Aanvullend luchthavenreglement Texel

[Regeling vervallen per 01-07-2013.]
Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-11-2009 t/m 30-06-2013

Aanvullend luchthavenreglement Texel

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 132, eerste lid van de Regeling Toezicht Luchtvaart en op de artikelen 10, 17, 22, 26 en 27 van het Algemeen luchthavenreglement;

Besluit:

Hoofdstuk I. Definities en wettelijke grondslag

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

De begripsbepalingen gegeven in de Luchtvaartwet, de Regeling Toezicht Luchtvaart en het Algemeen luchthavenreglement zijn tevens van toepassing op deze regeling.

Voorts wordt in deze regeling verstaan onder:

a. dienstwegen:

wegen op airside;

b. exploitant:

N.V. Luchtvaartterrein Texel;

c. motorvoertuigen:

alle gelede en ongelede voertuigen, behalve bromfietsen en invalidevoertuigen uitgerust met een motor, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht op of aan dit voertuig zelf aanwezig;

d. voertuigen:

alle gelede en ongelede motorvoertuigen, fietsen en andere rij- of voertuigen, met uitzondering van die welke bestemd zijn om langs spoorstaven te worden voortbewogen, waaronder tevens is begrepen al het rijdend of rollend verplaatsbaar, al dan niet gemotoriseerd, materieel, dat als hulpmiddel bij de afhandeling van luchtvaartuigen en passagiers wordt gebruikt.

Hoofdstuk II. - Algemeen

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Een ieder die zich op het luchtvaartterrein bevindt is verplicht:

    • a. zich overeenkomstig de bepalingen van dit reglement te gedragen;

    • b. aan de aan hem door of namens de exploitant door middel van woorden, gebaren of tekens gegeven aanwijzingen direct gevolg te geven;

    • c. de door of namens de exploitant ingevolge dit reglement aan hem gevraagde inlichtingen te verschaffen.

  • 2 Het is verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de exploitant op het luchtvaartterrein:

    • a. bedrijfsactiviteiten uit te oefenen dan wel te doen of laten uitoefenen;

    • b. te venten of te colporteren;

    • c. spelen, wedstrijden of elke andere vorm van evenement te organiseren en te houden;

    • d. graafwerkzaamheden te verrichten of op andere wijze veranderingen in de toestand van het terrein aan te brengen;

    • e. dieren onaangelijnd te laten lopen.

  • 3 De exploitant heeft het recht personen die zich niet aan de bepalingen van dit reglement houden van het luchtvaartterrein te verwijderen of te laten verwijderen.

Hoofdstuk III. - Voorschriften met betrekking tot het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Met inachtneming van het gestelde in artikel 10, tweede lid, van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1. Toegang tot het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein

    • a. voor de toegang tot het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein is toestemming vereist van de exploitant;

    • b. de aanwijzingen van de functionarissen, bedoeld in het tweede lid, onder a, worden opgevolgd.

  • 2. Toegang tot het landingsterrein

    • a. voor de toegang tot het landingsterrein is per keer de uitdrukkelijke toestemming vereist van de havenmeester of de dienstdoende functionaris, die namens de exploitant is belast met het toezicht op de goede orde en veiligheid;

    • b. de onder a genoemde functionarissen zijn te allen tijde bevoegd de verleende toestemming in te trekken en personen te gelasten zich uit het landingsterrein te verwijderen;

    • c. personen aan wie toestemming is verleend voor toegang tot het landingsterrein moeten zich, nadat zij het landingsterrein hebben verlaten, afmelden bij een van de onder a genoemde functionarissen.

  • 3. Betreden van het landingsterrein en platform en het uitvoeren van werkzaamheden

    • a. bij invallende duisternis of bij afnemend zicht en na beëindiging van de werkzaamheden, wordt het landingsterrein onmiddellijk verlaten, tenzij met de exploitant anders is overeengekomen;

    • b. het is, behoudens toestemming van de exploitant, verboden om brandgevaarlijke werkzaamheden te verrichten binnen een afstand van 20 meter van een vliegtuig of van een opslagplaats voor vliegtuig- en andere brandstoffen;

    • c. degenen die door de exploitant zijn belast met het toezicht op de goede orde en veiligheid op het luchtvaartterrein kunnen, indien de goede orde en veiligheid dit vereisen, te allen tijde een activiteit laten onderbreken of stopzetten;

    • d. beschadiging van het terreinoppervlak, de daarop geplaatste installaties of voorzieningen, waardoor enig gevaar of schade voor luchtvaartuigen kan ontstaan, wordt onverwijld door of vanwege de veroorzaker ter kennis van de exploitant gebracht.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Met inachtneming van artikel 10, derde lid, van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1. Degenen die zich met de afhandeling van passagiers belasten, zien erop toe dat de passagiers zich slechts in aaneengesloten groepen en onder begeleiding van ten minste één employé van 18 jaar of ouder van de betrokken maatschappij veilig over het platform en landingsterrein begeven;

  • 2. passagiers worden onder toezicht van en over de kortst mogelijke afstand door de onder a bedoelde personen naar of van het luchtvaartuig begeleid.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Met inachtneming van in artikel 10, vierde lid, van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1. Voertuigen in het landingsterrein, op de platformen en de daaraan grenzende wegen

    • a. voertuigen hebben slechts toegang tot het landingsterrein, de platformen en de aangrenzende wegen, indien door de exploitant toestemming is verleend;

    • b. voertuigen, waarvan de motor in werking is gesteld, worden niet onbeheerd in het landingsterrein, op het platform of de daaraan grenzende wegen achtergelaten.

  • 2. Opslag en plaatsing van gereedschappen, materialen, voertuigen en andere roerende zaken

    • a. alle roerende zaken die bij de afhandeling van een luchtvaartuig zijn betrokken en die niet aanstonds ten behoeve van een luchtvaartuig behoeven te worden gebruikt, worden onverwijld door of vanwege de gebruiker naar de daarvoor door de exploitant aangewezen plaats gebracht;

    • b. roerende zaken worden slechts opgeslagen of geplaatst op de daarvoor door of met toestemming van de exploitant bestemde of aangewezen locaties.

  • 3. Het voortbewegen, parkeren, stallen alsmede het verrichten van reparaties aan luchtvaartuigen

    • a. het opstellen, parkeren en stallen van, alsmede het verrichten van reparaties aan luchtvaartuigen, is slechts na van de exploitant verkregen toestemming toegestaan op of in de daarvoor bestemde of aangewezen locaties;

    • b. door de exploitant kan worden gelast dat geparkeerde of gestalde luchtvaartuigen worden verplaatst indien hij dit uit het oogpunt van goede orde en veiligheid noodzakelijk acht;

    • c. de afstand tussen geparkeerde luchtvaartuigen en de grens van het voor publiek toegankelijke terreingedeelte bedraagt tenminste 7 meter, met dien verstande, dat deze afstand zodanig moet worden vergroot, dat nergens op het voor publiek toegankelijke terreingedeelte de luchtsnelheid, veroorzaakt door in werking zijnde voortstuwingsinstallaties, 50 km/uur (15 m/sec) te boven kan gaan.

  • 4. Het proefdraaien van motoren, anders dan ten behoeve van warmdraaien vóór de start of afkoeling na de vlucht

    • a. proefdraaien van vliegtuigmotoren is verboden anders dan op daarvoor door de exploitant aangewezen plaatsen, met inachtneming van de voorwaarden en beperkingen;

    • b. de exploitant kan het proefdraaien gedurende bepaalde uren of dagen verbieden en kan aan het proefdraaien voorwaarden verbinden;

    • c. het proefdraaien op een platform is verboden, behoudens tevoren verkregen toestemming van de exploitant.

Hoofdstuk IV. - Nadere bepalingen met betrekking tot voertuigen

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Met inachtneming van artikel 17, derde lid, van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1. Het gebruik en het opstellen, parkeren of stallen van voertuigen op het luchtvaartterrein

    • a. voertuigen worden geparkeerd of gestald conform de door de exploitant gegeven aanwijzingen;

    • b. het parkeren van voertuigen op andere dan op de daarvoor bestemde parkeerplaatsen is verboden, tenzij daarvoor schriftelijke toestemming is verleend door de exploitant;

    • c. het is verboden om elders dan op de daartoe door de exploitant aangewezen plaatsen goederen over te laden, te reinigen of te repareren;

    • d. zonder toestemming van de exploitant is het gebruik van voertuigen in gebouwen verboden;

    • e. in geval van overtreding van het onder a tot en met d bepaalde, dan wel wanneer de goede orde of veiligheid zulks vereisen, kan het betreffende voertuig door de exploitant worden verplaatst naar een daartoe door hem aangewezen terreingedeelte.

  • 2. Het gebruik van voertuigen op de niet voor het publiek opengestelde gedeelten van het luchtvaartterrein

    • a. weggebruikers die aan het verkeer op de wegen van het luchtvaartterrein deelnemen, gedragen zich overeenkomstig het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • b. in afwijking van het bepaalde onder a kan de exploitant voor de niet voor het publiek opengestelde gedeelten van het luchtvaartterrein een andere maximum snelheid vaststellen;

    • c. op de niet voor het publiek toegankelijke gestelde gedeelten van het luchtvaartterrein worden de verkeersbesluiten genomen door de exploitant;

    • d. het is een ieder verboden zich op de niet voor het publiek toegankelijk gestelde gedeelten van het luchtvaartterrein zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of dat het overige verkeer gehinderd wordt of gehinderd kan worden;

    • e. het is verboden op het niet voor het publiek toegankelijke gedeelte van het luchtvaartterrein een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen:

      • onder wedstrijd wordt voor de toepassing van het onder e gestelde verstaan, elk rijden met voertuigen ter vaststelling of vergelijking van prestaties, hetzij van de deelnemers, hetzij van de voertuigen, hetzij van onderdelen daarvan, hetzij van brandstoffen;

      • als deelnemers worden beschouwd de bestuurder van een voertuig waarmee aan een wedstrijd wordt deelgenomen en de eigenaar of houder van een voertuig, die daarmee aan een wedstrijd doet of laat deelnemen;

      • van het onder e gestelde verbod kan door de exploitant ontheffing worden verleend, met inachtneming van artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • een ontheffing als bedoeld onder 3o kan slechts worden verleend, indien is aangetoond dat maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van deelneming aan de wedstrijd zonder dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade waartoe het gebruik van een motorvoertuig tijdens de wedstrijd aanleiding kan geven is gedekt door een verzekering overeenkomstig de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen;

    • f. indien een overtreding van een verbod krachtens dit artikel wordt begaan door een bij de ontdekking daarvan onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig, kan de eigenaar of houder van het motorvoertuig voor het feit worden gestraft voor zover deze niet reeds naast de bestuurder voor dat feit aansprakelijk is;

    • g. het bepaalde onder f geldt niet, indien de eigenaar of houder:

      • binnen veertien dagen na daartoe door een der met het toezicht of de opsporing van strafbare feiten belaste personen in de gelegenheid te zijn gesteld, de naam en het volledige adres van de bestuurder bekend maakt;

      • niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was en hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

  • 3. De bestuurders van voertuigen die aan het verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van het luchtvaartterrein deelnemen, voldoen aan door de exploitant te stellen eisen van terreinkennis, radio-telefonieprocedures en rijvaardigheid.

  • 4. De bestuurders van voertuigen die aan het verkeer op de niet voor het publiek toegankelijke gedeelten van het luchtvaartterrein deelnemen, houden zich aan door de exploitant vastgestelde rijroutes.

  • 5. Bestuurders van voertuigen voorzien van verbindingsmiddelen brengen, voordat het landingsterrein wordt ingereden, tweezijdige verbinding tot stand met de havendienst en luisteren in het landingsterrein voortdurend op de hen toegewezen frequentie uit.

Hoofdstuk V. - Voorschriften met betrekking tot het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen, tanken en aanverwante handelingen

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Met inachtneming van artikel 22 van het Algemeen luchthavenreglement worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1. Vliegtuigen met explosieven aan boord worden geparkeerd op de daartoe door de exploitant aangewezen plaatsen.

  • 2. Alle direct met het tanken verband houdende werkzaamheden vinden plaats onder leiding van een hiervoor verantwoordelijk en ter zake kundig persoon.

  • 3. Het tanken met passagiers aan boord.

    • a. Vleugelvliegtuigen

      Het is verboden:

      • 1. te tanken met passagiers aan boord, wanneer het betreffende vleugelvliegtuig een capaciteit heeft van minder dan 20 passagiers;

      • 2. te tanken over de vleugel van het betreffende vliegtuig heen, terwijl er zich passagiers aan boord bevinden;

      • 3. Kerosine Jet B, AVGAS of MOGAS te tanken met passagiers aan boord;

    • b. Hefschroefvliegtuigen

      Het is verboden hefschroefvliegtuigen te tanken:

      • 1. met passagiers aan boord;

      • 2. met draaiende rotors;

      • 3. met draaiende motor(en), behoudens verkregen toestemming van de exploitant.

      • 4. Gemorste olie en brandstof

        • a. bij het tanken wordt elke handeling nagelaten die brand kan veroorzaken of het gevaar daarvoor kan vergroten;

        • b. het tanken geschiedt op een zodanige wijze dat geen brandstof wordt gemorst;

        • c. van het lekken of morsen van olie of brandstof wordt onmiddellijk de exploitant in kennis gesteld;

        • d. gemorste olie en brandstof wordt onmiddellijk, in overleg met de exploitant, verwijderd;

        • e. wanneer bij of uit een vliegtuig brandstoflekkage wordt geconstateerd, vindt het starten of opnieuw starten van de motoren niet eerder plaats, dan na overleg met de exploitant.

Hoofdstuk VI. - Bepalingen met betrekking tot reclamesleepactiviteiten

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Met inachtneming van het gestelde in artikel 26 van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1. alvorens zich in het landingsterrein te begeven om voorbereidingen te treffen ten behoeve van het aanhaken of afwerpen van een reclamesleepnet, wordt door de betreffende functionaris van het reclamesleepbedrijf overleg gepleegd met de havendienst;

  • 2. het aanhaken en afwerpen van sleepnetten geschiedt op de door de exploitant aangegeven plaats binnen het landingsterrein;

  • 3. de reclamesleep wordt door het betrokken reclamesleepbedrijf zo kort mogelijk voor het oppikken uitgelegd en direct na het afwerpen uit het landingsterrein verwijderd;

  • 4. het betrokken reclamesleepbedrijf zorgt voor een duidelijke markering van de positie van de reclamesleep teneinde conflictsituaties met overig verkeer te voorkomen;

  • 5. het betreffende reclamesleepbedrijf mag zich uitsluitend met het benodigd, ter zake kundig personeel en maximaal één voertuig, voorzien van de vereiste markering, in het landingsterrein begeven om werkzaamheden te verrichten met betrekking tot het reclameslepen;

  • 6. het onder 5 bedoelde personeel en het voertuig bevinden zich bij het afwerpen van een reclamesleepnet ten minste 50 meter buiten de vliegbaan van het zweefvliegtuig;

  • 7. alvorens een reclamesleepnet wordt afgeworpen overtuigt de gezagvoerder zich ervan dat dit kan geschieden zonder personen in gevaar te brengen of eigendommen van derden te beschadigen; het afwerpen van een reclamesleepnet geschiedt op een zodanige wijze dat de gezagvoerder van het sleepvliegtuig te allen tijde in staat is het luchtvaartterreinverkeer in het circuit volkomen te overzien, alsmede de plaats waar het reclamesleepnet moet worden afgeworpen;

  • 8. schade aan personen of eigendommen van derden tengevolge van de reclame-sleepactiviteiten komen geheel ten laste van het betrokken reclamesleepbedrijf;

  • 9. tijdens parachutespringactiviteiten worden er geen reclamesleepnetten opgepikt.

Hoofdstuk VII. - Bepalingen met betrekking tot zweefvliegactiviteiten

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Met inachtneming van artikel 26 van het Algemeen luchthavenreglement worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1. zweefvliegen vindt zeer incidenteel plaats en gebeurt uitsluitend in overleg met en onder coördinatie van de havendienst en als de positie van de landingsbaan voor het reguliere motorverkeer op een zodanige plaats gesitueerd is, dat er voldoende ruimte voor de zweefvliegactiviteiten aanwezig is;

  • 2. zweefvliegtuigen stijgen uitsluitend op door middel van een sleepvliegtuig;

  • 3. alvorens met het zweefvliegen aan te vangen, vervoegt de zweefvlieger of instructeur zich bij de havendienst;

  • 4. ten behoeve van het zweefvliegen is maximaal één voertuig in het landingsterrein toegestaan;

  • 5. door de betreffende zweefvliegclub wordt in overleg met de havendienst een doellandingsterrein van ten minste 30 x 30 meter gemarkeerd in een afwijkende kleur van de standaardbaanmarkering;

  • 6. het landingsterrein wordt slechts betreden door leden van de zweefvliegclub en door introducés die onder directe begeleiding staan van een deze clubleden;

  • 7. men begeeft zich uitsluitend langs de grens van het landingsterrein naar de startplaats;

  • 8. tijdens de zweefvliegactiviteiten is tweezijdig radiocontact tussen de sleep/zweefcombinatie en de havendienst verplicht;

  • 9. het afwerpen van de sleepkabel geschiedt binnen de grenzen van het luchtvaarterrein en wel op zodanige wijze dat geen gevaar voor op de grond aanwezige personen ontstaat;

  • 10. de sleep/zweefcombinatie start niet als zich ander vliegverkeer in het circuit bevindt of als parachutespringactiviteiten plaatsvinden.

Hoofdstuk VIII. - Bepalingen met betrekking tot parachutespringactiviteiten

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Met inachtneming van artikel 26 van het Algemeen luchthavenreglement worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1. voor de dagelijkse parachutespringactiviteiten meldt de instructeur van dienst zich bij de havendienst;

  • 2. de plaats van landing van de parachutisten op het luchtvaartterrein wordt door de havendienst aangegeven;

  • 3. de dagelijkse springtijden zijn in overeenstemming met de afspraken welke zijn gemaakt met de commissie geluidhinder luchtvaartterrein Texel, zoals bedoeld in artikel 28 van de Luchtvaartwet;

  • 4. één minuut voor elke afsprong meldt de gezagvoerder dit via de boordradio aan de havendienst;

  • 5. de havendienst is bevoegd het springen stop te zetten;

  • 6. er wordt uitsluitend onder zichtweersomstandigheden (VMC) gesprongen, in ieder geval zijn vanaf de grond zowel het paravliegtuig als de parachutisten duidelijk zichtbaar;

  • 7. onmiddellijk na de landing verzamelen de parachutisten zich bij het afhaalpunt, alwaar zij door een bevoegd persoon begeleid zullen worden bij het oversteken van de landingsbaan. De landingszone (50 meter vanaf de baanmarkering) wordt pas betreden als zich geen vliegverkeer in het circuitgebied bevindt;

  • 8. parachutisten mogen het paravliegtuig betreden bij in werking gestelde motor, mits onder begeleiding van deskundige leiding en volgens een met de gezagvoerder overeengekomen procedure;

  • 9. alle aanwijzingen van de havendienst worden nauwgezet opgevolgd;

  • 10. schade aan personen of eigendommen van derden veroorzaakt door de parachutespringactiviteiten worden aan de havendienst gemeld en komen ten laste van het desbetreffende parabedrijf.

Hoofdstuk IX. - Nadere bepalingen met betrekking tot luchtvaartuigen

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Met inachtneming van het gestelde in artikel 27 van het Algemeen luchthavenreglement, worden de volgende voorschriften vastgesteld:

  • 1.

    • a. het landen of opstijgen van luchtvaartuigen geschiedt op de daartoe bestemde en als zodanig door de havendienst beschikbaar gestelde banen, gelegen binnen het in gebruik zijnde deel van het landingsterrein;

    • b. het taxiën met luchtvaartuigen is slechts toegestaan op de daarvoor bestemde rijbanen of daartoe bestemde gedeelten van het landingsterrein, zoals deze zijn gepubliceerd in de betreffende luchtvaartpublicaties;

  • 2. het verplaatsen en parkeren van luchtvaartuigen geschiedt overeenkomstig de door de exploitant gegeven aanwijzingen.

Hoofdstuk X. - Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Deze regeling wordt aangehaald als: Aanvullend luchthavenreglement Texel.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Naar boven