Instelling Evaluatiecommissie Wet milieubeheer

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-02-2000 t/m heden

Instelling Evaluatiecommissie Wet milieubeheer

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Overwegende dat het met het oog op een verantwoorde onderbouwing van de in artikel 21.2 van de Wet milieubeheer bedoelde verslaglegging over de werking van de Wet milieubeheer gewenst is de Evaluatiecommissie Wet milieubeheer hernieuwd in te stellen.

Besluit:

Artikel 1

Voor de duur van vier jaren wordt per 1 januari 2000 ingesteld de Evaluatiecommissie Wet milieubeheer (ECWM), verder te noemen: de commissie.

Artikel 2

  • 1 De commissie heeft tot taak de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer - verder te noemen: de Minister - te adviseren met betrekking tot de inhoud van het ingevolge artikel 21.2 van de Wet milieubeheer aan de Staten-Generaal uit te brengen verslag over de wijze waarop de Wet milieubeheer ‐ verder te noemen: de wet - is toegepast, door onderzoek te doen naar de effectiviteit, de efficiëntie, de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van de wet.

  • 2 Voorts kan de commissie - uit eigen beweging of op verzoek van de Minister - de Minister adviseren over mogelijkheden tot verbetering van de milieuregelgeving als instrument van een op duurzame ontwikkeling gericht milieubeleid.

  • 3 Met het oog op het uitoefenen van haar taak stelt de commissie, in overeenstemming met de Minister, een werkplan vast. Het eerste werkplan wordt uiterlijk op 1 april 2000 vastgesteld, het tweede werkplan wordt uiterlijk op 1 januari 2002 vastgesteld.

  • 4 De Minister wordt tijdig in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over een ontwerp-werkplan.

  • 5 Op verzoek van de Minister neemt de commissie bepaalde onderdelen van de milieuregelgeving, dan wel vragen met betrekking tot bepaalde onderdelen van de milieuregelgeving, in een werkplan op.

  • 6 De commissie kan te allen tijde, met instemming van de Minister, besluiten een werkplan te wijzigen, indien hiervoor gegronde redenen bestaan.

Artikel 3

De commissie bestaat uit de volgende leden:

  • prof.mr.drs. F.C.M.A. Michiels, hoogleraar bestuursrecht, in het bijzonder omgevingsrecht aan de Universiteit Utrecht, voorzitter;

  • prof.dr. K. Bouwer, emeritus hoogleraar beleidsgerichte milieukunde en milieugeografie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, lid;

  • mr. H.J.A.M. van Geest, universitair hoofddocent bestuursrecht aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, lid;

  • mw. mr. A.M.C.C. Grapperhaus-Vos, advocaat te Amsterdam, lid;

  • mw. dr.ir. E.L. Mantz-Thijssen, management consultant gespecialiseerd in beleids-, besluitvormings- en organisatievraagstukken, lid, tevens secretaris;

  • prof. dr. N.J.M. Nelissen, hoogleraar bestuurskunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, lid;

  • mw. drs. L. van Rijn-Vellekoop, plaatsvervangend voorzitter Commissie MER en voormalig lid van de Tweede Kamer, Krimpen a/d IJssel, lid;

  • prof.mr. J.M. Verschuuren, hoogleraar Europees en internationaal milieurecht aan de Katholieke Universiteit Brabant, lid, tevens secretaris.

Artikel 4

Namens de Minister zal de directeur Bestuurszaken als vaste vertegenwoordiger de vergaderingen van de commissie bijwonen.

Artikel 5

  • 1 De commissie kan haar werkwijze naar eigen inzicht regelen.

  • 2 De commissie draagt er zorg voor, dat bij de uitvoering van de milieuregelgeving betrokken bestuursorganen, instellingen en belangenorganisaties, in een vroeg stadium van het in artikel 1 bedoelde onderzoek in de gelegenheid worden gesteld om opmerkingen te maken over de inhoud en opzet van het onderzoek.

  • 3 Voorts draagt de commissie er zorg voor, dat bij de uitvoering van de milieuregelgeving betrokken bestuursorganen, instellingen en belangenorganisaties in de gelegenheid worden gesteld opmerkingen te maken over door de commissie uit te brengen adviezen.

Artikel 6

De voor een goede taakvervulling van de commissie noodzakelijk geachte kosten komen ten laste van de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Voor het gebruik maken van de diensten van derden alsmede de apparaatskosten krijgt de commissie een budget ter beschikking gesteld, dat jaarlijks in overleg met de directeur Bestuurszaken worden vastgesteld.

Artikel 7

  • 1 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

  • 2 De bescheiden worden bij opheffing van de commissie in het Centraal Archief van dit departement opgenomen.

Deze beschikking en de daarbij behorende toelichting zullen worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en in afschrift worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer en aan belanghebbenden.

’s-Gravenhage, 6 december 1999

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

J.P. Pronk

Naar boven