Regeling samenvoeging van scholen in het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal [...] en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

[Regeling vervallen per 31-12-2004.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-08-1999 t/m 30-12-2004

Regeling van 9 december 1998 houdende faciliteiten en rechtspositionele consequenties bij samenvoeging van scholen in het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

Gelet op artikel 120, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 117, derde lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel 233, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel I-A8, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel,

Besluit:

Artikel 1. Toepasselijke voorschriften bij samenvoegingen per 1 augustus 1999

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Op een samenvoeging per 1 augustus 1999 van scholen voor basisonderwijs, respectievelijk scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mlk is de bijlage behorende bij deze regeling van toepassing.

Artikel 2. Bekendmaking

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling zal met de bijlage in Uitleg OCenW-Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

Artikel 3. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 1999.

Artikel 4. Citeertitel

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling samenvoeging van scholen in het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999.

De

staatssecretaris

van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

drs. K.Y.I.J. Adelmund

Bijlage

[Regeling vervallen per 31-12-2004]

De bijlage van deze regeling bestaat uit de volgende hoofdstukken:

hoofdstuk 1:

Inleiding;

hoofdstuk 2:

Algemene bepalingen;

hoofdstuk 3:

Faciliteiten bij samenvoeging van basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs;

hoofdstuk 4:

Formatie bij samenvoeging van speciale scholen voor basisonderwijs, al dan niet met een svo- en/of een zmlk-afdeling;

hoofdstuk 5:

Rechtspositionele consequenties van samenvoeging en fre-verbruik na samenvoeging;

hoofdstuk 6:

Voorbeeld faciliteitenberekening.

1. Inleiding

Hierbij treft u de regeling aan voor samenvoegingen per 1 augustus 1999 van scholen in het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mik. In deze regeling zijn de faciliteiten en rechtspositionele aanspraken bij dergelijke samenvoegingen vastgelegd. Voor andere scholen dan speciale scholen voor basisonderwijs (sbo's) sluiten deze faciliteiten en aanspraken aan bij de regeling voor samenvoegingen per 1 augustus 1998 (zie Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr. 16 van 17 juni 1998). Voor sbo's is met ingang van 1 augustus 1999 niet langer sprake van faciliteiten bij een samenvoeging. Dit houdt verband met de invoering per die datum van de nieuwebekostigingssystematiek voor sbo's (zie paragraaf 4.2). Verder is een nieuwe faciliteitenregeling vastgesteld voor (gelijksoortige) afdelingen die betrokken zijn bij een samenvoeging van sbo's (zie paragraaf 4.3).

Voor een goed begrip wordt nog gewezen op het volgende. Als in deze regeling wordt gesproken over "basisonderwijs" of "scholen voor basisonderwijs" wordt daaronder zowel basisscholen als speciale scholen voor basisonderwijs verstaan. Basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs worden echter duidelijk van elkaar onderscheiden. Onder basisscholen worden dus niet tevens speciale scholen voor basisonderwijs begrepen.

Verder is in de onderhavige regeling rekening gehouden met de wijziging van de benaming van het voortgezet speciaal onderwijs voor lom of mik (vso-lom/mlk) in speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mik (svo-lom/mlk). Scholen en afdelingen voor svo-lom/mlk moeten in de periode tot 1 augustus 2002 worden omgezet in een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs, een school of afdeling voor praktijkonderwijs of een orthopedagogisch en didactisch centrum. De gevolgen voor de bekostiging en rechtspositie van zo'n omzetting worden geregeld in de" Regeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs" (zie Uitleg OCenW-Regelingen 1998/24). Deze regeling wordt toegelicht in de brochure "Leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs. Bekostiging, rechtspositie en samenvoegingen". Deze brochure is de betrokken scholen in de tweede week van december 1998 toegezonden.

2. Algemene bepalingen

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk is informatie opgenomen over de samenvoegingsmogelijkheden in het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mik. Voor scholen die onder verschillende bevoegde gezagsorganen vallen, geldt dat een samenvoeging van die scholen gepaard moet gaan met een bestuursoverdracht of een besturenfusie. In dit hoofdstuk vindt u informatie over de wettelijke bepalingen die deze overdracht of fusie regelen. Ten slotte is in dit hoofdstuk informatie opgenomen over de gevolgen van een samenvoeging voor de eigen wachtgelders van de schoolbesturen die bij die samenvoeging betrokken zijn, respectievelijk over de afvloeiingsregeling die moet worden vastgesteld voor de school die na samenvoeging ontstaat.

2.2. Bestuursoverdracht/besturenfusie en samenvoegingsmogelijkheden

2.2.1. Begripsbepaling samenvoeging

Onder een samenvoeging wordt in deze regeling verstaan een daadwerkelijke samenvoeging per 1 augustus 1999 van twee of meer gelijksoortige scholen in de zin van de WPO, de WEC of deel II van de WVO.

2.2.2. Bestuursoverdracht/besturenfusie Bij een samenvoeging van scholen die onder twee of meer bevoegde gezagsorganen vallen, kan er sprake zijn van:

". de overdracht van de instandhouding van de scholen die als gevolg van de samenvoeging worden opgeheven aan het bevoegd gezag van de overblijvende school (een zogenoemde bestuursoverdracht), of

". een fusie van de betreffende bevoegde gezagsorganen, waardoor de samen te voegen scholen onder één bevoegd gezag vallen.

De scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, moeten uiterlijk op de samenvoegingsdatum (1 augustus 1999) onder hetzelfde bevoegde gezag vallen. Een bestuursoverdracht of een besturenfusie moet daarom uiterlijk op 1 augustus 1999 plaatsvinden. In de paragrafen 2.3 en 2.4 zal nader worden stilgestaan bij de bestuursoverdracht en -fusie in achtereenvolgens het bijzonder en het openbaar onderwijs.

2.2.3. Samenvoegingsmogelijkheden basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs

In het basisonderwijs kan sprake zijn van een samenvoeging van twee of meer basisscholen, dan wel twee of meer speciale scholen voor basisonderwijs, al dan niet met een afdeling.

Een samenvoeging van basisscholen of speciale scholen voor basisonderwijs (sbo's) kan leiden tot een school met een of meer richtingen van bijzonder onderwijs. Hierbij is het ook mogelijk dat de op te heffen school wordt omgevormd tot nevenvestiging.

Een basisschool of sbo die wordt uitgebreid met een richting of wordt omgevormd tot nevenvestiging, komt onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor bekostiging. In ieder geval moet er een melding plaatsvinden aan Cfi. C/i toetst namens de minister of aan de voorwaarden voldaan is. Voor sbo's met een afdeling geldt dat die afdeling niet kan worden samengevoegd met een (gelijksoortige) afdeling van een andere sbo. Dit is slechts anders als die samenvoeging gepaard gaat met een samenvoeging van de sbo's waaraan de desbetreffende afdelingen verbonden zijn (zie ook paragraaf 4.3 van deze regeling). Verder is het niet mogelijk een afdeling van een sbo samen te voegen met een (gelijksoortige) zelfstandige school voor speciaal (voortgezet) onderwijs. Voor svo-afdelingen van sbo's geldt dat die afdelingen in de periode van 1 augustus 1999 tot 1 augustus 2002 moeten worden omgezet in een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs, een school of afdeling voor praktijkonderwijs of een orthopedagogisch en didactisch centrum. Een zmlk-afdeling van een sbo blijft aan die sbo verbonden zolang in het kader van de leerlinggebonden financiering geen expertisecentra tot stand zijn gekomen.

Het voorgaande laat onverlet dat een schoolbestuur kan besluiten een afdeling op te heffen, waarbij de leerlingen worden ingeschreven bij een zelfstandige svo- of zmlk-school. In die situatie kunnen de besturen van de betrokken afdeling(en) en scho(o)len om analoge toepassing van de onderhavigeregeling verzoeken (zie ook paragraaf 4.4 hieronder).

2.2.4. Samenvoegingsmogelijkheden (voortgezet) speciaal onderwijs en speciaal voortgezet onderwijs

In het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mik kunnen alleen scholen van dezelfde onderwijssoort als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de WEC of artikel 125, tweede lid van deel II van de WVO worden samengevoegd. Onder deel II van WVO vallen de volgende soorten speciaal voortgezet onderwijs: onderwijs aan moeilijk lerende kinderen (mik) en onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom). Onder de WEC vallen de soorten speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die voorheen onder de ISOVSO vielen en die niet zijn opgenomen in deel II van de WVO. Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat onder speciaal onderwijs niet mede de speciale scholen voor basisonderwijs worden verstaan. Deze scholen vallen onder de WPO.

2.3. Bestuursoverdracht in het bijzonder onderwijs

2.3.1. Wettelijke bepalingen

De bestuursoverdracht in het bijzonder onderwijs is voor het basisonderwijs geregeld in artikel 56 van de WPO. In artikel 58 van de WEC en artikel 176 van de WVO is deze overdracht geregeld voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, respectievelijk het speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mik. In deze artikelen is bepaald dat voor een dergelijke overdracht een notariële akte moet worden opgemaakt. In deze akte moet onder andere worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden benoemt met ingang van de datum van samenvoeging. De betrekkingen en de voorwaarden zijn opgenomen in de akten van benoeming en moeten dus ook in de nieuw op te maken akten van benoeming opgenomen worden. Door een bestuursoverdracht gaan alle rechten en plichten, die uit de wet voortvloeien, van rechtswege over van het "oude" bevoegd gezag naar het "nieuwe" bevoegd gezag. Naast artikel 56 van de WPO, artikel 58 van de WEC of artikel 176 van de WVO moet ook worden voldaan aan de verdere eisen die het burgerlijk recht aan een dergelijke overgang stelt.

2.3.2. Gevolgen voor de rechtspositie

Voor het personeel van de school die wordt overgedragen betekent de bestuursoverdracht dus geen wijziging in de rechtspositie. Wel kan uiteraard de rechtspositie wijzigingen ondergaan als gevolg van bijvoorbeeld algemeen geldende rechtspositionele maatregelen. Van ontslag als gevolg van een bestuursoverdracht is dus over het algemeen geen sprake. Het kan natuurlijk wel zo zijn dat op het moment van samenvoeging personeel om andere redenenwordt ontslagen (zie hiervoor ook paragraaf 5.1 van deze regeling).

Een vrijwillig ontslag kan leiden tot een sanctie op de aangevraagde werkloosheidsuitkering. Dit geldt ook voor een betrokken personeelslid dat, zonder voldoende rechtvaardigingsgrond, vanwege een wijziging van de grondslag van de school een op zichzelf passende betrekking weigert. In hoofdstuk 1, onder 4.2, van de voorlichtingspublicatie "Passende arbeid en sanctiebeleid" (Uitleg OenW-Regelingen 1994/6a) is op dit punt het volgende te lezen:

"In de onderwijssector kan het voorkomen dat een bevoegd gezag op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag eisen stelt aan zijn werknemers, die gelet op de grondslag en doel van de instelling, nodig zijn voor de vervulling van de functie. Een aangeboden betrekking is dan in beginsel niet passend, indien het aanvaarden van die betrekking in verband met deze godsdienstige of levensbeschouwelijke aspecten, gezien de persoonlijke overtuiging van betrokkene, in redelijkheid van hem niet kan worden gevergd. De vraag of er een rechtvaardigingsgrond is voor het weigeren van een op zichzelf passende betrekking is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden."

De uitkerende instantie beoordeelt of de aangevoerde rechtvaardigingsgrond al dan niet voldoende is.

2.4. Bestuursoverdracht waarbij openbaar onderwijs is betrokken

2.4.1. Soorten van overdracht

Onder deze categorie vallen de volgende soorten van bestuursoverdrachten:

.. overdrachten van bijzonder naar openbaar onderwijs of andersom;

.. overdrachten van openbaar naar openbaar onderwijs.

2.4.2. Voorwaarden voor samenvoeging

Bij een overdracht van bijzonder naar openbaar onderwijs of andersom moet eerst omzetting plaatsvinden. In dit verband wordt verwezen naar artikel 84 van de WPO, artikel 75 van de WEC en artikel 193 van de WVO. Een openbare school moet worden omgezet in een bijzondere school, of omgekeerd. Een omzetting wordt ook wel "kleurverschieten" genoemd. Hierbij vindt een ministeriNIe toets plaats aan de stichtingsnorm. Om voor samenvoegingsfaciliteiten in aanmerking te komen moeten vervolgens artikel 56 van de WPO, artikel 58 van de WEC of artikel 176 van de WVO analoog worden toegepast. Dit betekent dus onder andere dat het nieuwe bevoegd gezag het personeel van de over te dragen school moet overnemen met alle rechten en plichten die van kracht waren in hun dienstverband met het oude bevoegd gezag(zie ook paragraaf 2.3.1).

De bestuursoverdracht van openbaar naar openbaar onderwijs is geregeld in artikel 49 van de WPO, artikel 52 van de WEC en artikel 170 van de WVO.

2.4.3. Gevolgen voor de rechtspositie

Als gevolg van een bestuursoverdracht kan een openbare school een bijzondere school worden of andersom. Voor het personeel betekent een dergelijke overdracht dat hun status verandert. Zij kunnen de status van ambtenaar krijgen (in de zin van de Ambtenarenwet) in plaats van die van een werknemer naar burgerlijk recht of andersom. Deze statuswijziging leidt tot enkele wijzigingen in de rechtspositie (bijvoorbeeld andere beroepsmogelijkheden, andere opzegtermijnen).

Een wijziging van status als gevolg van de samenvoeging van scholen kan alleen worden doorgevoerd door ontslag en gelijktijdige herbenoeming. Het weigeren van deze herbenoeming kan leiden tot een sanctie op de werkloosheidsuitkering die in verband met het ontslag wordt aangevraagd (zie ook paragraaf 2.3.2).

2.5. Verplichtingen ten opzichte van eigen uitkeringsgenietenden

Bij een bestuursoverdracht worden alle rechten en verplichtingen met betrekking tot de over te dragen school/scholen overgenomen door een "nieuw" bestuur. Een van deze verplichtingen is de verplichting met betrekking tot de zogeheten "eigenwachtgelders" die werkzaam waren op de over te dragen school/scholen. Voor het basisonderwijs (basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs) is deze verplichting geregeld in artikel 138 WPO. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mik is deze verplichting opgenomen in artikel 132 WEC, respectievelijk artikel 247 WVO. Verder gelden de ministeriële regelingen die op deze artikelen zijn gebaseerd.

Bij een bestuursoverdracht worden deze eigen wachtgelders van het "oude" bevoegd gezag gezien als eigenwachtgelders van het "nieuwe" bevoegd gezag. Als het "oude" bevoegd gezag na de overdracht blijft bestaan, dan blijven deze wachtgelders ook eigenwachtgelders van dat bevoegd gezag (zie ook "5.7 van de beleidsregel 'Toepassing bepaling eigenwachtgelder", Uitleg OCenW-Regelingen 1995/26).

Als gevolg van de inwerkingtreding van de WPO, de WEC en deel II van de WVO zijn eigen wachtgelders op grond van de oude WBO en ISOVSO met ingang van 1 augustus 1998 eigen wachtgelders geworden in de zin van de nieuwe wetten. Met betrekking tot een eigen wachtgelder die afkomstig is van bijvoorbeeld een so-school voor lom of mik betekent dit een aanbiedingsverplichting voor gelijksoortige functies aan een basisschool van hetzelfde bevoegd gezag. Het bereik van de bestuursaanstelling voor so-lom/mlk/iobk-personeel wordt in de WPO namelijk verruimd tot basisscholen en vice versa.

2.6. Afvloeiingsregeling

Voordat de samenvoeging feitelijk wordt gerealiseerd moeten de betrokken bevoegde gezagsorganen toepassing geven aan de bepalingen over de afvloeiingsregeling zoals die vermeld zijn in hoofdstuk I-G van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

3. Faciliteiten bij samenvoeging van basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs

3.1. Inleiding

Dit hoofdstuk is van toepassing op basisscholen, scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mik. Het hoofdstuk is niet van toepassing op speciale scholen voor basisonderwijs, al dan niet met een afdeling. Informatie over de formatie na samenvoeging voor deze scholen en afdelingen vindt u in hoofdstuk 4 van deze regeling.

3.2. Begripsbepalingen

Hieronder wordt een verklaring gegeven van de in dit hoofdstuk gebruikte begrippen.

Formatiebesluit

Het Formatiebesluit WPO, het Formatiebesluit WEC of deel II van het Formatiebesluit WVO.

Formatiebudget

Het formatiebudget zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, van het Formatiebesluit WPO, artikel 2, eerste lid, van het Formatiebesluit WEC of artikel 13, eerste lid, van deel II van het Formatiebesluit WVO. Dit budget bestaat uit de volgende onderdelen:

.. de formatie voor de vervulling van de reguliere taken (zie echter ook de opmerking hieronder);

.. de formatie voor speciale doeleinden;

.. de groeiformatie;

.. de aanvullende formatie, als bedoeld in artikel 120, derde lid van de WPO, artikel 117, derde of vierde lid van de WEC of artikel 233, derde of vierde lid van de WVO.

Eventuele oalt-middelen en zorgformatie behoren niet tot het formatiebudget en worden daarom buiten beschouwing gelaten.

De formatie voor de vervulling van de reguliere taken bestaat uit de normatieve formatie, de frictieopslag en de opslagen voor herbezetting adv en bapo. In het kader van deze regeling wordt de formatie voor de vervulling van de reguliere taken echter vastgesteld exclusief een eventuele opslag voor herbezetting bapo.

Formatief aanwezige maximumschaal

De voor een normatieve functie geldende maximumschaal, waarbij niet van belang is of het personeelslid dat die functie vervult reeds aanspraak maakt op bezoldiging volgens het carrièrepatroon dat hoort bij die functie en maximumschaal.

Fre's voor de schoolleiding

De fre's genoemd in artikel 11, derde en vierde lid, van het Formatiebesluit WPO, artikel 16, derde tot en met vijfde lid, van het Formatiebesluit WEC of artikel 25, derde tot en met vijfde lid, van deel II van het Formatiebesluit WVO.

Fre-verbruik

Het verbruik van fre's voor een functie die voor rijksbekostiging in aanmerking wordt gebracht (zie artikel I-P78 en I-Q205 van het RPBO voor het bij de verschillende functies horende verbruik).

Normatieve directiefunctie

Een normfunctie als bedoeld in hoofdstuk I-Q van het RPBO waarvan het fre-verbruik gelijk is aan de fre's die voor die functie in het Formatiebesluit beschikbaar worden gesteld.

De voorschriften die in dit hoofdstuk zijn opgenomen voor de berekening van overgangsformatierekeneenheden (hierna: overgangsfre's), worden in hoofdstuk 6 uitgewerkt in een voorbeeldberekening.

3.3. Overgangsformatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging

3.3.1. Berekening

In veel gevallen zal er een verschil zijn tussen:

1. het aantal formatierekeneenheden (hierna: fre's) dat met toepassing van het toepasselijke formatiebesluit op 1 augustus 1999 beschikbaar is voor de school die na samenvoeging ontstaat, en

2. het totaal aantal fre's dat aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn gezamenlijk op de dag voorafgaande aan de samenvoeging (31 juli 1999) beschikbaar was. Als het aantal fre's ad 2 groter is dan het aantal ad 1, dan wordt het verschil gedurende het schooljaar 1999-2000 in de vorm van overgangsfre's beschikbaar gesteld aan de school die na samenvoeging ontstaat.

Bij de bepaling van de aantallen fre's ad 1 en ad 2 wordt uitsluitend gekeken naar het formatiebudget zoals dat conform de begripsbepaling in paragraaf 3.2 is vastgesteld.

3.3.2. Vermindering tijdens schooljaar

Het vastgestelde aantal overgangsfre's wordt verminderd met extra formatie die na de samenvoegingsdatum wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard pas plaats met ingang van de dag waarop over deze extra formatie beschikt kan worden.

3.3.3. Uitzondering bij vaststelling/vermindering overgangsfre's

Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na de samenvoegingsdatum blijft formatie buiten beschouwing die niet onder het formatiebudget in de zin van deze regeling valt, zoals:

". toekenningen in geld (bijvoorbeeld GO- en vakbondsfaciliteiten) en tegemoetkomingen door het Noodfonds);

". oalt-middelen en zorgformatie (waaronder begrepen overgangsformatie op grond van het overgangsrecht bij de WPO);

". de toekenning of verhoging van een opslag voor herbezetting bapo;

". de middelen die worden toegekend in het kader van het gemeentelijke onderwijsachterstandenplan (de gemeentelijke middelen als bedoeld in artikel 168 van de WPO, respectievelijk artikel 154 van de WEC en artikel 269 van de WVO). Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat onder laatstgenoemde middelen niet wordt verstaan de formatie speciale doeleinden voor bestrijding van onderwijsachterstanden, zoals die met ingang van 1 augustus 1998 in de plaats is gekomen van de huidige gewichtenformatie. Deze formatie wordt ook na 1 augustus 1998 door het Rijk aan de scholen toegekend en valt onder het formatiebudget in de zin van deze regeling.

3.4. Overgangsformatierekeneenheden in tweede schooljaar na samenvoeging

3.4.1. Berekening

In het tweede schooljaar na de samenvoeging (2000-2001) kan in sommige situaties ook aanspraak bestaan op overgangsfre's.

Berekeningscomponenten

De voor de berekening relevante componenten zijn de volgende.

X = de formatiebudgetten waarop de bij de samenvoeging betrokken scholenconform de volgens paragraaf 3.3 uitgevoerde berekening, op 31 juli 1999 aanspraak maakten, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor de schoolleiding.

Y = het fictieve formatiebudget op 31 juli 1999 van de school die na samenvoeging ontstaat, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor de schoolleiding. Dit formatiebudget is fictief in de zin dat dit wordt vastgesteld als zouden de bij de samenvoeging betrokken scholen op 31 juli 1999 al één school hebben gevormd. Bij de vaststelling van dit fictieve formatiebudget wordt uitgegaan van de som van de aantallen leerlingen op 1 oktober 1997. Bij een samenvoeging van basisscholen wordt uitgegaan van de som van de afzonderlijke aantallen gewogen en ongewogen leerlingen op 1 oktober 1997. Als bij een school sprake is van toepassing van de groeiregeling tijdens het schooljaar voor de samenvoeging worden de leerlingen van de desbetreffende groeitelling gebruikt voor de vaststelling van het formatiebudget. Bij een samenvoeging van basisscholen gaat het in dat geval om de gewogen en ongewogen leerlingen van de desbetreffende buitenreguliere telling. Het fictieve formatiebudget wordt verminderd met de fre's voor de schoolleiding die daarin zijn opgenomen.

Z = het formatiebudget waarop de school die na samenvoeging ontstaat op 1 augustus 2000 aanspraak maakt, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor de schoolleiding. Op het moment van publicatie van deze regeling worden voorbereidingen getroffen voor een vereenvoudiging van de formatieregeling voor basisscholen. Onder het voorbehoud dat het parlement daarmee instemt, zal die vereenvoudiging met ingang van het schooljaar 2000-2001 worden ingevoerd. De scholen die het betreft zullen zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd over de gevolgen van een en ander voor de vaststelling van "Z".

Q = het aantal overgangsfre's waarop in het tweede schooljaar na de samenvoeging aanspraak kan worden gemaakt.

Voorwaarde voor toekenning

Alleen in de situatie dat Z kleiner is dan X kan aanspraak worden gemaakt op overgangsfre's.

Berekeningswijze

Als aan deze voorwaarde is voldaan, dan moeten voor de vaststelling van Q de volgende berekeningen worden uitgevoerd.

1. Bereken het verschil tussen X en Y en neem daarvan de helft;

2. bereken het verschil tussen X en Z en neem daarvan de helft.

De uitkomst van deze berekeningen wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal fre's. Q is gelijk aan de laagste uitkomst van deze twee berekeningen; als de uitkomst van beide berekeningen gelijk is, kan één van de uitkomsten worden gebruikt.

3.4.2. Vermindering tijdens schooljaar

Het vastgestelde aantal overgangsfre's wordt verminderd met de extra formatie die in het schooljaar 2000-2001 wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard pas plaats met ingang van de dag waarop over de extra formatie beschikt kan worden. De overgangsfre's worden niet verminderd met de zorgformatie waarover een basisschool in het schooljaar 2000-2001 kan beschikken.

3.4.3. Uitzondering bij vaststelling/vermindering

Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na 1 augustus 2000 blijft formatie buiten beschouwing die niet onder het formatiebudget in de zin van deze regeling valt. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3.3.

3.5. Extra overgangsformatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging

3.5.1. Voorwaarde en berekening

De samenvoeging kan ertoe leiden dat voor de directeur en/of lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur van de school die na samenvoeging ontstaat, een normatieve directeurs-, respectievelijk adjunct-directeursfunctie beschikbaar komt met een hogere maximumschaal dan de hoogste schaal die in de desbetreffende functie formatief aanwezig was voor debij de samenvoeging betrokken scholen (zie paragraaf 5.4 voor de inschaling van de betrokken directieleden). In dat geval wordt een vergelijking gemaakt tussen het aantal fre's dat voor en na de samenvoeging bij de desbetreffende functie(s) hoorde. Het verschil wordt gedurende het schooljaar 1999-2000 in de vorm van extra overgangsfre's beschikbaar gesteld aan de school die na samenvoeging ontstaat. Het aantal fre's dat bij een normatieve directiefunctie hoort, is gelijk aan het voor die functie geldende fre-verbruik (zie paragraaf 3.2 – begripsbepalingen).

3.5.2. Grondslag berekening en vermindering extra overgangsfre's

Bepalend voor de vaststelling van de normatief beschikbare directiefuncties (en het bijbehorende fre-verbruik) aan de school die na samenvoeging ontstaat, is het aantal leerlingen op 1 oktober 1999. Dit aantal wordt voor basisscholen verhoogd met 3% en naar beneden afgerond op een geheel getal. De extra overgangsfre's waarop recht bestaat, worden niet verminderd met extra formatie die na de samenvoegingsdatum beschikbaar komt.

3.5.3. Bijzondere bepalingen

Wanneer er aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn op 31 juli 1999 geen normatieve adjunct-directeursfuncties beschikbaar waren, kan géén aanspraak worden gemaakt op extra overgangsfre's voor een normatieve adjunct-directeursfunctie die beschikbaar komt aan de school die na samenvoeging ontstaat. In deze situatie moet immers de directeur die geen directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat in de normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur worden benoemd (zie paragraaf 5.3.3)

. Dit laatste geldt ook voor de tweede adjunct-directeursfunctie aan een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die na samenvoeging ontstaat, wanneer aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn op 31 juli 1999 slechts één normatieve adjunct-directeursfunctie beschikbaar was. In die situatie bestaat dus geen recht op extra overgangsfre's voor de tweede adjunct-directeursfunctie.

Wanneer bij een samenvoeging als hier bedoeld aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn twee of meer normatieve adjunct-directeursfuncties beschikbaar waren, dan wordt voor de bepaling van het recht op extra overgangsfre's een vergelijking gemaakt tussen:

". het totaal aantal fre's behorende bij de twee adjunct-directeursfuncties aan de na samenvoeging ontstane school en;

". het totaal aantal fre's behorende bij twee normatieve adjunct-directeursfuncties aan de bij de samenvoeging betrokken scholen, waarbij in voorkomende gevallen (drie of meer normatieve adjunct-directeursfuncties met verschillende maximumschalen) wordt uitgegaan van de twee functies met de hoogste maximumschaal.

3.5.4. Meerhoofdige schoolleiding

De bepaling van een eventuele aanspraak op extra overgangsfre's na de instelling van een meerhoofdige schoolleiding aan de school die na samenvoeging ontstaat, vindt als volgt plaats. Een vergelijking wordt gemaakt tussen:

". het totaal aantal fre's behorende bij de twee desbetreffende (normatieve) directeursfuncties en;

". het totaal aantal fre"s behorende bij de twee normatieve directeursfuncties (in voorkomende gevallen de twee functies met de hoogste maximumschaal) aan de bij de samenvoeging betrokken scholen.

Als het eerstbedoelde aantal fre's hoger is dan het laatstbedoelde aantal, wordt het verschil in de vorm van extra overgangsfre's beschikbaar gesteld aan de school die na samenvoeging ontstaat. De mogelijkheid van een meerhoofdige schoolleiding staat niet open voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (zie paragraaf 4.5 en 5.3.4 voor de mogelijkheid van een meerhoofdige schoolleiding aan speciale scholen voor basisonderwijs).

3.6. Voorwaarden voor faciliteiten bij samenvoeging

De faciliteiten die in deze regeling zijn genoemd, worden alleen toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden.

a. Er moet sprake zijn van de daadwerkelijke samenvoeging van twee of meer gelijksoortige scholen in de zin van de WPO, de WEC of deel II van de WVO. Deze scholen staan onder beheer van één bevoegd gezag, of vallen uiterlijk op het moment van samenvoeging onder één bevoegd gezag als gevolg van een besturenfusie of bestuursoverdracht. In alle gevallen moet artikel 56 WPO, artikel 58 WEC of artikel 176 WVO, respectievelijk 49 WPO, artikel 52 WEC of artikel 170 WVO in acht wordengenomen (zie hoofdstuk 2). Als de samenvoeging leidt tot twee of meer overblijvende scholen, kunnen nadere voorwaarden worden gesteld aan de verdeling van de overgangsformatierekeneenheden tussen deze scholen. De betrokken bevoegde gezagsorganen moeten een dergelijke samenvoeging daarom in een vroegtijdig stadium aan Cƒi melden.

b. De samenvoeging moet in één stap en op 1 augustus 1999 gerealiseerd worden.

c. Het personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging zijn betrokken moet eerst, voor zover mogelijk, worden geplaatst in de formatie van de school die uit de samenvoeging ontstaat. Hierna worden in voorkomend geval de voormalige scholen als opgeheven beschouwd (zie ook paragraaf 5.1.1).

d. De samenvoeging moet aan Cƒi (BRIN) worden gemeld. Met uitzondering van de faciliteiten voor instelling van een meerhoofdige schoolleiding worden samenvoegingsfaciliteiten automatisch toegekend. Een aanvraag voor extra overgangsfre's in verband met de instelling van een meerhoofdige schoolleiding (zie paragraaf 3.5.4.) kunt u indienen bij Cƒi, Produktgroep Toekennen, postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.

3.7. Procedure bij wijziging WSNS-samenwerkingsverband

Een samenvoeging van basisscholen kan leiden tot een wijziging van de samenstelling van de WSNS-samenwerkingsverbanden waaraan de basisscholen deelnemen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Een dergelijke wijziging doet zich voor wanneer als gevolg van de samenvoeging een basisschool wordt opgeheven die aan een ander samenwerkingsverband deelneemt dan de overblijvende school. In die situatie wordt de samenstelling gewijzigd van het verband waaraan de opgeheven school deelnam. Een dergelijke wijziging moet zijn goedgekeurd door de minister (zie artikel XXXIII van het overgangsrecht bij de WPO). Het samenwerkingsverband waarvan de samenstelling wijzigt, moet in ieder geval voldoen aan de wettelijke norm voor de omvang van WSNS-samenwerkingsverbanden (minimaal 2000 leerlingen). Ook moet zijn voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor beindiging van de deelname aan een samenwerkingsverband. Deze voorwaarden hebben betrekking op de school die als gevolg van de samenvoeging wordt opgeheven. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de WPO kan het bevoegd gezag van die school de deelname aan het desbetreffende samenwerkingsverband voor die school alleen beëindigen als:

a. een regeling is getroffen met de overige bevoegde gezagsorganen ten aanzien van de financiële en personele consequenties daarvan en

b. door de beëindiging van de deelname geen aanspraken ontstaan op ontslaguitkeringen voor personeel dat werkzaam is bij de deelnemende scholen, waaronder de school waarvoor de deelname wordt beëindigd.

Verder moet bij de beëindiging van de deelname een termijn van 1 jaar in acht worden genomen. De beëindiging moet vóór 1 oktober van het voorafgaande schooljaar aan de minister worden gemeld (zie artikel 18, vijfde en zesde lid, van de WPO).

4. Formatie bij samenvoeging van speciale scholen voor basisonderwijs, al dan niet met een svo-en/of een zmlk-afdeling

4.1. Inleiding

Dit hoofdstuk is van toepassing op speciale scholen voor basisonderwijs (sbo's), al dan niet met een svo- en/of een zmlk-afdeling. In dit hoofdstuk is informatie opgenomen over de formatie waarover een sbo, al dan niet met een of meer afdelingen, na samenvoeging kan beschikken.

4.2. Formatie speciale school voor basisonderwijs na samenvoeging

Voor sbo's die per 1 augustus 1999 worden samengevoegd, wordt de formatie in het schooljaar 1999-2000 vastgesteld op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 1998 van alle sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn. Voor zover de samenstelling van het leerlingenbestand van invloed is op de formatie, wordt uitgegaan van het totale leerlingenbestand op 1 oktober 1998 van alle sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie artikel 122, tweede lid, van de WPO). De formatie van een sbo die na samenvoeging ontstaat, wordt dus berekend als zouden de sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn op 1 oktober 1998 al één school hebben gevormd. Naast deze formatie bestaat geen aanspraak op extra (overgangs)formatie op grond van de samenvoeging. Dit houdt verband met het feit dat met ingang van het schooljaar 1999-2000 de nieuwe bekostigingssystematiek voor sbo's in werking treedt. Aan deze bekostigingssystematiek kan de sbo zodanige formatieve aanspraken ontlenen dat geen behoefte bestaat aan extra overgangsformatie. Ook laat een samenvoeging onverlet dat de samenwerkende bevoegde gezagsorganen op grond van het WPO-overgangsrecht eventueel aanspraak kunnen hebben op normatieve of aanvullende overgangsformatie die door de centrale dienst in het verband aan de sbo wordt overgedragen.

De formatierekeneenheden voor de schoolleiding worden, evenals de overige formatiebestanddelen, vastgesteld op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober 1998 van alle sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn. Dit leerlingenaantal is tevens bepalend voor de maximumschaal die in het schooljaar 1999-2000 formatief aanwezig is voor de normatievedirectiefuncties aan de samengevoegde sbo (zie paragraaf 3.2 voor een verklaring van de begrippen in deze zin). Informatie over de inschaling van de directieleden van de samengevoegde sbo vindt u in paragraaf 5.4.

Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat leerlingen van een afdeling of afdelingen niet meetellen bij de vaststelling van de fre's voor de schoolleiding en de formatief aanwezige maximumschalen.

Voor directieleden van sbo's die bij een samenvoeging betrokken zijn, geldt overigens dezelfde salarisgarantieregeling als voor directieleden van andere scholen (zie paragraaf 5.2).

De school die na de samenvoeging overblijft, kan worden omgevormd tot hoofdvestiging van de nieuwe sbo. De scholen die worden opgeheven, kunnen worden omgevormd tot nevenvestigingen van de nieuwe sbo (zie ook paragraaf 2.2.3). De svo- en/of zmlk-afdeling die bij een vestiging hoort, zal als afzonderlijke afdeling worden bekostigd (zie ook de volgende paragraaf).

4.3. Formatie afdeling speciale school voor basisonderwijs na samenvoeging

De formatie van een svo- of zmlk-afdeling van een sbo die na samenvoeging ontstaat, wordt afzonderlijk vastgesteld. De rekenregels die daarbij gelden, zijn opgenomen in het toepasselijke Formatiebesluit en paragraaf 2.1 van de overgangsbepalingen in het Besluit van 2 juni 1998 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur naar aanleiding van het totstandbrengen van een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra en toevoeging van een tweede deel aan de Wet op het voortgezet onderwijs en in verband met het onderwijs in allochtone levende talen (Stb. 1998, 413). Genoemde rekenregels komen overeen met de rekenregels volgens de beleidsregel "Formatie scholen speciaal onderwijs (so), speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (sovso) voor lom of mik in het schooljaar 1998-1999" (zie Uitleg OCenW-Regelingen nummer 4 van 4 februari 1998).

Bij een samenvoeging van sbo's met een afdeling of afdelingen kunnen zich twee situaties voordoen:

1. bij de samenvoeging zijn geen gelijksoortige afdelingen betrokken;

2. bij de samenvoeging zijn twee of meer gelijksoortige afdelingen betrokken.

Ad 1

In het eerste geval is de samenvoeging niet van invloed op de formatie van de afdeling of afdelingen van de sbo die na samenvoeging ontstaat. De formatie van deze afdeling of afdelingen is gelijk aan de formatie die zonder samenvoeging zou zijn toegekend. Er is immers geen sprake van opheffing van een afdeling. Met het oog daarop wordt aan de afdeling of afdelingen die na samenvoeging ontstaan geen overgangsformatie toegekend.

Ad 2

In het tweede geval is sprake van de samenvoeging van twee of meer afdelingen voor svo-lom, twee of meer afdelingen voor svo-mlk of twee of meer zmlk-afdelingen. In dat geval is de samenvoeging wel van invloed op de formatie van de afdeling of afdelingen van de sbo die na samenvoeging ontstaat. Een samenvoeging van gelijksoortige afdelingen gaat namelijk gepaard met de opheffing van een of meer afdelingen. In het eerste schooljaar na de samenvoeging wordt formatie toegekend aan de afdeling die na samenvoeging overblijft op basis van het leerlingenaantal van die afdeling op 1 oktober 1998. Het verschil met de formatie op 31 juli 1999 van de afdelingen die bij de samenvoeging betrokken zijn, wordt met overgangsformatie gecompenseerd. Dit verschil wordt berekend met toepassing van de rekenregels in paragraaf 3.3 van deze regeling, waarbij de formatie op 31 juli 1999 van svo-afdelingen wordt verminderd met de formatiegarantie waarover die afdelingen op genoemde datum beschikken (zie de eerdergenoemde beleidsregel AFormatie scholen speciaal onderwijs (so), speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (sovso) voor lom of mik in het schooljaar 1998-1999'). Deze formatiegarantie blijft buiten beschouwing met het oog op de afspraken die in het georganiseerd overleg met de werknemers- en werkgeversorganisaties zijn gemaakt over maatregelen tot behoud van de werkgelegenheid van het personeel in het svo-lom en -mik. Deze afspraken gaan in per 1 augustus 1999 en hebben ook betrekking op het personeel van svo-afdelingen voor lom of mik. Het betreft hier de uitwerking van de tripartiete afspraak over bekostiging en een werkgelegenheids- en salarisgarantie in de Gezamenlijke afspraken "Over de zorgverbreding in het voortgezet onderwijs" van 11 juni 1997. Nadere informatie over dezeuitwerking vindt u in de brochure waarnaar in hoofdstuk 1 van deze regeling is verwezen.

Verder zijn bij een samenvoeging van afdelingen de voorwaarden voorfaciliteiten bij samenvoeging in paragraaf 3.6 van overeenkomstige toepassing.

De aanspraak op overgangsformatie is beperkt tot het schooljaar waarin de samenvoeging plaatsvindt (schooljaar 1999-2000). De afdeling die na samenvoeging ontstaat, blijft echter aanspraak maken op de som van de formatierekeneenheden voor de schoolleiding die in het schooljaar 1998-1999 zijn toegekend aan de afdelingen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Het betreft hier de fre's als bedoeld in paragraaf3.2, 4.2 of 5.2, onder 8 en 9, van de eerdergenoemde beleidsregel AFormatie scholen speciaal onderwijs (so), speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (sovso) voor lom of mik in het schooljaar 1998-1999'. Deze fre's worden toegekend zolang de afdeling aan de sbo verbonden blijft. Naast die fre's bestaat geen aanspraak op overgangsfre's.

Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat de onderhavige regeling niet van toepassing is als een afdeling wordt omgezet in een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs, een school of afdeling voor praktijkonderwijs of een orthopedagogisch en didactisch centrum. In die situatie geldt de" Regeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs" (zie Uitleg OCenW-Regelingen 1998/24).

4.4. Analoge toepassing samenvoegingsregeling bij opheffing afdeling

Het bevoegd gezag van een sbo waaraan een afdeling is verbonden, kan besluiten die afdeling op te heffen. Als de leerlingen van de afdeling vervolgens worden ingeschreven bij een zelfstandige svo- of zmlk-school, kunnen de betrokken bevoegde gezagsorganen verzoeken om analoge toepassing van de onderhavige regeling. Bevoegde gezagsorganen die indiening van een dergelijk verzoek overwegen, wordt aangeraden in een vroegtijdig stadium contact op te nemen met C/i, Produktgroep Toekennen, postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.

Voor de goede orde wordt erop gewezen dat de arbeidsvoorwaardelijke gevolgen van de voorgenomen opheffing van een afdeling in alle gevallen in het decentraal georganiseerd overleg (DGO) moeten worden besproken. De regeling van de niet-arbeidsvoorwaardelijke gevolgen voor het personeel vallen onder de instemmingsbevoegdheid van het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad.

4.5. Meerhoofdige schoolleiding

Aan een sbo zonder afdeling kan een meerhoofdige schoolleiding wordenverbonden. In paragraaf 5.3.4 vindt u nadere informatie over die mogelijkheid.

4.6. Procedure bij wijziging WSNS-samenwerkingsverband

Een samenvoeging van sbo's kan leiden tot een wijziging van de samenstelling van de WSNS-samenwerkingsverbanden waaraan de sbo's deelnemen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Een samenvoeging binnen hetzelfde samenwerkingsverband van sbo's die niet tevens aan een ander samenwerkingsverband deelnemen, wordt in dit kader niet beschouwd als een wijziging van de samenstelling van een samenwerkingsverband.

Een wijziging als bovenbedoeld moet zijn goedgekeurd door de minister (zie artikel XXXIII van het overgangsrecht bij de WPO). Voor de wettelijke voorwaarden waaraan in ieder geval moet zijnvoldaan, wordt op deze plaats verwezen naar paragraaf 3.7. Naast die voorwaarden zal een verzoek om goedkeuring worden getoetst aan de criteria over de instemming van de besturen in de betrokken samenwerkingsverbanden en de bereikbaarheid van de zorgvoorzieningen. In de voorlichtingspublicatie "Criteria samenstelling samenwerkingsverbanden Weer Samen naar School (WSNS)", Uitleg OCenW-Regelingen nr. 12 van 23 april 1997, vindt u nadere informatie over deze criteria.

5. Rechtspositionele consequenties van samenvoeging en fre-verbruik na samenvoeging

5.1. Algemeen

5.1.1. Vaststelling formatie na samenvoeging

Het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, stelt de formatie van de nieuwe school vast met inachtneming van de terzake geldende voorschriften, waaronder de voorschriften voor het DGO en de medezeggenschap.

Zoals al is vermeld in paragraaf 3.6 (onder c) moet het personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, voor zover mogelijk worden geplaatst in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat. Daarna worden de scholen in voorkomend geval geacht te zijn opgeheven. Dit houdt in dat bij de toepassing van de voorschriften over de formatievaststelling (zoals die zijn opgenomen in de artikelen I-P76 en I-P77 van het RPBO) de formaties van alle scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, worden geacht deel uit te maken van de formatie zoals die in het schooljaar voorafgaande aan de samenvoeging gold voor de school die na samenvoeging ontstaat. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bevoegd gezag in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat in elk geval de functies moet opnemen van de personeelsleden die:

". reeds in het schooljaar 1998-1999 waren opgenomen in de structureel gewenste formatie van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn en;

". in vaste dienst benoemd waren.

Dit betreft ook de nieuwe functies van de ex-directeur(en) en de ex-lera(a)r(en) tevens adjunctdirecteur bedoeld in paragraaf 5.3 (zie ook artikel I-P76, derde lid, RPBO).

Bij de besteding van de overgangsfre's zal het bevoegd gezag rekening moeten houden met het feit dat deze fre's tijdelijk beschikbaar worden gesteld. Dit kan aanleiding zijn een deel van de formatie als risicodragend aan te merken. Als het wegvallen van overgangsfre's tot formatieve fricties leidt, kan het bevoegd gezag een beroep doen op het Noodfonds. Wel moet in die situatie zijn voldaan aan de voorwaarden in het reglement van dat fonds.

5.1.2. Herplaatsing personeel

De samenvoeging is op zichzelf geen reden voor ontslag, tenzij de samenvoeging gepaard gaat met een wijziging van openbaar naar bijzonderonderwijs of andersom (zie paragraaf 2.4 van deze regeling).

Het personeel dat in vaste dienst benoemd is, blijft in principe benoemd in dezelfde functie (zie art. I-P76, derde lid, van het RPBO). Deze regel geldt echter niet voor de directeur(en) en de lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur voor wie aan de school die na samenvoeging ontstaat – of aan een andere door hetzelfde bevoegd gezag beheerde gelijksoortige school – geen directeursfunctie, resp. adjunct-directeursfunctie beschikbaar is. De rechtspositionele consequenties van de samenvoeging voor deze (ex-)directieleden zullen hieronder in paragraaf 5.2 en 5.3 worden besproken. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat een samenvoeging van afdelingen van een sbo geen gevolgen heeft voor het dienstverband van de adjunct-directeuren die verbonden zijn aan die afdelingen. Deze directieleden blijven na samenvoeging in dezelfde functie benoemd.

De samenvoeging als zodanig brengt voor andere personeelsleden dan (ex-)directieleden geen wijziging in de functie met zich mee. Ook niet voor personeelsleden die in voorkomende gevallen in het kader van functie-differentiatie in een niet-normfunctie zijn benoemd. Dit laat dus onverlet de beNindiging van het dienstverband op het moment van samenvoeging op andere gronden dan aan de samenvoeging ontleend (bijvoorbeeld door de afloop van projectformatie).

Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat oalt-leraren bij een samenvoeging van scholen dezelfde positie innemen als het overige personeel van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Bij een bestuursoverdracht geldt dus ook voor dit personeel dat in een notariNIe akte moet worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden benoemt met ingang van de datum van samenvoeging (zie ook paragraaf 2.3.1). Daarnaast geldt ook voor oalt-leraren het voorschrift dat personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, voor zover mogelijk moet worden geplaatst in de formatie van de school die na samenvoegingontstaat (zie ook paragraaf 5.1). Vanzelfsprekend gelden deze voorschriften alleen voor oalt-leraren die benoemd zijn bij de bevoegde gezagsorganen die het betreft.

De bepalingen zoals die zijn neergelegd in hoofdstuk V-R en V-S van het RPBO blijven onverkort gehandhaafd.

Voor alle duidelijkheid wordt er nog op gewezen dat de voorliggende regeling uitsluitend van toepassing is op personeelsleden die hun rechtspositie ontlenen aan het RPBO.

5.1.3. Beëindiging dienstverband

Uiteraard sluit het bovenstaande niet uit dat het dienstverband op het moment van samenvoeging wordt beëindigd op andere gronden dan die aan de samenvoeging ontleend (bijvoorbeeld afloop tijdelijk dienstverband, opheffing van de betrekking of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd).

Wanneer een dienstverband wordt beëindigd, moeten de normale regels voor opzegging in acht worden genomen. Daarbij staan de gebruikelijke beroepsmogelijkheden open.

Wanneer de betrokken personeelsleden aan alle vereisten voldoen, kunnen zij desgewenst in verband met de beNindiging van hun dienstbetrekking aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering. Het Participatiefonds (PF) beoordeelt aan de hand van de zogenaamde instroomtoets, of de met deze uitkering gemoeide kosten door het PF worden vergoed. Als het ontslag vermijdbaar was, moet het betrokken bevoegd gezag die kosten zelf dragen.

5.2. Salarisgaranties (ex-) directieleden

5.2.1. Begripsbepaling salarisgarantie

Een personeelslid dat op 31 juli 1999 was benoemd in de functie van directeur of leraar tevens adjunct-directeur aan één van de bij de samenvoeging betrokken scholen en wiens dienstverband op de samenvoegingsdatum (1 augustus 1999) wordt voortgezet in dezelfde of in een andere functie bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, heeft recht op een salarisgarantie. Dit personeelslid behoudt in de functie waarin hij op de samenvoegingsdatum wordt benoemd ten minste aanspraak op salariëring volgens het functieniveau (d.w.z de maximumschaal en het carrièrepatroon) dat op 31 juli 1999 voor hem gold. Een personeelslid dat op 31 juli 1999 in de functie van directeur was benoemd heeft in plaats hiervan tenminste recht op salariëring volgens het functieniveau dat op die datum reeds twee jaar formatief voor hem aanwezig was, wanneer dit niveau hoger was dan het niveau dat op die datum voor hem gold (zie paragraaf 3.2 voor een begripsbepaling van "formatief aanwezig").

5.2.2. Geldigheidsduur salarisgarantie

De salarisgarantie geldt zolang het betrokken personeelslid in dezelfde functie benoemd blijft bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoegingontstaat (zie paragraaf 5.3 voor de functies waarin personeelsleden als hier bedoeld op de samenvoegingsdatum geplaatst kunnen/moeten worden). Ook in de volgende situaties blijft de salarisgarantie behouden.

a. Wanneer het personeelslid bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, op de samenvoegingsdatum wordt benoemd in de functie van leraar tevens adjunct-directeur en hij, als gevolg van de door het bevoegd gezag vastgestelde formatie, niet langer als zodanig benoemd kan blijven (zie artikel I-Q207 jo. artikel I-Q208, tweede lid, en artikel I-Q306 jo. artikel I-Q307, tweede lid, RPBO).

b. Waneer het personeelslid na 1 augustus 1999 bij hetzelfde of bij een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau meer in overeenstemming is met dat van de functie waarop de garantie is gebaseerd, en wel voor de duur van die benoeming. Wanneer deze benoeming in tijdelijke dienst geschiedt, blijft de salarisgarantie behouden als in aansluiting op deze benoeming een benoeming plaatsvindt in een andere functie waarvan het salarisniveau tenminste gelijk is aan dat van de op 1 augustus 1999 vervulde functie. Bij een benoeming als leraar tevens adjunct-directeur is het gestelde in de voorgaande alinea van overeenkomstige toepassing.

c. Wanneer de ex-directeur binnen drie jaar na 1 augustus 1999 aan een andere school bij hetzelfde of een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau niet lager is dan dat van de normfunctie leraar. De salarisgarantie blijft ook behouden als de ex-directeur op de samenvoegingsdatum zelf (1 augustus 1999) een functie aanvaardt die voldoet aan de eis die hiervoor is genoemd. In dat geval is paragraaf 5.2.1 van overeenkomstige toepassing.

Van aanvaarding van een functie bij hetzelfde bevoegd gezag aan een andere school is bijvoorbeeld sprake in het volgende geval. In verband met een samenvoeging wordt een ex-directeur benoemd als adjunct-directeur van de samengevoegde school. Dit personeelslid besluit vervolgens een functie als leraar te aanvaarden waarbij de aanwijzing geldt dat hij werkzaamheden zal verrichten aan een of meer andere scholen van hetzelfde bevoegd gezag. Als de benoeming in die functie plaatsvindt binnen 3 jaar na 1 augustus 1999 behoudt de betrokkene zijn salarisgarantie.

Verder kan zich de situatie voordoen dat een ex-directeur wordt benoemd als leraar aan de samengevoegde school en vervolgens uit hoofde van zijn bestuursaanstelling met werkzaamheden wordt belast aan een of meer andere scholen van hetzelfde bevoegd gezag. In dat geval blijft de betrokkene in dezelfde functie benoemd. De verandering van school heeft daarom geen gevolgen voor zijn salarisgarantie. De garantie blijft dus ook behouden als die verandering plaatsvindt nadat sinds de samenvoeging drie jaren zijn verstreken.

Voor een personeelslid van een speciale school voor basisonderwijs geldt dat de salarisgarantie ook behouden blijft bij een herplaatsing als bedoeld in artikel XLII van het overgangsrecht bij de WPO.

5.2.3.15-jaarsuitzicht

De aanspraak op bezoldiging volgens een in het kader van het HOS-overgangsrecht vastgesteld 15-jaarsuitzicht blijft onverkort van kracht.

5.3. Omzetting functie/nieuwe functie ex-directieleden

5.3.1. Directieleden die niet worden benoemd in dezelfde functie

Voor de directeur van een school die bij de samenvoeging betrokken is, die geen directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat, brengt de samenvoeging mee dat zijn betrekking moet worden opgeheven. Hij heeft met ingang van de samenvoegingsdatum (1 augustus 1999) recht op een nieuwe functie waarvan het niveau zoveel mogelijk overeenkomt met dat van zijn oude functie. Dit niveau is echter tenminste gelijk aan het niveau van de normfunctie leraar.

Het voorgaande is overeenkomstig van toepassing op de leraar tevens adjunct-directeur die niet in dezelfde functie benoemd kan blijven als gevolg van de formatie die is vastgesteld voor de school die na samenvoeging ontstaat.

Zijn benoeming in die functie kan echter zonder voorafgaand ontslag worden gewijzigd in een benoeming als leraar (zie artikel I-Q208, tweede lid, juncto artikel I-Q207 en artikel I-Q307, tweede lid, juncto I-Q306 RPBO, respectievelijk paragraaf 5.2 voor de salarisgarantie waarop de betrokkene recht heett).

5.3.2. Handhaving benoeming

Een ontslag van een directeur, of een ontslag dan wel wijziging van de benoeming van een leraar tevens adjunct-directeur, blijft uit wanneer het bevoegd gezag nog JJn of meer andere gelijksoortige scholen beheert waaraan op de samenvoegingsdatum een gelijksoortige directiefunctie vacant is waarvan het niveau gelijk is aan dat van de functie die het overtollige directielid vervulde. In dat geval zal dat directielid uit hoofde van zijn bestuursbenoeming bij het bevoegd gezag in die vacante functie moeten worden geplaatst.

5.3.3. Vrije keuze directieleden

De positie van de directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, is gelijk. Het bevoegd gezag is dan ook vrij in de keuze van de directeur van de school die na samenvoeging ontstaat. Die keuze is uiteraard beperkt tot de directeuren van de scholen die bij de samenvoegingbetrokken zijn (zie paragraaf 5.3.5 voor een uitzondering op die regel).

Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de leraren tevens adjunct-directeur van de bij de samenvoeging betrokken scholen. Zij komen bij voorrang in aanmerking voor een functie van leraar tevens adjunct-directeur aan de school die na samenvoeging ontstaat.

Het aantal functies (leraar tevens adjunct-directeur) waarvoor zij in aanmerking komen, is ten minste gelijk aan het aantal volgens de normatieve formatie op grond van het toepasselijke Formatiebesluit. Wanneer een functie in deze formatie onvervuld blijft, moet daarin een directeur worden benoemd die geen directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat. Deze verplichting geldt echter niet als het een directeur betreft die op de samenvoegingsdatum aan een andere school bij hetzelfde of een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau niet lager is dan datvan de normfunctie leraar (zie ook paragraaf 5.2.2, onder c).

Een leraar tevens adjunct-directeur die aanspraak maakt op voortzetting van zijn benoeming aan de school die na samenvoeging ontstaat, kan, als het bevoegd gezag daarmee instemt, op 1 augustus 1999 zijn functie zonder gevolgen voor zijn salarisgarantie vrijwillig afstaan aan een van de ex-directeuren.

5.3.4. Meerhoofdige schoolleiding basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs

Bij een samenvoeging van basisscholen bestaat de mogelijkheid dat twee van de directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, worden benoemd als directeur in een meerhoofdige schoolleiding aan de school die na samenvoeging ontstaat. Met ingang van 1 augustus 1998 bestaat deze mogelijkheid ook voor speciale scholen voor basisonderwijs zonder afdeling. Voorwaarde voor instelling van een meerhoofdige schoolleiding is dat alle directeuren en leraren tevens adjunctdirecteur van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn hiermee moeten instemmen. De meerhoofdige schoolleiding omvat twee directeursfuncties, waarbij de omvang van deze functies tezamen maximaal gelijk is aan de omvang van twee normbetrekkingen. De directeuren die in een meerhoofdige schoolleiding worden benoemd, behouden vanzelfsprekend hun salarisgarantie. De regeling van de meerhoofdige schoolleiding aan basisscholen vindt u in de artikelen I-Q204 en I-Q205 van het RPBO. Deze bepalingen zijn met ingang van 1 augustus 1999 uitgebreid met een regeling meerhoofdige schoolleiding voor speciale scholen voor basisonderwijs. Volgens deze regeling zal het maximumsalaris voor een lid van een meerhoofdige schoolleiding van een speciale school voor basisonderwijs afhankelijk zijn van het aantal leerlingen van de school. Dit maximumsalaris is ten hoogste gelijk aan het salaris volgens salarisnummer 7 in schaal 12 (voor scholen met 200 of meer leerlingen). Voor personeelsleden met een salarisgarantie geldt dat zij tenminste aanspraak maken op het salaris volgens die garantie (zie ook paragraaf 5.2.1). Dit salaris kan dus uitgaan boven het maximumsalaris volgens de regeling meerhoofdige schoolleiding. Voor wat betreft basisscholen wordt nog gewezen op het volgende. De bepalingen in het RPBO over het verlaagd fre-verbruik voor leden van een meerhoofdige schoolleiding gelden niet in het eerste schooljaar na de samenvoeging. In dat schooljaar ontvangt de school die na samenvoeging ontstaat immers de fre's voor de schoolleiding die beschikbaar waren voor alle scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Deze fre's zijn in het algemeen toereikend voor de instelling van een meerhoofdige schoolleiding waarbij wordt uitgegaan van het normale fre-verbruik voor de desbetreffende functies. Als dat niet zo is, kan aanspraak bestaan op extra overgangsfre's in het eerste schooljaar na desamenvoeging (zie paragraaf 3.5.4).

5.3.5. "Bovenschoolse" directeur

Verder bestaat de mogelijkheid dat de directeur van een andere school die niet bij de samenvoeging betrokken is tevens directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat (zie artikel 29, eerste lid van de WPO, artikel 29, eerste lid van de WEC en artikel 149, eerste lid van de WVO). Voorwaarde voor benoeming van een dergelijke "bovenschoolse" directeur is dat alle directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn hiermee moeten instemmen (zie in ditverband ook paragraaf 5.5.2). Deze voorwaarde geldt echter niet als, niettegenstaande de benoeming van een bovenschoolse directeur, één van de directeuren die bij de samenvoeging betrokken is directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat. Wel moet in dat geval sprake zijn van benoeming in de directeursfunctie welke voor die school normatief aanwezig is. In die situatie is de paragraaf over het verhoogde fre-verbruik (paragraaf 5.5.2) niet van toepassing.

5.4. Inpassing/bezoldiging directieleden

Als gevolg van een wijziging in de schoolgrootte op de samenvoegingsdatum (1 augustus 1999) kan voor de directeur of leraar tevens adjunct-directeur van de school die na samenvoeging ontstaat een functie met een hogere maximumschaal gaan gelden dan die welke op de dag v[\]r de samenvoeging voor hem gold dan wel formatief beschikbaar was (zie ook paragraaf 3.5 en 4.2). In dat geval wordt het betrokken directielid -in afwijking van artikel I-Q106 van het RPBO- vanaf de dag van de samenvoeging bezoldigd volgens het carrièrepatroon dat bij die hogere maximumschaal behoort. Bij de inschaling wordt – in afwijking van artikel I-P14, tweede lid, RPBO – een bevorderingsperiodiek toegekend. Betrokkene houdt een blijvende aanspraak op de hogere maximumschaal als deze gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren aan de na samenvoeging ontstane school beschikbaar is geweest, of als zijn bezoldiging feitelijk volgens die maximumschaal wordt vastgesteld.

Grondslag voor de vaststelling van de directiefuncties (en de bijbehorende maximumschalen) die op de samenvoegingsdatum normatief beschikbaar zijn aan de school die na samenvoeging ontstaat, is het aantal leerlingen op 1 oktober 1999. Voor speciale scholen voor basisonderwijs wordt uitgegaan van het aantal leerlingen op 1 oktober 1998 van alle sbo's die bij de samenvoegingbetrokken zijn (zie ook paragraaf 4.2). Voor basisscholen wordt het leerlingenaantal verhoogd met 3% en naar beneden afgerond op een geheel getal.

Als de inschaling volgens de salarisgarantie (zie paragraaf 5.2) tot een hogere bezoldiging leidt dan de inschaling volgens deze paragraaf, geldt de inschaling volgens de salarisgarantie.

5.5. Formatierekeneenhedenverbruik

5.5.1. Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden

Het fre-verbruik voor een personeelslid als bedoeld in paragraaf 5.2 wordt als volgt vastgesteld.

Speciale scholen voor basisonderwijs

Voor sbo's gelden geen afwijkende voorschriften als het gaat om de vaststelling van het fre-verbruik voor personeelsleden als bedoeld in paragraaf 5.2. Het fre-verbruik voor deze personeelsleden is met ingang van het eerste schooljaar na de samenvoeging gelijk aan de fre's die horen bij de functie waarin de betrokkenenbenoemd worden (zie paragraaf 5.5.2 voor een uitzondering op die regel).

Andere scholen dan speciale scholen voor basisonderwijs

Voor andere scholen dan sbo's gelden afwijkende voorschriften als het gaat om de vaststelling van het fre-verbruik voor personeelsleden als bedoeld in paragraaf 5.2. Gedurende het eerste schooljaar dat volgt op de samenvoeging (1999-2000) is het fre-verbruik gelijk aan het aantal fre's dat behoort bij de functie waarop de salarisgarantie (niet zijnde een HOS-garantie) van dat personeelslid is gebaseerd. Wanneer dat aantal echter lager is dan het aantal fre's dat behoort bij de functie na de samenvoeging, wordt van het laatstbedoelde aantal fre's uitgegaan.

Vanaf het tweede schooljaar na de samenvoeging wordt het fre-verbruik – overeenkomstig het bepaalde in artikel I-P78 van het RPBO – vastgesteld op basis van de functie waarin de betrokkene na de samenvoeging is benoemd. Het hoger fre-verbruik voor ex-leraren tevens adjunct-directeur als bedoeld in artikel I-R206, respectievelijk artikel I-R306 van het RPBO, is niet van toepassing wanneer de normatief beschikbare functies van leraar tevens adjunct-directeur op de samenvoegingsdatum in overeenstemming met het gestelde in paragraaf 5.5 zijn toegedeeld. Dit betekent dat de leraar tevens adjunct-directeur wiens benoeming op de samenvoegingsdatum is gewijzigd in een benoeming als leraar omdat voor hem geen normatieve adjunct-directeursfunctie beschikbaar was, met ingang van het schooljaar 2000-2001 het fre-verbruik heeft van een leraar. De salarisgarantie van de betrokkene blijft behouden (zie ook paragraaf 5.2).

5.5.2. Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden bij benoeming "bovenschoolse" directeur

Wanneer de directeur van een andere school die niet bij de samenvoeging betrokken is tevens ("bovenschoolse") directeur wordt van de schooldie na samenvoeging ontstaat (zie ook paragraaf 5.3.5), wordt het fre-verbruik voor de ex-directeuren als volgt vastgesteld.

Het fre-verbruik wordt vastgesteld volgens de regels in paragraaf 5.5.1, met dit verschil dat het fre-verbruik voor JJn van de ex-directeuren ook na afloop van het eerste schooljaar na de samenvoeging tenminste gebaseerd blijft op het aantal fre's dat behoort bij de functie waarop de salarisgarantie van de betrokkene is gebaseerd. Wanneer de ex-directeuren op de dag voor de samenvoeging functies met verschillende maximumschalen vervulden, wordt deze regel toegepast op de functie met de hoogste maximumschaal. Deze regel blijft van kracht zolang de betrokken ex-directeur feitelijk van zijn salarisgarantie gebruik maakt. De regel vervalt zodra één van de ex-directeuren alsnog directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat.

Deze regel moet voorkomen dat de benoeming van een bovenschoolse directeur in het hierboven bedoelde geval voor het Rijk tot extra kosten leidt. In vergelijking met de situatie dat geen bovenschoolse directeur zou zijn benoemd, bestaan deze kosten met ingang van het tweede schooljaar na de samenvoeging uit het verschil tussen het fre-verbruik behorende bij de salarisgarantie van de niet-benoemde ex-directeur en het fre-verbruik behorende bij de functie waarin deze ex-directeur na de samenvoeging is benoemd. Deze regel is van toepassing op de ex-directeur met de hoogste salarisgarantie. In een situatie waarin twee of meer ex-directeuren een functie vervulden met dezelfde hoogste maximumschaal moet het bevoegd gezag zelf de ex-directeur aanwijzen waarop de regel van toepassing is. Het bevoegd gezag kan niet meer terugkomen op een eenmaal gemaakte keuze.

Voorbeeld

Twee basisscholen, school A en school B, worden samengevoegd tot school AB. Aan school AB wordt een bovenschoolse directeur verbonden, die niet afkomstig is van de scholen A of B. De ex-directeuren van school A en B worden op de samenvoegingsdatum benoemd als leraar. Op de dag voor de samenvoeging was voor de ex-directeur van school A een normatieve directeursfunctie beschikbaar met maximumschaal 10. Voor de ex-directeur van school B was een directeursfunctie beschikbaar met maximumschaal 11. Beide ex-directeuren hebben recht op een salarisgarantie volgens de maximumschaal die op de dag voor de samenvoeging beschikbaar was.

Het fre-verbruik voor beide ex-directeuren wordt in het eerste schooljaar na de samenvoeging gebaseerd op het aantal fre's dat hoorde bij de functie op de dag vóór de samenvoeging. Voor de ex-directeur van school A bedraagt dat verbruik 233 fre's (maximumschaal 10). Voor de ex-directeur van school B bedraagt dat verbruik 265 fre's (maximumschaal 11). Met ingang van het schooljaar 2000-2001 blijft het fre-verbruik voor de ex-directeur die de functie met de hoogste maximumschaal vervulde (schaal 11), gehandhaafd op het aantal fre's dat bij die functie hoorde, te weten: 265 fre's. Het fre-verbruik voor de andere ex-directeur wordt vanaf dat schooljaar vastgesteld op 179 fre's, zijnde het aantal fre's dat hoort bij de functie van leraar waarin de betrokkene per de samenvoegingsdatum is benoemd.

6. Voorbeeld faciliteitenberekening

In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een samenvoeging van twee basisscholen, A en B, tot school AB, waarbij school A wordt opgeheven.

In onderstaande tabel zijn de formatiebudgetten van deze scholen opgenomen, zoals die zijn vastgesteld op basis van de begripsbepaling in paragraaf 3.2. Van deze budgetten wordt uitgegaan bij de berekening van de overgangsfre's waarop school AB in het eerste en het tweede schooljaar na de samenvoeging recht heeft.

leerlingen op teldatum

I

school A: formatie op 31/7/1999

1-10-97

II

school B: formatie op 31/7/1999

1-10-97

III

school AB: fict. formatie 31/7/1999

IV

school AB: formatie 1999/2000

1-10-98

A

B

V

school AB: formatie 2000/2001

1-10-99

1,00

60

145

40

143

205

1,25

40

40

45

1,90

20

9

10

11

25

ongewogen aantal (incl. 3%)

92

199

291

201

292

Formatie voor reguliere taken

basisformatie (plts.)

3,6

6,8

9,8

6,8

9,8

schoolleiding (uren)

9

16

28

20

28

vakonderwijs (uren)

4

5,5

7

5,5

7

normatieve formatie

703

1313

1911

1331

1911

adv

63

106

159

112

159

schoolleiding (fre's)

54

86

86

118

frictieopslag

12

13

14

15

16

Formatie voor speciale doeleinden

schoolprofielbudget

19

33

90

34

90

formatie onderbouw

26

103

146

130

147

boa-formatie

72

0

54

54

54

Aanvullende formatie

beschikking

36

adv

3

Totale formatie

988

1654

2374

1762

2495

In de tabel is geen sprake van groeitellingen. De formatieve aanspraken zijn dan ook vastgesteld op basis van de reguliere leerlingentellingen (1 oktober). Zoals uit de tabel kan worden opgemaakt, worden de gewogen en ongewogen aantallen leerlingen voor de bij de samenvoeging betrokken scholen afzonderlijk berekend. Voor de berekening van het fictieve formatiebudget worden deze aantallen bij elkaar opgeteld.

In kolom IV (de reguliere formatie in het eerste schooljaar na de samenvoeging) wordt uitgegaan van het aantal leerlingen op 1 oktober 1998 van de overblijvende school B. Alleen voor de formatie voor de onderbouw wordt het aantal leerlingen van de beide scholen gebruikt bij de formatieberekening. Conform de rekenvoorschriften in hoofdstuk 3 zijn de formatiebudgetten vastgesteld exclusief een eventuele opslag voor herbezetting bapo. Bij de vaststelling van het formatiebudget op 1 augustus 2000 in kolom V is uitgegaan van de formatieregeling zoals die op het moment nog geldt (zie ook de toelichting op berekeningscomponent "Z" in paragraaf 3.41).

6.1. Aanspraak op overgangsfre's in eerste schooljaar na de samenvoeging

De aanspraak op overgangsfre's in het eerste schooljaar bestaat uit het verschil tussen:

.. de som van de formatiebudgetten van de scholen A en B op 31 juli 1999 (988 + 1654) en;

.. het formatiebudget van de na samenvoeging ontstane school op 1 augustus 1999 (1762).

Het aantal overgangsfre's bedraagt dus (988 + 1654) -1762 880 fre's.

6.2. Aanspraak op overgangsfre's in tweede schooljaar na samenvoeging

De aanspraak op overgangsfre's in het tweede schooljaar na samenvoeging wordt als volgt berekend.

X = de som van de formatiebudgetten van de scholen A en B op 31 juli 1999 (de totalen van de kolommen l en II), verminderd met de in deze budgetten opgenomen fre's voor de schoolleiding, te weten (988 – 54) + (1654 – 86) = 2502 fre's

Y = het fictieve formatiebudget van school AB (het totaal van kolom III, zonder fre's voor de schoolleiding), te weten 2374 fre's

Z = het formatiebudget van school AB op 1 augustus 2000 (het totaal van kolom V), verminderd met de in dit budget opgenomen fre's voor de schoolleiding, te weten 2495 -118 = 2377 fre's.

Z (2377 fre's) is kleiner dan X (2502 fre's)

Voldaan is aan de voorwaarde om voor overgangsfre's in aanmerking te komen.

Voor de vaststelling van Q worden de volgende berekeningen uitgevoerd.

.. Het verschil tussen X en Y en daarvan de helft, te weten (2502 – 2374): 2 = 64 fre's;

.. het verschil tussen X en Z en daarvan de helft, te weten (2502 – 2377): 2 = 62,5 = 63 fre's.

Q is gelijk aan de laagste uitkomst van beide berekeningen en bedraagt in dit voorbeeld dus 63 fre's.

6.3. Aanspraak op extra overgangsfre's in eerste schooljaar na samenvoeging

Het bij een normatieve directiefunctie behorende aantal fre's correspondeert met het voor die functie geldende fre-verbruik (zie paragraaf 3.2 – begripsbepalingen), waarbij niet van belang is of het personeelslid dat deze functie vervult op grond van artikel I-Q106 van het RPBO reeds aanspraak maakt op bezoldiging volgens het carriPrepatroon dat behoort bij die maximumschaal. Het fre-verbruik correspondeert met het totaal van de fre's die in het toepasselijke Formatiebesluit voor de desbetreffende functie beschikbaar worden gesteld.

School A beschikt op 31 juli 1999 over de fre's voor een normatieve functie van directeur met maximumschaal 10.

School B beschikt op 31 juli 1999 over de fre's voor een normatieve functie van directeur met maximumschaal 10 en over de fre's voor een normatieve functie van leraar, tevens adjunct-directeur met maximumschaal 9.

Voor school AB geldt op basis van de leerlingentelling per 1 oktober 1999 met ingang van 1 augustus 1999 een normatieve functie van directeur met maximumschaal 11 en een normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur met maximumschaal 9.

Om te bepalen of school AB in aanmerking komt voor extra overgangsfre's voor de functie van directeur, wordt een vergelijking gemaakt tussen:

1. de maximumschaal die hoort bij de normatieve functie van directeur van school AB en

2. de hoogste formatief aanwezige maximumschaal voor de directeuren van de scholen A en B.

Deze maximumschalen zijn niet gelijk: de maximumschaal ad 1 is schaal 11 en de maximumschaal ad 2 is schaal 10. Omdat de maximumschaal ad 1 hoger is, bestaat aanspraak op extra overgangsfre's in het eerste schooljaar na de samenvoeging. Deze aanspraak bestaat uit het verschil tussen de fre's die horen bij de directeursfunctie met maximumschaal 11 en de fre's die horen bij de directeursfunctie met maximumschaal 10, te weten 265 fre's – 233 fre's = 32 fre's.

Om te bepalen of school AB in aanmerking komt voor extra overgangsfre's voor de normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur, wordt een vergelijking gemaakt tussen:

1. de maximumschaal die hoort bij de normatieve functie van leraar, tevens adjunct-directeur van school AB en

2. de hoogste formatief aanwezige maximumschaal voor de leraar tevens adjunct-directeur van de scholen A en B.

Deze maximumschalen zijn gelijk.

Er bestaat daarom geen aanspraak op extra overgangsfre's.

Naar boven