Uitvoeringsbesluit WEB

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2012 en zichtdatum 01-08-2012.
Geldend van 01-08-2012 t/m 31-12-2012

Besluit van 6 augustus 1999, houdende vaststelling van de algemene berekeningswijze van de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs, de educatie en de landelijke organen, alsmede vaststelling van voorschriften over het informatieverkeer, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (Uitvoeringsbesluit WEB)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordrachten van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 8 maart 1999, nr. 1998/8716 (3704) en van 31 maart 1999, nr. 1999/14257 (3693), directie Wetgeving en Juridische Zaken, de eerste voordracht gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 2.2.1, eerste lid en vijfde lid, 2.2.4, vierde lid, 2.2.12, tweede lid, 2.3.1, eerste en derde lid, 2.3.6, tweede en derde lid, 2.4.1, eerste en tweede lid, 2.4.2, vierde lid, 2.5.3, negende lid, 2.5.5, tweede en derde lid, 2.5.10, eerste lid, en 2.6a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede artikel 19, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Raad van State gehoord (adviezen van 29 april 1999, nr. W05.99.0160/II en van 6 mei 1999, nr. W05.99/0111/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 22 juli 1999, nr. 1999/30854 (3704), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 2. Bekostiging beroepsonderwijs

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 2

  • 2 Paragraaf 1, paragraaf 2 en paragraaf 4 zijn van overeenkomstige toepassing en de paragrafen 5, 6 en 6a zijn van toepassing ten aanzien van het beroepsonderwijs binnen agrarische opleidingscentra waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld door Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 3 Paragraaf 3 onderscheidenlijk de paragrafen 4 en 5 heeft betrekking onderscheidenlijk hebben mede betrekking op het voorbereidend beroepsonderwijs dat wordt verzorgd aan agrarische opleidingscentra.

Artikel 2.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 2

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. opleiding: een beroepsopleiding die op grond van artikel 2.1.1 van de wet voor bekostiging in aanmerking komt;

  • b. voltijds deelnemer: een deelnemer die blijkens een overeenkomst als bedoeld in artikel 8.1.3 van de wet een voltijdse opleiding volgt als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel i1, van de wet;

  • c. deeltijds deelnemer: een deelnemer aan een opleiding, niet zijnde een voltijds deelnemer;

  • d. diploma beroepsonderwijs: een door een examencommissie uitgereikt bewijsstuk dat met goed gevolg is afgelegd het examen van een onder a bedoelde opleiding, alsmede van een opleiding die niet langer wordt bekostigd op grond van artikel 2.1.1 van de wet;

  • e. agrarisch opleidingscentrum: een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 3° van de wet;

  • f. voorbereidend beroepsonderwijs: voorbereidend beroepsonderwijs dat wordt verzorgd aan een agrarisch opleidingscentrum;

  • g. leerling: een leerling die voor het volgen van voorbereidend beroepsonderwijs is ingeschreven aan een agrarisch opleidingscentrum.

Artikel 2.1.3. Vaststelling omvang landelijk beschikbare budgetten beroepsonderwijs

Binnen het raam van de door de begrotingswetgever voor het desbetreffende kalenderjaar beschikbaar gestelde middelen, stelt Onze Minister jaarlijks de omvang vast van de landelijk beschikbare budgetten voor de exploitatiekosten en voor de huisvestingskosten voor zowel het beroepsonderwijs als het voorbereidend beroepsonderwijs.

Paragraaf 2. Exploitatiekosten

Artikel 2.2.1. Verdeling landelijk beschikbaar budget voor exploitatiekosten beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks de omvang vast van het landelijk beschikbare budget ten behoeve van voorbereidende en ondersteunende activiteiten als bedoeld in artikel 7.2.2, vierde lid, van de wet en van het landelijke beschikbare budget ten behoeve van de toepassing van artikel 2.2.4, tweede lid, dat in mindering wordt gebracht op het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs.

  • 2 Het na toepassing van het eerste lid resterende deel van het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs voor een kalenderjaar wordt verdeeld als volgt:

    • a. 80% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf ingeschreven deelnemers, en

    • b. 20% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf diploma's beroepsonderwijs.

Artikel 2.2.2. Berekening rijksbijdrage voor exploitatiekosten beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor een instelling voor de exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs voor een kalenderjaar door bij elkaar op te tellen:

    • a. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf ingeschreven deelnemers,

    • b. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf diploma’s beroepsonderwijs vermeerderd met het rijksbijdragedeel op grond van de diploma’s, bedoeld in artikel 2.2.4, tweede lid, en

    • c. het rijksbijdragedeel ten behoeve van voorbereidende en ondersteunende activiteiten,

    zoals deze delen voor het desbetreffende jaar voor de instelling worden berekend op grond van artikel 2.2.3, artikel 2.2.4 respectievelijk artikel 2.2.5. De uitkomst van elke berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 2 De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage wordt vermeerderd met het rijksbijdragedeel voor gehandicapte deelnemers, zoals dat wordt berekend op grond van artikel 2.6a.1.

  • 3 De op grond van het eerste en tweede lid berekende rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 2.2.3. Berekening rijksbijdragedeel volgens maatstaf ingeschreven deelnemers beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister berekent het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf ingeschreven deelnemers volgens de formule:

    i = n

    (Σ {[(DDi1 x DFi1) + (DDi2 x DFi2) + VDi] x Pi}) x C

    i = 1

    ———————————————————————— x LMID

    LDw

    In deze formule wordt de teller van de breuk afgerond op twee decimalen en wordt verstaan onder:

    i: opleiding verzorgd aan de desbetreffende instelling,

    n: het aantal opleidingen verzorgd aan de desbetreffende instelling,

    DDi1: het aantal deeltijds deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor een opleiding als bedoeld in het tweede lid, onder b, en daadwerkelijk die opleiding volgt, vermeerderd met het aantal deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling voor de desbetreffende opleiding is ingeschreven en daadwerkelijk die opleiding volgt, voor zover de laatstgenoemde deelnemers:

    • a. uiterlijk op 31 december van datzelfde kalenderjaar een overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8, tweede lid, van de wet hebben gesloten, en

    • b. indien zij een opleiding volgen als bedoeld in het tweede lid, onder b, uiterlijk op 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar, dan wel in geval zij een andere opleiding volgen uiterlijk op dezelfde datum als genoemd onder a, daadwerkelijk de opleiding in de praktijk van het beroep, bedoeld in artikel 7.2.8, eerste lid, van de wet, volgen op de grondslag van een overeenkomst als bedoeld onder a,

    DDi2: het aantal deeltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling voor de desbetreffende opleiding is ingeschreven en daadwerkelijk die opleiding volgt en niet voldoet aan de definitie van DDi1.

    DFi1: de op grond van het tweede lid aan de desbetreffende opleiding toegekende deeltijdfactor,

    DFi2: de op grond van het derde lid aan de desbetreffende opleiding toegekende deeltijdfactor,

    VDi: het aantal voltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling voor de desbetreffende opleiding is ingeschreven en daadwerkelijk die opleiding volgt,

    Pi: de op grond van het vierde lid aan de desbetreffende opleiding toegekende prijsfactor,

    LDw: de landelijke deelnemerswaarde, zijnde de som van de deelnemerswaarden van de instellingen, waarbij onder deelnemerswaarde wordt verstaan: de teller van de in de formule gebruikte breuk, en

    LMID: het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf ingeschreven deelnemers, zoals dat voor het desbetreffende jaar is vastgesteld op grond van artikel 2.2.1, tweede lid, onder a,

    C: de correctiefactor, bedoeld in het zesde lid.

  • 2 De deeltijdfactor, bedoeld in het eerste lid, onder DFi1, bedraagt:

    • a. voor opleidingen die worden bekostigd door Onze minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie: 0,5;

    • b. voor opleidingen die worden bekostigd door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor zover voor die opleidingen kwalificaties als bedoeld in artikel 7.2.4, eerste lid, van de wet zijn vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport: 0,8 en

    • c. voor de overige opleidingen: 0,4.

  • 3 De deeltijdfactor, bedoeld in het eerste lid onder DFi2, bedraagt:

    • a. voor de opleidingen die worden bekostigd door Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie: 0,4,

    • b. voor de opleidingen die worden bekostigd door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: 0,3.

  • 5 Deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg worden in de berekening, bedoeld in het eerste lid, niet geteld onder DDi2, voor zover zij in die berekening voor de desbetreffende instelling voor een van de drie voorafgaande kalenderjaren al onder DDi2 werden geteld.

  • 6 De correctiefactor wordt berekend volgens de formule:

    [(DDi1.1 x DFi1.2) + VDi] + [(DDi1.2 x DFi1.2) + VDi2]

    ———————————————————————

    2 x [(DDi1.1 x DFi1.2) + VDi]

    In deze formule wordt verstaan onder:

    • DDi1.1: het aantal deeltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt, 

    • VDi: het aantal voltijds deelnemers dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt, 

    • DDi1.2: het aantal deeltijds deelnemers dat op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt,

    • VDi2: het aantal voltijds deelnemers dat op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling is ingeschreven en daadwerkelijk de desbetreffende opleidingen volgt,

    • DFi1.2: de op grond van het zevende lid toegekende deeltijdfactor.

  • 7 De deeltijdfactor, bedoeld in het zesde lid, onder DFi1.2, bedraagt voor:

    • a. een instelling die opleidingen verzorgt die worden bekostigd door Onze minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie: 0,5;

    • b. een instelling die opleidingen verzorgt die worden bekostigd door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: 0,35.

Artikel 2.2.4. Berekening rijksbijdragedeel volgens maatstaf diploma's beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister berekent het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf diploma's beroepsonderwijs volgens de formule:

    DI.1 + 2DI.2 + 4DI.3

    ----------------------------------- x LMD

    LD.1 + 2LD.2 + 4LD.3

    In deze formule wordt verstaan onder:

    DI.1: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat aan die instelling is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a, van de wet,

    DI.2: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat aan die instelling is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de wet,

    DI.3: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat aan die instelling is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c tot en met e, van de wet,

    LD.1: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat landelijk is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a, van de wet,

    LD.2: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat landelijk is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de wet,

    LD.3: het aantal diploma's beroepsonderwijs dat landelijk is behaald in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar bij opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c tot en met e, van de wet, en

    LMD: het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf diploma's beroepsonderwijs, zoals dat voor het desbetreffende jaar is vastgesteld op grond van artikel 2.2.1, tweede lid, onder b.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat voor diploma’s van in die ministeriële regeling aangewezen opleidingen, in de kalenderjaren 2010 en 2011 verkregen door examendeelnemers, bedoeld in artikel 2.2.2, tweede lid, onderdeel b, van de wet, in afwijking van het eerste lid een vast bedrag per diploma wordt toegekend.

Artikel 2.2.5. Berekening rijksbijdragedeel voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten

Onze Minister berekent het rijksbijdragedeel voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten als bedoeld in artikel 7.2.2, vierde lid, van de wet, voor een kalenderjaar door het landelijk beschikbare budget ten behoeve van voorbereidende en ondersteunende activiteiten, zoals dat voor dat kalenderjaar is vastgesteld op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, over de instellingen te verdelen naar rato van het aantal deelnemers per instelling, voor zover deze deelnemers voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. zij waren op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar ingeschreven aan de desbetreffende instelling voor een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a of b, van de wet, en waren tevens

  • b. niet in het bezit van:

    • 1°. een diploma lager beroepsonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs, tenzij dat diploma is verkregen op grond van een eindexamen waarbij een of meer vakken op A-niveau of vier of meer vakken op B-niveau zijn geëxamineerd,

    • 2°. een diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs,

    • 3°. een bewijs dat de eerste drie leerjaren van een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs of van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs met gunstig gevolg zijn doorlopen, of

    • 4°. een diploma beroepsonderwijs van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b tot en met e, van de wet.

Artikel 2.2.6. Aangepaste berekening bij fusie van instellingen en splitsing van werkzaamheden

In geval van fusie van instellingen of indien vanwege afspraken tussen instellingen over de verzorging van beroepsopleidingen, bepaalde gegevens als bedoeld in de artikelen 2.2.3, eerste lid, 2.2.4 of 2.2.5, anders moeten worden toegerekend, geeft Onze Minister op overeenkomstige wijze toepassing aan die bepalingen. Afspraken als bedoeld in de eerste volzin blijken uit een door het bevoegd gezag, in voorkomend geval tezamen met andere betrokken bevoegde gezagsorganen, aan Onze Minister overgelegde en ondertekende verklaring dienaangaande.

Artikel 2.2.7. Indienen gegevens; vaststelling bekostigingsgegevens bij te late indiening

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid, onderdelen a, b, c, d, h, i, l, m en n, van de wet en de verklaring, bedoeld in artikel 2.2.4, vijfde lid, van de wet worden uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar ingediend bij Onze Minister. Indien Onze Minister van een instelling de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, heeft ontvangen en hierdoor niet tijdig over de gegevens kan beschikken, kan Onze Minister de hoogte van de rijksbijdrage voor deze instelling voor het desbetreffende kalenderjaar vaststellen conform de voorschriften in het tweede tot en met zesde lid.

  • 2 Bij de toepassing van artikel 2.2.2 wordt voor een instelling als bedoeld in het eerste lid, bij de berekening van de rijksbijdrage voor exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs:

    • a. in afwijking van artikel 2.2.3, eerste lid, de uitkomst van het gedeelte van de formule boven de streep vastgesteld op 90% van de uitkomst van dat deel van de formule van het voorgaande kalenderjaar;

    • b. in afwijking van artikel 2.2.4, eerste lid, de uitkomst van het gedeelte van de formule boven de streep vastgesteld op 90% van de uitkomst van dat deel van de formule van het voorgaande kalenderjaar;

    • c. in afwijking van artikel 2.2.5 het aantal deelnemers vastgesteld op 90% van het aantal deelnemers dat is gehanteerd bij de berekening van de rijksbijdrage van het voorgaande kalenderjaar.

  • 5 Indien uit de gegevens, bedoeld in het vierde lid, blijkt dat toepassing van artikel 2.2.3, artikel 2.2.4, eerste lid, respectievelijk artikel 2.2.5 leidt tot een lagere waarde dan vastgesteld op grond van het tweede lid, onderdelen a, b respectievelijk c, wordt de vergoeding van de instelling berekend op grond van die lagere waarde.

  • 6 Indien uit de gegevens, bedoeld in het vierde lid, blijkt dat toepassing van artikel 2.2.3, artikel 2.2.4, eerste lid, respectievelijk artikel 2.2.5, leidt tot een gelijke of hogere waarde dan vastgesteld op grond van het tweede lid, onderdelen a, b respectievelijk c, wordt de vergoeding van de instelling berekend op grond van het tweede lid.

Paragraaf 3. Voorbereidend beroepsonderwijs aan agrarische opleidingscentra

Artikel 2.3.1. Uitzondering toepassing bekostigingsbepalingen Wet educatie en beroepsonderwijs en Wet op het voortgezet onderwijs op voorbereidend beroepsonderwijs verzorgd aan agrarische opleidingscentra

[Vervallen per 17-03-2006]

Artikel 2.3.2. Berekening rijksbijdrage voorbereidend beroepsonderwijs

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor een agrarisch opleidingscentrum voor de exploitatiekosten voor het voorbereidend beroepsonderwijs dat ten behoeve van deze berekening is onderverdeeld in beroepsonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs, volgens de formule:

    {Liv x PLiv} + {Lil x PLil} + (VVi)

    In deze formule wordt verstaan onder:

    Liv: het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan het desbetreffende agrarisch opleidingscentrum staat ingeschreven voor het beroepsonderwijs,

    Lil: het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan het desbetreffende agrarisch opleidingscentrum staat ingeschreven voor het leerwegondersteunend onderwijs,

    PLiv: de op grond van het tweede lid voor het desbetreffende kalenderjaar toegekende prijs per leerling beroepsonderwijs,

    PLil: de op grond van het tweede lid voor het desbetreffende kalenderjaar toegekende prijs per leerling leerwegondersteunend onderwijs, en

    VVi: de bij ministeriële regeling vastgestelde vaste voet per instelling.

  • 2 Jaarlijks voor 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor de rijksbijdrage wordt vastgesteld, worden bij ministeriële regeling de prijzen per leerling vastgesteld.

Paragraaf 4. Huisvesting

Artikel 2.4.1. Berekening rijksbijdrage huisvestingskosten voor instellingen

  • 1 Onze Minister verdeelt het op grond van artikel 2.1.3 voor een kalenderjaar vastgestelde landelijk beschikbare budget voor de huisvestingskosten voor het beroepsonderwijs over de instellingen naar rato van de voor dat kalenderjaar op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, berekende rijksbijdrage voor exploitatiekosten per instelling. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s

  • 2 De rijksbijdrage voor de huisvestingskosten van een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2.6, lid 1a, van de wet wordt berekend door het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar aan de school was ingeschreven te vermenigvuldigen met een jaarlijks bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het voorbereidend beroepsonderwijs.

  • 4 De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Paragraaf 5. Toevoeging rijksbijdrage in verband met kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid

Artikel 2.5.1. Begripsbepalingen paragraaf 5

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 2.5.2. Toevoeging aan de rijksbijdrage

  • 1 Het bevoegd gezag van een instelling heeft, naast de aanspraak op een aandeel van de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, in geval van een agrarisch opleidingscentrum vermeerderd met de rijksbijdrage zoals vastgesteld op grond van artikel 2.3.2, per kalenderjaar aanspraak op een vergoeding voor uitkeringen.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is het bedrag berekend volgens de volgende formule:

    (PI + EduI) / (PL + EduL) x W

    In deze formule wordt verstaan onder:

    PI: de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten, zoals omschreven in het eerste lid, van de desbetreffende instelling voor het kalenderjaar voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar;

    EduI: de hoogte van het bedrag dat met de overeenkomst of overeenkomsten educatie van de desbetreffende instelling in het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar is gemoeid, zoals blijkt uit de jaarrekening van de instelling;

    PL: de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten, zoals omschreven in het eerste lid, van de instellingen voor het kalenderjaar voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar;

    EduL: de hoogte van het bedrag dat met de overeenkomsten educatie van de instellingen in het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar is gemoeid, zoals blijkt uit de jaarrekeningen van de instellingen;

    W: het totaal van de wachtgeldbudgetten voor de instellingen zoals opgenomen in de begrotingen van de uitgaven van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van het desbetreffende kalenderjaar.

  • 3 De uitkomst van de berekening, bedoeld in het tweede lid, wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.

  • 4 Onze Minister kan voorzover het betreft educatie, in afwachting van de indiening van de jaarrekeningen door de instellingen, een voorlopig bedrag toevoegen aan de rijksbijdrage.

Artikel 2.5.3. Voorlopige inhouding; definitieve vaststelling

[Vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 6. Vermindering rijksbijdrage beroepsonderwijs in verband met normatieve inhouding cursusgelden

Artikel 2.6.1. Vermindering rijksbijdrage

  • 2 Bij de berekening van het in het eerste lid bedoelde bedrag telt het aantal deeltijds deelnemers DDi3 en DDi4, dat op 1 augustus van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende jaar aan de desbetreffende instelling voor de desbetreffende opleiding is ingeschreven en op die datum de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, niet mee.

Paragraaf 6a. Gehandicapte deelnemers

Artikel 2.6a.1. Vaststelling en verdeling rijksbijdragedeel

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks het landelijk beschikbare budget vast ten behoeve van de kosten voor gehandicapte deelnemers.

  • 2 Onze Minister verdeelt het voor een kalenderjaar vastgestelde budget ten behoeve van de gehandicapte deelnemers over de instellingen naar rato van het totaal van de voor dat kalenderjaar op grond van de artikelen 2.2.3 en 2.2.4 berekende rijksbijdrage voor die instelling.

Paragraaf 7. Leerlinggebonden financiering

Artikel 2.7.1. Reikwijdte

Het Besluit leerlinggebonden financiering, met uitzondering van de artikelen 2 en 3, is van toepassing met dien verstande dat wordt verstaan onder:

  • a. leerling: deelnemer als bedoeld in artikel 2.2.5, eerste lid, onder b, van de wet;

  • b. een school: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de wet en een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet;

  • c. een leerling die toelaatbaar is tot het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs: een deelnemer die recht heeft op leerlinggebonden financiering met ambulante begeleiding vanuit het onderwijs van het cluster waarvoor hij geïndiceerd is;

  • d. kinderpsychiatrische voorziening of Jeugdbescherming: psychiatrische voorziening of GGZ.

Artikel 2.7.2. Bedragen leerlinggebonden financiering

  • 1 Voor elke deelnemer met een leerlinggebonden budget dat beschikbaar is op grond van artikel 2.2.6, eerste lid, van de wet ontvangt een instelling waar de deelnemer is ingeschreven een bedrag volgens tabel A en ontvangt een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs een bedrag volgens tabel B:

    Tabel A Bedrag instellingen per studiejaar

    Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

    Voltijds deelnemer

    Assistent- en basisberoepsopleiding

    Deeltijds deelnemer

    Assistent- en basisberoepsopleiding

    Voltijds deelnemer

    Vakopleiding, middenkader- en specialistenopleiding

    Deeltijds deelnemer

    Vakopleiding, middenkader- en specialistenopleiding

    Cluster 2

           

    Dove deelnemers

    € 2.410,–

    € 1.607,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 2

    Slechthorende deelnemers

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 2

    Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 2

    Deelnemers met ernstige spraakmoeilijkheden

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 3

    Lichamelijk gehandicapte deelnemers

    € 1.578–

    € 1.052,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 3

    Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 3

    Zeer moeilijk lerende deelnemers

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 3

    Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Cluster 4

    Gedragsproblematiek

    € 1.550,–

    € 1.033,–

    € 3.128,–

    € 2.085,–

    Tabel B Bedrag scholen voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs per studiejaar

    Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

    Voltijds deelnemer

    personele vergoeding

    Voltijds deelnemer

    materiële vergoeding

    Totaal

    aan vergoeding

    Cluster 2 Dove deelnemers

    € 5.159,87

    € 559,–

    € 5.718,87

    Cluster 2 Slechthorende deelnemers

    € 3.337,35

    € 216,–

    € 3.553,35

    Cluster 2 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 3.337,35

    € 274,–

    € 3.611,35

    Cluster 2 Deelnemers met ernstige spraakmoeilijkheden

    € 3.337,35

    € 274,–

    € 3.611,35

    Cluster 3 Lichamelijk gehandicapte deelnemers

    € 4.517,25

    € 405,–

    € 4.922,25

    Cluster 3 Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

    € 2.921,51

    € 236–

    € 3.157,51

    Cluster 3 Zeer moeilijk lerende deelnemers

    € 2.921,51

    € 128,–

    € 3.049,51

    Cluster 3 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 2.921,51

    € 236,–

    € 3.157,51

    Cluster 4 Gedragsproblematiek

    € 2.921,51

    € 236,–

    € 3.157,51

    Toelaatbaar verklaard tot onderwijs van

    Deeltijds deelnemer

    personele vergoeding

    Deeltijds deelnemer

    materiële vergoeding

    Totaal

    aan vergoeding

    Cluster 2 Dove deelnemers

    € 3.439,92

    € 373,–

    € 3.812,92

    Cluster 2 Slechthorende deelnemers

    € 2.224,90

    € 144,–

    € 2.368,90

    Cluster 2 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 2.224,90

    € 183,–

    € 2.407,90

    Cluster 2 Deelnemers met ernstige spraakmoeilijkheden

    € 2.224,90

    € 183,–

    € 2.407,90

    Cluster 3 Lichamelijk gehandicapte deelnemers

    € 3.011,50

    € 270,–

    € 3.281,50

    Cluster 3 Langdurig zieke deelnemers met een lichamelijke handicap

    € 1.947,67

    € 157,–

    € 2.104,67

    Cluster 3 Zeer moeilijk lerende deelnemers

    € 1.947,67

    €  85,–

    € 2.032,67

    Cluster 3 Meervoudig gehandicapte deelnemers

    € 1.947,67

    € 157,–

    € 2.104,67

    Cluster 4 Gedragsproblematiek

    € 1.947,67

    € 157,–

    € 2.104,67

  • 2 Indien een deelnemer zich inschrijft na 1 augustus van een studiejaar wordt de hoogte van het leerlinggebonden budget vastgesteld door het bedrag dat voor hem geldt op grond van de tabellen, opgenomen in het eerste lid, te delen door 12 en vervolgens te vermenigvuldigen met het aantal maanden dat het studiejaar rest.

  • 3 De bedragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen bij ministeriële regeling worden aangepast aan de prijsontwikkeling, overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het bedrag wordt aangepast, en het jaar waarin het bedrag wordt aangepast.

Artikel 2.7.3. Vergoeding regionaal expertisecentrum

  • 1 Een regionaal expertisecentrum ontvangt € 173 voor elke deelnemer die in de periode van 12 maanden direct voorafgaand aan 1 oktober van het voorafgaande studiejaar een bevestigende beoordeling van de commissie als bedoeld in artikel 2.2.6, eerste lid, van de wet heeft ontvangen.

Hoofdstuk 3. Rijksbijdrage educatie en huisvesting opleidingen VAVO

[Vervallen per 01-01-2009]

Paragraaf 3. Rijksbijdrage voor huisvestingskosten vavo

[Vervallen per 30-07-2004]

Artikel 3.3.1. Berekening rijksbijdrage huisvestingskosten vavo

[Vervallen per 30-07-2004]

Hoofdstuk 4. Bekostiging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 4

  • 2 Paragraaf 4 is van toepassing op het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving.

Artikel 4.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 4

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. kenniscentrum: een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b2, van de wet;

  • b. leerbedrijf: een bedrijf dat of organisatie die bevoegd is de beroepspraktijkvorming te verzorgen, op basis van een gunstige beoordeling op grond van door het kenniscentrum vastgestelde criteria als bedoeld in artikel 7.2.10 van de wet;

  • c. normatieve bpv-plaats: een in artikel 4.2.5 bedoelde normatieve bpv-plaats;

  • d. opleiding: een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2 van de wet in de beroepsopleidende of beroepsbegeleidende leerweg, dan wel in beide leerwegen;

  • e. exploitatiekosten: de kosten van een kenniscentrum niet zijnde de huisvestingskosten;

  • f. deelnemer aan de beroepsbegeleidende leerweg: degene die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld, aan een instelling als bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, onder 1° en 2°, 12.3.8 en 12.3.9 van de wet stond ingeschreven voor een opleiding aan de beroepsbegeleidende leerweg en daadwerkelijk die opleiding volgt, voor zover deze deelnemer:

    • 1°. uiterlijk op 31 december van eerstbedoeld jaar een overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8, tweede lid, van de wet heeft afgesloten, en

    • 2°. een opleiding volgt als bedoeld in artikel 2.2.3, tweede lid, onder b, uiterlijk op 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar, dan wel in geval de deelnemer een andere opleiding volgt uiterlijk op dezelfde datum als genoemd onder 1°, daadwerkelijk de opleiding in de praktijk van het beroep, bedoeld in artikel 7.2.8, eerste lid, van de wet, volgt op de grondslag van een overeenkomst als bedoeld onder 1°;

  • g. voltijds deelnemer aan de beroepsopleidende leerweg: degene die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld, als voltijds deelnemer als bedoeld in artikel 2.1.2, onder b, aan een instelling als bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, onder 1º, 2º en 3º, 12.3.8 en 12.3.9 van de wet stond ingeschreven voor een opleiding aan de beroepsopleidende leerweg en daadwerkelijk die opleiding volgt;

  • h. deeltijds deelnemer aan de beroepsopleidende leerweg: degene die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de rijksbijdrage wordt vastgesteld, als deeltijds deelnemer als bedoeld in artikel 2.1.2, onder c, aan een instelling als bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, onder 1° en 2°, 12.3.8 en 12.3.9 van de wet stond ingeschreven voor een opleiding aan de beroepsopleidende leerweg en daadwerkelijk die opleiding volgt.

Artikel 4.1.3. Componenten rijksbijdrage kenniscentra

De rijksbijdrage omvat:

  • a. een bedrag voor exploitatiekosten, berekend volgens paragraaf 2, en

  • b. een bedrag voor huisvestingskosten, berekend volgens paragraaf 3.

Artikel 4.1.4. Vaststelling omvang landelijk beschikbare budgetten kenniscentra

Binnen het raam van de door de begrotingswetgever voor het desbetreffende kalenderjaar beschikbaar gestelde middelen, stelt Onze Minister jaarlijks de omvang vast van de landelijk beschikbare budgetten voor de exploitatiekosten en voor de huisvestingskosten van de kenniscentra.

Paragraaf 2. Exploitatiekosten

Artikel 4.2.1. Berekeningsmaatstaven rijksbijdrage exploitatiekosten kenniscentra

Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor een kenniscentrum voor:

Artikel 4.2.2. Verdeling landelijk beschikbaar budget voor exploitatiekosten kenniscentra

Het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten van de kenniscentra wordt verdeeld als volgt:

  • a. 50% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de stabilisatiecomponent,

  • b. 10% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf opleidingen,

  • c. 30% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf normatieve bpv-plaatsen, en

  • d. 10% wordt toegerekend aan het landelijk deel ten behoeve van de maatstaf leerbedrijven.

Artikel 4.2.3. Berekening rijksbijdrage voor exploitatiekosten kenniscentra

  • 1 Onze Minister berekent voor een kenniscentrum de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten door bij elkaar op te tellen:

    • a. het rijksbijdragedeel op grond van de stabilisatiecomponent, zoals berekend overeenkomstig artikel 4.2.3a,

    • b. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf opleidingen, zoals berekend overeenkomstig artikel 4.2.4,

    • c. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf normatieve bpv-plaatsen, zoals berekend overeenkomstig artikel 4.2.5, en

    • d. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf leerbedrijven, zoals berekend overeenkomstig artikel 4.2.7.

  • 2 Het aandeel van de op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage voor de exploitatiekosten van het kenniscentrum in het desbetreffende landelijk beschikbare budget wordt uitgedrukt in een percentage van dat budget.

  • 3 De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 4.2.3a. Berekening rijksbijdragedeel exploitatiekosten kenniscentra voor de stabilisatiecomponent

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het kenniscentrum voor zover het betreft het gedeelte van het landelijk beschikbare budget dat is toegerekend aan de stabilisatiecomponent, op de wijze als bepaald in het tweede en derde lid.

  • 2 Voor elk kenniscentrum wordt het aandeel in het landelijk beschikbare budget van respectievelijk het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld en het daaraan voorafgaande jaar, uitgedrukt in een percentage van het landelijk beschikbare budget van genoemde jaren. Vervolgens worden voor elk kenniscentrum de percentages van de jaren, bedoeld in de eerste volzin, bij elkaar opgeteld en de uitkomst gedeeld door twee.

  • 3 Van het in het eerste lid bedoelde gedeelte van het landelijk beschikbare budget wordt het bedrag voor het kenniscentrum vastgesteld overeenkomstig het in het tweede lid bedoelde percentage.

Artikel 4.2.4. Berekening rijksbijdragedeel exploitatiekosten kenniscentra volgens maatstaf opleidingen

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het kenniscentrum voor zover het betreft het gedeelte van het landelijk beschikbare budget dat is toegerekend aan de maatstaf opleidingen, door:

    • a. voor elke opleiding waarvoor het kenniscentrum de eindtermen heeft voorgesteld, en voor zover deze eindtermen op 1 augustus 2001 zijn vermeld in het Centraal register, het aantal studiebelastingsuren dat is vastgesteld als onderdeel van de eindtermen voor die opleiding te delen door 1600, dit aantal af te ronden op een half naar boven, en het totaal te vermenigvuldigen met

    • b. het aantal in het Centraal register opgenomen deelkwalificaties van de onder a bedoelde opleidingen, met dien verstande dat een deelkwalificatie slechts eenmaal meetelt, en de uitkomst te delen door

    • c. het totaal van de in het Centraal register opgenomen deelkwalificaties van de onder a bedoelde opleidingen, zonder de beperking in onderdeel b.

  • 2 De berekening volgens het eerste lid leidt tot een aantal punten voor het kenniscentrum, rekenkundig afgerond op een half. Op het aantal punten, bedoeld in de eerste volzin, wordt vervolgens een correctie voor schaalvoordelen toegepast door dat aantal te vermenigvuldigen met een factor, zoals aangegeven in de navolgende tabel:

    aantal punten

    factor

    0,5 t/m 50

    1

    51 t/m 60

    0,95

    61 t/m 70

    0,90

    71 t/m 80

    0,85

    81 t/m 90

    0,80

    91 t/m 100

    0,75

    101 t/m 110

    0,70

    111 en hoger

    0,65

  • 3 Elk kenniscentrum heeft aanspraak op het gedeelte van het landelijk beschikbare budget, bedoeld in het eerste lid, naar rato van het aantal punten van elk kenniscentrum nadat daarop de correctie, bedoeld in het tweede lid, is toegepast.

Artikel 4.2.5. Berekening rijksbijdragedeel exploitatiekosten kenniscentra volgens maatstaf normatieve bpv-plaatsen

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het kenniscentrum voor zover het betreft het gedeelte van het landelijk beschikbare budget dat is toegerekend aan de maatstaf normatieve bpv-plaatsen, op de wijze als bepaald in het tweede tot en met vijfde lid.

  • 2 Het aantal normatieve bpv-plaatsen voor elk kenniscentrum wordt bepaald door het aantal deelnemers bij opleidingen die behoren bij het desbetreffende kenniscentrum voorzover die opleidingen zijn vermeld in het Centraal register, bij elkaar op te tellen zoals hierna vermeld:

    • a. 100% van het aantal deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld,

    • b. 35% van het aantal voltijds deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld, en

    • c. 10% van het aantal deeltijds deelnemers aan de beroepsopleidende leerweg op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld.

  • 3 De optelling volgens het tweede lid leidt tot een aantal normatieve bpv-plaatsen voor een kenniscentrum, dat rekenkundig wordt afgerond op een geheel getal. Op het aantal normatieve bpv-plaatsen, bedoeld in het tweede lid, wordt een correctie voor schaalvoordelen toegepast door dat aantal te vermenigvuldigen met een factor, zoals aangegeven in de navolgende tabel:

    Aantal normatieve bpv-plaatsen

    Factor

    1 t/m 10.000

    1

    10.001 t/m 15.000

    0,985

    15.001 t/m 20.000

    0,970

    20.001 t/m 25.000

    0,955

    25.001 t/m 30.000

    0,940

    30.001 t/m 35.000

    0,925

    35.001 t/m 40.000

    0,910

    40.001 t/m 45.000

    0,895

    45.001 t/m 50.000

    0,880

    50.001 en hoger

    0,865

  • 4 De berekening volgens het derde lid leidt tot een aantal normatieve bpv-plaatsen voor het kenniscentrum, rekenkundig af te ronden op een geheel getal.

  • 5 Van het in het eerste lid bedoelde gedeelte van het landelijk beschikbare budget wordt het bedrag voor het kenniscentrum vastgesteld naar rato van het aantal normatieve bpv-plaatsen van elk kenniscentrum nadat daarop de correctie en de afronding, bedoeld in het derde respectievelijk vierde lid, heeft plaatsgevonden.

Artikel 4.2.6. Opgave aantal leerbedrijven

  • 1 Elk kenniscentrum verstrekt jaarlijks voor 15 november aan Onze Minister een opgave van het aantal door dat kenniscentrum erkende leerbedrijven op peildatum 1 oktober van dat jaar.

Artikel 4.2.7. Berekening rijksbijdragedeel exploitatiekosten kenniscentra volgens maatstaf leerbedrijven

  • 1 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het kenniscentrum voor zover het betreft het gedeelte van het landelijk beschikbare budget dat is toegerekend aan de maatstaf leerbedrijven, op de wijze als bepaald in het tweede tot en met vijfde lid.

  • 2 Voor elk kenniscentrum wordt het aantal leerbedrijven vastgesteld op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de rijksbijdrage wordt vastgesteld.

  • 3 Op het aantal leerbedrijven voor elk kenniscentrum, bedoeld in het tweede lid, wordt een correctie voor schaalvoordelen toegepast door dat aantal te vermenigvuldigen met een factor, zoals aangegeven in de navolgende tabel:

    Aantal leerbedrijven

    Factor

    1 t/m 7.500

    1

    7.501 t/m 10.000

    0,965

    10.001 t/m 12.500

    0,930

    12.501 t/m 15.000

    0,895

    15.001 t/m 17.500

    0,860

    17.501 t/m 20.000

    0,825

    20.001 t/m 22.500

    0,790

    22.501 t/m 25.000

    0,755

    25.001 t/m 27.500

    0,720

    27.501 t/m 30.000

    0,685

    30.001 en hoger

    0,650

  • 4 De berekening volgens het tweede en derde lid leidt tot een aantal leerbedrijven voor het kenniscentrum, rekenkundig af te ronden op een geheel getal.

  • 5 Van het in het eerste lid bedoelde gedeelte van het landelijk beschikbare budget wordt het bedrag voor het kenniscentrum vastgesteld naar rato van het aantal leerbedrijven van elk kenniscentrum nadat daarop de correctie en de afronding, bedoeld in het derde respectievelijk vierde lid, heeft plaatsgevonden.

Artikel 4.2.8. Voorwaarde meetellen leerbedrijven in berekeningsmaatstaf rijksbijdrage

Bij de berekening, bedoeld in artikel 4.2.7, betrekt Onze Minister uitsluitend de leerbedrijven die zijn aangeduid met de code leerbedrijf, bedoeld in bijlage 3 bij dit besluit.

Paragraaf 3. Huisvesting

Artikel 4.3.1. Berekening rijksbijdrage huisvestingskosten kenniscentra

  • 1 Onze Minister stelt het bedrag voor huisvestingskosten voor elk kenniscentrum vast overeenkomstig het percentage dat op grond van artikel 4.2.3, tweede lid, voor dat kenniscentrum is vastgesteld, met dien verstande dat aanpassingen als bedoeld in het derde lid van dat artikel daarbij buiten beschouwing blijven.

  • 2 De op grond van het eerste lid berekende rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Paragraaf 4. Exploitatie en huisvesting kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

Artikel 4.4.1. Componenten rijksbijdrage kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

De rijksbijdrage omvat:

  • a. een bedrag voor exploitatiekosten, berekend volgens deze paragraaf, en

  • b. een bedrag voor huisvestingskosten, berekend volgens deze paragraaf.

Artikel 4.4.2. Vaststelling omvang landelijk beschikbaar budget voor kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

Binnen het raam van de door de begrotingswetgever voor het desbetreffende begrotingsjaar beschikbaar gestelde middelen, stelt Onze Minister jaarlijks het landelijk beschikbare budget vast voor de exploitatiekosten en voor de huisvestingskosten van het kenniscentrum op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving.

Artikel 4.4.3. Berekeningsmaatstaven rijksbijdrage kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

Onze Minister berekent de rijksbijdrage afzonderlijk voor:

Artikel 4.4.4. Verdeling landelijk beschikbare budget exploitatiekosten kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

Van het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten van het kenniscentrum wordt:

  • a. 20% toegerekend aan de taken, bedoeld in artikel 4.4.3, onder a, met dien verstande dat 10% van het desbetreffende deel van het landelijk beschikbare budget betrekking heeft op strategische expertise-ontwikkeling,

  • b. 60% toegerekend aan de taken, bedoeld in artikel 4.4.3, onder b, en

  • c. 20% toegerekend aan de taken, bedoeld in artikel 4.4.3, onder c.

Artikel 4.4.5. Vaststelling hoogte rijksbijdrage exploitatiekosten kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

  • 1 Onze Minister berekent de totale rijksbijdrage voor de exploitatiekosten van het kenniscentrum door de middelen bij elkaar op te tellen die voor het kenniscentrum zijn berekend op grond van de artikelen 4.4.3 en 4.4.4.

  • 2 De op grond van het eerste lid vastgestelde rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 4.4.6. Rijksbijdrage huisvestingskosten kenniscentrum op gebied van landbouw en natuurlijke omgeving

  • 1 Onze Minister stelt het bedrag voor huisvestingskosten voor het kenniscentrum vast.

  • 2 De op grond van het eerste lid vastgestelde rijksbijdrage kan worden aangepast in verband met uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Paragraaf 5. Vermindering rijksbijdrage in verband met kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid

[Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 4.5.3. Voorlopige inhouding; definitieve vaststelling

[Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk 4B. Gebruik persoonsgebonden nummers

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 4b.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 4b

Paragraaf 2. Gebruik burgerservicenummer personeel door instelling

Artikel 4b.2.1. Burgerservicenummer personeel

Het bevoegd gezag kan gebruik maken van het burgerservicenummer van een lid van het personeel of gewezen personeel van de instelling bij de gegevensverstrekking, bedoeld in bijlage 1 en bijlage 4 bij dit besluit.

Artikel 4b.2.4. Verstrekking t.b.v. onderzoek door inspectie

[Vervallen per 28-04-2010]

Paragraaf 3. Gebruik gegevens uit basisregister onderwijs door Minister

Artikel 4b.3.1. Gegevens die de minister kan gebruiken

  • 1 Ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van een instelling kan Onze Minister de volgende in het basisregister onderwijs opgenomen gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer van de instelling gebruiken:

    • a. het persoonsgebonden nummer;

    • b. het geslacht, de geboortedatum en de postcode van de woonplaats;

    • c. de datum van inschrijving of van de wijziging of beëindiging daarvan;

    • d. de leerweg, alsmede de code, bedoeld in artikel 6.4.1, tweede lid, onder a, van de wet van het opleidingsdomein, het kwalificatiedossier of de kwalificatie waarvoor de deelnemer is ingeschreven en bij inschrijving voor een opleidingsdomein het niveau, bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de wet van de beroepsopleiding;

    • e. indien van toepassing, het al dan niet zijn van risicodeelnemer;

    • f. het behaalde diploma;

    • g. de omvang van de beroepspraktijkvorming, de datum van begin en einde daarvan, de afsluitdatum van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst en het betrokken bedrijf dat of de betrokken organisatie die de beroepspraktijkvormingsovereenkomst verzorgt;

    • h. de gegevens over de nationaliteit en het verblijfsrecht van de deelnemer;

    • i. het registratienummer van de instelling;

    • j. indien van toepassing het volgen van de opleiding in voltijd of deeltijd en het zijn van examendeelnemer;

    • k. het al dan niet voor bekostiging in aanmerking komen van de deelnemer of het diploma; en

    • l. indien van toepassing, het gebruiken van het persoonsgebonden nummer ten behoeve van de uitvoering van de subsidieregelingen van het Europees Sociaal Fonds in het verkeer met de instelling.

Artikel 4b.3.3. Voorwaarden voor gebruik

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 4b.3.1, worden uitsluitend gebruikt door de daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaren dan wel, voor zover het betreft het onderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, door de daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 2 Onze Minister kan uitsluitend gebruiken:

    • a. de gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer van wie het bevoegd gezag op grond van 2.5.5a, vierde lid, van de wet het persoonsgebonden nummer aan Onze Minister heeft verstrekt ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling;

    • b. de gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer, voorzover Onze Minister dit noodzakelijk acht ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in 2.5.5b, derde lid, van de wet; en

    • c. de gegevens van een deelnemer of voormalige deelnemer, voorzover Onze Minister het noodzakelijk acht deze gegevens ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling te gebruiken in het verkeer met die instelling.

  • 3 Onder gebruik ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de instelling van de gegevens, bedoeld in artikel 4b.3.1, wordt mede verstaan het daartoe noodzakelijke gebruik voor de motivering van beschikkingen en de behandeling van bezwaar- en beroepschriften.

Hoofdstuk 5. Informatie

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 5

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben betrekking op:

Artikel 5.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 5

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. kenniscentrum: een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b1, van de wet,

  • b. gegevenswoordenboek: de opsomming van een door het bevoegd gezag van een instelling of het bestuur van een kenniscentrum te verzamelen gegevens, bedoeld in artikel 5.2.1.

Paragraaf 2. Ordening en wijze van beschikbaarstelling gegevens

Artikel 5.2.1. Ordening gegevens

  • 1 De informatieverzameling, bedoeld in de artikelen 2.2.4, 2.3.6, 2.5.3 en 2.5.5 van de wet, waarover het bevoegd gezag van een instelling dient te beschikken, bevat de gegevens volgens de beschrijving in het gegevenswoordenboek dat is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid, die betrekking hebben op de bekostiging, zijn in het desbetreffende gegevenswoordenboek als zodanig aangeduid.

Artikel 5.2.2. Wijze van beschikbaarstelling gegevens

  • 1 Op verzoek van Onze Minister stelt het bevoegd gezag van een instelling dan wel het bestuur van een kenniscentrum gegevens aan hem beschikbaar, die door de instelling of het kenniscentrum op grond van artikel 5.2.1 zijn verzameld.

  • 2 De beschikbaarstelling geschiedt voor het beroepsonderwijs en de educatie overeenkomstig bijlage 4 bij dit besluit en voor de kenniscentra overeenkomstig de formulieren die zijn opgenomen in bijlage 6 bij dit besluit.

  • 3 In voorkomende gevallen kan Onze Minister bij het verzoek om beschikbaarstelling reeds bij hem bekende gegevens opnemen.

Artikel 5.2.3. Aanvulling gegevensvraag over bekostiging

Bij ministeriële regeling kan in bijzondere gevallen een aanvullende vragenlijst ten aanzien van bekostiging worden vastgesteld ter beantwoording door het bevoegd gezag van een instelling.

Artikel 5.2.4. Bewaarplicht gegevens

  • 1 Het bevoegd gezag van een instelling en het bestuur van een kenniscentrum bewaren de boeken, bescheiden en informatie op andere informatiedragers die verband houden met de toepassing van dit hoofdstuk voor zover het betreft gegevens ten behoeve van het door Onze Minister te voeren beleid ten aanzien van het beroepsonderwijs, van de educatie en van de kenniscentra, gedurende ten minste zeven jaren.

  • 2 Het bevoegd gezag van een instelling en het bestuur van een kenniscentrum bewaren de gegevens die verband houden met de toepassing van dit hoofdstuk op zodanige wijze dat daaruit de voor de vaststelling van de geaggregeerde gegevens van belang zijnde gegevens kunnen worden nagegaan.

Paragraaf 3. Controleprotocol

Artikel 5.2.5. Regeling controleprotocol

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld voor de inrichting en de uitvoering van de controle door de accountant van de boekhouding, de jaarrekening en de administratie van de instellingen en de kenniscentra.

  • 2 De regels hebben betrekking op de controle op de rechtmatigheid van de verkrijging en de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de rijksbijdrage, en de controle op de bekostigingsgegevens, bedoeld in dit besluit.

  • 3 De administratie van de instelling en het kenniscentrum omvat in ieder geval de gegevens, bedoeld in artikel 5.2.1, vierde lid, en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden.

Hoofdstuk 5A. Personeel

Artikel 5a.1. Reikwijdte hoofdstuk 5a

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben betrekking op:

Artikel 5a.1a. Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder kenniscentrum: een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b1, van de wet.

Artikel 5a.2. Aanduiding belanghebbenden

Het personeel en het gewezen personeel van instellingen en kenniscentra zijn in elk geval belanghebbende in de zin van dit hoofdstuk.

Artikel 5a.3. Voorziening bij ontbreken rechtsopvolger

Indien een instelling of een kenniscentrum de taken beëindigt en een rechtsopvolger ontbreekt, waaronder tevens is begrepen het geval van een onherroepelijk vonnis tot faillietverklaring van de desbetreffende instelling of het desbetreffende kenniscentrum, voorzien de bevoegde gezagsorganen van de overige instellingen onderscheidenlijk de besturen van de overige kenniscentra er gezamenlijk in dat aan de verplichtingen jegens het personeel en het gewezen personeel die uit de wet- en regelgeving voortvloeien, wordt voldaan. De toepassing van de eerste volzin geschiedt met inachtneming van het bepaalde over vermindering van de rijksbijdrage in verband met de kosten van uitkeringen voor gewezen personeel van een instelling die of een kenniscentrum dat de taken beëindigt in de ministeriële regeling op grond van artikel 12.3.48 van de wet onderscheidenlijk artikel 4.5.2.

Artikel 5a.4. Maximum-salaris voorzitter college van bestuur en centrale directie

  • 1 Voor de uitkomsten van het functiewaarderingssysteem van een instelling als bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, en 12.3.8 van de wet of van een kenniscentrum geldt voor de functie van voorzitter van het college van bestuur en de centrale directie dat daaraan ten hoogste een salarisschaal is verbonden waarvan het hoogste bedrag overeenkomt met het maximum salarisbedrag van schaal 18 van bijlage 1A van het Kaderbesluit rechtspositie BVE, zoals dat luidde op 30 juni 2003.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde maximum kan worden bijgesteld aan de hand van de algemene salarisontwikkeling die voor het personeel van instellingen onderscheidenlijk kenniscentra wordt overeengekomen.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en invoeringsbepalingen

Paragraaf 1. Beroepsonderwijs

Artikel 6.1.1. Overgangsbepaling bestaande opleidingen; opleidingen in afbouw

  • 1 [Red: Vervallen.]

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden voorgeschreven, welke gegevens Onze Minister in afwijking van artikel 2.2.5 hanteert voor de bekostiging voor zover nog niet kan worden beschikt over de in dat artikel, onder b, voorgeschreven gegevens. De vervangende gegevens komen zoveel mogelijk overeen met de voorgeschreven gegevens.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld:

    • a. [Red: vervallen;]

    • b. in afwijking van artikel 2.2.3, eerste lid, onder Pi respectievelijk DFi: welke prijsfactor respectievelijk welke deeltijdfactor:

      • 1°. [Red: vervallen;]

      • 2°. [Red: vervallen;]

      • 3°. [Red: vervallen;]

      • 4°. [Red: vervallen;]

      • 5°. [Red: vervallen;]

      • 6°. tot uiterlijk 1 januari 2002 voor deeltijdse deelnemers aan 4-jarige opleidingen middelbaar beroepsonderwijs,

      wordt toegekend aan opleidingen waarvan de opleidingen zoals vermeld in het overzicht, bedoeld in artikel 12.3.17, eerste lid, van de wet, een voortzetting vormen.

    • c. in afwijking van artikel 2.2.3, eerste lid, onder Pi respectievelijk DFi: welke prijsfactor respectievelijk welke deeltijdfactor:

      • 1°. [Red: vervallen;]

      • 2°. [Red: vervallen;]

      • 3°. [Red: vervallen;]

      • 4°. [Red: vervallen;]

      • 5°. [Red: vervallen;]

      • 6°. tot uiterlijk 1 januari 2002 voor deeltijdse deelnemers aan 4-jarige opleidingen middelbaar beroepsonderwijs,

      wordt toegekend aan bekostigde opleidingen die niet vallen onder a of b en die in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan de eerste toepassing van artikel 2.2.3 werden verzorgd aan de instellingen, en

    • d. welk niveau wordt toegekend aan een opleiding als bedoeld onder b of c met het oog op de toepassing van artikel 2.2.4, en voor zover van toepassing, welk niveau wordt toegekend aan een opleiding als bedoeld onder b of c, met het oog op de toepassing van artikel 2.2.5.

Artikel 6.1.3. Overgangsbepaling huisvestingskosten in verband met decentralisatie huisvesting

  • 1 Indien de op grond van artikel 2.4.1, eerste lid, voor een instelling, niet zijnde een agrarisch opleidingscentrum, vastgestelde rijksbijdrage ten behoeve van de huisvestingskosten voor een kalenderjaar van de desbetreffende instelling, vermeerderd met het gedeelte van de rijksbijdrage, berekend op grond van artikel 2.4.1, tweede lid, minder bedraagt dan het op grond van artikel 3, alsmede in voorkomende gevallen op grond van artikel 8 van de Regeling bekostiging huisvesting bve-sector 1999 voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde bedrag voor de desbetreffende instelling, ontvangt de instelling voor het desbetreffende kalenderjaar een aanvulling tot dat bedrag.

  • 2 Indien de op grond van artikel 2.4.1, eerste lid, voor een agrarisch opleidingscentrum vastgestelde rijksbijdrage ten behoeve van de huisvestingskosten voor een kalenderjaar van de desbetreffende instelling, vermeerderd met het gedeelte van de rijksbijdrage, berekend op grond van artikel 2.4.1, derde lid, minder bedraagt dan het op grond van artikel 4, alsmede in voorkomende gevallen op grond van artikel 7 van de Regeling bekostiging huisvesting bve-sector voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde bedrag voor de desbetreffende instelling, ontvangt de instelling voor het desbetreffende kalenderjaar een aanvulling tot dat bedrag.

Artikel 6.1.4. Overgangsbepaling 2008–2010 wijziging berekening rijksbijdrage in verband met evaluatie mbo-bekostiging

  • 1 Indien het verschil van de berekening, bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, met toepassing van artikel 2.2.3 zoals dat met ingang van 1 oktober 2006 is komen te luiden, en de overeenkomstige berekening met toepassing van artikel 2.2.3 zoals dat luidde op 30 september 2006, voor het kalenderjaar 2008 negatief is en meer bedraagt dan twee procent van de laatstgenoemde berekening, wordt dit meerdere in aanvulling gebracht op de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, voor dat kalenderjaar.

  • 2 Het totaal van de aanvullingen op grond van het eerste lid wordt in mindering gebracht op de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, voor het kalenderjaar 2008, voor de instellingen waarvoor het verschil van de berekening, bedoeld in artikel 2.2.2, eerste lid, met toepassing van artikel 2.2.3 zoals dat met ingang van 1 oktober 2006 is komen te luiden, en de overeenkomstige berekening met toepassing van artikel 2.2.3 zoals dat luidde op 30 september 2006, voor dat kalenderjaar positief is, naar rato van die toename van de rijksbijdrage voor de desbetreffende instelling.

  • 3 Indien een instelling voor het kalenderjaar 2008 een aanvulling ontvangt op grond van het eerste lid, ontvangt die instelling voor de kalenderjaren 2009 en 2010 aanvullingen ten bedrage van tweederde respectievelijk eenderde van die eerste aanvulling.

  • 4 Indien aan een instelling voor het kalenderjaar 2008 een bedrag in mindering wordt gebracht op grond van het tweede lid, wordt aan die instelling voor de kalenderjaren 2009 en 2010 tweederde respectievelijk eenderde van die eerste vermindering in mindering gebracht.

Artikel 6.1.5. Tijdelijke voorziening instroomgegevens deelnemers 1 februari 2008

Voor de toepassing van artikel 4b.2.3, eerste lid, in het studiejaar 2007–2008 wordt in onderdeel a voor «1 maart de voorlopige gegevens omtrent de inschrijvingen op 1 oktober van het desbetreffende studiejaar» gelezen: 8 maart de voorlopige gegevens omtrent de inschrijvingen op 1 oktober van het desbetreffende studiejaar, en op 8 maart de voorlopige gegevens omtrent de inschrijvingen op 1 februari van het desbetreffende studiejaar.

Paragraaf 2. Educatie

[Vervallen per 01-01-2009]

Artikel 6.2.2. Berekening rijksbijdrage educatie in de jaren 2000 tot en met 2003

[Vervallen per 01-01-2009]

Artikel 6.2.3. Verhoging of verlaging rijksbijdrage educatie op grond van overgangsregeling in de jaren 2000 tot en met 2003

[Vervallen per 01-01-2009]

Artikel 6.2.4. Bedrag educatie op grond van afwijking in verband met bijzondere omstandigheden in de jaren 2000 tot en met 2003

[Vervallen per 01-01-2009]

Paragraaf 3. Kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

Artikel 6.3.1. Tijdelijke vervangende gegevens t.b.v. invoering bekostiging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt voorgeschreven, welke gegevens Onze Minister in afwijking van de artikelen 4.2.4 tot en met 4.2.8 hanteert voor zover nog niet kan worden beschikt over de in die artikelen voorgeschreven gegevens. De vervangende gegevens komen zoveel mogelijk overeen met de voorgeschreven gegevens.

Artikel 6.3.2. Tijdelijke afwijking berekening exploitatiekosten

  • 2 Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor de exploitatiekosten voor het kenniscentrum tot de in het eerste lid bedoelde datum op de in het derde lid bepaalde wijze. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.

  • 3 Voor elk kenniscentrum wordt het aandeel in het landelijk beschikbare budget voor de exploitatiekosten van respectievelijk het jaar 2005 en het jaar 2006, uitgedrukt in een percentage van dat landelijk beschikbare budget van genoemde jaren. Vervolgens worden voor elk kenniscentrum de percentages van de jaren, bedoeld in de eerste volzin, bij elkaar opgeteld en de uitkomst gedeeld door twee. De uitkomst van de berekening, bedoeld in de vorige volzin, is bepalend voor het vaststellen van het gedeelte van het landelijk beschikbare budget waarop elk kenniscentrum voor de rijksbijdrage aanspraak maakt.

Artikel 6.3.3. Tijdelijke afwijking vaststelling bedrag huisvestingskosten

Onze Minister stelt tot de datum, bedoeld artikel 6.3.2, eerste lid, het bedrag voor huisvestingskosten, bedoeld in artikel 4.3.1, eerste lid, voor elk kenniscentrum vast op basis van het percentage dat op grond van artikel 6.3.2, derde lid, voor dat kenniscentrum is vastgesteld. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.

Artikel 6.3.4. Correctie rijksbijdrage huisvestingskosten kalenderjaren 2000 en 2001

[Vervallen per 21-02-2003]

Artikel 6.3.5. Vermindering rijksbijdrage kalenderjaren 2000 en 2001

[Vervallen per 21-02-2003]

Artikel 6.3.6. Overgangsregeling bekostiging huisvesting voor kalenderjaar 2002

[Vervallen per 30-07-2004]

Artikel 6.3.7. Evaluatie hoofdstuk 4

Onze Minister evalueert de werking van hoofdstuk 4 na afloop van een periode van 5 jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van dat hoofdstuk.

Paragraaf 4. Gebruik persoonsgebonden nummers

[Vervallen per 28-04-2010]

Artikel 6.4.1. Eerste verstrekking van gegevens door de Informatie Beheer Groep

[Vervallen per 28-04-2010]

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 7.1. Inwerkingtreding

  • 1 Dit besluit treedt, met uitzondering van de hoofdstukken 2, 3, 4, 5 voor zover het betreft de artikelen 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.4, en 6, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

  • 2 De hoofdstukken 2, 3, 4 en 6 van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken, paragrafen en artikelen verschillend kan worden vastgesteld. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in de hoofdstukken 2 en 6, paragraaf 1, dan wel de hoofdstukken 3 en 6, paragraaf 2, dan wel de hoofdstukken 4 en 6, paragraaf 3, van dit besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. De bepalingen vinden voor het eerst toepassing ten aanzien van de rijksbijdragen voor het jaar 2000.

  • 2 De artikelen 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.4 van dit besluit treden in werking 12 maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat de formulieren ten aanzien van de gegevens inzake uitgereikte diploma's niet eerder van toepassing zijn dan over het kalenderjaar 2001 en de overige formulieren niet eerder dan over het studiejaar 2001–2002.

Artikel 7.2. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit WEB.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 augustus 1999

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de tweede september 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage 1. Informatieverzameling instellingen bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

Deze bijlage bevat een programma van eisen of gegevenswoordenboek, waarin de personeelsgegevens worden gespecificeerd die het bevoegd gezag verplicht is aan de overheid te leveren, krachtens artikel 2.3.6, tweede lid, en artikel 2.5.5, tweede lid, van de WEB en artikelen 5.2.1 en 5.2.2 van het Uitvoeringsbesluit WEB.

1. Inleiding

In dit programma van eisen staat per gegeven de technische uitwerking, zoals die dient voor de uitwisseling van het gegeven tussen de instellingen en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het gaat hierbij om de gegevens zoals die door de instellingen of hun salarisadministrateur worden vastgelegd. De levering van deze gegevens is noodzakelijk voor bekostiging, monitoring, beleidsontwikkeling en -evaluatie.

De specificatie van de gegevens is verdeeld over de volgende onderdelen.

  • persoon

  • arbeidsrelatie

  • loon, toelagen en kortingen

  • verlofgegevens

De gegevens over personeel worden door DUO verzameld op het niveau van arbeidsrelaties en op het niveau van het bevoegd gezag. Gegevens op het niveau van de arbeidsrelaties worden vastgelegd in de Basisregistratie Personeel (BRP). Voor het beleid van OCW en EL&I – en in het bijzonder het arbeidsmarktbeleid voor de sector Onderwijs – is het noodzakelijk dat landelijke ontwikkelingen kunnen worden gevolgd.

In bijlage 4 worden de voorschriften voor beschikbaarstelling uiteengezet.

2. Programma van eisen

2.1. Onderdeel Persoon

nr

veld

formaat

definitie/toelichting

1

Personeelsnummer

nummer van maximaal 20 cijfers (N20)

Uniek nummer van een persoon binnen een salarisadministratie. Het personeelsnummer dient om een persoon uniek te identificeren (samen met «code salarisadministratie») binnen de totale set van personele gegevens die door dezelfde gegevensleverancier wordt aangeleverd. Bovendien dient het personeelsnummer over de leveringen heen steeds dezelfde persoon te identificeren.

2

code salarisadministratie

nummer van maximaal 6 cijfers (N6)

Een code die aanduidt in welke salarisadministratie het personeelsnummer is opgenomen en waaruit de gegevens afkomstig zijn. Besturen die zelf aan DUO leveren vullen hier het organisatienummer bevoegd gezag in, administratiekantoren het nummer waaronder zij bij DUO geregistreerd zijn. Andere leveranciers vragen een code bij DUO aan. De volgende codes zijn al toegekend:

     

01 ADP

     

02 Raet E&CS

     

03 Centric

     

04 Merces

     

05 Raet

     

07 Magma IT

3

peilmaand

getal van 6 cijfers JJJJMM (N6)

Jaar plus de maand in dat jaar waarop de gegevenslevering betrekking heeft

4

extractiedatum

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

Datum waarop de gegevens uit een database van de leverancier zijn gehaald

5

geslacht

code van 1 letter (A1)

De sekse van het personeelslid, zoals vastgelegd bij de burgerlijke stand: een aanduiding die aangeeft dat de ingeschrevene een man of een vrouw is, of dat het geslacht (nog) onbekend is. De codes zijn:

     

M Man

     

V Vrouw

     

O Onbekend

6

geboortedatum

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

De datum waarop het personeelslid is geboren

       

7

BSN

nummer van maximaal 9 cijfers (N9)

Burgerservicenummer. Het volgens de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer aan een natuurlijke persoon toegekend uniek persoonsnummer.

2.2. Onderdeel Arbeidsrelatie

nr

veld

formaat

definitie/toelichting

7

Personeelsnummer

nummer van maximaal 20 cijfers (N20)

Uniek nummer van een persoon binnen een salarisadministratie. Het personeelsnummer dient om een persoon uniek te identificeren (samen met «code salarisadministratie») binnen de totale set van personele gegevens die door dezelfde gegevensleverancier wordt aangeleverd. Bovendien dient het personeelsnummer over de leveringen heen steeds dezelfde persoon te identificeren.

8

code salarisadministratie

nummer van maximaal 6 cijfers (N6)

Een code die aanduidt in welke salarisadministratie het personeelsnummer is opgenomen en waaruit de gegevens afkomstig zijn. Besturen die zelf aan DUO leveren vullen hier het organisatienummer bevoegd gezag in, administratiekantoren het nummer waaronder zij bij DUO geregistreerd zijn. Andere leveranciers vragen een code bij DUO aan. De volgende codes zijn al toegekend:

     

01 ADP

     

02 Raet E&CS

     

03 Centric

     

04 Merces

     

05 Raet

     

07 Magma IT

9

peilmaand

getal van 6 cijfers JJJJMM (N6)

Jaar plus de maand in dat jaar waarop de gegevenslevering betrekking heeft

10

Extractiedatum

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

Datum waarop de gegevens uit een database van de leverancier zijn gehaald

11

Organisatienummer bevoegd gezag

nummer van 5 cijfers (N5)

Het door de minister gehanteerde nummer van het bevoegd gezag

12

Organisatienummer school

code van 2 cijfers, 2 letters (A4)

Het door de minister toegekende nummer van de school, voor koppeling naar de school van de arbeidsrelatie

13

volgnummer

nummer van maximaal 10 cijfers (N10)

Volgnummer dat samen met het P-nummer, de code salarisadministratie en school de arbeidsrelatie uniek identificeert

14

begindatum arbeidsrelatie

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

De begindatum van de arbeidsrelatie

15

Mutatiedatum arbeidsrelatie

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

Datum waarop de verandering is opgetreden in een bestaande arbeidsrelatie. Dit veld wordt gebruikt in het jaarbestand in die gevallen waarin de verandering in de administratie niet wordt verwerkt als beëindiging van een huidige arbeidsrelatie en het begin van een nieuwe.

16

aard arbeidsrelatie

code van 1 cijfer (N1)

De aanduiding of de aanstelling of benoeming tijdelijk is of van onbepaalde duur. Waarden:

     

1 vast

     

2 tijdelijk

     

3 vervanging

     

4 tewerkstelling zonder benoeming

17

einddatum arbeidsrelatie

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

De einddatum van de arbeidsrelatie

18

Betrekkingsomvang

getal met 4 decimalen (N8,4)

De omvang van de arbeidsrelatie uitgedrukt in voltijds equivalenten (fte), met een nauwkeurigheid van vier decimalen, waarbij één fte gelijk is aan een normbetrekking

19

BAPO-omvang

getal met 4 decimalen (N8,4)

Het deel van de betrekkingsomvang van de arbeidsrelatie dat bestemd is voor de Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen, uitgedrukt in voltijdsequivalenten (fte) met een nauwkeurigheid van vier decimalen

20

functieschaal

code van maximaal 4 posities A4)

Aanduiding van de schaal genoemd in een van de categorieën waarvoor de betrokkene feitelijk is benoemd. De toegestane waarden sluiten aan bij de schalen en verworven rechten zoals vermeld in de meest recente cao BVE.

     

Waarden kunnen in ieder geval variëren als volgt:

     

01 t/m 18,

     

LB, LC, LD, LE

     

LIOA, LIOB

     

ID1, ID2, ID3

21

brutosalaris bij normbetrekking

bedrag in € met 2 decimalen (N12,2)

Het persoonlijk salarisbedrag dat geldt bij een betrekkingsomvang van 1 fte (de omvang van een normbetrekking) zoals vermeld in de cao BVE en berekend op basis van de feitelijke betrekkingsomvang en de aanstellingsperiode in de peilmaand

22

salarisschaal

code van maximaal 4 posities (A4)

De persoonlijke salarisschaal (functie- of garantieschaal). Is in combinatie met het salarisnummer de grondslag voor de vaststelling van het brutosalaris bij normbetrekking. De toegestane waarden sluiten aan bij de schalen en verworven rechten zoals vermeld in de meest recente cao BVE.

     

Waarden kunnen in ieder geval variëren als volgt:

     

01 t/m 18,

     

LA, LB, LC, LE

     

LIOA, LIOB

     

ID1, ID2, ID3

23

salarisnummer

nummer van 2 posities (N2)

Het salarisnummer behorend bij de persoonlijke salarisschaal, zoals vermeld in cao BVE. Is in combinatie met de salarisschaal de grondslag voor de berekening van het brutoloon. Waarden: 01 t/m 20

24

eindenummer

nummer van 2 posities (N2)

Het nummer van de salarisschaal dat maximaal bereikt kan worden bij de betrokken instelling

25

functiecategorie

code (N2)

De toedeling van de functie in één van de in paragraaf 3 onderscheiden categorieën

2.3. Onderdeel Loon, toelagen en kortingen

nr

veld

formaat

definitie/toelichting

29

Personeelsnummer

nummer van maximaal 20 cijfers (N20)

Uniek nummer van een persoon binnen een salarisadministratie. Het personeelsnummer dient om een persoon uniek te identificeren (samen met «code salarisadministratie») binnen de totale set van personele gegevens die door dezelfde gegevensleverancier wordt aangeleverd. Bovendien dient het personeelsnummer over de leveringen heen steeds dezelfde persoon te identificeren.

30

code salarisadministratie

nummer van maximaal 6 cijfers (N6)

Een code die aanduidt in welke salarisadministratie het personeelsnummer is opgenomen en waaruit de gegevens afkomstig zijn. Besturen die zelf aan DUO leveren vullen hier het organisatienummer bevoegd gezag in, administratiekantoren het nummer waaronder zij bij DUO geregistreerd zijn. Andere leveranciers vragen een code bij DUO aan. De volgende codes zijn al toegekend:

     

01 ADP

     

02 Raet E&CS

     

03 Centric

     

04 Merces

     

05 Raet

     

07 Magma IT

31

Organisatienummer bevoegd gezag

nummer van 5 cijfers (N5)

Het door de minister gehanteerde nummer van het bevoegd gezag

32

Organisatienummer school

code van 2 cijfers, 2 letters (A4)

Het door de minister toegekende nummer van de school, voor koppeling naar de school van de arbeidsrelatie

33

volgnummer

nummer van maximaal 10 cijfers (N10)

Volgnummer dat samen met het P-nummer, de code salarisadministratie en school de arbeidsrelatie uniek identificeert

34

peilmaand

getal van 6 cijfers JJJJMM (N6)

Jaar plus de maand in dat jaar waarop de gegevenslevering betrekking heeft

35

extractiedatum

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (NJ8)

Datum waarop de gegevens uit een database van de leverancier zijn gehaald

36

loon, toelage of korting

bedrag in € met 2 decimalen (N12,2)

Het bedrag dat als salaris of als toelage bij het salaris is uitgekeerd of als korting op het salaris in mindering is gebracht

37

soort loon, toelage of korting

code van 4 cijfers (N4)

De indicatie van het soort loon, toelage of korting.

38

maand waarop gegevenslevering betrekking heeft

getal van 6 cijfers JJJJMM (N6)

Jaar en maand waarop het loon, de toelage of korting betrekking heeft (BRP: boekperiode)

2.4. Verlofgegevens

nr

veld

formaat

definitie/toelichting

39

Personeelsnummer

nummer van maximaal 20 cijfers (N20)

Uniek nummer van een persoon binnen een salarisadministratie. Het personeelsnummer dient om een persoon uniek te identificeren (samen met «code salarisadministratie») binnen de totale set van personele gegevens die door dezelfde gegevensleverancier wordt aangeleverd. Bovendien dient het personeelsnummer over de leveringen heen steeds dezelfde persoon te identificeren.

40

code salarisadministratie

nummer van maximaal 6 cijfers (N6)

Een code die aanduidt in welke salarisadministratie het personeelsnummer is opgenomen en waaruit de gegevens afkomstig zijn. Besturen die zelf aan DUO leveren vullen hier het organisatienummer bevoegd gezag in, administratiekantoren het nummer waaronder zij bij DUO geregistreerd zijn. Andere leveranciers vragen een code bij DUO aan. De volgende codes zijn al toegekend:

     

01 ADP

     

02 Raet E&CS

     

03 Centric

     

04 Merces

     

05 Raet

     

07 Magma IT

41

Organisatienummer bevoegd gezag

nummer van 5 cijfers (N5)

Het door de minister gehanteerde nummer van het bevoegd gezag

42

Organisatienummer school

code van 2 cijfers, 2 letters (A4)

Het door de minister toegekende nummer van de school, voor koppeling naar de school van de arbeidsrelatie

43

volgnummer

nummer van maximaal 10 cijfers (N10)

Volgnummer dat samen met het P-nummer, de code salarisadministratie en school de arbeidsrelatie uniek identificeert

44

extractiedatum

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

Datum waarop de gegevens uit een database van de leverancier zijn gehaald

45

begindatum verlof

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

De begindatum van de verlofperiode

46

einddatum verlof

getal van 8 cijfers JJJJMMDD (N8)

De einddatum van de verlofperiode

47

omvang verlof

getal met 2 decimalen (N6,2)

De omvang van het verlof gedurende de verlofperiode, uitgedrukt in voltijds equivalenten (fte) met een nauwkeurigheid van 2 decimalen

2.5. Inhoudelijke uitwerking gegevenslevering

Over de sectoren heen dienen begrippen zoveel mogelijk op dezelfde wijze geïnterpreteerd te worden. Daarom wordt ernaar gestreefd de begripsbepalingen m.b.t. de op te vragen gegevens, binnen de onderscheiden sectoren po, vo en bve, zo veel mogelijk op elkaar af stemmen.

  • Arbeidsrelatie versus aanstelling/benoeming

    Ten behoeve van de gegevensleveringen moet onderscheid gemaakt worden tussen aanstellingen of benoemingen enerzijds en arbeidsrelaties anderzijds. Wat de aanstellingen of benoemingen betreft: hierna worden alleen de termen benoemen, benoemde en benoeming(en) gebruikt. Voor het openbaar onderwijs dient hiervoor aanstellen, aangestelde respectievelijk aanstelling(en) te worden gelezen. Een arbeidsrelatie is in deze bijlage een unieke combinatie van school, persoon, functie en aard dienstverband.

    In een aantal situaties kan er één akte van benoeming zijn, terwijl er voor de gegevensleveringen meer dan één arbeidsrelatie tussen een bevoegd gezag en een persoon moet worden onderscheiden. Dat betreft de onderstaande situaties:

    • benoemingen bij meer dan één school

      Een bevoegd gezag kan een persoon benoemen om bij één school of bij meer scholen werkzaam te zijn. Als er sprake is van een benoeming waarbij de benoemde bij meer dan één school van een bevoegd gezag werkzaam is, dan is er in het kader van dit programma van eisen sprake van meer dan één arbeidsrelatie. Dit ongeacht of er voor de werkzaamheden aan de verschillende scholen één dan wel verschillende aktes van benoeming zijn opgemaakt. Er moeten ten minste evenveel arbeidsrelaties worden onderscheiden als het aantal scholen waar een persoon werkzaam is. De gegevens die geleverd moeten worden, moeten voor elke arbeidsrelatie afzonderlijk worden geregistreerd en geleverd.

    • benoemingen in meer dan één functie

      Ook als een persoon tegelijkertijd werkzaam is in verschillende functies, moeten verschillende arbeidsrelaties worden onderscheiden. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand tegelijkertijd werkzaam is als leerkracht en als adjunct-directeur. De gegevens moeten voor elk van beide functies apart worden geregistreerd en worden geleverd, ook als de persoon deze functies bij één school uitoefent.

    • veranderingen van functie

      Een verandering van functie leidt voor de gegevensleveringen altijd tot beëindiging van de arbeidsrelatie die betrekking heeft op de oude functie en het begin van een nieuwe arbeidsrelatie voor de nieuwe functie.

    • verandering van betrekkingsomvang in verband met vervanging

      Voor de gegevensleveringen leidt een verandering van de betrekkingsomvang er in de regel niet toe dat een arbeidsrelatie ophoudt te bestaan; er ontstaat bijgevolg ook geen nieuwe arbeidsrelatie. Deze verandering wordt beschouwd als een verandering binnen de bestaande arbeidsrelatie. Hierop is één uitzondering: verandering van de betrekkingsomvang in verband met vervanging. Als de betrekkingsomvang van een bestaande arbeidsrelatie (tijdelijk) wordt vergroot omdat de persoon een afwezige collega vervangt, dan moet deze uitbreiding als een nieuwe arbeidsrelatie geregistreerd worden.

      Deze nieuwe arbeidsrelatie eindigt op het moment waarop de tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang geheel vervalt. De reden om deze uitbreiding van de betrekkingsomvang apart te registreren is, dat inzicht nodig is in de omvang van de vervanging en dubbeltellingen bij het bepalen van de werkende formatie te voorkomen.

  • Begin en einde verlofperiode

    Bij een verandering van het soort verlof wordt een lopende verlofperiode beëindigd en begint een nieuwe verlofperiode. Bij een verandering van de omvang van het verlof wordt de lopende verlofperiode beëindigd en begint een nieuwe verlofperiode.

  • Begin- en einddatum

    Als begindatum wordt geleverd de eerste kalenderdag waarop de situatie van de regel van toepassing is. Als einddatum wordt geleverd de laatste kalenderdag waarop de situatie van de regel van toepassing is.

  • Extractiedatum

    De extractiedatum is de datum waarop de gegevens uit de database of databases zijn gehaald. Als gegevens uit verschillende databases moeten worden gehaald, bestaat het risico dat de gegevens uit de verschillende databases niet op elkaar aansluiten (in elke database zullen voortdurend mutaties worden aangebracht). Om dit risico zo klein mogelijk te maken, zullen de eerste en de laatste extractiedatum van de gegevens over dezelfde peilmaand niet meer dan één week uit elkaar mogen liggen, tenzij de consistentie aantoonbaar op een andere manier gewaarborgd wordt.

  • Maand waarop gegevenslevering betrekking heeft

    In de bestanden die op een peilmaand betrekking hebben, worden de betalingen en inhoudingen opgegeven die op die peilmaand betrekking hebben. Correcties hierop worden met een maand terugwerkende kracht hierin verwerkt.

    Betalingen die op een peilmaand, langer dan een maand terug betrekking hebben, worden geleverd in het bestand van de peilmaand waarin deze gedaan zijn met daarbij de vermelding op welke (eerdere) kalendermaand zij betrekking hebben. Als een dergelijke betaling niet aan een bepaalde kalendermaand kan worden toegerekend, dan wordt het kalenderjaar vermeld met twee volgnullen (bijvoorbeeld 200800).

  • Opbouw jaarbestand

    De jaarbestanden geven een samengevat overzicht van alle situaties die zich in de loop van een kalenderjaar hebben voorgedaan. In het jaarbestand moeten alle terugwerkende mutaties verwerkt worden die betrekking hebben op het peiljaar.

    Net als in de maandbestanden worden de gegevens opgenomen op het niveau van de arbeidsrelatie. Als gedurende een aaneengesloten periode de gegevens van een arbeidsrelatie niet zijn veranderd, dan worden deze gegevens op één regel geleverd. Omdat niet alle veranderingen leiden tot het ontstaan of beëindigen van arbeidsrelaties wordt in het jaarbestand gebruik gemaakt van het veld mutatiedatum. Daarin wordt vastgelegd op welk moment de wijziging feitelijk optreedt (N.B. dat is uitdrukkelijk niet de datum waarop de wijziging in de administratie is doorgevoerd). Het veld begindatum arbeidsrelatie verandert in dat geval niet. Bij een verandering van een doorlopende arbeidsrelatie worden ook alle niet gewijzigde gegevens geleverd.

    Vervangers kunnen een heel grillig patroon van werken – niet werken hebben. Zolang zij incidenteel en wisselend voor korte perioden worden ingezet, kan volstaan worden met één regel per maand. Op het moment dat er sprake is van een langere periode van vervanging, dan dient hiervoor een afzonderlijke regel conform de andere arbeidsrelaties te worden geleverd.

  • Peilmaand en peildatum

    De in de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 beschreven gegevens moeten worden onderscheiden naar tijdvakken van één kalendermaand: de peilmaand.

    Voor de arbeidsrelaties die op de 1e kalenderdag van de peilmaand bestaan, worden de gegevens geleverd naar de stand op de 1e kalenderdag (de peildatum). Voor arbeidsrelaties die in de loop van de peilmaand ontstaan, worden de gegevens geleverd naar de stand van de 1e kalenderdag waarop de arbeidsrelatie is ingegaan.

    Voor de werktijdfactor en de BAPO-factor wordt steeds de gewogen gemiddelde omvang over de peilmaand geleverd.

  • Terugwerkende kracht mutaties

    Een deel van de gegevens over een peilmaand wordt in de regel pas enige tijd na het eind van die peilmaand administratief verwerkt. Gegevens die binnen een kalendermaand na afloop van de peilmaand worden verwerkt en van invloed zijn op de situatie in de peilmaand, moeten ook in de gegevenslevering over de peilmaand zijn verwerkt (een maand terugwerkende kracht mutaties). De over de peilmaand januari te leveren gegevens moeten dus de situatie van januari weergeven zoals die op basis van de op 1 maart beschikbare informatie hoort te zijn. Gegevens die later dan een kalendermaand na het einde van de peilmaand beschikbaar komen, worden niet in deze gegevensleveringen verwerkt.

    De manier van verwerken van terugwerkende kracht mutaties is vooral van belang voor de levering van de gegevens over loon, toelagen en kortingen. OCW en DUO hanteren hierbij het loon-over-principe. Alle correcties die na afloop van een peilmaand plaatsvinden op de financiële gegevens van die peilmaand moeten verwerkt worden in de te leveren gegevens over de peilmaand.

  • Verlof

    Onder verlof wordt onder andere verstaan: (on)betaald ouderschapsverlof, zwangerschaps- en bevallingsverlof, scholingsverlof, levensloopverlof of ziekteverlof. Vakantie-, snipper- en feestdagen vallen niet onder verlof.

  • Vervanging

    Als iemand wordt benoemd als tijdelijke vervanging van een personeelslid dat afwezig is, wordt dit aangegeven door bij de aard arbeidsrelatie de code 3 te vermelden.

  • Volgnummer

    Omdat een persoon bij hetzelfde bevoegde gezag meer dan één arbeidsrelatie kan hebben (gelijktijdig of volgtijdelijk), wordt er een volgnummer geleverd. Dit volgnummer is nodig om de gegevens uit verschillende leveringen steeds aan de juiste arbeidsrelatie te kunnen verbinden. Dit volgnummer dient over de leveringen heen dezelfde arbeidsrelatie met het bevoegde gezag te identificeren. Indien binnen een administratie per arbeidsrelatie een nieuw personeelsnummer wordt toegekend, mag dit personeelsnummer als volgnummer worden gebruikt. Dit laat onverlet dat in de levering één identificatienummer aanwezig moet zijn dat de betreffende persoon uniek binnen de administratie identificeert.

3. Specificatie functiecategorieën

De typering van de functie vindt plaats aan de hand van toedeling aan een van de volgende categorieën:

  • Management: directie en bestuur

    Code

    betekenis

    1

    Management (bijvoorbeeld op niveau van bestuur, directie, staf of sectiehoofd)

  • Management: onderwijskundige taak

    Code

    betekenis

    6

    Management met onderwijskundige taak (bijvoorbeeld teamleider of afdelingscoördinator)

  • Onderwijsgevend personeel

    Code

    betekenis

    9

    Leraar

    10

    Leraar in opleiding

  • Onderwijsondersteunend personeel

    Code

    betekenis

    12

    Onderwijsassisterende functies (bijvoorbeeld (technisch) onderwijsassistent, docentassistent)

    13

    Zorgfuncties (bijvoorbeeld psychologisch medewerker)

    14

    Instructeur

  • Beheer- en administratief personeel

    Code

    betekenis

    16

    Beheerfuncties (bijvoorbeeld conciërge, schoonmaker, beheerder/ICT)

    17

    Administratieve functies (bijvoorbeeld personeelszaken, leerlingenadministratie)

Bijlage 1A. Vooropleidingentabel bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 30-04-2008]

Bijlage 1B. Codetabel kwalificatiestructuur educatie bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 30-04-2008]

Bijlage 1C. Lijst ontwikkelde landen bij doelgroepen bve bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 2. Informatieverzameling gemeenten bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 3. Informatieverzameling kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

INHOUDSOPGAVE

INHOUDSOPGAVE

106

1.

INLEIDING

107

2.

DEFINITIES

108

3.

GEGEVENSLIJST

108

 

GROEP: Leerbedrijf

108

 

D27.

Postcode vestigingsadres

108

 

D28.

Code Leerbedrijf

108

 

D29.

Begindatum erkenning

109

 

D30.

Einddatum erkenning

109

 

D31.

Werkgebied

109

 

GROEP: Personeel

109

 

D32.

Geboortejaar

109

 

D33.

Geslacht

109

 

D34.

Functie

109

 

D35.

Aanstellingsomvang

109

 

D36.

Aanstellingstype

110

 

D37.

Schaal/regelnummer

110

 

D38.

Datum aanstelling

110

1. Inleiding

In dit gegevenswoordenboek staat per gegeven de technische uitwerking, zoals die dient voor de uitwisseling van het gegeven tussen de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven en OCenW.

Het gaat hierbij om de gegevens zoals die door de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven worden vastgelegd. Dit betekent niet dat deze gegevens ook zo worden geleverd aan het departement. De manier waarop dat gebeurt wordt bepaald in bijlage 6, formulieren. Verder betekent dit ook niet dat in alle gevallen de hier gepresenteerde waarden (codes) dienen te worden gebruikt in de eigen administratie. Dat hoeft feitelijk alleen bij de levering.

De informatie die in deze bijlage per gegeven wordt verstrekt omvat een aantal vaste rubrieken, de zogenaamde Kenmerken. Dat zijn bijvoorbeeld definitie en domein. Tezamen vormen deze Kenmerken het profiel van het gegeven. Een overzicht van alle Kenmerken en hun definitie wordt gegeven in hoofdstuk 2.

De gegevens staan gegroepeerd volgens een structuur die aangeeft hoe de gegevens met elkaar samenhangen. Deels blijkt die al uit de inhoudsopgave. Zo horen bij een Leerbedrijf een door het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven gegeven code, zijn postcode, een begin-, een einddatum erkenning en een werkgebied. Deze gegevens vormen samen de Groep Leerbedrijf. Verder is er nog de Groep Personeel. In deze bijlage zal worden aangegeven bij welke Groep elk gegeven hoort.

De indeling van deze bijlage is als volgt. In hoofdstuk 2 worden enkele gebruikte termen gedefinieerd, voor zover dat niet al in andere teksten (wet, tekst Uitvoeringsbesluit) is gebeurd. Het bestaat uit twee delen: algemene termen en de Kenmerken. Hoofdstuk 3 vormt de kern van deze bijlage en omvat de profielen van alle te registreren gegevens.

2. Definities

A. Algemeen

Gegeven:

Het object van een gegevensvraag. Het meest elementaire, betekenisvolle stuk informatie dat kan worden vastgelegd. Zo'n gegeven is bijvoorbeeld «Code leerbedrijf».

   

Kenmerk (van een gegeven):

Dat is het aspect van een gegeven uit de gegevenslijst dat standaard in het Gegevenswoordenboek is opgenomen, zoals «definitie» of «domein».

   

(Gegevens)profiel:

De verzameling kenmerken van een gegeven. Deze verzameling bepaalt en beschrijft het gegeven.

   

Werknemer:

Iemand die een arbeidsrelatie heeft met het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven, waarbij hij/zij is benoemd in een functie die is vastgelegd in de vastgestelde formatie.

   

Groep:

Een set van bij elkaar horende (samenhangende) gegevens. Bij voorbeeld: «Code leerbedrijf» hoort bij de Groep Leerbedrijf.

B. Gegevenswoordenboek (Kenmerken)

Definitie

De definitie geeft een nauwkeurige en eenduidige omschrijving van het gegeven.

   

Type

Soort gegeven, bijvoorbeeld: numeriek, alfanumeriek, datum, logisch (J/N) e.d. Het type numeriek wordt alléén gebruikt voor gegevens waarmee gerekend kan worden. Als het alleen maar om een numerieke code gaat, wordt het gegeven alfanumeriek genoemd.

   

Lengte

Geeft het maximale aantal tekens waaruit het gegeven kan bestaan. Hangt samen met Type en Domein.

   

Domein

Waarden die het gegeven kan aannemen, bijvoorbeeld een getal tussen «0» en «999999999». Het domein omvat ook de waarde bij afwezigheid.

   

Doel

Geeft het doel aan waartoe het gegeven wordt opgevraagd. Dit kan zijn bekostiging (en beleid) of (slechts) beleid. De voor bekostiging relevante gegevens worden ook voor beleidsdoeleinden gebruikt. .

3. Gegevenslijst

GROEP: Leerbedrijf

 

D27. Postcode vestigingsadres

Definitie

Dit is de postcode van de huidige vestigingsplaats van het leerbedrijf

Lengte

6

Domein

Postcodeboek PTT NEN 5825

Doel

Bekostiging

   

D28. Code Leerbedrijf

Definitie

Unieke code voor het leerbedrijf als bedoeld in artikel 7.2.9, eerste lid, van de wet, zoals opgenomen in het overzicht van bedrijven en organisaties met een gunstige beoordeling, als bedoeld in artikel 7.2.10, derde lid, van de wet.

Lengte

17

Domein

99ZZ1234XY9999988

 

99ZZ   = BRIN-nummer van het Kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven;

 

1234XY = postcode van het adres van het leerbedrijf/-organisatie;

 

99999   = huisnummer. Dit moet naar rechts worden aangeschoven en aangevuld met spaties;

 

88   = nummer leerbedrijf/-organisatie, toegekend door Kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven. Een getal van één cijfer dient een voorloopnul te krijgen.

Doel

Bekostiging

29. Begindatum erkenning

Definitie

Datum van opname in het register erkende leerbedrijven

Lengte

8

Domein

DD/MM/CCYY

 

Legitieme datum

Doel

Bekostiging

   

D30. Einddatum erkenning

Definitie

Datum van beëindiging opname in het register erkende leerbedrijven

Lengte

8

Domein

DD/MM/CCYY

 

Legitieme datum

Doel

Bekostiging

   

D31. Werkgebied

Definitie

De 2 cijfers van de BIK '95 (bedrijven indeling Kamer van Koophandel), waartoe het bedrijf behoort

Lengte

2

Domein

2 cijfers BIK '95

Doel

Bekostiging

   

GROEP: Personeel

D32. Geboortejaar

Definitie

Het jaar waarin het personeelslid geboren is.

Lengte

4

Domein

1900–heden

Doel

Beleid

   

D33. Geslacht

Definitie

De aanduiding of het personeelslid een man of een vrouw is.

Lengte

1

Domein

1 = man

 

2 = vrouw conform NEN 5218

 

0 = onbekend

Doel

Beleid

   

D34. Functie

Definitie

Dit is de code voor de functie die het personeelslid heeft.

Lengte

1

Domein

«1» = directielid

 

«2» = middenmanagement en consulenten

 

«3» = ondersteunend en beheerspersoneel

 

«4» = beleidsmedewerker

 

«5» = overigen

Doel

Beleid

   

D35. Aanstellingsomvang

Definitie

Het aantal uren per week waarvoor het personeelslid is benoemd.

Lengte

2

Domein

min. 1 en max. 40

Doel

Beleid

D36. Aanstellingstype

Definitie

De aanduiding of de werknemer in vast of tijdelijk dienstverband is. (Uitzendkrachten worden niet opgenomen)

Lengte

1

Domein

1 = Tijdelijk

 

2 = vast

Doel

Beleid

   

D37. Schaal/regelnummer

Definitie

De salarisschaal met het regelnummer van het personeelslid.

Lengte

4

Domein

«xynn»:

 

x = schaal volgens de CAO kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven; x is een letter;

 

y = J voor jeugdlonen, anders een spatie;

 

nn = regelnummer binnen de schaal volgens de CAO landelijke organen.

 

Bij nn zo nodig voornullen.

Doel

Beleid

   

D38. Datum aanstelling

Definitie

De datum waarop het personeelslid bij het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven in dienst is getreden.

Lengte

8

Domein

DD/MM/CCYY

 

Legitieme datum

Doel

Beleid

Bijlage 4. Wijze van beschikbaarstelling gegevens door instellingen bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

De gegevens bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, en artikel 2.5.5, tweede lid, van de WEB zijn op diverse momenten nodig, sommige enkele malen per jaar, andere vaker. De benodigde gegevens moeten door het bevoegd gezag worden geleverd. Voor steeds meer gegevens geldt een verplichte elektronische aanlevering in een bestandsformaat met een vooraf vastgestelde opbouw. Als gevolg hiervan is het van groot belang dat voor alle betrokken partijen bekend is welke gegevens op welke wijze (tijdstip en vorm) beschikbaar moeten worden gesteld. De overheid maakt bij de gegevensverzameling zoveel mogelijk gebruik van het principe van éénmaal bevragen, meer keren gebruiken.

Een groot deel van de gegevens (zoals organisatiegegevens) is reeds geregistreerd in systemen. Deze gegevens hoeven alleen aangepast te worden wanneer zich mutaties voordoen. Daarvoor kan men terecht op de site van DUO, www.ocwduo.nl. Afhankelijk of instellingen zelf gegevensleverancier zijn, worden personeelsgegevens onttrokken aan de schooladministratie of aan registraties bij salarisverwerkers of administratiekantoren. In deze bijlage wordt ingegaan op de termijn voor aanlevering van de personeelsgegevens en de wijze van aanlevering.

1. Termijn voor aanlevering van gegevens

De gegevens genoemd in de tabellen 2.1 t/m 2.3 van bijlage 1:

  • onderdeel persoon

  • onderdeel arbeidsrelatie

  • onderdeel loon, toelagen en korting

dienen vier maal per jaar volledig en correct aan DUO te worden aangeleverd:

  • uiterlijk 15 juni de gegevens over februari, maart en april

  • uiterlijk 15 september de gegevens over mei, juni en juli

  • uiterlijk 15 december de gegevens over augustus, september en oktober

  • uiterlijk 15 maart de gegevens over november, december en januari.

In de te leveren gegevens moeten alle mutaties zijn verwerkt die van toepassing zijn op de situatie in de peilmaand en die gedurende een kalendermaand na de laatste kalenderdag van de peilmaand administratief zijn verwerkt. Gegevens die na deze kalendermaand administratief zijn verwerkt, moeten niet in de gegevenslevering worden verwerkt.

Een deel van de gegevens over een peilmaand wordt in de regel pas enige tijd na het eind van die peilmaand administratief verwerkt. Gegevens die binnen een kalendermaand na afloop van de peilmaand worden verwerkt en van invloed zijn op de situatie in de peilmaand, moeten ook in de gegevenslevering over de peilmaand zijn verwerkt (een maand terugwerkende kracht mutaties). De over de peilmaand januari te leveren gegevens moeten dus de situatie van januari weergeven zoals die op basis van de op 1 maart beschikbare informatie hoort te zijn. Gegevens die later dan een kalendermaand na het einde van de peilmaand beschikbaar komen, worden niet in deze gegevensleveringen verwerkt.

De manier van verwerken van terugwerkende kracht mutaties is vooral van belang voor de levering van de gegevens over loon, toelagen en kortingen. OCW en DUO hanteren hierbij het loon-over-principe. Alle correcties die na afloop van een peilmaand plaatsvinden op de financiële gegevens van die peilmaand moeten verwerkt worden in de te leveren gegevens over de peilmaand.

Het jaarbestand/de jaarbestanden met per kalenderjaar samengevatte gegevens uit de tabellen 2.1 t/m 2.4 van bijlage 1:

  • onderdeel persoon

  • onderdeel arbeidsrelatie

  • onderdeel loon, toelagen en korting

  • onderdeel verlofgegevens

dient/dienen één keer per jaar volledig en correct geleverd te worden en wel uiterlijk op 15 maart van het jaar volgend op het peiljaar (het jaar waarop de gegevens betrekking hebben).

2. Wijze van aanlevering

De aanlevering van de gegevens in de genoemde onderdelen geschiedt elektronisch. De gegevens uit tabel 2.1 worden aangeleverd bij DUO-Groningen, de gegevens uit de tabellen 2.2, 2.3 en 2.4 worden aangeleverd bij DUO-Zoetermeer. De gegevens, vermeld in de tabellen 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4 uit bijlage 1, worden op één van de volgende manieren aangeleverd:

  • op cd-rom. De gegevens worden gecomprimeerd (gezipt) en voorzien van een wachtwoord naar cd-rom weggeschreven. De cd-rom wordt per koerier afgeleverd bij DUO.

  • op een beveiligde en afgeschermde locatie op de server van de leverancier. De gegevens worden door de leverancier gecomprimeerd en voorzien van een wachtwoord op deze locatie geplaatst. Hierna ontvangt DUO per e-mail bericht dat de gegevens beschikbaar zijn waarna DUO deze gegevens gedurende minimaal 2 en maximaal 4 weken via een beveiligde internetverbinding kan ophalen. DUO meldt aan de leveranciers aan wie de e-mail gericht moet worden en welke medewerkers geautoriseerd dienen te worden om de gegevens van de server op te halen. DUO meldt aan de leverancier de ontvangst van de e-mail en meldt terug wanneer de gegevens zijn opgehaald.

Het bestandsformaat is CSV, waarbij de velden worden gescheiden door een puntkomma. De eerste regel van elk bestand bevat de veldnamen. Tekstvelden worden voorafgegaan en afgesloten door een enkele quote ('). In de gegevensleveringen mogen geen datumvelden voorkomen; data worden geleverd als numerieke velden van het formaat N8 (JJJJMMDD), N6 (JJJJMM) of N4 (JJJJ). Het aantal posities van numerieke velden is opgegeven exclusief de positie van het decimaalteken. Als decimaalteken dient de komma gebruikt te worden. Een veld met de specificatie N5 is een geheel getal met 5 posities (12345); een veld met de specificatie N6,2 is een veld met 8 posities: 6 cijfers voor het decimaalteken en 2 achter het decimaalteken (bijvoorbeeld 123456,78). Er mag geen scheidingsteken tussen duizendtallen worden gebruikt. Waarden van alfanumerieke velden die in paragraaf 2.4 staan genoemd, dienen exact zo worden overgenomen (hoofdletters als hoofdletters, kleine letters als kleine letters). Indien het veld meer posities heeft dan de waarde, dan moet links worden uitgelijnd (wel «LA» of «LA », niet « LA»); het veld mag dus niet worden opgevuld door spaties voor de waarde te plaatsen.

Bovenstaande procedures gelden zowel voor de bestanden over een peilmaand als voor de bestanden over een peiljaar. Indien bij de levering gegevens uit verschillende onderdelen in één bestand worden geleverd, dan worden de koppelvelden (de velden die in elk van de samengevoegde onderdelen worden genoemd) maar één keer opgenomen. De verantwoordelijkheid voor volledigheid, juistheid en tijdigheid van de leveringen berust bij het bevoegd gezag.

Bijlage 5. Modellen van formulieren gemeenten bij hoofdstuk 5 Informatie van het Uitvoeringsbesluit WEB

[Vervallen per 01-01-2009]

Bijlage 6. Modellen van formulieren kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven bij hoofdstuk 5, informatie, van het Uitvoeringsbesluit WEB

Overzicht nummer 1. Telling personeelsgegevens kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

«1 maart 1999»

Instellingen

– kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b1, van de wet.

Termijnen

  • 5 juni

    publicatie verzoek om informatie in Uitleg OCenW-regelingen

  • vóór 1 juli

    toezending formulieren en toelichtingsbrochure aan instellingen

  • 1 augustus

    uiterste datum waarop de formulieren door het Ministerie van OCW moeten zijn ontvangen

  • 1 oktober

    uiterste datum terugmelding geregistreerde gegevens aan instellingen

Personeelsgegevens

Functie

Type

Schaal/regel

Geslacht

Geboortejaar

Aantal personen

Aantal fte's

             
             

Toelichting

Er is een tabel gedefinieerd die de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven moeten leveren. Deze tabel levert informatie betreffende functies en personen die op 1 maart 1999 in dienst zijn bij het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven. Per regel kunnen de gegevens van de functies en personen met eenzelfde combinatie van gegevens worden opgenomen. Veelal zal per regel echter slechts één persoon kunnen worden vermeld met eenzelfde combinatie.

Functie:

De code voor de functie die het personeelslid heeft.

Type:

De aanduiding of de werknemer in vast of tijdelijk dienstverband is (uitzendkrachten worden niet opgenomen).

Schaal/regel:

De salarisschaal met het regelnummer van het personeelslid, conform de CAO-LOB.

Geslacht:

De aanduiding of het personeelslid een man of een vrouw is.

Geboortejaar:

Het jaar waarin het personeelslid geboren is.

Aantal personen:

Het aantal personen die met eenzelfde combinatie op de regel van het het formulier zijn opgenomen.

Aantal fte's:

De totale betrekkingsomvang van de geselecteerde personen, uitgedrukt in gehele normbetrekkingen.