waarin met het project, mede als uitvloeisel van de toe te passen technologie of methodiek ten aanzien van industrieel, flexibel en demontabel bouwen, een bijdrage wordt geleverd aan de oplossing van milieuvraagstukken ten aanzien van het bouwen, in het bijzonder de reductie van het grondstoffenverbruik, de reductie van bouw- en sloopafval door levensduurverlenging en recycling- en hergebruikmogelijkheden;

      • 7º. de mate waarin het project bijdraagt aan de beheersing van het productieproces, van de productkwaliteit en van de verhouding tussen de prijs en de kwaliteit van bouwwerken;

      • 8º. de mate waarin op een andere dan de traditionele wijze wordt samengewerkt bij de realisatie van een bouwwerk, en

      • 9º. voorzover de aanvraag tot subsidieverlening een woningbouwproject betreft, de mate waarin het project bijdraagt aan een gedifferentieerd aanbod van woningen en aan de aanpasbaarheid van woningen aan veranderde functie- en kwaliteitseisen.

  • 4 In afwijking van artikel 4 is het maximale subsidiepercentage van de subsidiabele kosten voor:

    • a. een industrieel haalbaarheidsproject: 50% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat het maximale subsidiebedrag niet meer bedraagt dan f 50.000,-;

    • b. een demonstratieproject:

      • 1º. 10% voorzover de subsidiabele kosten niet meer bedragen dan f 500.000,- en

      • 2º. voorzover de subsidiabele kosten meer bedragen dan f 500.000,-, over het meerdere 5%, met dien verstande dat het maximale subsidiebedrag niet meer bedraagt dan f 500.000,- en indien door de subsidieaanvrager een aanvraag tot subsidieverlening voor meer dan één project als bedoeld in het tweede lid wordt ingediend, het totale maximale subsidiebedrag dat aan die subsidieaanvrager kan worden verstrekt, niet meer bedraagt dan f 1.000.000,-.

  • 5 Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2000 bedraagt f 7.300.000,-. Van dit bedrag is in dat jaar maximaal f 500.000,- beschikbaar voor industriële haalbaarheidsprojecten.

  • 6 Bij de subsidieverlening worden aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten gelijktijdig beoordeeld op basis van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van het subsidieprogramma.

  • 7 De subsidieaanvrager voegt bij de aanvraag tot subsidieverlening:

    • a. een document dat overzicht verschaft van de aard en de eigenschappen van het bouwwerk waarop het desbetreffende project betrekking heeft en de wijze waarop industrieel, flexibel en demontabel bouwen met betrekking tot het bouwwerk zal plaatsvinden, en

    • b. een overzicht van de partijen die betrokken zijn bij het desbetreffende project.

  • 8 Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend door natuurlijke personen of rechtspersonen, niet behorende tot de rijksoverheid, die opdracht geven tot industrieel, flexibel of demontabel bouwen.

  • 9 Aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling worden gericht aan de minister en ingediend bij de Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting, met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier. Aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend voor 22 juli 2000.

Paragraaf 9. Subsidieprogramma Hergebruik van Afvalstoffen 2000

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Artikel 14

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

  • 1 Het Subsidieprogramma Hergebruik van Afvalstoffen 2000 richt zich op het demonstreren en introduceren van nieuwe of vernieuwende methoden in de praktijk met als doel het bevorderen van gescheiden inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in Nederland.

  • 2 Een project komt voor subsidie in aanmerking indien het een demonstratieproject of marktintroductieproject betreft en:

    • a. de subsidiabele kosten van het desbetreffende project ten minste f 75.000 bedragen;

    • b. het project betrekking heeft op ten minste één van de volgende stromen huishoudelijke afvalstoffen: groente-, fruit- en tuinafval, papier en karton, glas of textiel, en

    • c. het project gericht is op een verbetering van de – op hergebruik gerichte – gescheiden inzameling van stromen huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in onderdeel b.

  • 3 Een project komt niet voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het een project betreft waarbij uitsluitend sprake is van uitbreiding of toepassing van reeds in de praktijk toegepaste/gebruikte vormen van voorlichting en communicatie of van uitbreiding of toepassing van reeds in de praktijk toegepaste/gebruikte vormen van inzamelmiddelen, of

    • b. het een project betreft dat gericht is op invoering van heffingsmethodieken.

  • 4 Bij de beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening worden naast de in artikel 2, tweede lid, bedoelde aspecten betrokken:

    • a. de mate waarin een positief effect op het totale inzamelresultaat van de in het tweede lid, onder b, genoemde stromen huishoudelijke afvalstoffen, te verwachten is;

    • b. de mate waarin het project naar verwachting bijdraagt aan de verbetering van de gescheiden inzameling van andere huishoudelijke afvalstromen dan groente-, fruit- en tuinafval (gft), papier en karton, glas of textiel;

    • c. de mate van innovativiteit van de voorgestelde methode;

    • d. de mate van levensvatbaarheid en marktconformiteit van de voorgestelde methode;

    • e. de mate waarin en de wijze waarop binnen het project monitoring plaatsvindt van resultaten;

    • f. de mate waarin de voorgestelde methode breed toepasbaar kan zijn;

    • g. de doorlooptijd van het project, en

    • h. de mate waarin kennisoverdracht plaatsvindt.

  • 5 In afwijking van artikel 3 kan de berekening van het uurloon en de vaststelling van het opslagpercentage voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezichthoudend personeel geschieden overeenkomstig een voor de gehele organisatie van de subsidieaanvrager geldende en controleerbare methodiek.

  • 6 In afwijking van artikel 4 bedraagt het maximale subsidiebedrag f 150.000,-.

  • 7 Kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 8 Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2000 bedraagt f 1.750.000,-.

  • 9 Bij de subsidieverlening worden aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten gelijktijdig beoordeeld op basis van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van het subsidieprogramma.

  • 10 Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend door een gemeente.

  • 11 Aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling worden ingediend bij de Nederlandse onderneming voor energie en milieu B.V., met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier. Aanvragen tot subsidieverlening worden ingediend voor 15 juli 2000.

Paragraaf 10. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Artikel 15

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 21-02-2004]

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling milieugerichte technologie 2000.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlage bij deze regeling die ter inzage wordt gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, gevestigd aan de Rijnstraat 8 te ’s-Gravenhage, alsmede bij de Nederlandse onderneming voor energie en milieu B.V., gevestigd aan de Catharijnesingel 59 te Utrecht.

‘s-Gravenhage, 25 februari 2000

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.P. Pronk

Naar boven