Telecommunicatiewet

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2024. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-04-2024 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Wet van 19 oktober 1998, houdende regels inzake de telecommunicatie (Telecommunicatiewet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de algehele liberalisering van de telecommunicatie-infrastructuur en de telecommunicatiediensten wenselijk is regels te stellen ter waarborging van een samenhangende infrastructuur en ter bevordering van de daadwerkelijke mededinging;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2017. Zie het overzicht van wijzigingen]

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanbieden van een elektronisch communicatienetwerk: het bouwen, exploiteren, beheren of beschikbaar stellen van een elektronisch communicatienetwerk;

  • aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij: aanbieder van een dienst zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241);

  • abonnee: natuurlijke persoon of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met een aanbieder van openbare elektronische communicatiediensten voor de levering van dergelijke diensten;

  • apparaten: elektrische en elektronische apparaten, niet zijnde radioapparaten;

  • applicatieprogramma-interface: een software interface tussen externe toepassingen, die beschikbaar is gesteld door omroepen, dienstenleveranciers, alsmede de hulpmiddelen in de eindapparatuur;

  • Autoriteit Consument en Markt: de Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;

  • BEREC: Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie, opgericht bij Verordening (EG) nr. (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec-Bureau), tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1211/2009;

  • Berec-Bureau: bureau, opgericht bij Verordening (EG) nr. (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec-Bureau), tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1211/2009;

  • beveiliging van netwerk of dienst: vermogen van een elektronisch communicatienetwerk of elektronische communicatiedienst om met een bepaalde mate van betrouwbaarheid bestand te zijn tegen acties die de beschikbaarheid, authenticiteit, integriteit en vertrouwelijkheid van dat netwerk of die dienst, van opgeslagen, verzonden of verwerkte gegevens of van een daaraan gerelateerde dienst die via het elektronische communicatienetwerk of de elektronische communicatiedienst wordt aangeboden of toegankelijk is, in gevaar brengen;

  • beveiligingsincident: gebeurtenis met een daadwerkelijk schadelijk effect op de beveiliging van een elektronisch communicatienetwerk of elektronische communicatiedienst;

  • bijbehorende diensten: de bij een elektronisch communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst behorende diensten die het aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten;

  • bijbehorende faciliteiten: de bij een elektronisch communicatienetwerk of een elektronische communicatiedienst behorende diensten, fysieke infrastructuren en andere faciliteiten of elementen die het aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten;

  • bundel: combinatie van ten minste een internettoegangsdienst of een een voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst met één of meer andere diensten of eindapparatuur die door dezelfde aanbieder zijn verstrekt of verkocht onder dezelfde, een verwante of een daaraan verbonden overeenkomst;

  • conformiteitsbeoordelingsinstantie: een conformiteitsbeoordelingsinstantie als bedoeld in artikel 3, onderdeel 18, van de eidas-verordening;

  • conformiteitsrichtlijn: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, die geheel of gedeeltelijk berust op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en regels stelt over het op de markt brengen of het gebruik van apparaten of radioapparaten;

  • consument: natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische communicatiedienst voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden;

  • distributeur: natuurlijke persoon of rechtspersoon in de toeleveringsketen, niet zijnde de fabrikant of de importeur, die apparaten of radioapparaten op de markt aanbiedt;

  • draadloos toegangspunt met klein bereik: draadloze netwerktoegangsapparatuur met laag vermogen van kleine omvang die binnen een klein bereik werkt, gebruik maakt van vergunningplichtig of vergunningvrij radiospectrum of van een combinatie van beide, deel kan uitmaken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, uitgerust is met een of meer antennes met lage visuele impact en aan de gebruikers toegang tot elektronische communicatienetwerken verleent, ongeacht of de onderliggende netwerktopologie mobiel of vast is;

  • eidas-verordening: verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PbEU 2014, L 257), en de op grond van die verordening door de Europese Commissie vastgestelde uitvoerings- en gedelegeerde handelingen;

  • eindapparatuur: eindapparatuur in de zin van artikel 1, punt 1, van Richtlijn 2008/63/EG van de Commissie van 20 juni 2008 betreffende de mededinging op de markten van telecommunicatie-eindapparatuur;

  • eindgebruiker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die van een openbare elektronische communicatiedienst gebruik maakt of wil gaan maken en die niet tevens openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt;

  • elektronische communicatiedienst: gewoonlijk tegen vergoeding via elektronisch communicatienetwerk aangeboden internettoegangsdienst als bedoeld in artikel 2, tweede alinea, punt 2, van de netneutraliteitsverordening, interpersoonlijke communicatiedienst of dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen zoals transmissiediensten die voor het verlenen van intermachinale diensten en voor omroep worden gebruikt, met uitzondering van diensten waarbij met behulp van elektronische communicatienetwerken of -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd;

  • elektronisch communicatienetwerk: transmissiesystemen, waaronder mede begrepen de schakel- of routeringsapparatuur, netwerkelementen die niet actief zijn en andere middelen, die het mogelijk maken signalen over te brengen via kabels, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen, waaronder satellietnetwerken, vaste en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt en netwerken voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie;

  • elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid: een openbaar elektronisch communicatienetwerk dat breedbandtoegangsdiensten kan leveren als bedoeld in richtlijn nr. 2014/61/EU;

  • fabrikant: natuurlijke persoon of rechtspersoon die apparaten of radioapparaten vervaardigt of laat ontwerpen of vervaardigen, en deze apparaten of radioapparaten onder zijn naam of handelsmerk verhandelt;

  • fulfilmentdienstverlener: fulfilmentdienstverlener als bedoeld in artikel 3, onderdeel 11, van verordening (EU) 2019/1020;

  • fysieke binnenhuisinfrastructuur: fysieke infrastructuur of installaties op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijke eigendom zijn, die bestemd is om vaste of draadloze toegangsnetwerken onder te brengen, voor zover die netwerken elektronische communicatiediensten kunnen leveren en door middel waarvan het toegangspunt van het gebouw kan worden aangesloten op het aansluitpunt van het netwerk;

  • fysieke infrastructuur: elk element van een netwerk dat bedoeld is om er andere elementen van een netwerk in onder te brengen zonder dat het zelf een actief element van het netwerk wordt, met uitzondering van elementen van netwerken die worden gebruikt voor de voorziening met voor menselijke consumptie bestemd water als bedoeld in artikel 2, punt 1, van richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEG L 330);

  • gebruiker: natuurlijk persoon of rechtspersoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische communicatiedienst;

  • gekwalificeerd certificaat: een gekwalificeerd certificaat voor elektronische handtekeningen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15 van de eidas-verordening, een gekwalificeerd certificaat voor elektronische zegels als bedoeld in artikel 3, onderdeel 30, van de eidas-verordening of een gekwalificeerd certificaat voor websiteauthenticatie als bedoeld in artikel 3, onderdeel 39, van de eidas-verordening;

  • gekwalificeerd middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen: gekwalificeerd middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 23, van de eidas-verordening of voor het aanmaken van elektronische zegels als bedoeld in artikel 3, onderdeel 32, van de eidas-verordening;

  • gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten: gekwalificeerde verlener van een vertrouwensdienst als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van de eidas-verordening;

  • gekwalificeerde vertrouwensdienst: vertrouwensdienst als bedoeld in artikel 3, onderdeel 17, van de eidas-verordening;

  • gemachtigde: in de Europese Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die schriftelijk door de fabrikant is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen;

  • in de handel brengen: het voor het eerst in de Europese Unie op de markt aanbieden van apparaten of radioapparaten;

  • importeur: in de Europese Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die apparaten of radioapparaten uit een derde land in de Europese Unie in de handel brengt;

  • ingebruikneming: het eerste gebruik van uitrusting of een radioapparaat in de Europese Unie door de eindgebruiker ervan;

  • interconnectie: specifiek type toegang dat wordt gerealiseerd tussen exploitanten van openbare netwerken, inhoudende het fysiek en logisch verbinden van openbare elektronische communicatienetwerken die door dezelfde of een andere onderneming worden gebruikt om het de gebruikers van een onderneming mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere onderneming of toegang te hebben tot diensten die worden aangeboden door een betrokken partij of een andere onderneming die toegang heeft tot het netwerk;

  • Internationaal Telecommunicatieverdrag: het op 22 december 1992 te Genève tot stand gekomen Statuut en Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie met de daarbij behorende bijlagen en reglementen (Trb. 1993, 138), de op 14 oktober 1994 te Kyoto tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 1995, 201) en de op 6 november 1998 te Minneapolis tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 2001, 90);

  • internettoegangsdienst: internettoegangsdienst als bedoeld in artikel 2, onder 2, van de netneutraliteitsverordening;

  • interpersoonlijke communicatiedienst: gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die directe persoonlijke en interactieve uitwisseling van informatie via elektronische communicatienetwerken tussen een eindig aantal personen mogelijk maakt, waarbij de personen die de communicatie starten of eraan deelnemen bepalen wie de ontvangers zijn, met uitzondering van een dienst die persoonlijke en interactieve communicatie mogelijk maakt uitsluitend als bijkomstig kenmerk dat onlosmakelijk is verbonden met een andere dienst;

  • ITU: Internationale Unie voor Telecommunicatie.

  • kabels: fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten en de bij deze fysieke geleidingsdraden behorende ondergrondse ondersteuningswerken, beschermingswerken en signaalinrichtingen, alsmede inrichtingen, bestemd om daarin verbinding tot stand te brengen tussen fysieke geleidingsdraden in, op of boven openbare gronden enerzijds en fysieke geleidingsdraden in gebouwen en daarmee één geheel vormende gronden anderzijds dan wel tussen laatstgenoemde fysieke geleidingsdraden onderling;

  • kleine onderneming: onderneming waarop artikel 396, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is;

  • marktdeelnemer: de fabrikant, de gemachtigde, de importeur of de distributeur;

  • micro-onderneming: onderneming waarop artikel 395a, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is;

  • nationale regelgevende instantie van een andere lidstaat: nationale regelgevende instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie die krachtens het recht van die lidstaat is belast met de uitvoering van een of meer taken van nationale regelgevende instanties als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972;

  • netneutraliteitsverordening: op grond van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende open internettoegang;

  • netwerk met zeer hoge capaciteit: elektronisch communicatienetwerk dat ten minste tot aan het verdeelpunt bij de te bedienen locatie geheel uit optische vezelelementen bestaat, of dat onder de gebruikelijke piekuuromstandigheden vergelijkbare netwerkprestaties kan leveren wat betreft beschikbare neer- en opgaande bandbreedte, robuustheid, parameters voor fouten, en tijdsduur en de variatie daarin, waarbij voor de beoordeling of sprake is van vergelijkbare netwerkprestaties niet relevant is of eindgebruikers verschillen in netwerkprestaties ervaren die het gevolg zijn van verschillen in de wijze waarop het netwerk uiteindelijk is verbonden met het netwerkaansluitpunt;

  • netwerkaansluitpunt: fysiek punt waarop een eindgebruiker de toegang tot een elektronisch communicatienetwerk wordt geboden; in het geval van netwerken met schakelings- of routeringsfuncties wordt het netwerkaansluitpunt bepaald door middel van een specifiek netwerkadres, dat met een abonneenummer of -naam kan zijn verbonden;

  • noodhulpdienst: een publieke dienst belast met hulpverleningstaken die onmiddellijk spoedhulp verleent in situaties waarin met name sprake is van direct gevaar voor lijf en leden, de individuele gezondheid of volksgezondheid of de individuele of openbare veiligheid, eigendommen van particulieren of de overheid of het milieu;

  • notificatierichtlijn: richtlijn 2015/1535/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015 L 241);

  • nummer: cijfers, letter of andere symbolen, al dan niet in combinatie, die bestemd zijn voor toegang tot of identificatie van op een elektronisch communicatienetwerk aangeslotenen, netwerkbeheerders, diensten, elektronische communicatienetwerken, netwerkaansluitpunten of andere netwerkelementen;

  • nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiedienst: interpersoonlijke communicatiedienst die verbinding maakt met openbaar toegewezen nummervoorraden, te weten een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen, of die communicatie mogelijk maakt met een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen;

  • nummergebruiker: degene die een nummer gebruikt;

  • nummerhouder: degene aan wie de Autoriteit Consument en Markt op aanvraag een nummer heeft toegekend;

  • nummeridentificatie:

    • a. faciliteit om het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het opgeroepen netwerkaansluitpunt te verstrekken, voordat de verbinding tot stand wordt gebracht;

    • b. faciliteit om het nummer van het opgeroepen netwerkaansluitpunt dan wel het nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het oproepende netwerkaansluitpunt te verstrekken, voordat de verbinding tot stand wordt gebracht;

  • nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst: een interpersoonlijke communicatiedienst die geen verbinding maakt met openbaar toegewezen nummervoorraden, te weten een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen, of die geen communicatie mogelijk maakt met een nummer of een aantal nummers in nationale of internationale nummerplannen;

  • onderneming: onderneming in de zin van artikel 101, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • onderneming die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht: onderneming die alleen of tezamen met andere ondernemingen over een economische kracht beschikt die haar in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen;

  • online interface: online interface als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15, van verordening (EU) 2019/1020;

  • op de markt aanbieden: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van apparaten of radioapparaten met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Europese Unie;

  • openbaar telecommunicatienetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt om openbare telecommunicatiediensten aan te bieden, voor zover het netwerk niet gebruikt wordt voor het verspreiden van programma's;

  • openbaar elektronisch communicatienetwerk: elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om openbare elektronische communicatiediensten aan te bieden, waaronder mede wordt begrepen een netwerk, bestemd voor het verspreiden van programma's voor zover dit aan het publiek geschiedt;

  • openbare gronden:

    • a. openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken;

    • b. wateren met de daartoe behorende bruggen, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, die voor eenieder toegankelijk zijn;

  • openbare elektronische communicatiedienst: elektronische communicatiedienst die beschikbaar is voor het publiek;

  • openbare betaaltelefoon: voor het publiek toegankelijk telefoontoestel waarmee uitgaande gesprekken gevoerd kunnen worden en waarvan de betaling voor het gebruik kan geschieden door middel van munten, krediet- of debetkaarten of vooruitbetaalde telefoonkaarten;

  • openbare telecommunicatiedienst: voor het publiek beschikbare dienst die geheel of gedeeltelijk bestaat in het overbrengen van signalen via een elektronisch communicatienetwerk, voor zover deze dienst niet bestaat uit het verspreiden van programma's;

  • Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • organisatie zonder winstoogmerk: organisatie zonder winstoogmerk die op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee opeenvolgende balansdata, heeft voldaan aan ten minste twee van de volgende vereisten:

    • a. de waarde van de activa volgens de balans met toelichting bedraagt, op de grondslag van verkrijgings- en vervaardigingsprijs, niet meer dan € 6.000.000;

    • b. de netto-omzet over het boekjaar bedraagt niet meer dan € 12.000.000;

    • c. het gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar bedraagt minder dan 50;

  • overstappen: wisselen door een abonnee tussen een overdragende en een ontvangende aanbieder voor de levering van een openbare elektronische communicatiedienst die de abonnee op het moment van sluiten van de overeenkomst met de ontvangende aanbieder afneemt van een overdragende aanbieder op grond van een tussen de abonnee en de overdragende aanbieder gesloten overeenkomst;

  • programma: programma als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008;

  • programmadienst: dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat uit het aanbieden van programma’s aan het algemene publiek of een deel daarvan;

  • radioapparaten: een elektrisch of elektronisch product dat:

    • a. doelbewust radiogolven uitzendt of ontvangt ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie, of

    • b. moet worden aangevuld met een accessoire om doelbewust radiogolven te kunnen uitzenden en ontvangen ten behoeve van radiocommunicatie of radiodeterminatie;

  • radiocommunicatie: communicatie door middel van radiogolven;

  • radiodeterminatie: het vaststellen van de positie, snelheid of andere kenmerken van een object of het verkrijgen van informatie over deze parameters door middel van de voortplantingseigenschappen van radiogolven;

  • radiogolven: elektromagnetische golven met frequenties van lager dan 3000 GHz, die zich in de ruimte voortplanten zonder kunstmatige geleider;

  • richtlijn (EU) 2018/1972: Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (herschikking) (PbEU 2018, L 321);

  • richtlijn nr. 2014/61/EU: Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PbEU 2014 L 155);

  • roamingverordening: op grond van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende roaming op openbare mobiele-communicatienetwerken binnen de Unie, en de op grond van die verordening door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringshandelingen;

  • schadelijke interferentie: interferentie die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsvoorzieningen in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de geldende internationale, communautaire of nationale voorschriften werkende radiocommunicatiedienst op een andere wijze ernstig verslechtert, hindert of herhaaldelijk onderbreekt;

  • spraakcommunicatiedienst: voor het publiek beschikbare elektronische communicatiedienst voor direct of indirect uitgaande en binnenkomende nationale of nationale en internationale gesprekken, met behulp van een nummer of een aantal nummers in een nationaal of internationaal nummerplan;

  • systeem voor voorwaardelijke toegang: elke technische maatregel of regeling of elk authenticatiesysteem waarbij toegang tot een beschermde radio- of televisie-omroepdienst in begrijpelijke vorm afhankelijk wordt gemaakt van een abonnement of een andere vorm van voorafgaande individuele machtiging;

  • terugroepen: maatregel waarmee wordt beoogd apparaten of radioapparaten te doen terugkeren die al aan de eindgebruiker ter beschikking waren gesteld;

  • toegang: het aan een andere onderneming beschikbaar stellen van netwerkonderdelen, bijbehorende faciliteiten of diensten onder uitdrukkelijke voorwaarden, al dan niet op exclusieve basis, ten behoeve van het aanbieden van elektronische communicatiediensten, het aanbieden van diensten voor de informatiemaatschappij of het verspreiden van programma’s aan het publiek, door die onderneming;

  • toegangspunt: een in of buiten het gebouw gelegen fysiek punt dat toegankelijk is voor ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken aanbieden of waaraan een vergunning is verleend om openbare elektronische communicatienetwerken aan te bieden, en waar het netwerk kan worden aangesloten op de voor hoge snelheid bestemde fysieke binnenhuisinfrastructuur;

  • toezichthoudend orgaan: toezichthoudend orgaan als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de eidas-verordening;

  • transnationale markt: bij besluit als bedoeld in artikel 65, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972, gedefinieerde markt die de Europese Unie of een aanzienlijk, zich over meer dan één lidstaat uitstrekkend, deel daarvan beslaat;

  • uit de handel nemen: maatregel waarmee wordt beoogd te voorkomen dat apparaten of radioapparaten die zich in de toeleveringsketen bevinden, op de markt worden aangeboden;

  • uitrusting: elk apparaat of vaste installatie;

  • vaste installatie: een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventuele andere inrichtingen, die samengebouwd, geïnstalleerd en bestemd zijn voor permanent gebruik op een van te voren vastgestelde locatie;

  • verlener van vertrouwensdiensten: verlener van vertrouwensdiensten als bedoeld in artikel 3, onderdeel 19, van de eidas-verordening;

  • verordening (EU) 2019/1020: Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PbEU 2019, L 169);

  • vertrouwensdienst: vertrouwensdienst als bedoeld in artikel 3, onderdeel 16, van de eidas-verordening;

  • vertrouwenslijst: vertrouwenslijst als bedoeld in artikel 22 van de eidas-verordening;

  • voor hoge snelheid bestemde fysieke binnenhuisinfrastructuur: fysieke binnenhuisinfrastructuur die bestemd is om elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid onder te brengen of het leveren van die netwerken mogelijk te maken.

Artikel 1.2

Met uitzondering van de hoofdstukken 5a, 5b en 5c gelden de bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze wet mede op en met betrekking tot installaties ter zee in de zin van de Wet installaties Noordzee.

Artikel 1.3

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt draagt er zorg voor dat haar besluiten bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, tweede alinea, en tweede en vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/1972/.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt houdt bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden zoveel mogelijk rekening met aanbevelingen van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972, en met door BEREC gegeven adviezen en gemeenschappelijke standpunten, voor zover die aanbevelingen, adviezen en standpunten betrekking hebben op de bij of krachtens deze wet aan de Autoriteit Consument en Markt opgedragen taken of verleende bevoegdheden.

  • 3 Indien de Autoriteit Consument en Markt geen toepassing geeft aan een aanbeveling van de Europese Commissie als bedoeld in het tweede lid, informeert zij, onder vermelding van de redenen, de Europese Commissie en Onze Minister.

Artikel 1.4

  • 1 Een bestuursorgaan dat het aangaat van een gemeente, provincie, waterschap of de Staat draagt er zorg voor dat de uitoefening van zijn regelgevende bevoegdheden op grond van deze wet bijdraagt aan het verwezenlijken van de doelstellingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, tweede alinea, en tweede en vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/1972.

  • 2 Een bestuursorgaan als bedoeld in het eerste lid houdt bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden zo veel mogelijk rekening met aanbevelingen van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972, en met door BEREC gegeven adviezen en gemeenschappelijke standpunten, voor zover die aanbevelingen, adviezen en standpunten betrekking hebben op de bij of krachtens deze wet aan het bestuursorgaan opgedragen taken of verleende bevoegdheden.

  • 3 Indien een bestuursorgaan als bedoeld in het eerste lid geen toepassing geeft aan een aanbeveling van de Europese Commissie als bedoeld in het tweede lid, informeert het bestuursorgaan, onder vermelding van de redenen, de Europese Commissie.

Hoofdstuk 2. Mededeling en registratie

§ 2.1. Aanleg of aanbieden openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten

Artikel 2.1

  • 1 Degene die een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst, met uitzondering van een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst, aanbiedt dan wel bijbehorende faciliteiten aanlegt of aanbiedt, met uitzondering van degene die een elektronische programmagids aanbiedt, doet daarvan mededeling aan de Autoriteit Consument en Markt.

  • 2 Bij de mededeling worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a. naam, adres en land van vestiging van de aanbieder;

    • b. in voorkomend geval het adres van de website van de aanbieder dat wordt gebruikt voor het aanbieden van een netwerk of dienst als bedoeld in het eerste lid;

    • c. het nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007 of, indien de aanbieder niet is ingeschreven overeenkomstig de Handelsregisterwet 2007, een daarmee vergelijkbaar registratienummer van het land waarin de aanbieder is gevestigd;

    • d. naam van een contactpersoon en contactgegevens;

    • e. een korte beschrijving van de in het eerste lid bedoelde netwerken, diensten of faciliteiten;

    • f. datum waarop de activiteiten vermoedelijk van start gaan.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt stelt vast op welke wijze de mededeling wordt gedaan en doet daarvan mededeling in de Staatscourant.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden slechts verzameld ten behoeve van de goede uitvoering van deze wet en zijn beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor het vaststellen van de identiteit en de hoedanigheid van degene, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 De Autoriteit Consument en Markt registreert degene, bedoeld in het eerste lid, na ontvangst van de in dat lid bedoelde mededeling en de daarbij behorende gegevens.

  • 6 De Autoriteit Consument en Markt verstrekt een afschrift van de ontvangen mededelingen aan BEREC.

Artikel 2.2

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt gaat niet over tot registratie als bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, indien:

    • a. de mededeling geen betrekking heeft op een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst, of bijbehorende faciliteiten, of

    • b. de op grond van artikel 2.1, tweede lid, te overleggen gegevens niet, onvolledig, of niet juist zijn verstrekt.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt beëindigt of wijzigt de registratie indien de grond voor registratie is vervallen.

Artikel 2.3

  • 1 In het belang van de goede uitvoering van deze wet wordt door de Autoriteit Consument en Markt een register van de registraties, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, bijgehouden. In het register worden in ieder geval de naam, het adres en de vestigingsplaats, respectievelijk de woonplaats van de geregistreerde vermeld.

  • 2 Het register ligt voor eenieder kosteloos ter inzage op een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen plaats. De gegevens uit het register zijn kosteloos op elektronische wijze te raadplegen.

  • 3 De geregistreerde geeft aan de Autoriteit Consument en Markt onverwijld alle wijzigingen door die van invloed zijn op de registratie.

  • 4 De Autoriteit Consument en Markt brengt het register in overeenstemming met de wijzigingen die voortvloeien uit artikel 2.2, tweede lid, of met de wijzigingen die de Autoriteit Consument en Markt op grond van het derde lid heeft ontvangen.

  • 5 Onverminderd het vierde lid, kan de Autoriteit Consument en Markt de gegevens met betrekking tot de registratie wijzigen indien dit noodzakelijk is om feitelijke onjuistheden van eenvoudige aard weg te nemen.

Artikel 2.4

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt verstrekt zo spoedig mogelijk na de registratie, bedoeld in artikel 2.1, vijfde lid, aan de desbetreffende geregistreerde een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de mededeling, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aan de Autoriteit Consument en Markt is gedaan. Bij de verklaring worden tevens vermeld de geldende wettelijke bepalingen inzake het medegebruik van fysieke infrastructuur, fysieke binnenhuisinfrastructuur, toegangspunten, antenne-opstelpunten, antennesystemen of antennes, coördinatie van civiele werken, de gedoogplicht voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels, eind- tot eindverbindingen, alsmede toegang met betrekking tot aanbieders met aanmerkelijke marktmacht.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt verstrekt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid, binnen een week na ontvangst van een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van een geregistreerde als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.5

De Autoriteit Consument en Markt is verwerkingsverantwoordelijke, bedoeld in artikel 2.1 en voor het register, bedoeld in artikel 2.3.

§ 2.2. Het verlenen van vertrouwensdiensten

Artikel 2.5a

Deze wet is niet van toepassing op de verlening van vertrouwensdiensten of op het voornemen tot verlening daarvan, die van het toepassingsbereik van de eidas-verordening zijn uitgesloten.

Artikel 2.5b

  • 1 Een mededeling van een verlener van vertrouwensdiensten aan Onze Minister waaruit het voornemen tot het verlenen van gekwalificeerde vertrouwensdiensten blijkt, wordt aangemerkt als een aanvraag tot toekenning van de status gekwalificeerd aan die verlener en de door hem in die mededeling aangeduide vertrouwensdiensten.

  • 2 Onze Minister neemt een aanvraag als bedoeld in het eerste lid niet in behandeling, indien de aanvrager buiten Nederland gevestigd is.

  • 3 Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen welke andere gegevens dan de overlegging van een conformiteitsbeoordelingsverslag als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de eidas-verordening bij een aanvraag dienen te worden overgelegd en de wijze van verstrekking daarvan.

  • 4 Een beschikking op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven binnen de termijn van drie maanden, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de eidas-verordening.

Artikel 2.5c

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor het opstellen en bijhouden van een langs elektronische weg openbaar toegankelijke vertrouwenslijst ten aanzien van in Nederland gevestigde gekwalificeerde verleners van vertrouwensdiensten en van de door hen te verlenen gekwalificeerde vertrouwensdiensten.

  • 2 Indien als gevolg van een wijziging van de eidas-verordening de op de vertrouwenslijst te vermelden gegevens aangepast dienen te worden, verstrekt een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten onverwijld aan Onze Minister de gegevens voor opname in de vertrouwenslijst die aanpassing mogelijk maken.

  • 3 Een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten geeft aan Onze Minister onverwijld alle wijzigingen door die van invloed zijn op zijn status van gekwalificeerd, op het gekwalificeerd zijn van de door hem te verlenen vertrouwensdiensten of op de in de vertrouwenslijst over hem of zijn te verlenen diensten opgenomen gegevens.

  • 4 Onze Minister brengt de vertrouwenslijst in overeenstemming met de wijzigingen die voortvloeien uit artikel 2.5d of met wijzigingen die Onze Minister op grond van het tweede of derde lid heeft ontvangen.

  • 5 Een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten verstrekt op verzoek van Onze Minister alle gegevens die Onze Minister noodzakelijk acht voor de volledigheid van de inhoud van de vertrouwenslijst.

  • 6 Onze Minister kan gegevens in de vertrouwenslijst wijzigen indien dit noodzakelijk is om feitelijke onjuistheden van eenvoudige aard weg te nemen.

  • 7 Indien dit voor een goede uitvoering van de eidas-verordening vereist is, worden bij ministeriële regeling regels gesteld over:

    • a. het opstellen, bijhouden en publiceren van de vertrouwenslijst;

    • b. de door een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten aan Onze Minister te overleggen gegevens voor de vertrouwenslijst en de wijze van aanlevering daarvan.

Artikel 2.5d

  • 1 Onze Minister kan onverminderd artikel 20, derde lid, van de eidas-verordening, tot beëindiging van de status gekwalificeerd overgaan:

    • a. indien een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet handelt ten aanzien van het verlenen van vertrouwensdiensten;

    • b. indien hij heeft vastgesteld dat de gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten de gegevens, bedoeld in artikel 2.5c, tweede, derde, vijfde en zesde lid, niet, onvolledig of niet juist heeft verstrekt en de verlener van vertrouwensdiensten niet binnen de door Onze Minister gestelde termijn de volledige of juiste gegevens alsnog verstrekt.

  • 2 Indien de gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn, bedoeld in het eerste lid, onder b, alsnog de juiste gegevens, bedoeld in dat onderdeel, te kunnen verstrekken, kan Onze Minister de termijn verlengen.

Artikel 2.5e

Onze Minister is verwerkingsverantwoordelijke die het gevolg is van de toepassing van artikel 2.5b en voor de vertrouwenslijst, bedoeld in artikel 2.5c, eerste lid.

Hoofdstuk 3. Frequenties

§ 3.1. Frequentieplan, behoefte-onderbouwingsplan en frequentieregister

Artikel 3.1

  • 1 Onze Minister stelt na overleg met Onze Minister wie het mede aangaat, een frequentieplan en wijzigingen daarvan vast.

  • 2 Het frequentieplan bevat in ieder geval:

    • a. de bestemmingen van te onderscheiden frequentiebanden,

    • b. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wie het mede aangaat bij regeling van Onze Minister aan te wijzen publieke taken worden uitgevoerd,

    • c. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen de vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van het verzorgen van taken op het gebied van de publieke mediadienst bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, worden verleend zonder toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid,

    • d. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen voor bepaalde bestemmingen frequentieruimte al dan niet tezamen met categorieën van radioapparaten als bedoeld in artikel 3.9, onder b, en al dan niet met een meldingsplicht, zonder vergunning mag worden gebruikt,

    • e. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen frequentieruimte voor bepaalde bestemmingen niet zonder vergunning mag worden gebruikt, alsmede de aanduiding of vergunningen worden verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk b, dan wel na een nader te maken keuze tussen een veiling of vergelijkende toets,

    • f. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen in bij besluit van Onze Minister nader aan te wijzen geografische gebieden frequentieruimte uitsluitend mag worden gebruikt voor het ontvangen van signalen, en

    • g. de aanwijzing van frequentiebanden binnen welke voor bepaalde bestemmingen medegebruik kan worden opgelegd,

    met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in onderdeel e, uitsluitend wordt gedaan voor zover dat nodig is om:

    • 1°. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte;

    • 2°. in die frequentiebanden:

      • rekening te houden met specifieke kenmerken van de frequentieruimte,

      • schadelijke interferentie te vermijden,

      • indien nodig, voorwaarden voor gedeeld gebruik van frequentieruimte te ontwikkelen,

      • de technische kwaliteit van elektronische communicatienetwerken en -diensten te verzekeren,

      • een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen, of

      • andere doelstellingen van algemeen belang te vervullen.

  • 3 Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen ten behoeve van elektronische communicatienetwerken en -diensten in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de te gebruiken technologie indien dat nodig is om:

    • a. schadelijke interferentie te vermijden;

    • b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;

    • c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;

    • d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de radiofrequenties;

    • e. een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen;

    • f. een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken;

    • g. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte.

  • 4 Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de soorten elektronische communicatiediensten die worden aangeboden indien dat nodig is om te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte of om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken.

  • 5 Als een doelstelling van algemeen belang als bedoeld in het derde lid, onderdeel f, en het vierde lid, worden in ieder geval aangemerkt:

    • a. de veiligheid van het menselijk leven;

    • b. de bevordering van sociale, regionale of territoriale samenhang;

    • c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;

    • d. het bevorderen van de culturele en taalkundige diversiteit en het pluralisme van de media.

  • 6 Indien een beperking als bedoeld in het vierde en vijfde lid wordt opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar na het opleggen van de beperking, en vervolgens iedere vijf jaar, of de beperking kan worden opgeheven. Indien een beperking niet meer nodig is voor de verwezenlijking van een van de in het vierde en vijfde lid genoemde doelstellingen, wordt het frequentieplan hierop aangepast.

  • 7 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.

Artikel 3.2

  • 1 Onze Minister wie het mede aangaat dient al dan niet op verzoek van Onze Minister bij deze een behoefte-onderbouwingsplan in, waarin gemotiveerd wordt onderbouwd welke frequentieruimte noodzakelijk is voor de in artikel 3.1, tweede lid, onder b, bedoelde taken. Het behoefte-onderbouwingsplan wordt telkens na ten hoogste drie jaar opnieuw ingediend.

  • 2 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten aanzien van de inrichting van het behoefte-onderbouwingsplan.

Artikel 3.3

  • 2 Onze Minister stelt geen frequentieplan of een wijziging daarvan vast met betrekking tot de in artikel 3.1, tweede lid, onder b, bedoelde frequentiebanden zonder dat hij de beschikking heeft over een behoefte-onderbouwingsplan, dat niet langer dan een jaar tevoren bij hem is ingediend.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing voor zover de vaststelling van het frequentieplan of de wijziging daarvan:

    • a. het gevolg is van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of

    • b. noodzakelijk is voor de implementatie van een besluit van een instelling van de Europese Unie.

  • 4 Het eerste en tweede lid is voorts niet van toepassing voor zover het frequentieplan of de wijziging daarvan betrekking heeft op wijzigingen van ondergeschikte aard.

  • 5 Het tweede lid is voorts niet van toepassing indien Onze Minister een verzoek heeft gedaan aan Onze Minister wie het mede aangaat om binnen drie maanden bij hem een behoefte-onderbouwingsplan in te dienen en aan die uitnodiging geen gevolg is gegeven.

Artikel 3.4

  • 1 Onze Minister houdt een openbaar frequentieregister.

  • 2 Het frequentieregister geeft aan hoeveel frequentieruimte nog beschikbaar is. Daartoe bevat het frequentieregister:

    • a. een opgave van de nog beschikbare frequentieruimte in de frequentiebanden waarbinnen reeds vergunningen zijn verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a,

    • b. een opgave van:

    • c. gegevens met betrekking tot de periode gedurende welke de onder b bedoelde frequentieruimte in gebruik is, en

    • d. de voorschriften en beperkingen die zijn gesteld aan het gebruik van de onder a en b bedoelde frequentieruimte.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat andere gegevens dan de in het tweede lid bedoelde gegevens in het frequentieregister worden opgenomen, of dat bepaalde gegevens niet in het register worden opgenomen, indien opneming daarvan de veiligheid van de staat zou kunnen schaden, dan wel de opsporing en vervolging van strafbare feiten zou kunnen bemoeilijken.

§ 3.2. Toewijzing van frequentieruimte voor publieke taken

Artikel 3.5

Onze Minister wijst in overeenstemming met het frequentieplan uit de aangewezen frequentiebanden, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onder b, frequentieruimte voor publieke taken slechts toe aan Onze Minister wie het mede aangaat voor zover Onze Minister van oordeel is dat de frequentieruimte, waarop het behoefte-onderbouwingsplan, bedoeld in artikel 3.2, betrekking heeft, noodzakelijk is voor de betrokken publieke taak. Onze Minister kan aan de toewijzing voorschriften en beperkingen verbinden.

Artikel 3.5a

  • 1 In afwijking van artikel 3.5 kan Onze Minister, op verzoek van Onze Minister wie het mede aangaat, voor korte duur frequentieruimte voor publieke taken toewijzen aan Onze Minister wie het mede aangaat, indien hij van oordeel is dat de toewijzing van de desbetreffende frequentieruimte onverwijld nodig en doelmatig is voor de uitoefening van de betrokken publieke taak.

  • 3 Onze Minister kan aan de toewijzing voorschriften en beperkingen verbinden.

Artikel 3.5b

  • 1 In afwijking van artikel 3.5 kan Onze Minister, vooruitlopend op de ontvangst van een behoefte-onderbouwingsplan, op verzoek van Onze Minister wie het mede aangaat, frequentieruimte voor publieke taken voorlopig toewijzen aan Onze Minister wie het mede aangaat, indien hij van oordeel is dat de voorlopige toewijzing van de frequentieruimte onverwijld nodig is voor de uitoefening van de betrokken publieke taak.

  • 2 Onze Minister wie het mede aangaat dient binnen zes weken na ontvangst van het verzoek door Onze Minister een behoefte-onderbouwingsplan in voor de desbetreffende frequentieruimte.

  • 3 Indien niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn een behoefte-onderbouwingsplan is ontvangen, vervalt de voorlopige toewijzing.

  • 4 Indien onze minister wie het mede aangaat een behoefte-onderbouwingsplan heeft ingediend is de voorlopige toewijzing van kracht tot het moment waarop door Onze Minister is beslist over een definitieve toewijzing.

  • 5 Onze Minister kan aan de voorlopige toewijzing voorschriften en beperkingen verbinden.

§ 3.3. Vergunningen voor de publieke mediadienst

Artikel 3.6

  • 1 Ten behoeve van de verzorging van de landelijke, regionale en lokale publieke mediadienst verleent Onze Minister, binnen de in artikel 3.1, tweede lid, onder c, bedoelde frequentiebanden, op aanvraag de vergunningen, bedoeld in de artikelen 3.7 en 3.8, ten behoeve van het uitzenden van programmakanalen als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008. De vergunning wordt verleend aan:

    • a. indien het de landelijke publieke mediadienst betreft, de Stichting Nederlandse Publieke Omroep, en

    • b. indien het de regionale of lokale publieke mediadienst betreft, aan de instelling die op grond van hoofdstuk 2, titel 2.3, van de Mediawet 2008 is aangewezen voor de verzorging van die regionale, onderscheidenlijk lokale publieke mediadienst.

  • 3 In het belang van een doelmatig gebruik van frequentieruimte, kan Onze Minister, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat een krachtens de artikelen 3.7 of 3.8 verleende vergunning mede wordt verleend ten behoeve van het uitzenden van programmakanalen van een andere publieke media-instelling.

Artikel 3.7

  • 1 Bij het verlenen van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke mediadienst, bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, wordt het navolgende in acht genomen:

    • a. voor de algemene programmakanalen van de landelijke publieke mediadienst, bedoeld in artikel 6.13, derde lid, onder a, en vierde lid, onder a, van de Mediawet 2008, wordt ten minste één vergunning verleend op zodanige wijze, dat, voor zover dat technisch mogelijk is, een landelijk bereik mogelijk is;

    • b. voor iedere provincie wordt aan de media-instelling die voor de desbetreffende provincie op grond van hoofdstuk 2, titel 2.3, van de Mediawet 2008 is aangewezen voor de verzorging van de regionale publieke mediadienst voor ten minste één omroepnet voor radio, een vergunning verleend op zodanige wijze, dat, voor zover dat technisch mogelijk is, een provinciaal bereik mogelijk is;

    • c. indien in een provincie twee of meer regionale publieke media-instellingen op grond van hoofdstuk 2, titel 2.3, van de Mediawet 2008 zijn aangewezen zal, voor zover dat technisch mogelijk is, aan elk van die media-instellingen vergunning worden verleend voor een bereik dat ten minste gelijk is aan de onderscheidene verzorgingsgebieden;

    • d. aan iedere lokale publieke media-instelling die op grond van hoofdstuk 2, titel 2.3, van de Mediawet 2008 is aangewezen, zal, voor zover dat technisch mogelijk is, en een doelmatig gebruik van frequentieruimte zich daartegen niet verzet voor ten minste één omroepnet voor radio vergunning worden verleend voor een bereik dat ten minste gelijk is aan het verzorgingsgebied.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.6, derde lid, kan de vergunning, bedoeld in het eerste lid, aan een andere publieke media-instelling dan de in het eerste lid bedoelde publieke media instelling worden verleend.

Artikel 3.8

Voor zover een vergunning niet krachtens artikel 3.7 dient te worden verleend, kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij ministeriële regeling regels vaststellen met betrekking tot de verlening van extra vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte in de frequentiebanden, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onder c, ten behoeve van het uitzenden van programmakanalen door een landelijke, regionale of lokale publieke media-instelling boven de aantallen, bedoeld in artikel 3.7.

§ 3.3a. Transitievergunning

Artikel 3.8a

  • 1 Onze Minister verleent ambtshalve een transitievergunning:

    • a. aan de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die wordt herverdeeld, en

    • b. aan degene die bij de herverdeling de nieuwe vergunning voor deze frequentieruimte verwerft.

  • 2 De transitievergunning heeft een looptijd van ten hoogste vier weken, die aanvangt de dag nadat de vergunning bedoeld in het eerste lid, onder a, afloopt. Indien dit nodig is om te voorkomen dat de continuïteit van de via de vergunde frequentieruimte verleende diensten in gevaar kan komen kan de looptijd van de transitievergunning worden verlengd met vier weken. De vergunning bedoeld in het eerste lid, onder b, vangt aan op de dag nadat de transitievergunning afloopt.

  • 3 Indien dat naar zijn oordeel in het belang is van de continuïteit van de via de vergunde frequentieruimte verleende diensten, legt Onze Minister een partij, bedoeld in het eerste lid, de verplichting op om met andere partijen, bedoeld in het eerste lid, een transitieovereenkomst te sluiten. Onze Minister kan deze partijen in het belang van de continuïteit van dienstverlening aanvullende of andere verplichtingen opleggen. Eventuele met de in dit lid bedoelde verplichtingen verbonden kosten komen voor rekening van de partij op wie de verplichting rust.

  • 4 Onze Minister kan aan de transitievergunning voorschriften en beperkingen verbinden, waaronder het voorschrift uitsluitend frequentieruimte te gebruiken in overeenstemming met de afspraken in de transitieovereenkomst bedoeld in het derde lid.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vijfde lid.

  • 7 Het eerste tot en met zesde lid is niet van toepassing op vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële media-instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008. Bij ministeriële regeling kan andere frequentieruimte worden aangewezen waarop het eerste tot en met zesde lid niet van toepassing is.

§ 3.4. Gebruik van frequentieruimte zonder vergunning

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2000. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 3.9

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot frequentieruimte voor het gebruik waarvan geen vergunning is vereist. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

  • a. het gebruik van de frequentieruimte,

  • b. eisen waaraan bij die regels aan te wijzen categorieën van radioapparaten voor bepaalde bestemmingen moeten voldoen,

  • c. eisen voor gebruikers van frequentieruimte,

  • d. een meldingsplicht voor gebruikers, en

  • e. de gegevens die aan Onze Minister moeten worden overgelegd alvorens frequentieruimte in gebruik mag worden genomen.

§ 3.5. Overige vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte

Artikel 3.10

  • 1 De verlening van vergunningen door Onze Minister in andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 3.6 en 3.8a geschiedt met toepassing van een van de volgende procedures:

    • a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen,

    • b. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen dan wel door middel van een veiling, afhankelijk van het aantal aanvragen dat voor bepaalde frequentieruimte is ingediend,

    • c. door middel van een vergelijkende toets zonder een financieel bod,

    • d. door middel van een vergelijkende toets met inbegrip van een financieel bod,

    • e. door middel van een vergelijkende toets, zo nodig gevolgd door een veiling,

    • f. door middel van een veiling.

  • 2 De keuze van de toe te passen procedure, bedoeld in het eerste lid, geschiedt met inachtneming van een of meer van de volgende doelen, naast het doel de mededinging te stimuleren:

    • 1°. waarborgen van de dekking;

    • 2°. verzekeren van de vereiste kwaliteit van elektronische communicatienetwerken en -diensten;

    • 3°. waarborgen van doelmatig gebruik van frequentieruimte;

    • 4°. stimuleren van innovatie en bedrijfsontwikkeling.

  • 3 De procedures, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f, worden niet toegepast indien het redelijkerwijs te verwachten is dat de voor verdeling beschikbare frequentieruimte voldoende is om aan de vraag te voldoen.

  • 4 Onze Minister neemt, gelet op het belang van een optimale verdeling van frequentieruimte, een besluit omtrent de keuze en het tijdstip van aanvang van een van de procedures, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f. Voor zover dat op dat moment reeds mogelijk is, stelt hij bij dat besluit tevens de voorschriften en beperkingen vast die aan de vergunning zullen worden verbonden. Onze Minister kan daarbij voorts, met inachtneming van het frequentieplan, nader de bestemming vaststellen van de frequentieruimte waarop de keuze betrekking heeft. Op de voorbereiding van het besluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Hij stelt beide Kamers der Staten-Generaal in kennis van het ontwerp van het besluit.

  • 5 Voor zover het de verlening van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële media-instellingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008 betreft, geschiedt de in het derde lid bedoelde keuze in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 5 Voor zover de in het derde lid bedoelde keuze betrekking heeft op het al dan niet toepassen van een financieel bod bij de toepassing van de vergelijkende toets, geschiedt deze tevens in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.

  • 6 Na de ontvangst van een aanvraag om een vergunning die wordt verleend met toepassing van een van de procedures, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f, neemt Onze Minister:

    • a. binnen 20 weken een besluit als bedoeld in het derde lid, en

    • b. binnen 40 weken een besluit omtrent de verlening van een vergunning.

  • 7 Het zesde lid is niet van toepassing indien de naleving van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie betreffende het gebruik van radiofrequenties of posities in de ruimte het nemen van een besluit binnen genoemde termijnen verhindert.

  • 8 Artikel 3.18 is van overeenkomstige toepassing op een besluit als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 3.11

  • 1 Bij ministeriële regeling kan, in het belang van een optimale verdeling dan wel een doelmatig gebruik van de frequentieruimte, de maximale hoeveelheid frequentieruimte worden vastgesteld die een natuurlijk persoon of een rechtspersoon ten hoogste mag gebruiken of in een verdeling als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, kan verwerven. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende categorieën van frequentieruimte en worden bepaald voor welke periode de maximale hoeveelheid frequentieruimte van toepassing is.

  • 2 In het geval er een maximum is vastgesteld als bedoeld in het eerste lid, kan bij ministeriële regeling worden bepaald wanneer natuurlijke personen of rechtspersonen voor de toepassing van het eerste lid als één worden aangemerkt voor de vraag of de maximale hoeveelheid frequentieruimte wordt overschreden.

Artikel 3.12

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2000. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag vergunning verlenen voor het gebruik van frequentieruimte:

    • a. ten behoeve van het doen van experimenten met een looptijd van ten hoogste één jaar,

    • b. ten behoeve van evenementen voor de duur van het evenement, of

    • c. ten behoeve van testdoeleinden.

  • 2 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt niet gebruikt voor het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten.

§ 3.6. Algemene bepalingen inzake vergunningen

Artikel 3.13

  • 1 Voor het gebruik van andere frequentieruimte dan die welke in het frequentieplan is aangewezen als frequentieruimte waarvan het gebruik zonder vergunning is toegestaan, dan wel die op grond van de artikelen 3.5 tot en met 3.5b is toegewezen, is een vergunning vereist van Onze Minister.

  • 2 Vergunningen worden slechts verleend in overeenstemming met het frequentieplan.

Artikel 3.14

  • 1 In het belang van een optimale verdeling en een doelmatig gebruik van frequentieruimte kan een vergunning onder beperkingen worden verleend en kunnen er voorschriften aan worden verbonden.

  • 2 Onverminderd het eerste lid kan aan een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van elektronische communicatienetwerken en- diensten het voorschrift worden verbonden dat de frequentieruimte waarop de vergunning betrekking heeft, moet worden gebruikt voor de verzorging van bij de vergunning aan te wijzen diensten, voor zover dat nodig is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang. In dat geval kunnen de in het eerste lid bedoelde beperkingen en voorschriften tevens betrekking hebben op het belang van een goede dienstverlening.

  • 3 Als redenen van algemeen belang als bedoeld in het tweede lid, worden in ieder geval aangemerkt:

    • a. de veiligheid van het menselijk leven;

    • b. het bevorderen van de sociale, regionale of territoriale samenhang;

    • c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;

    • d. de bevordering van culturele en taalkundige diversiteit en pluralisme van de media.

  • 4 Onverminderd het eerste lid kan aan een vergunning het voorschrift worden verbonden dat de frequentieruimte waarop de vergunning betrekking heeft moet worden gebruikt voor de toepassing van bij de vergunning aan te wijzen technologieën, indien dat nodig is om:

    • a. schadelijke interferentie te vermijden;

    • b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;

    • c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;

    • d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de radiofrequenties;

    • e. een doelmatige gebruik van frequentieruimte te waarborgen;

    • f. een doelstelling van algemeen belang zoals bedoeld in het derde lid, te verwezenlijken.

  • 5 Indien een voorschrift als bedoeld in het tweede en vierde lid is opgelegd, onderzoekt Onze Minister geregeld of het voorschrift nog noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een van de in het tweede en vierde lid genoemde doelstellingen. Hij maakt het resultaat van dit onderzoek bekend en past zo nodig de vergunning aan.

Artikel 3.15

  • 1 Teneinde een optimaal gebruik van frequentieruimte te waarborgen kan Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, bij ministeriële regeling bepalen dat de houder van een vergunning een bedrag verschuldigd is voor het gebruik van de frequentieruimte waarop de vergunning betrekking heeft,

    • a. bij de verlening van de vergunning,

    • b. bij een verlenging van de vergunning,

    • c. bij een wijziging van de vergunning,

    • d. bij een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van de vergunning.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling wordt de hoogte van het te betalen bedrag gerelateerd aan de economische waarde van de gedurende de looptijd van de vergunning uit het gebruik van de desbetreffende frequentieruimte te verwachten voordelen.

Artikel 3.16

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de verlening en wijziging van vergunningen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels kunnen betrekking hebben op:

    • a. de eisen die aan een aanvrager worden gesteld om in aanmerking te komen voor een vergunning,

    • b. het door Onze Minister uitsluiten van een of meer aanbieders van elektronische communicatienetwerken of elektronische communicatiediensten van deelname of verdere deelname aan een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, indien dat met het oog op de totstandbrenging of instandhouding van daadwerkelijke mededinging noodzakelijk is, of indien zij reeds over de maximale hoeveelheid frequentieruimte beschikken die met toepassing van artikel 3.11 is vastgesteld,

    • c. de toepassing en uitvoering van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid,

    • d. de criteria die worden toegepast bij een vergelijkende toets als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder c tot en met e,

    • e. de beperkingen waaronder een vergunning kan worden verleend en de voorschriften die aan een vergunning kunnen worden verbonden,

    • f. de verlening of wijziging van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte voor het bewerkstelligen van gedeeld gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 6.3a, vierde lid.

  • 3 Indien een vergunning wordt verleend met toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder b tot en met f, wordt een voornemen om een vergunning onder beperkingen te verlenen en een voornemen om aan een vergunning voorschriften te verbinden, op passende wijze bekendgemaakt. Belanghebbenden, gebruikers en consumenten kunnen tot vier weken na bekendmaking van een voornemen hun zienswijze over het voornemen naar voren brengen.

Artikel 3.17

  • 1 Vergunningen worden verleend voor een bij die vergunning te bepalen termijn die passend is, gelet op de in artikel 3.10, tweede lid, bedoelde doelen, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met het belang van waarborging van mededinging en een doelmatig frequentiegebruik en van bevordering van innovatie en efficiënte investeringen, onder meer door te voorzien in een passende periode voor de afschrijving van investeringen.

  • 2 Een vergunning die is verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a, en die geen betrekking heeft op frequentieruimte waarvoor door middel van technische uitvoeringsmaatregelen op grond van Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 (PbEG 2002, L 108) of een andere vergelijkbare maatregel gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, geharmoniseerde voorwaarden zijn vastgesteld wordt na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn van rechtswege telkens voor een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen periode verlengd, tenzij:

    • a. Onze Minister uiterlijk twee jaar voor het tijdstip waarop de periode waarvoor de vergunning is verleend, onderscheidenlijk is verlengd, is verstreken, besluit dat de vergunning niet van rechtswege wordt verlengd, of

    • b. de vergunning is verleend voor een bij ministeriële regeling aangewezen gebruik of bij die regeling bepaalde duur.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, kan Onze Minister de vergunning verlengen met een door hem te bepalen termijn.

  • 4 Andere vergunningen dan de in de aanhef van het tweede lid bedoelde vergunningen worden door Onze Minister slechts verlengd voor zover daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de termijn waarvoor een vergunning wordt verleend en met betrekking tot het verlengen van vergunningen.

Artikel 3.18

  • 1 Een vergunning wordt door Onze Minister geweigerd voor zover:

    • a. verlening daarvan in strijd is met het frequentieplan,

    • b. een doelmatig gebruik van frequentieruimte dit vordert,

    • c. reeds een vergunning voor het gebruik van de in de aanvraag gevraagde frequentieruimte is verleend, tenzij gedeeld gebruik van frequentieruimte mogelijk is,

    • d. deze is gevraagd voor het verspreiden van programma-aanbod ter uitvoering van de publieke mediaopdracht, bedoeld in artikel 2.1 van de Mediawet 2008, en de vergunning zal worden verleend op één van de wijzen als bedoeld in artikel 3.10,

    • e. feiten of omstandigheden er naar het oordeel van Onze Minister op duiden dat de veiligheid van de staat of de openbare orde door het verlenen van de vergunning in gevaar kan worden gebracht, of

    • f. verlening daarvan in strijd zou zijn met de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens artikel 6.23 van de Mediawet 2008, gestelde regels.

  • 2 Een vergunning kan door Onze Minister worden geweigerd voor zover:

    • a. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen,

    • b. de aanvrager niet heeft voldaan aan op hem rustende verplichtingen, voortvloeiend uit een eerder aan hem verleende vergunning,

    • c. door het verlenen van de vergunning aan de aanvrager de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou worden beperkt, met dien verstande dat naar redelijkheid rekening wordt gehouden met gerechtvaardigde belangen bij het gebruik van nieuwe technologie, of

    • d. de vrees is gewettigd dat door het gewenste signaal van de gebruikte radioapparaten ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in andere radioapparaten, ontvanginrichtingen of elektrische of elektronische inrichtingen.

Artikel 3.19

  • 1 Een vergunning wordt door Onze Minister ingetrokken indien:

    • a. de houder van de vergunning hierom verzoekt, of

    • b. de naleving van een bindend besluit van een instelling van de Europese Unie of de nakoming van Nederland bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties dit vordert.

  • 2 Een vergunning kan door Onze Minister worden ingetrokken indien:

    • a. de houder van de vergunning niet meer voldoet aan de aan hem gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een vergunning,

    • b. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de artikelen 6.10 of 6.23 van de Mediawet 2008 gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet nakomt,

    • c. een doelmatig gebruik van frequentieruimte dit vordert,

    • d. de vrees gewettigd is dat het van kracht blijven van de vergunning ernstig gevaar zal opleveren voor de veiligheid van de staat of de openbare orde,

    • e. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen,

    • f. de instandhouding van de vergunning de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou beperken,

    • g. de houder van de vergunning gedurende de periode, bedoeld in artikel 3.11 meer frequentieruimte verwerft dan de maximale hoeveelheid die met toepassing van artikel 3.11 voor die periode is vastgesteld, of

    • h. de vrees is gewettigd dat door het gewenste signaal van de gebruikte radioapparaten ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in andere radioapparaten, ontvanginrichtingen of elektrische of elektronische inrichtingen.

  • 3 Op de gronden, genoemd in het eerste en tweede lid, kan Onze Minister in plaats van de vergunning intrekken deze ook wijzigen.

Artikel 3.19a

  • 1 Indien een van de gronden, bedoeld in artikel 3.19, tweede lid, van toepassing is, kan Onze Minister in plaats van intrekken of wijzigen van een vergunning, de houder van een vergunning verplichten om die vergunning overeenkomstig de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een natuurlijke of rechtspersoon die een toestemming heeft verkregen van Onze Minister. De houder van de vergunning deelt Onze Minister binnen zeven dagen na afloop van de in de eerste volzin bedoelde periode mede aan wie de vergunning is overgedragen.

  • 2 Indien na afloop van de in het eerste lid, bedoelde periode overdracht van de vergunning uitblijft, neemt Onze Minister de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure tot overdracht ter hand en draagt Onze Minister die vergunning geheel of gedeeltelijk over aan de natuurlijke of rechtspersoon die overeenkomstig die bedoelde procedure, de hoogste prijs of de minimumprijs heeft geboden voor die vergunning. In het geval meerdere natuurlijke of rechtspersonen de hoogste of de minimumprijs hebben geboden, wordt door middel van loting bepaald aan wie van die personen de vergunning wordt overgedragen.

  • 3 Aan de in het zevende lid, onderdeel a, bedoelde procedure kunnen uitsluitend natuurlijke of rechtspersonen deelnemen die op grond van het bepaalde op grond van het zevende lid, onderdeel b, een toestemming als bedoeld in het eerste lid, hebben verkregen.

  • 5 De houder van een vergunning aan wie Onze minister kenbaar heeft gemaakt dat hij voornemens is om de in het eerste lid, bedoelde verplichting op te leggen, kan uiterlijk binnen een bij ministeriële regeling gestelde periode na de datum van kennisgeving van het ontwerpbesluit verzoeken om:

    Onze minister wijst een verzoek dat wordt ingediend na afloop van deze periode af.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van:

    • a. de door de houder van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, of door Onze Minister te volgen procedure om te bepalen aan welke natuurlijke of rechtspersoon als bedoeld in het derde lid, de vergunning wordt overgedragen;

    • b. de eisen die worden gesteld aan natuurlijke personen of rechtspersonen, de aanvraag en de procedure om een toestemming als bedoeld in het eerste lid te verkrijgen;

    • c. de wijze waarop bepaald wordt welke natuurlijke of rechtspersoon die een toestemming heeft verkregen de vergunning verkrijgt;

    • d. de bepaling en betaling van de prijs voor de vergunning.

Artikel 3.20

  • 1 De houder van een vergunning die is verleend met toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, kan die vergunning met toestemming van Onze Minister geheel of gedeeltelijk overdragen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon, tenzij het een vergunning betreft die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van vergunningen die om niet zijn verleend of voor omroep en waarvan bij die maatregel is bepaald dat gehele of gedeeltelijke overdracht niet mogelijk is.

  • 3 Indien de door de vergunninghouder gevraagde toestemming betrekking heeft op een geheel over te dragen vergunning kan Onze Minister bij het toestemmingsbesluit de voorschriften en beperkingen die aan de over te dragen vergunning zijn verbonden, wijzigen in verband met de overdracht.

  • 4 Indien de door de vergunninghouder gevraagde toestemming betrekking heeft op een gedeeltelijke overdracht van een vergunning kan Onze Minister bij het toestemmingsbesluit de voorschriften en beperkingen verbonden aan de oorspronkelijke vergunning wijzigen in verband met de overdracht en aan de andere natuurlijke persoon of rechtspersoon een nieuwe vergunning verlenen. De artikelen 3.10 en 3.13, tweede lid, zijn niet van toepassing op de verlening van de in de vorige volzin bedoelde vergunning.

  • 5 Indien naar het oordeel van Onze Minister de overdracht van een vergunning de daadwerkelijke mededinging op de markt in aanzienlijke mate zou kunnen beperken, stelt Onze Minister de Autoriteit Consument en Markt in de gelegenheid hierover advies uit te brengen alvorens een besluit te nemen over de verlening van toestemming voor de overdracht, bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van een besluit inzake de toestemming, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.20a

  • 1 De houder van een vergunning die is verleend met toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, kan die vergunning met toestemming van Onze Minister geheel of gedeeltelijk verhuren aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon, tenzij het een vergunning betreft die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van vergunningen die om niet zijn verleend of voor omroep en waarvan bij die maatregel is bepaald dat gehele of gedeeltelijke verhuur niet mogelijk is.

  • 3 Een verleende toestemming als bedoeld in het eerste lid kan door Onze Minister worden ingetrokken met overeenkomstige toepassing van de gronden, vermeld in artikel 3.19.

  • 4 Indien naar het oordeel van Onze Minister de verhuur van een vergunning onderscheidenlijk het voortduren van de verhuur van een vergunning de daadwerkelijke mededinging op de markt in aanzienlijke mate zou kunnen beperken, stelt Onze Minister de Autoriteit Consument en Markt in de gelegenheid hierover advies uit te brengen alvorens een besluit te nemen over de verlening of intrekking van de toestemming voor de verhuur, bedoeld in het eerste respectievelijk het derde lid.

  • 5 Onze Minister kan bij het toestemmingsbesluit de voorschriften en beperkingen verbonden aan de vergunning wijzigen in verband met de verhuur.

  • 6 De vergunninghouder, bedoeld in het eerste lid, is aansprakelijk voor de naleving door de huurder van de bij of krachtens deze wet gestelde regels met betrekking tot het frequentiegebruik door de vergunninghouder en van de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen en wordt in voorkomend geval aangemerkt als overtreder in de zin van artikel 5.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 7 In afwijking van het eerste lid is toestemming niet vereist in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de gevallen waarin toestemming als bedoeld in het eerste lid niet is vereist.

  • 9 Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van een besluit inzake de toestemming, bedoeld in het eerste lid, respectievelijk het derde lid.

§ 3.7. Bijzonder gebruik van frequentieruimte

Artikel 3.21

In de gevallen waarin samenwerking tussen gebruikers van frequentieruimte noodzakelijk is voor het kunnen gebruiken van de aan hen toegewezen frequentieruimte, sluiten de desbetreffende gebruikers binnen een door Onze Minister te bepalen periode na de toewijzing als bedoeld in artikel 3.5 of de verlening van de vergunning een overeenkomst betreffende de voorwaarden tot gezamenlijk gebruik van dat deel van de frequentieruimte. De periode kan voor de verschillende soorten gebruikers verschillend worden vastgesteld.

Artikel 3.22

  • 1 Frequentieruimte mag in afwijking van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk worden gebruikt, indien dit nodig is teneinde toepassing te kunnen geven aan strafvorderlijke bevoegdheden tot het onderzoek van telecommunicatie, mits:

    • a. daartoe een last wordt verstrekt door een tot het onderzoek van telecommunicatie bevoegde autoriteit, en

    • b. dit plaats vindt met het doel de gegevens, bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 13.4, tweede lid, te achterhalen en het door de aanbieder voldoen aan de vordering van deze gegevens onvoldoende het belang van de strafvordering dient.

  • 2 Onze Minister kan bij ministeriële regeling vrijstelling verlenen van bij of krachtens dit hoofdstuk geldende verplichtingen ter zake van het gebruik van frequentieruimte.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld waaraan apparatuur die wordt gebruikt bij het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in het eerste tot en met derde lid, moet voldoen en kunnen ambtenaren worden aangewezen die bevoegd zijn tot dat gebruik.

  • 5 De Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de voorbereiding, totstandkoming en tenuitvoerlegging van een besluit, genomen bij of krachtens het derde lid, onder a tot en met d, en het vierde lid.

§ 3.8. Antenne-opstelpunten, antennesystemen en antennes

Artikel 3.23

  • 1 Onze Minister houdt een openbaar antenneregister met gegevens betreffende antenne-opstelpunten, antennesystemen en antennes.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de soorten gegevens die in het register worden opgenomen en degenen die worden verplicht tot het verstrekken van gegevens ten behoeve van het register.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inrichting van het register, het tijdstip en de wijze waarop de gegevens voor opneming in het register dienen te worden aangeleverd, alsmede de wijze waarop van de gegevens kan worden kennis genomen.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan voorts worden bepaald dat bepaalde gegevens niet in het register worden opgenomen, indien opneming daarvan de veiligheid van de staat zou kunnen schaden, dan wel de opsporing en vervolging van strafbare feiten zou kunnen bemoeilijken.

§ 3.9. Elektromagnetische velden

Artikel 3.24

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter bescherming van de volksgezondheid tegen elektromagnetische velden die het gevolg zijn van het gebruik van frequentieruimte.

Hoofdstuk 4. Nummerbeleid en nummerbeheer

Artikel 4.1

  • 1 Onze Minister stelt, na overleg met de Autoriteit Consument en Markt, nummerplannen vast waarin in ieder geval de bestemming van de daarin opgenomen nummers wordt aangegeven. In een nummerplan kan voorts:

    • a. worden bepaald dat eenzelfde nummer aan meerdere aanvragers kan worden toegekend;

    • b. ter bescherming van de consument een maximum worden gesteld aan het tarief van een in het nummerplan opgenomen nummer.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien het vast te stellen nummerplan slechts betrekking heeft op:

    • a. het uitbreiden van nummercapaciteit, welke het gevolg is van een toewijzing van nummers aan Nederland door een internationale organisatie,

    • b. de implementatie van een besluit van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, van de Raad van de Europese Unie of van de Europese Commissie, of

    • c. overige wijzigingen die van ondergeschikte aard zijn en waarvan in het nummerplan is opgenomen dat op een dergelijke wijziging artikel 4.1, tweede lid, niet van toepassing is.

  • 4 Het is verboden:

    • a. voor een bestemming die voorkomt in een nummerplan andere nummers te gebruiken dan de nummers die in dat plan voor die bestemming zijn opgenomen, tenzij in het nummerplan is bepaald dat dit verbod niet van toepassing is, en

    • b. om een nummer dat voorkomt in een nummerplan voor een andere bestemming te gebruiken dan de bestemming waarvoor dat nummer in dat plan is opgenomen, tenzij het gebruik van dat nummer voor de andere bestemming geen afbreuk doet aan het gebruik van dat nummer voor de bestemming, genoemd in het nummerplan.

Artikel 4.1a

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van overeenkomstig artikel 18, eerste en derde lid, onderdeel b, van richtlijn (EU) 2018/1972 vastgestelde technische uitvoeringsmaatregelen inzake de harmonisatie van nummervoorraden in de Europese Unie teneinde de ontwikkeling van pan-Europese diensten te ondersteunen.

Artikel 4.2

  • 1 Nummers die in een nummerplan of in een op grond van het vijfde lid vastgestelde aanwijzing zijn opgenomen kunnen op aanvraag door de Autoriteit Consument en Markt worden toegekend, met uitzondering van een nummer dat uitsluitend binnen een bepaald elektronisch communicatienetwerk wordt gebruikt voor toegang tot of identificatie van op dat netwerk aangeslotenen, de netwerkbeheerder, via dat netwerk aangeboden diensten, dat netwerk, netwerkaansluitpunten van dat netwerk of andere elementen van dat netwerk, tenzij in het nummerplan anders is bepaald.

  • 2 Toekenning van nummers kan geschieden aan:

    • a. een aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk ten behoeve van het verzorgen van elektronische communicatiediensten over zijn elektronisch communicatienetwerk;

    • b. een aanbieder van een elektronische communicatiedienst ten behoeve van het verzorgen van zijn elektronische communicatiedienst, of

    • c. een natuurlijke persoon of rechtspersoon ten behoeve van het gebruik van een elektronische communicatiedienst.

  • 3 Een besluit over een aanvraag om toekenning van nummers wordt binnen drie weken na ontvangst van de aanvraag genomen en bekendgemaakt. Indien de aanvraag betrekking heeft op een nummer, waarvan in een nummerplan is vastgelegd dat dit wordt toegekend door middel van een procedure van veiling:

  • 4 In het belang van een doelmatige toekenning van nummers kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat nummers voor een bij die regeling aangewezen bestemming of categorie van gevallen, slechts kunnen worden toegekend aan één, onderscheidenlijk twee, van de in het tweede lid, onder a tot en met c, bedoelde categorieën van aanvragers.

  • 5 Een toekenning van nummers kan in het belang van een doelmatig gebruik van nummers onder beperkingen worden verleend. In dat belang kunnen aan een toekenning voorschriften worden verbonden.

  • 6 Gedurende de voorbereiding van een nummerplan kan de Autoriteit Consument en Markt, in overeenstemming met door Onze Minister aan te wijzen bestemmingen en de daarbij behorende nummers, nummers toekennen gedurende een bij dat besluit vast te stellen termijn. Het verbod van artikel 4.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de door Onze Minister aangewezen nummers.

  • 7 Indien meer aanvragen met een gelijke voorkeur om toekenning van een bepaald nummer, dan wel bepaalde nummers op dezelfde dag bij de Autoriteit Consument en Markt ter behandeling zijn ingediend, besluit de Autoriteit Consument en Markt op die aanvragen door middel van het lot. Van deze procedure zijn uitgesloten nummers als bedoeld in het achtste lid en nummers als bedoeld in artikel 4.2b.

  • 8 Nummers van uitzonderlijke economische waarde worden toegekend door middel van een procedure van veiling, indien dit met betrekking tot die nummers in een nummerplan is vastgelegd. De opbrengst van de veiling komt toe aan de Staat.

  • 9 In afwijking van het bepaalde in het zevende en achtste lid kan de Autoriteit Consument en Markt:

    • a. besluiten een nummer, niet zijnde een nummer van uitzonderlijke economische waarde, op de dag van aanvraag toe te kennen, mits de aanvrager geen specifiek nummer aanvraagt, en

    • b. in uitzonderlijke omstandigheden besluiten een nummer van uitzonderlijke economische waarde op de dag van aanvraag toe te kennen voor een door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen termijn die niet langer is dan drie maanden.

  • 10 Indien voor de toekenning van een nummer als bedoeld in het achtste lid slechts één aanvrager overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde regels in aanmerking komt, wordt aan deze aanvrager het nummer toegekend zonder toepassing van een veiling.

  • 11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraagprocedures van nummers als bedoeld in het achtste en negende lid, met betrekking tot de veilingprocedure en met betrekking tot de lotingprocedure.

  • 12 Het is verboden nummers door Onze Minister aangewezen overeenkomstig het zesde lid, alsmede nummers voorkomende in een nummerplan te gebruiken voor de in de aanwijzing onderscheidenlijk in een nummerplan opgenomen bestemming zonder of in afwijking van een toekenning. De eerste volzin is niet van toepassing op netwerkinterne nummers tenzij op grond van het nummerplan waarin deze nummers zijn opgenomen toekenning overeenkomstig het eerste lid is vereist.

Artikel 4.2a

  • 1 Nummers die worden toegekend door middel van een procedure van veiling worden voor onbepaalde tijd toegekend, tenzij Onze Minister in het betreffende nummerplan een maximumduur van de toekenning heeft vastgelegd.

  • 2 Een nummer waarvoor een maximumduur is opgenomen in een nummerplan wordt niet eerder dan een jaar nadat de maximumtermijn van de toekenning is verstreken of de toekenning is ingetrokken in gebruik genomen, indien het nummer door de daarop volgende toekenning van nummerhouder verandert.

Artikel 4.2b

In de gevallen waarin samenwerking tussen nummerhouders noodzakelijk is voor het kunnen gebruiken van een nummer dat aan twee of meer nummerhouders is toegekend, sluiten de nummerhouders binnen een periode van ten hoogste zes weken nadat het nummer aan hen is toegekend een overeenkomst betreffende de voorwaarden tot gezamenlijk gebruik van dat nummer.

Artikel 4.3

  • 1 Een toekenning wordt geweigerd, indien:

    • a. de toekenning in strijd is met het desbetreffende nummerplan of een op grond van artikel 4.2, zesde lid, vastgestelde aanwijzing;

    • b. redelijkerwijs is te verwachten dat door de aanvrager niet zal of kan worden voldaan aan het bij of krachtens deze wet met betrekking tot nummers bepaalde;

    • c. de toekenning in strijd zou zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

  • 2 Een toekenning kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, indien:

    • a. op grond van de aanvraag redelijkerwijs niet is te verwachten dat het voorgenomen gebruik binnen een jaar, of binnen een bij ministeriële regeling voor bij die regeling aan te wijzen categorieën van nummers te bepalen kortere termijn, wordt verwezenlijkt;

    • b. het in de aanvraag omschreven voorgenomen gebruik de toekenning van de gevraagde hoeveelheid nummers niet rechtvaardigt;

    • c. de Autoriteit Consument en Markt eerder een aanvraag heeft geweigerd of een eerdere toekenning heeft opgeschort of ingetrokken op grond van artikel 4.7, derde, vierde of vijfde lid;

    • d. uit de aanvraag blijkt dat deze wordt gedaan met de kennelijke bedoeling de bij de aanvraag gevraagde nummers te verhandelen;

    • e. het in de aanvraag omschreven voorgenomen gebruik de toekenning van de gevraagde nummers niet noodzakelijk maakt.

Artikel 4.4

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gedragingen van een nummergebruiker voor de Autoriteit Consument en Markt aanleiding kunnen zijn om:

    • a. de toekenning van een nummer te weigeren, op te schorten of in te trekken,

    • b. de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst een aanwijzing te geven de betaling die gerelateerd is aan het betreffende nummer op te schorten overeenkomstig artikel 7.3a, of

    • c. de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst een aanwijzing te geven de aankiesbaarheid van het desbetreffende nummer op te schorten overeenkomstig artikel 7.3b, eerste lid.

  • 2 De gedragingen hebben betrekking op het kennelijk misbruik maken van de tarifering van een nummer.

Artikel 4.5

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan op aanvraag van de nummerhouder een toekenning wijzigen of intrekken.

  • 2 Op een aanvraag tot wijziging is artikel 4.3 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.6

De Autoriteit Consument en Markt kan op gezamenlijke aanvraag van de desbetreffende nummerhouder en een derde toestaan dat de toekenning overgaat op de derde. Artikel 4.2, vierde lid, en artikel 4.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.7

  • 1 Een toekenning wordt door de Autoriteit Consument en Markt gewijzigd of ingetrokken, indien:

    • a. een wijziging van het desbetreffende nummerplan daartoe noodzaakt, voor zover de nummerhouder aanspraak behoudt op toekenning van hetzelfde aantal nummers;

    • b. het doelmatig gebruik van nummers in het algemeen maatschappelijk en economisch belang dit vordert.

  • 2 Een toekenning wordt voorts door de Autoriteit Consument en Markt gewijzigd indien dit noodzakelijk is om feitelijke onjuistheden van eenvoudige aard weg te nemen.

  • 3 Een toekenning wordt voorts door de Autoriteit Consument en Markt ingetrokken op aanwijzing van Onze Minister in het belang van de veiligheid van de staat.

  • 4 Een toekenning kan door de Autoriteit Consument en Markt worden opgeschort voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen termijn of worden ingetrokken, indien:

    • a. de nummerhouder of de nummergebruiker de bij of krachtens deze wet met betrekking tot nummers gestelde regels of de aan het toekenningsbesluit verbonden voorschriften niet nakomt;

    • b. na de toekenning blijkt dat de aanvraag is gedaan met de kennelijke bedoeling de toegekende nummers te verhandelen;

    • c. de nummerhouder niet meer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor toekenning van dat nummer.

  • 5 Met betrekking tot bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van nummers kan een toekenning door de Autoriteit Consument en Markt worden opgeschort voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen termijn die niet langer duurt dan twee weken, indien de Autoriteit Consument en Markt een aanwijzing heeft dat de nummergebruiker de bij of krachtens deze wet met betrekking tot nummers gestelde regels niet nakomt of de aan het toekenningsbesluit verbonden voorschriften of een gedraging als bedoeld in artikel 4.4 verricht. De Autoriteit Consument en Markt kan de in de vorige volzin genoemde periode eenmalig met maximaal twee weken verlengen.

Artikel 4.8

  • 1 In het belang van de goede uitvoering van de bij of krachtens de wet aan de Autoriteit Consument en Markt opgedragen taken en toegekende bevoegdheden wordt door de Autoriteit Consument en Markt een nummerregister bijgehouden dat een overzicht bevat van toekenningen. Het register bevat de vermelding van de naam, het adres en de vestigingsplaats, respectievelijk de woonplaats van degene aan wie nummers zijn toegekend. Tevens wordt de duur van de toekenning vermeld. De Autoriteit Consument en Markt is verwerkingsverantwoordelijke voor het register.

  • 2 Onverminderd het derde lid ligt het register voor eenieder kosteloos ter inzage op een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen plaats.

  • 3 Op verzoek van de nummerhouder wordt, indien het een natuurlijk persoon betreft en het nummer niet uitsluitend bedrijfsmatig wordt gebruikt, zijn naam, adres en woonplaats niet opgenomen in het deel van het register dat ter inzage ligt.

Artikel 4.9

  • 1 Indien de nummerhouder de aan hem toegekende nummers in gebruik geeft aan een ander, doet hij dit op een niet-discriminerende en transparante wijze met gebruikmaking van objectieve criteria.

  • 2 De nummerhouder draagt er zorg voor dat het gebruik van de aan hem toegekende nummers in overeenstemming is met het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 3 Met betrekking tot bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van nummers:

    • a. geeft de nummergebruiker een aan hem in gebruik gegeven nummer niet in gebruik aan een ander;

    • b. registreert de nummerhouder de bij ministeriële regeling vastgestelde gegevens over de nummergebruiker en over het gebruik van het nummer.

Artikel 4.10

  • 1 Dit artikel is van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van nummers uit een nummerplan als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid.

  • 2 De abonnee heeft het recht om, op zijn verzoek, het door hem in het kader van een openbare elektronische communicatiedienst gebruikte nummer te blijven gebruiken, indien hij:

    • a. binnen een bepaald gebied van adres verandert,

    • b. ervoor kiest om bij dezelfde aanbieder een andere openbare elektronische communicatiedienst af te nemen,

    • c. overstapt,

    • d. zonder de beëindiging van zijn overeenkomst een overeenkomst sluit of heeft gesloten met een andere aanbieder voor het afnemen van een elektronische communicatiedienst, of

    • e. na de beëindiging van zijn overeenkomst een overeenkomst sluit of heeft gesloten met dezelfde of een andere aanbieder voor het afnemen van een elektronische communicatiedienst, tenzij hij uitdrukkelijk van dit recht afstand heeft gedaan.

  • 3 Indien een abonnee, niet zijnde nummerhouder, een verzoek doet als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, b, c of e, is de aanbieder van de openbare elektronische communicatiedienst met wie een overeenkomst wordt gewijzigd of beëindigd slechts verplicht aan het verzoek gehoor te geven tot één maand na de wijziging of beëindiging van de overeenkomst.

  • 4 Het recht om nummers te blijven gebruiken, bedoeld in het tweede lid, kan niet door contractvoorwaarden worden beperkt.

  • 5 Indien de abonnee een verzoek doet als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, d of e:

    • a. biedt de nummerontvangende aanbieder de abonnee aan om namens hem de nummeroverdragende aanbieder te verzoeken het nummer over te dragen;

    • b. werken de nummeroverdragende en nummerontvangende aanbieder te goeder trouw samen en veroorzaken zij geen vertraging of misbruik van het overdrachtproces;

    • c. zorgen de nummeroverdragende en nummerontvangende aanbieder ervoor dat:

      • 1°. het nummer binnen een zo kort mogelijk tijdsbestek wordt overgedragen en geactiveerd op de datum die de abonnee uitdrukkelijk met de nummerontvangende aanbieder is overeengekomen;

      • 2°. de activering van het nummer hoe dan ook plaatsvindt binnen één werkdag na de datum, bedoeld onder 1⁰;

      • 3°. de levering van de dienst niet langer dan één werkdag wordt onderbroken;

      • 4°. het nummer niet wordt overgedragen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de abonnee;

      • 5°. de abonnee zowel voorafgaande aan als tijdens het overdragen van het nummer van toereikende informatie wordt voorzien over het overdrachtproces;

    • d. reactiveert de nummeroverdragende aanbieder het nummer en de daarmee verbonden diensten, indien niet is voldaan aan de voorschriften, bedoeld in onderdeel c, subonderdelen 1⁰ tot en met 3⁰, en blijft hij deze diensten onder dezelfde voorwaarden aanbieden tot de diensten van de nummerontvangende aanbieder alsnog zijn geactiveerd, tenzij de overeenkomst tussen de abonnee en de nummeroverdragende aanbieder is geëindigd vóór de datum, bedoeld in onderdeel c, subonderdeel 1⁰;

    • e. is artikel 7.2c, vierde lid, aanhef en onderdeel c, van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk waarover een openbare elektronische communicatiedienst wordt verzorgd zorgt ervoor dat zijn netwerk zodanig is ingericht dat de aanbieders, bedoeld in het vijfde lid, de daar bedoelde verplichtingen kunnen nakomen.

  • 7 De prijsstelling voor betalingen onder aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en elektronische communicatiediensten met betrekking tot de overdracht van nummers is op de kosten gebaseerd. Aan abonnees kunnen geen directe kosten in rekening worden gebracht.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de voorschriften, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen verschillende categorieën van nummers.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de compensatie van de abonnee voor gevallen waarin niet is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 4.11

  • 1 In het geval van een verzoek als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, onderdeel c, d of e, gaat:

    • a. in het geval het desbetreffende nummer is toegekend aan een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en voor de desbetreffende openbare elektronische communicatiedienst voortaan het openbare elektronisch communicatienetwerk van een andere aanbieder wordt gebruikt, de toekenning van het desbetreffende nummer over op die andere aanbieder van dat netwerk;

    • b. in het geval het desbetreffende nummer is toegekend aan de aanbieder van de desbetreffende openbare elektronische communicatiedienst, de toekenning van het betreffende nummer over op degene van wie de desbetreffende elektronische communicatiedienst voortaan wordt afgenomen.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt kan categorieën van nummers aanwijzen waarvoor geldt dat, in het geval een nummer uit die categorie na een overdracht als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, onderdeel c, d of e, niet langer in gebruik is, de toekenning van het nummer teruggaat naar de aanbieder aan wie het nummer op basis van de aanvraag was toegekend.

  • 3 Een aanbieder die een nummer behorende tot een door de Autoriteit Consument en Markt op grond van het tweede lid aangewezen categorie niet heeft toegekend gekregen op grond van een aanvraag doet, indien hij het nummer niet langer in gebruik heeft, hiervan mededeling aan de Autoriteit Consument en Markt. Na ontvangst van de in de vorige zin bedoelde mededeling stelt de Autoriteit Consument en Markt de aanbieder naar wie de toekenning van het nummer op grond van het tweede lid is teruggegaan hiervan op de hoogte.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde aanbieders stellen de Autoriteit Consument en Markt binnen een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen termijn en op een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen wijze op de hoogte van de toekenningen van nummers die in een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen periode op grond van het eerste lid van hen op andere aanbieders zijn overgegaan, alsmede van de toekenningen van nummers die op grond van het eerste lid van andere aanbieders op hen zijn overgegaan. De Autoriteit Consument en Markt maakt de door haar bepaalde termijn, wijze en periode, bedoeld in de eerste volzin, bekend in de Staatscourant.

Artikel 4.12

Indien een nummer uit een nummerplan als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, extraterritoriaal wordt gebruikt in een andere lidstaat van de Europese Unie, geschiedt dat overeenkomstig de regels inzake consumentenbescherming en het gebruik van nummervoorraden van de desbetreffende lidstaat van de Europese Unie.

Hoofdstuk 5. Aanleg, instandhouding en opruiming van kabels

§ 5.1. De gedoogplicht

§ 5.1.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk mede verstaan degene die in eigen naam en voor eigen rekening kabels ten dienste van een dergelijk netwerk aanlegt, instandhoudt en opruimt.

Artikel 5.2

  • 1 De rechthebbende op of de beheerder van openbare gronden is verplicht te gedogen dat ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk kabels in en op deze gronden worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd.

  • 2 Voor zover het de aanleg, instandhouding of opruiming van andere dan lokale kabels betreft strekt de gedoogplicht zich tevens uit tot niet-openbare gronden, uitgezonderd tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.

  • 3 Voor zover het voor het aansluiten van gebruikers op een openbaar elektronisch communicatienetwerk nodig is, strekt de gedoogplicht zich wat lokale kabels betreft tevens uit tot niet-openbare gronden, met inbegrip van tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.

  • 4 Voor zover het voor het aansluiten van gebruikers op een openbaar elektronisch communicatienetwerk nodig is, is bovendien de rechthebbende op een gebouw verplicht de aanleg, instandhouding of opruiming van netwerkaansluitpunten en kabels in en aan dit gebouw te gedogen.

  • 5 De rechthebbende op een toegangspunt of fysieke binnenhuisinfrastructuur is verplicht te gedogen dat daarvan gebruik wordt gemaakt ten dienste van de aanleg van een elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid als bedoeld in artikel 5a.1 wanneer verdubbeling technisch onmogelijk of economisch inefficiënt is, en het medegebruik nodig is voor het aansluiten van gebruikers op dat netwerk.

  • 6 Indien ten behoeve van een andere toepassing dan elektronische communicatie bovengrondse ondersteuningswerken zijn of worden aangelegd waarmee ten behoeve van die toepassing bovengronds fysieke draden zijn of worden aangelegd, is de rechthebbende op of de beheerder van openbare of niet-openbare grond waarboven deze draden zijn of worden aangelegd, verplicht te gedogen dat met de uitsluitende gebruikmaking van deze bovengrondse ondersteuningswerken tevens kabels ten behoeve van een openbaar elektronisch communicatienetwerk boven de desbetreffende grond worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd. Voor de rechthebbende op of de beheerder van de genoemde bovengrondse ondersteuningswerken bestaat geen gedoogplicht voor het gebruik laten maken van deze werken.

  • 7 Door de aanleg, de instandhouding en de opruiming van kabels wordt:

    • a. geen verandering teweeggebracht in de bestemming van hetgeen waarin, waarop, waarboven of waaraan de kabels zijn of worden aangelegd, en

    • b. zo min mogelijk verandering in de uiterlijke gedaante en zo min mogelijk belemmering in het gebruik ervan teweeggebracht.

  • 8 Op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rust, maakt de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk ter uitvoering van het zevende lid, onderdeel b, gebruik van ondergrondse voorzieningen, die door degene op wie de gedoogplicht rust of een derde tegen marktconforme prijs en objectieve, transparante, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden ter beschikking wordt gesteld, tenzij de aanbieder aannemelijk kan maken dat medegebruik als bedoeld in artikel 5a.3 niet haalbaar is. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de aanleg en vorm van aan te leggen netwerken ingeval van gebruik van voorzieningen als bedoeld in de eerste volzin.

  • 9 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk is verplicht om aangelegde kabels die gedurende een aaneengesloten periode van tien jaar geen deel uitmaken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk op te ruimen wanneer degene op wie de gedoogplicht rust de aanbieder daartoe een redelijk verzoek doet. De gedoogplicht vervalt op het moment dat een verzoek als bedoeld in de eerste volzin is gedaan.

  • 10 Het in of uit gebruik nemen van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt door de aanbieder van het desbetreffende netwerk schriftelijk gemeld aan degene op wie de gedoogplicht rust. De bewijslast voor de ingebruikneming ligt bij de aanbieder.

  • 11 Onverminderd dit artikel gelden de gegeven voorschriften bij of krachtens andere wetten terzake van het gebruik van deze gronden, gebouwen of wateren.

Artikel 5.3

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in verband met:

    • a. de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels of netwerkaansluitpunten,

    • b. het gebruiken van fysieke binnenhuisinfrastructuur of toegangspunten,

    stelt de rechthebbende of de beheerder, bedoeld in artikel 5.2, schriftelijk in kennis van dit voornemen en streeft vervolgens naar overeenstemming over de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.

  • 2 Indien binnen 2 maanden na de datum van verzending van de schriftelijke kennisgeving geen overeenstemming is bereikt, kan de aanbieder alsmede de rechthebbende of de beheerder, bedoeld in artikel 5.2, binnen 2 weken de Autoriteit Consument en Markt verzoeken een beschikking te geven over de toepasselijkheid van de gedoogplicht of de plaats, het tijdstip en de wijze van de uit te voeren werkzaamheden.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt geeft de beschikking zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 2 maanden na ontvangst van het verzoek. Artikel 12.5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de schriftelijke kennisgeving.

§ 5.1.2. Openbare gronden

Artikel 5.4

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2012. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels, gaat slechts over tot het verrichten van deze werkzaamheden indien deze:

    • a. het voornemen daartoe schriftelijk heeft gemeld bij burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grondgebied de uit te voeren werkzaamheden plaats zullen vinden, en

    • b. van burgemeester en wethouders instemming heeft verkregen omtrent de plaats, het tijdstip, en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.

  • 2 Burgemeester en wethouders nemen het instemmingsbesluit binnen acht weken na ontvangst van de schriftelijke melding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. De termijn van acht weken kan worden verlengd met ten hoogste acht weken. Zij kunnen om redenen van openbare orde, veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, dan wel ondergrondse ordening in het instemmingsbesluit voorschriften opnemen.

  • 3 De voorschriften kunnen slechts betrekking hebben op:

    • a. de plaats van de werkzaamheden;

    • b. het tijdstip van de werkzaamheden, met dien verstande dat het toegestane tijdstip van aanvang, behoudens zwaarwichtige redenen van publiek belang als genoemd in het tweede lid, niet later mag liggen dan 12 maanden na de datum van afgifte van het instemmingsbesluit;

    • c. de wijze van uitvoering van de werkzaamheden;

    • d. het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;

    • e. het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken.

  • 4 De gemeenteraad stelt met betrekking tot het verrichten van de werkzaamheden bij verordening regels vast die in ieder geval betrekking hebben op:

    • a. het tijdstip, voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan;

    • b. de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt, waaronder het uitvoeringsplan;

    • c. de wijze van uitvoering van de werkzaamheden bij aanleg, instandhouding en opruiming;

    • d. het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;

    • e. het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken;

    • f. de wijze van melding en uitvoering van spoedeisende werkzaamheden in verband

    met ernstige belemmering of storing van de communicatie.

  • 5 In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden van al dan niet ingrijpende aard.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verordening.

  • 7 Indien een gemeente gedoogplichtig is, vindt artikel 5.3 geen toepassing voor zover de belangen van de gemeente kunnen worden behartigd in het door burgemeester en wethouders te verlenen instemmingsbesluit.

Artikel 5.5

  • 1 Indien voor de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk zowel een aanvraag voor een besluit als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder b, bij burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wiens grondgebied de uit te voeren werkzaamheden plaats zullen vinden, als een aanvraag voor een vergunning al dan niet bij een ander bestuursorgaan op grond van een andere wet is ingediend, dan stelt de aanvrager burgemeester en wethouders hiervan op de hoogte.

  • 2 Burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente bevorderen op verzoek van de aanvrager een inhoudelijke afstemming bij de beoordeling van de aanvragen. De overige betrokken bestuursorganen verlenen de daarvoor benodigde medewerking.

  • 3 Artikel 5.4, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing in het geval van vergunningverlening als bedoeld in het eerste lid.

§ 5.1.3. Ernstige belemmeringen en storingen

Artikel 5.6

  • 1 In geval van spoedeisende werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing van de communicatie is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.3 en 5.4, eerste tot en met vierde lid, onder e, niet van toepassing op de instandhouding van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en kan door de aanbieder van het openbaar elektronische communicatienetwerk worden volstaan met een melding voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden aan degene op wie de gedoogplicht rust.

  • 2 Ingeval de werkzaamheden in verband met de instandhouding van kabels worden verricht in of op openbare gronden, wordt hiervan door de aanbieder tevens voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden melding gedaan bij de burgemeester van de gemeente binnen wiens grondgebied de werkzaamheden zullen plaatsvinden, of bij een daartoe door hem gemachtigd ambtenaar. Ingeval de melding bij de gemachtigde heeft plaatsgevonden stelt de gemachtigde de burgemeester zo spoedig mogelijk daarvan in kennis.

  • 3 Ingeval de openbare orde of gevaar dan wel de vrees voor het ontstaan van gevaar zich verzet tegen de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden kan de burgemeester besluiten dat de werkzaamheden op een ander dan het voorgenomen tijdstip plaatsvinden.

  • 4 Het besluit wordt onverwijld na het tijdstip van ontvangst van de melding genomen.

  • 5 In de verordening, bedoeld in artikel 5.4, vierde lid, kan de gemeenteraad om redenen van veiligheid delen van een grondgebied aanwijzen waarvoor dit artikel niet van toepassing is.

§ 5.2. Schadevergoeding in verband met gedoogplicht

Artikel 5.7

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk vergoedt aan degene op wie de gedoogplicht rust de schade voortvloeiend uit de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels.

  • 2 Het recht op schadevergoeding beperkt zich voor rechthebbenden op en beheerders van openbare gronden tot vergoeding van de marktconforme kosten van de voorzieningen en van de meerdere marktconforme kosten van onderhoud.

  • 3 Na het beëindigen van de werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels brengt de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk de grond terug in de oude staat, tenzij degene op wie de gedoogplicht rust, heeft aangegeven hier zelf voor te willen zorgdragen. De aanbieder draagt de marktconforme kosten die nodig zijn voor het terugbrengen van de grond in de oude staat.

  • 4 Onder marktconforme kosten wordt in dit verband verstaan kosten zoals deze door een onderneming onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt.

§ 5.3. Overige bepalingen

Artikel 5.8

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk is verplicht op eigen kosten over te gaan tot het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels ten dienste van zijn netwerk, waaronder het verplaatsen van kabels, op verzoek van:

    • a. degene op wie de gedoogplicht rust,

    • b. degene die van de rechthebbende een huurrecht, of een recht van erfpacht of opstal, of een gebruiksrecht strekkende tot de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken heeft verkregen,

    voor zover deze maatregelen noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege de in de onderdelen a en b genoemden.

  • 2 Indien degene, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, jegens een derde gehouden is grond, die door degene, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, is bestemd voor het oprichten van een of meer gebouwen, zodanig te leveren dat die derde na verkrijging van de grond bij het door of vanwege hem oprichten van een of meer gebouwen niet gehinderd wordt door de in de grond aanwezige kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De oprichting van een of meer gebouwen dient op het moment dat een verzoek wordt gedaan voldoende bepaalbaar te zijn.

  • 3 Indien de aanbieder kabels heeft verplaatst op grond van het eerste en tweede lid, en naderhand blijkt dat de door gedoogplichtige aangekondigde werkzaamheden, waarvoor deze verplaatsing nodig was, niet hebben plaatsgevonden, heeft de aanbieder recht op vergoeding van de door hem gemaakte kosten.

  • 4 Indien binnen vijf jaar na een verzoek tot het nemen van maatregelen op grond van het eerste of tweede lid opnieuw een verzoek wordt gedaan door degene, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, komen de daarmee verbonden kosten voor rekening van degene, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b.

  • 5 In andere gevallen dan bedoeld in het eerste of tweede lid, is de aanbieder slechts verplicht over te gaan tot maatregelen, waaronder het verplaatsen van de kabels, indien degene, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, hem de kosten daarvan vergoedt.

  • 6 Ingeval een verzoek tot het nemen van maatregelen is gedaan, gaat de aanbieder zo snel mogelijk over tot de gevraagde maatregelen, doch niet later dan zestien weken na de datum van ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek het verplaatsen van kabels betreft gaat de aanbieder zo snel mogelijk over tot de gevraagde verplaatsing, doch niet later dan twaalf weken nadat een plaats waar de kabels kunnen worden gelegd beschikbaar is gekomen. Het verzoek bevat een omschrijving van de op te richten gebouwen dan wel de uit te voeren werken en in geval het verzoek een verplaatsing van kabels betreft voor zover mogelijk een voorstel voor de plaats waar de kabels kunnen worden aangelegd.

Artikel 5.9

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk is verplicht op verzoek van:

    op eigen kosten over te gaan tot het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels ten dienste van zijn netwerk, waaronder het verplaatsen van kabels, voor zover deze noodzakelijk zijn voor door namens de weg-, spoorweg- of waterbeheerder uit te voeren werken:

    ongeacht dat de beheerder, genoemd in de onderdelen a tot en met c, op het moment van het verzoek geen rechthebbende is op de betrokken gronden.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, heeft de aanbieder recht op vergoeding van de door hem gemaakte kosten ter uitvoering van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, indien na verloop van drie jaar nadat dat verzoek is gedaan, de beheerder geen rechthebbende is op de betrokken gronden, noch een huurrecht, of een recht van erfpacht of opstal, of een gebruiksrecht strekkende tot de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken heeft verkregen van degene die rechthebbende is op de betrokken gronden.

Artikel 5.10

De aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk geschiedt op zodanige wijze dat bomen en beplantingen zoveel mogelijk worden beschermd en de mogelijkheid tot groei niet wordt ontnomen.

Artikel 5.11

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Rechthebbenden op bomen of beplantingen of de beheerders van de grond waarop de bomen of beplantingen zich bevinden zijn verplicht op schriftelijk verzoek van de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk binnen twee weken de wortels daarvan in te korten, voor zover deze redelijkerwijs hinderlijk zijn of worden voor de instandhouding van kabels ten dienste van het netwerk waardoor de exploitatie van het netwerk in gevaar komt.

  • 2 In geval van ernstige belemmering of storing van de communicatie kan een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk onmiddellijk tot het inkorten van wortels overgaan, waarna deze zo spoedig mogelijk hiervan schriftelijk aan de rechthebbende of beheerder kennis geeft, doch niet later dan de dag volgend op de werkzaamheden.

  • 3 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk vergoedt aan de rechthebbende of beheerder de schade voortvloeiend uit het inkorten van wortels.

Artikel 5.13

  • 1 De kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement, waarin de onroerende zaak waarin, waarop of waarboven de kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk worden aangelegd, instandgehouden of opgeruimd, zich geheel of grotendeels bevindt, is, ongeacht de hoogte van de vordering, bevoegd geschillen inzake een eis tot schadevergoeding op grond van dit hoofdstuk te beslissen, alsmede geschillen inzake de hoogte van de kosten van het nemen van maatregelen, bedoeld in de artikelen 5.8 en 5.9.

  • 2 Van de uitspraak van de kantonrechter is hoger beroep toegelaten.

  • 3 De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van toepassing op de geschillen, bedoeld in het eerste lid, voor zover daarvan in de voorgaande leden van dit artikel niet is afgeweken.

  • 4 Ook voordat omtrent de schadevergoeding of de hoogte van de kosten overeenstemming verkregen of uitspraak gedaan is, kan tot uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 5.2, 5.8, 5.9 en 5.11, worden overgegaan.

Artikel 5.14

  • 1 Indien een gemeente openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt, of een belang of zeggenschap heeft in een onderneming die dit doet, zijn de personen die besluiten voorbereiden als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder b, daarbij niet betrokken.

  • 2 Het voornemen om direct of indirect betrokken te zijn bij het aanbieden van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten wordt bekend gemaakt. Artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Bij de bekendmaking van het voornemen wordt de redengeving ervan vermeld. Tevens wordt bekendgemaakt waar en wanneer nadere informatie over het voornemen van de te nemen beslissing kan worden verkregen.

  • 3 Bij de toepassing van artikel 5.4, tweede lid, bevoordelen burgemeester en wethouders geen ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken aanbieden waarin de gemeente direct of indirect bij betrokken is.

  • 4 Een gemeente die direct of indirect betrokken is bij het aanbieden van een openbaar elektronisch communicatienetwerk bevordert open en non-discriminatoire toegang tot dit netwerk.

Artikel 5.15

Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op de aanleg, instandhouding en opruiming van ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken waarin of waarop geen fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten zijn aangebracht, en die aangelegd worden of zijn met het oogmerk deel uit te gaan maken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk van degene in wiens naam wordt aangelegd of een derde.

Artikel 5.16

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt gelijkgesteld met een openbaar elektronisch communicatienetwerk een door Onze Minister aangewezen elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk gebruikt wordt voor publieke taken.

Hoofdstuk 5a. Medegebruik voorzieningen en coördinatie van civiele werken

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 5a.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. netwerkexploitant: een aanbieder van

    • 1°. een openbaar elektronisch communicatienetwerk, of

    • 2°. fysieke infrastructuur waarmee een dienst wordt geleverd die bestaat uit vervoer of uit de productie, het transport of de distributie van gas, elektriciteit, straatverlichting, verwarming en water;

  • b. coördinatie: coördinatie als bedoeld in artikel 5 van richtlijn nr. 2014/61/EU;

  • c. civiele werken: het product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat bestemd is om als zodanig een economische of technische functie te vervullen en dat een of meer elementen van een fysieke infrastructuur omvat.

Artikel 5a.2

Onverminderd de in dit hoofdstuk opgenomen verplichtingen omtrent medegebruik en coördinatie gelden de gegeven voorschriften bij of krachtens andere wetten of decentrale regels ter zake van:

  • a. het netwerk van een netwerkexploitant en de daarmee te leveren diensten, en

  • b. een voor het medegebruik of het uitvoeren van civiele werken benodigde vergunning, ontheffing of andere toestemming.

§ 2. Medegebruik

Artikel 5a.3

  • 1 Een netwerkexploitant stemt in met redelijke verzoeken van aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken tot medegebruik van zijn fysieke infrastructuur ten dienste van de aanleg van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid.

  • 2 Gebruikers van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen frequentieruimte en aanbieders van bijbehorende faciliteiten voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van bijbehorende faciliteiten.

  • 3 Aanbieders van elektronische communicatienetwerken die bestaan uit radioapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma’s, alsmede aanbieders van antenne-opstelpunten die bestemd zijn om genoemde netwerken te ondersteunen, voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen of antennes.

  • 4 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van de fysieke infrastructuur waarop de gedoogplicht, bedoeld in hoofdstuk 5, van toepassing is.

Artikel 5a.4

  • 1 Medegebruik als bedoeld in artikel 5a.3 vindt plaats onder billijke en niet-discriminerende voorwaarden en tegen een billijke en niet-discriminerende vergoeding, en kan uitsluitend worden geweigerd op objectieve, transparante en evenredige gronden.

  • 2 Onder een grond als bedoeld in het eerste lid, kan in ieder geval worden verstaan:

    • a. dat de fysieke infrastructuur technisch of economisch ongeschikt is voor de aanleg, van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid;

    • b. dat er, rekening houdend met de toekomstige behoeften aan ruimte van de netwerkexploitant, onvoldoende ruimte beschikbaar is voor de aanleg van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid;

    • c. redenen van veiligheid of volksgezondheid;

    • d. redenen van integriteit en veiligheid van alle reeds aangelegde netwerken of van kritieke nationale infrastructuur;

    • e. een risico van ernstige verstoring van de geplande elektronische communicatiediensten wanneer andere diensten via dezelfde infrastructuur worden verstrekt;

    • f. dat de netwerkexploitant beschikt over levensvatbare alternatieve middelen voor het verlenen van wholesaletoegang tot fysieke netwerkinfrastructuur die geschikt zijn voor het aanbieden van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, op voorwaarde dat de toegang onder billijke en redelijke voorwaarden wordt verleend.

Artikel 5a.5

  • 1 De bij een verzoek tot medegebruik betrokken partijen streven naar overeenstemming over de omstandigheden waaronder het medegebruik plaatsvindt. Zij maken in ieder geval afspraken over:

    • a. de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden,

    • b. een redelijke vergoeding voor het medegebruik, alsmede

    • c. redelijke eisen, voorwaarden en voorzorgsmaatregelen ter waarborging van de veiligheid, continuïteit en levensvatbaarheid van de betrokken fysieke infrastructuur, antennesystemen, antennes en netwerken.

  • 2 Van een redelijke vergoeding voor medegebruik van antenne-opstelpunten voor omroep, is sprake als de vergoeding efficiënt, transparant en niet-discriminatoir is, en de kosten van de werkelijk afgenomen capaciteit weerspiegelt. Daarbij draagt de aanbieder die aan het verzoek tot medegebruik voldoet bij geschillen de bewijslast voor de redelijkheid van de vergoeding.

  • 3 In het geval de voor medegebruik als bedoeld in het tweede lid te betalen vergoeding mede wordt bepaald door een door de verlener van het medegebruik zelf voor medegebruik aan een derde te betalen vergoeding mag laatstbedoelde vergoeding slechts worden doorberekend voor zover deze vergoeding redelijk is.

  • 4 Indien een verzoek tot medegebruik betrekking heeft op:

    • a. fysieke infrastructuur van een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, of

    • b. een antenne-opstelpunt van een gebruiker of een aanbieder als bedoeld in artikel 5a.3, tweede, of derde lid, kunnen partijen wat betreft veiligheid en continuïteit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, volstaan met afspraken over hoe zij uitvoering geven aan de bij of krachtens hoofdstuk 11a vastgestelde maatregelen en eisen.

Artikel 5a.6

  • 1 Indien een netwerkexploitant tevens degene is die beslist op een vergunning, ontheffing of andere toestemming betreffende de aanleg van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid waarop het verzoek tot medegebruik betrekking heeft, coördineert deze netwerkexploitant zijn beslissing op het verzoek tot medegebruik met het besluit op een aanvraag voor een vergunning, ontheffing of andere toestemming.

  • 2 In aanvulling op artikel 5a.4, eerste en tweede lid, weigert een netwerkexploitant als bedoeld in het eerste lid, in ieder geval het medegebruik wanneer de in het eerste lid bedoelde vergunning, ontheffing of andere toestemming wordt geweigerd.

  • 3 Een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft om de fysieke infrastructuur van een netwerkexploitant als bedoeld in het eerste lid, te gebruiken voor de aanleg van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid coördineert zijn verzoek tot medegebruik met de in het eerste lid, bedoelde aanvraag.

Artikel 5a.7

  • 1 In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft en hij:

    • a. direct of indirect een relevant economisch belang heeft in degene tot wie het verzoek tot medegebruik is gericht, of

    • b. deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe een andere groepsmaatschappij als bedoeld in dat artikel behoort, die een direct of indirect relevant economisch belang heeft in degene tot wie het verzoek is gericht.

  • 2 De derde die op grond van het eerste lid gehouden is toestemming te verlenen, ontvangt voor het medegebruik een redelijke vergoeding als bedoeld in artikel 5a.5, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 5a.8

Indien een netwerkexploitant of een onderneming als bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, weigert te voldoen aan een verzoek tot medegebruik informeert hij de verzoeker gemotiveerd en schriftelijk over de redenen voor zijn weigering.

Artikel 5a.9

  • 1 Een netwerkexploitant, of een onderneming als bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, is verplicht in te gaan op redelijke verzoeken tot inspecties ter plaatse van de voorzieningen waarop het verzoek tot medegebruik ziet.

  • 2 In een verzoek als bedoeld in het eerste lid, specificeert de verzoeker de elementen van het betrokken netwerk dat hij wil inspecteren met het oog op de aanleg van elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid.

  • 3 Een netwerkexploitant, of een onderneming als bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, stemt in met het verzoek tot inspectie op de voorgestelde datum of op een ander moment, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek.

§ 3. Coördinatie van de uitvoering van civiele werken

Artikel 5a.10

  • 1 Een netwerkexploitant die een civiel werk uitvoert dat direct of indirect, geheel of gedeeltelijk gefinancierd is met overheidsgeld, voldoet aan elk redelijk verzoek van een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk om zijn civiele werken en de civiele werken ten dienste van de aanleg van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid, te coördineren.

  • 2 Een netwerkexploitant kan coördineren als bedoeld in het eerste lid, weigeren indien:

    • a. coördineren aanvullende kosten veroorzaakt voor de oorspronkelijk geplande civiele werken van de netwerkexploitant;

    • b. coördineren een belemmering vormt voor de controle over de coördinatie van de civiele werken van de netwerkexploitant, of

    • c. het verzoek wordt gedaan minder dan één maand voordat de netwerkexploitant voornemens is een aanvraag in te dienen voor de voor oorspronkelijk geplande civiele werken benodigde vergunning, ontheffing of andere toestemming.

  • 3 Indien een netwerkexploitant weigert te voldoen aan een verzoek om te coördineren informeert hij de verzoeker uiterlijk een maand na de datum van ontvangst van het verzoek om te coördineren gemotiveerd en schriftelijk over de redenen voor zijn weigering.

Artikel 5a.11

  • 1 Een netwerkexploitant stelt slechts billijke, transparante en niet-discriminerende voorwaarden aan de coördinatie van civiele werken.

  • 2 De bij het verzoek tot coördinatie betrokken netwerkexploitant en aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk streven naar overeenstemming over de omstandigheden en voorwaarden waaronder coördinatie van de civiele werken plaatsvindt. Zij maken in ieder geval afspraken over:

    • a. de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden,

    • b. een redelijke vergoeding van de kosten die zijn gemoeid met coördinatie van de civiele werken, alsmede

    • c. andere redelijke eisen, voorwaarden en voorzorgsmaatregelen die noodzakelijk zijn om de veiligheid, continuïteit en levensvatbaarheid van de betrokken fysieke infrastructuur en netten te waarborgen.

§ 4. Wederzijdse verantwoordelijkheden bij medegebruik of coördinatie

Artikel 5a.12

De bij medegebruik of coördinatie betrokken partijen gebruiken informatie die in het kader van medegebruik van fysieke infrastructuur of coördinatie van civiele werken wordt verstrekt, alsmede informatie die gedurende het medegebruik of de coördinatie is verkregen uitsluitend voor het doel waarvoor deze informatie is verstrekt of verkregen. Alle informatie wordt vertrouwelijk behandeld.

§ 5. Grondslag voor nadere regels

Artikel 5a.13

  • 1 Indien in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de richtlijn nr. 2014/61/EU nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur. Hierbij kunnen aan de Autoriteit Consument en Markt taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen fysieke infrastructuur of civiele werken om veiligheidsredenen worden uitgezonderd van de in dit hoofdstuk opgenomen verplichtingen.

  • 3 Een maatregel als bedoeld in het tweede lid, wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp aan belanghebbende partijen is overgelegd.

Artikel 5a.14

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de procedure van een verzoek tot medegebruik of coördinatie. Daarbij kan onder meer worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn een verzoek wordt ingediend dan wel behandeld, alsmede welke gegevens bij een verzoek moeten worden overgelegd.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent omstandigheden, eisen en voorwaarden als bedoeld in de artikelen 5a.4, eerste lid, 5a.5 en 5a.11, alsmede over de procedure om tot overeenstemming te komen over die omstandigheden, eisen en voorwaarden.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden aan de procedure van een verzoek om inspectie en aan de maatregelen die een netwerkexploitant, of een onderneming als bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, tijdens of voorafgaand aan de inspectie stelt.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorts nadere regels gesteld worden met betrekking tot de vergoeding aan een derde als bedoeld in artikel 5a.7.

  • 5 In de in het eerste tot en met vierde lid bedoelde nadere regels kunnen aan de Autoriteit Consument en Markt taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.

Artikel 5a.15

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent:

Hierbij kunnen aan de Autoriteit Consument en Markt taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.

Hoofdstuk 5b. Colocatie en gedeeld gebruik

Artikel 5b.1

Met het oog op de bescherming van het milieu, de volksgezondheid of de openbare veiligheid of vanwege stedenbouwkundige of planologische doelstellingen kan het bestuursorgaan dat het aangaat van een gemeente, provincie, waterschap of de Staat in specifieke gebieden aan aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of bijbehorende faciliteiten colocatie of gedeeld gebruik van netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten en gedeeld gebruik van eigendom opleggen, indien de aanleg van die netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten of eigendom is geschied onder toepassing van de gedoogplicht, bedoeld in hoofdstuk 5, het medegebruik van fysieke infrastructuur, bedoeld in hoofdstuk 5a, of het medegebruik van publieke infrastructuur, bedoeld in hoofdstuk 5c.

Artikel 5b.3

Bij ministeriële regeling kunnen, gehoord de Autoriteit Consument en Markt, regels worden gesteld over de kosten van het gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom en van de coördinatie van civieltechnische werken.

Hoofdstuk 5c. Medegebruik van voorzieningen ten behoeve van draadloze toegangspunten met klein bereik

Artikel 5c.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder publieke infrastructuur:

  • a. onder zeggenschap van een publiekrechtelijke rechtspersoon staand openbaar gebouw;

  • b. onder zeggenschap van een publiekrechtelijke rechtspersoon staande fysieke infrastructuur;

  • c. onder zeggenschap van een publiekrechtelijke rechtspersoon staande installatie die onderdeel is van het straatmeubilair.

Artikel 5c.2

  • 1 Een publiekrechtelijke rechtspersoon stemt in met redelijke verzoeken van aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten en van aanbieders van bijbehorende faciliteiten om medegebruik van onder haar zeggenschap staande publieke infrastructuur ten dienste van de aanleg en exploitatie van draadloze toegangspunten met klein bereik.

  • 2 Een publiekrechtelijke rechtspersoon kan voor het medegebruik van onder haar zeggenschap staande publieke infrastructuur een marktconforme vergoeding vragen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de fysieke en technische kenmerken van draadloze toegangspunten met klein bereik, bedoeld in het eerste lid, of over de hoogte van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5c.3

  • 1 Medegebruik als bedoeld in artikel 5c.2 vindt plaats onder billijke, redelijke, transparante en niet-discriminerende voorwaarden en kan uitsluitend worden geweigerd op objectieve, transparante en evenredige gronden.

  • 2 Onder een grond als bedoeld in het eerste lid kan in ieder geval worden verstaan:

    • a. de publieke infrastructuur is technisch niet geschikt voor toegangspunten met klein bereik;

    • b. de publieke infrastructuur is niet noodzakelijk voor de verbinding van toegangspunten met klein bereik met een backbonenetwerk;

    • c. redenen van veiligheid;

    • d. redenen van integriteit en veiligheid van alle reeds aangelegde netwerken of van kritieke nationale infrastructuur;

    • e. een risico van ernstige verstoring van de geplande elektronische communicatiediensten wanneer andere diensten via dezelfde infrastructuur worden verstrekt.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, openbaar worden gemaakt.

Artikel 5c.4

  • 2 Een publiekrechtelijke rechtspersoon kan voor de afhandeling van een verzoek tot medegebruik een vergoeding vragen. Deze vergoeding bedraagt niet meer dan de administratiekosten die voortvloeien uit het beheer, de controle van en het toezicht op de naleving van het medegebruik.

Artikel 5c.5

Indien in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de richtlijn (EU) 2018/1972 nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur. Hierbij kunnen aan de Autoriteit Consument en Markt taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.

Hoofdstuk 6. Interoperabiliteit, interconnectie en toegang

Artikel 6.1

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten treden op verzoek van een van hen met elkaar in onderhandeling over het nemen van de nodige maatregelen voor de verlening en de interoperabiliteit van diensten en voor het aanbieden van voor het publiek beschikbare elektronische communicatiediensten, waaronder zo nodig maatregelen voor de interconnectie van netwerken.

  • 2 Aanbieders van elektronische communicatienetwerken of aanbieders van elektronische communicatiediensten mogen informatie die voor of tijdens onderhandelingen over interoperabiliteits- of toegangsovereenkomsten aan hen is verstrekt, alsmede informatie die bij de uitvoering van de overeenkomst is of kan worden verkregen uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor deze informatie is verstrekt, respectievelijk uitsluitend gebruiken voor de uitvoering van de overeenkomst. De verkregen of opgeslagen informatie wordt vertrouwelijk behandeld en wordt niet doorgegeven aan enige andere partij, in het bijzonder andere afdelingen, dochterondernemingen of partners, die door die informatie concurrentievoordeel zouden kunnen behalen.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt kan op aanvraag van een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die van mening is dat een andere aanbieder jegens hem de verplichting tot onderhandelen niet nakomt, voorschriften geven met betrekking tot de wijze waarop de onderhandelingen gevoerd moeten worden, onverminderd het recht van aanbieders gezamenlijk de onderhandelingen te beëindigen. De betrokken aanbieders houden zich bij hun onderhandelingen aan de door de Autoriteit Consument en Markt gegeven voorschriften.

Artikel 6.2

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt bevordert en waarborgt met het oog op de doelstellingen, bedoeld in artikel 1.3, rekening houdend met uitkomsten van onderhandelingen als bedoeld in artikel 6.1, toegang, interconnectie en interoperabiliteit van diensten.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt kan ter uitvoering van het eerste lid verplichtingen opleggen aan een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die de toegang tot eindgebruikers controleert, met uitzondering van een aanbieder van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt kan ter uitvoering van het eerste lid verplichtingen opleggen aan een aanbieder van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten met een aanzienlijke mate van dekking en benutting door gebruikers om zijn diensten interoperabel te maken, indien:

    • a. dit naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt noodzakelijk is om eind-tot-eindverbindingen te waarborgen, en

    • b. de Commissie uitvoeringsmaatregelen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 61, tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972, en

    • c. de verplichtingen voldoen aan de vereisten van die uitvoeringsmaatregelen.

  • 4 De Autoriteit Consument en Markt kan ter uitvoering van het eerste lid verplichtingen opleggen aan een aanbieder om onder billijke en non-discriminatoire voorwaarden toegang te bieden tot applicatieprogramma-interfaces of elektronische programmagidsen, voor zover dit naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt noodzakelijk is om te waarborgen dat eindgebruikers toegang hebben tot bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen digitale radio of televisieomroepdiensten of bijbehorende diensten.

  • 5 Indien dat gerechtvaardigd is in het licht van de doelstellingen, bedoeld in artikel 1.3, kan de Autoriteit Consument en Markt verplichtingen opleggen betreffende toegang, interconnectie en interoperabiliteit van diensten voor zover niet sprake is van een situatie waarop het tweede, derde of vierde lid, artikel 6.3 of artikel 6.3a betrekking hebben.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de toepassing van het tweede, derde of vijfde lid.

Artikel 6.3

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan met het oog op de doelstellingen, bedoeld in artikel 3, tweede en vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/1972, op een redelijk verzoek verplichtingen opleggen om toegang te verlenen tot:

    • a. kabels of bijbehorende faciliteiten binnen gebouwen of,

    • b. indien het dichtst bij het netwerkaansluitpunt gelegen punt van samenkomst zoals bepaald door de Autoriteit Consument en Markt buiten het gebouw ligt, kabels of bijbehorende faciliteiten tot dat eerste punt van samenkomst,

    indien naar haar oordeel replicatie van die kabels of bijbehorende faciliteiten economisch inefficiënt of fysiek onuitvoerbaar is, welke verplichtingen kunnen worden opgelegd aan een aanbieder van elektronische communicatienetwerken of de bijbehorende faciliteiten of aan een rechthebbende van de kabels of de bijbehorende faciliteiten.

  • 2 In het kader van de oplegging van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen kunnen specifieke verplichtingen worden opgelegd en specifieke voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de toegang tot het betreffende deel van het netwerk en de bijbehorende faciliteiten en diensten, de bekendmaking van informatie over de te verlenen toegang, de toepassing van non-discriminatoire voorwaarden en de toerekening van toegangskosten.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt kan met het oog op de doelstellingen, bedoeld in het eerste lid, aan een aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk onder billijke voorwaarden verplichtingen opleggen om toegang tot het netwerk te verlenen tot een punt van samenkomst dat enerzijds zo dicht mogelijk bij het netwerkaansluitpunt is gelegen en anderzijds, gelet op het aantal aangesloten eindgebruikers, het mogelijk maakt voor een efficiënte aanbieder op economisch haalbare wijze elektronische communicatiediensten aan te bieden.

  • 4 De Autoriteit Consument en Markt houdt bij de toepassing van het derde lid rekening met verplichtingen die zijn opgelegd op grond van hoofdstuk 6a en kan de in het derde lid bedoelde verplichtingen alleen opleggen indien zij van oordeel is:

    • a. dat sprake is van grote en niet-tijdelijke economische of fysieke belemmeringen voor replicatie van het netwerk of de bijbehorende faciliteiten die een marktsituatie hebben veroorzaakt of naar verwachting zullen veroorzaken die aanzienlijke gevolgen heeft voor eindgebruikers wat betreft keuze, prijs en kwaliteit; en

    • b. dat die belemmeringen onvoldoende kunnen worden weggenomen met de oplegging van verplichtingen zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Bij de oplegging van verplichtingen op grond van het derde lid:

    • a. is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, en

    • b. kunnen, indien in technisch of economisch opzicht gerechtvaardigd, ook verplichtingen voor actieve of virtuele toegang worden opgelegd.

  • 6 Verplichtingen als bedoeld in het derde en het vijfde lid worden in elk geval niet opgelegd aan een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken indien naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt deze aanbieder:

    • a. uitsluitend op groothandelsbasis activiteiten verricht en voldoet aan de in artikel 80, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 gestelde voorwaarden, en

    • b. onder billijke en non-discriminatoire voorwaarden toegang tot een netwerk met zeer hoge capaciteit aanbiedt aan aanbieders van elektronische communicatiediensten en zodoende voor die aanbieders voorziet in de toegang tot eindgebruikers op een manier die voor die aanbieders gelijkwaardig is aan toepassing van het derde lid.

  • 7 Het zesde lid is niet van toepassing indien het netwerk met zeer hoge capaciteit met openbare middelen is bekostigd.

  • 8 Verplichtingen als bedoeld in het derde en het vijfde lid worden niet opgelegd aan een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken indien naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt door het opleggen van die verplichtingen de economische of financiële levensvatbaarheid van de aanleg van een nieuw netwerk, in het bijzonder kleinschalige lokale aanleg, in gevaar komt.

  • 9 Uiterlijk binnen vijf jaar nadat een verplichting is opgelegd als bedoeld in het eerste, derde of vijfde lid, beoordeelt de Autoriteit Consument en Markt de resultaten daarvan en besluit zij de opgelegde verplichting in stand te houden, in te trekken of te wijzigen.

Artikel 6.3a

  • 1 Met het oog op de doelstellingen, bedoeld in artikel 1.3, kan Onze Minister aan een aanbieder van een elektronische communicatienetwerk of bijbehorende faciliteiten een verplichting opleggen om ten behoeve van de lokale verlening van elektronische communicatiediensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum, door een aanbieder van elektronische communicatienetwerken of -diensten, die aanbieder voor de desbetreffende locaties:

    • a. medegebruik te laten maken van fysieke infrastructuur,

    • b. toegang te verlenen tot niet actieve netwerkelementen,

    • c. toegang te verlenen tot actieve netwerkelementen, of

    • d. een overeenkomst inzake roaming te sluiten.

  • 2 Onze Minister kan een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met d, alleen opleggen indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is voor de lokale verlening van elektronische communicatiediensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum, omdat er:

    • a. onoverkomelijke economische of fysieke belemmeringen zijn voor de door de verplichting begunstigde aanbieder om daar ten behoeve van de lokale dienstverlening op economisch haalbare wijze infrastructuur voor het aanbieden van netwerken of diensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum, aan te leggen, en

    • b. niet aan aanbieders op een andere, gelijkwaardige wijze en onder billijke voorwaarden daar ten behoeve van de lokale dienstverlening toegang tot de eindgebruikers wordt geboden.

  • 3 Onze Minister kan een verplichting als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, alleen opleggen indien de lokale verlening van elektronische communicatiediensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum, met de oplegging van verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a of b, naar zijn oordeel onvoldoende kan worden gewaarborgd.

  • 4 Onze Minister kan bij oplegging van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, met het oog op een doelmatig gebruik van frequentieruimte een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte verlenen of wijzigen voor het bewerkstelligen van gedeeld gebruik van frequentieruimte waarvoor de begunstigde aanbieder een vergunning heeft. De artikelen 3.10, eerste lid, en 3.13, tweede lid, zijn niet van toepassing op de verlening van de in de vorige volzin bedoelde vergunning.

  • 5 Alvorens een verplichting op te leggen als bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister de Autoriteit Consument en Markt in de gelegenheid hem advies uit te brengen hierover en in het bijzonder over de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, en over de mate waarin de markten voor infrastructuur en voor diensten concurrerend zijn.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de toepassing van dit artikel.

Artikel 6.4

  • 2 Aan een verplichting als bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften worden verbonden die nodig zijn voor een goede uitvoering van die verplichting.

  • 3 Indien aan een aanbieder een verplichting als bedoeld in het eerste lid wordt opgelegd, kan hierbij mede een verplichting worden opgelegd omtrent informatieverstrekking over de opgelegde verplichting alsmede omtrent de wijze van bekendmaking van die informatie door de aanbieder aan wie de verplichting is opgelegd.

  • 4 Van een besluit betreffende de oplegging van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 5 Uiterlijk binnen vijf jaar nadat een verplichting is opgelegd als bedoeld in het eerste lid, beoordeelt de Autoriteit Consument en Markt, dan wel Onze Minister, voor zover het een verplichting betreft die op grond van artikel 6.3a, eerste lid, is opgelegd, de resultaten daarvan en besluit zij respectievelijk hij de opgelegde verplichting in stand te houden, in te trekken of te wijzigen.

Artikel 6.5

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die daarbij de toegang tot eindgebruikers controleren zorgen ervoor dat zich in de Europese Unie bevindende eindgebruikers toegang hebben tot alle:

    • a. in de Europese Unie toegekende nummers van een nationaal nummerplan,

    • b. nummers van de Europese telefoonnnummerruimte, en

    • c. door ITU toegekende nummers,

    en gebruik kunnen maken van diensten met gebruikmaking van de in de onderdelen a tot en met c bedoelde nummers, tenzij dat technisch of economisch niet haalbaar is, of een opgeroepen abonnee heeft besloten de toegang van oproepende gebruikers die zich in specifieke geografische gebieden bevinden, te beperken.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ter waarborging van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de vergoedingen voor de toegang tot de in het eerste lid, bedoelde nummers.

  • 3 De regels, bedoeld in het tweede lid, kunnen voor bij die regels te bepalen categorieën van aanbieders, als bedoeld in het eerste lid, verschillen. Bij die regels kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.

Hoofdstuk 6a. Verplichtingen voor ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht

§ 6a.1. Vaststellen van aanmerkelijke marktmacht

Artikel 6a.1

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht de relevante markten in de elektronische communicatiesector waarvan de product- of dienstenmarkt overeenkomt met een in een aanbeveling als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 vermelde product- of dienstenmarkt. De Autoriteit Consument en Markt bepaalt in elk geval zo spoedig mogelijk nadat een aanbeveling als bedoeld in de eerste volzin in werking is getreden, de in die volzin bedoelde relevante markten.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht andere dan de in het eerste lid bedoelde relevante markten in de elektronische communicatiesector indien hier naar haar oordeel aanleiding toe is, of indien dit voortvloeit uit artikel 6a.4.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt onderzoekt de overeenkomstig het eerste en tweede lid, bepaalde relevante markten zo spoedig mogelijk, doch voor markten waarvoor nog niet eerder een kennisgeving bij de Europese Commissie is gedaan uiterlijk binnen drie jaar nadat een aanbeveling als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 in werking is getreden. De termijn van drie jaar kan door de Autoriteit Consument en Markt worden verlengd met zes maanden indien de Autoriteit Consument en Markt met bijstand van BEREC de relevante markten onderzoekt.

  • 4 De Autoriteit Consument en Markt onderzoekt een transnationale markt zo spoedig mogelijk nadat het besluit van de Europese Commissie dat hieraan ten grondslag ligt in werking is getreden en vervolgens op gezette tijden.

  • 5 Het in het derde en vierde lid bedoelde onderzoek is er in ieder geval op gericht om vast te stellen:

    • a. of, getoetst overeenkomstig artikel 67, eerste en tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972, in de desbetreffende markt:

      • 1°. hoge en niet-tijdelijke toegangsbelemmeringen aanwezig zijn;

      • 2°. vanwege de marktstructuur daadwerkelijke mededinging niet binnen de relevante periode te verwachten is; en

      • 3°. het mededingingsrecht alleen niet voldoende is om vastgesteld marktfalen aan te pakken;

    • b. of op de markt, bedoeld in onderdeel a, ondernemingen actief zijn die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten aanbieden en die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht; en

    • c. welke verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 en 6a.12 tot en met 6a.15 passend zijn voor de ondernemingen die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, bedoeld in onderdeel b.

  • 6 De vaststelling, bedoeld in de aanhef van het vijfde lid, is niet van toepassing op onderdeel a van dat lid indien sprake is van een overeenkomstig het eerste lid bepaalde relevante markt zonder dat sprake is van specifieke nationale omstandigheden als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972.

  • 7 Nadat het onderzoek als bedoeld in het derde of vierde lid is afgerond, geeft de Autoriteit Consument en Markt zo spoedig mogelijk uitvoering aan de artikelen 6a.2, eerste lid, of 6a.3, doch voor relevante markten waarvoor nog niet eerder een kennisgeving bij de Europese Commissie is gedaan uiterlijk binnen de in het derde lid bedoelde termijn van drie jaar. De termijn van drie jaar kan door de Autoriteit Consument en Markt worden verlengd met zes maanden indien de Autoriteit Consument en Markt met bijstand van BEREC de relevante markten onderzoekt.

  • 8 De Autoriteit Consument en Markt houdt bij de uitoefening van haar taken en bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk rekening met door de Europese Commissie krachtens artikel 64, tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 vastgestelde richtsnoeren.

  • 9 De Autoriteit Consument en Markt oefent bij transnationale markten haar taken en bevoegdheden op grond van dit hoofdstuk uit in samenspraak met de betrokken nationale regelgevende instanties van andere lidstaten.

Artikel 6a.2

  • 1 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 6a.1, vijfde lid, onderdeel a, stelt de Autoriteit Consument en Markt vast welke ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten aanbieden, beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en:

    • a. legt zij ieder van hen, voor zover passend, verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 of 6a.12 tot en met 6a.15 op;

    • b. houdt zij eerder opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in stand indien zij nog steeds passend zijn, of

    • c. trekt zij eerder opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in indien zij niet langer passend zijn.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt legt op grond van het eerste lid, onderdeel a:

    • a. verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10 alleen op aan ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbieden;

    • b. verplichtingen als bedoeld in artikel 6a.12 tot en met 6a.15 alleen op, indien de relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt een eindgebruikersmarkt is en de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.11 ontoereikend zijn om daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken of de belangen van eindgebruikers te beschermen.

  • 3 Een verplichting als bedoeld in het eerste lid, is passend indien deze gebaseerd is op de aard van het op de desbetreffende markt geconstateerde probleem en in het licht van de doelstellingen van artikel 1.3 proportioneel en gerechtvaardigd is.

  • 4 Bij de beoordeling of het opleggen van een verplichting om te voldoen aan redelijke verzoeken tot toegang als bedoeld in artikel 6a.6 passend is, houdt de Autoriteit Consument en Markt met name rekening met de factoren, bedoeld in artikel 73, tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972.

Artikel 6a.2a

  • 1 Indien de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2 heeft vastgesteld dat een onderneming beschikt over aanmerkelijke marktmacht op een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt, kan de Autoriteit Consument en Markt deze onderneming ook aanwijzen als een onderneming met aanmerkelijke marktmacht op een nauw verwante markt als de koppeling tussen beide markten zodanig is dat de marktmacht op de relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt zo gebruikt kan worden op de nauw verwante markt dat de marktmacht van die onderneming op de nauw verwante markt wordt vergroot.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt legt een onderneming als bedoeld in het eerste lid, voor zover passend, verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.7 tot en met 6a.10 op.

Artikel 6a.3

  • 1 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt niet voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 6a.1, vijfde lid, onderdeel a, bepaalt de Autoriteit Consument en Markt dit en trekt zij eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in.

  • 2 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een onderneming op een relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt die voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 6a.1, vijfde lid, onderdeel a, moet voldoen aan eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen, trekt de Autoriteit Consument en Markt deze verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in, indien de onderneming op die relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt niet beschikt over een aanmerkelijke marktmacht.

  • 3 Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 6a.1, derde of vierde lid, blijkt dat een relevante markt onderscheidenlijk transnationale markt voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 6a.1, vijfde lid, onderdeel a, en de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.11, toereikend zijn om daadwerkelijke concurrentie te verwezenlijken of de belangen van eindgebruikers te beschermen, trekt de Autoriteit Consument en Markt eerder krachtens artikel 6a.2, eerste lid, opgelegde of in stand gehouden verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.15, voor zover zij betrekking hebben op die markt, in.

  • 4 Aan het intrekken van verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de Autoriteit Consument en Markt ten behoeve van bestaande overeenkomsten inzake toegang als voorwaarde verbinden dat een passende opzeggingstermijn in acht wordt genomen, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende uitgangspunten:

    • a. een duurzame overgang voor de begunstigden van die verplichtingen en eindgebruikers;

    • b. keuzemogelijkheid voor eindgebruikers;

    • c. verplichtingen blijven niet langer van kracht dan noodzakelijk.

Artikel 6a.4

  • 2 De termijn van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, kan in uitzonderlijke gevallen door de Autoriteit Consument en Markt worden verlengd met ten hoogste een jaar indien de Autoriteit Consument en Markt daartoe bij de Europese Commissie een gemotiveerd verzoek heeft ingediend en de Europese Commissie niet binnen een maand na ontvangst van dat verzoek bezwaar heeft gemaakt tegen de verlenging. Voorts wordt deze termijn verlengd met zes maanden indien de Autoriteit Consument en Markt met bijstand van BEREC de relevante markten en de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderzoekt.

Artikel 6a.4a

  • 1 Indien naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt na het opleggen van een verplichting als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10, voor zover deze passend zijn, die verplichtingen ontoereikend zijn gebleken om daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde concurrentie te verwezenlijken op een relevante markt onderscheidenlijk een transnationale markt, kan de Autoriteit Consument en Markt die onderneming de verplichting opleggen om de activiteiten die verband houden met het aanbieden van door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang in een zelfstandig opererende bedrijfseenheid te plaatsen en deze activiteiten te leveren aan alle ondernemingen onder dezelfde voorwaarden en prijzen en door middel van dezelfde systemen en processen.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt gaat in het besluit, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval in op de volgende elementen:

    • a. de exacte aard en het niveau van de scheiding, waarbij met name de rechtsstatus van de zelfstandig opererende bedrijfseenheid wordt vermeld;

    • b. de identificatie van de activa van de zelfstandig opererende bedrijfseenheid en de producten of diensten die door deze bedrijfseenheid worden geleverd;

    • c. bestuursregelingen om te zorgen voor de onafhankelijkheid van het personeel dat in dienst is bij de afzonderlijke bedrijfseenheid, en de dienovereenkomstige stimulerende structuur;

    • d. de voorschriften om te zorgen voor naleving van de wetgeving;

    • e. de voorschriften om te zorgen voor transparantie van de operationele procedures;

    • f. een instrument om de mate van naleving van het besluit, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks te meten, en

    • g. publicatie in het jaarverslag van de resultaten van de meting, bedoeld in onderdeel f.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt kan in het besluit, bedoeld in het eerste lid, verplichtingen opleggen ten aanzien van de elementen, bedoeld in het tweede lid, voor zover dat nodig is om te waarborgen dat de zelfstandige bedrijfseenheid de activiteiten die verband houden met het aanbieden van door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang aan alle ondernemingen onder dezelfde voorwaarden en prijzen levert.

  • 4 De Autoriteit Consument en Markt legt het ontwerp van het besluit, bedoeld in het eerste lid, en de gronden die aan het ontwerpbesluit ten grondslag liggen voor aan de Europese Commissie, en voegt het volgende bij:

    • a. het bewijs dat het ontwerpbesluit is gerechtvaardigd;

    • b. een gemotiveerde evaluatie waaruit blijkt dat er binnen een redelijke termijn weinig of geen kans is op daadwerkelijke en duurzame op infrastructuur gegronde concurrentie;

    • c. een analyse van de verwachte impact van het ontwerpbesluit op de Autoriteit Consument en Markt, de onderneming, de werknemers van de onderneming, de elektronische communicatiesector als geheel en de stimuli om in deze sector als een geheel te investeren, de sociale en territoriale cohesie, en op andere belanghebbenden alsmede de verwachte impact op de mededinging op het gebied van infrastructuur en gevolgen voor de consument, en

    • d. een analyse van de redenen waarom deze verplichting het efficiëntste middel zou zijn om de geïdentificeerde mededingingsproblematiek of markttekortkomingen op te lossen.

  • 5 De Autoriteit Consument en Markt kan de verplichting tot functionele scheiding pas opleggen nadat de Europese Commissie ten aanzien van het ontwerpbesluit, bedoeld in het eerste lid, een besluit heeft genomen dat de Autoriteit Consument en Markt toestaat een verplichting tot functionele scheiding op te leggen. De Autoriteit Consument en Markt stelt in dit besluit tevens vast of ingevolge de in het eerste lid bedoelde verplichting op de betrokken relevante markt tevens verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6 tot en met 6a.10, op grond van:

Artikel 6a.4b

  • 1 Een onderneming waarvan de Autoriteit Consument en Markt overeenkomstig artikel 6a.2, eerste lid, heeft vastgesteld dat die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht, informeert de Autoriteit Consument en Markt over het voornemen van het bestuur van de onderneming om de activiteiten die verband houden met het aanbieden van vormen van toegang op groothandelsniveau:

    • a. geheel of grotendeels over te dragen aan een onafhankelijke juridische eenheid met een andere eigenaar, of

    • b. voor een belangrijk deel in een zelfstandig opererende bedrijfseenheid te plaatsen, teneinde aan alle ondernemingen gelijkwaardige vormen van toegang aan te bieden onder dezelfde voorwaarden en prijzen.

    Hierbij overlegt de onderneming de voorgenomen beslissing van het bestuur ten minste drie maanden voordat dat voornemen wordt gerealiseerd, alsmede alle informatie die de Autoriteit Consument en Markt nodig heeft voor het besluit, bedoeld in het tweede lid.

  • 3 De onderneming die de Autoriteit Consument en Markt heeft geïnformeerd over een beslissing, bedoeld in het eerste lid, informeert de Autoriteit Consument en Markt tevens zo spoedig mogelijk over wijzigingen van die beslissing en over het tijdstip waarop de beslissing is uitgevoerd. Voorts verstrekt de onderneming desgevraagd alle informatie die de Autoriteit Consument en Markt nodig heeft voor het nemen van het besluit, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 Indien de onderneming voor het einde van de in het vierde lid genoemde termijn geen uitvoering heeft gegeven aan de beslissing van het bestuur als bedoeld in het eerste lid, stelt de Autoriteit Consument en Markt het besluit als bedoeld in het vierde lid eerst vast uiterlijk binnen vier weken nadat de onderneming uitvoering heeft gegeven aan die beslissing van het bestuur.

Artikel 6a.4c

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt legt aan een onderneming waarvan zij heeft vastgesteld dat die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht op een groothandelsmarkt en niet actief is op een eindgebruikersmarkt voor elektronische communicatiediensten, in afwijking van artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel a, voor zover passend, slechts verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6, 6a.8 of verplichtingen met betrekking tot eerlijke en redelijke prijzen op, indien die onderneming voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. de bedrijven en bedrijfsonderdelen binnen de onderneming, de bedrijven waarover dezelfde eigenaar zeggenschap heeft en aandeelhouders die zeggenschap kunnen uitoefenen over de onderneming ontplooien slechts activiteiten op een groothandelsmarkt voor elektronische communicatiediensten en beogen dat ook in de toekomst te doen; en

    • b. de onderneming is geen exclusieve overeenkomst of overeenkomst die daar feitelijk op neerkomt aangegaan met een onderneming die elektronische communicatiediensten aanbiedt aan eindgebruikers.

  • 2 Een onderneming als bedoeld in het eerste lid informeert de Autoriteit Consument en Markt zo spoedig mogelijk over wijzigingen die van invloed zijn op het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de Autoriteit Consument en Markt verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.6a, 6a.7, 6a.9 of 6a.10 opleggen, als uit een marktanalyse blijkt dat door de voorwaarden waaronder de onderneming toegang verleent concurrentieproblemen ontstaan of dreigen te ontstaan, waardoor eindgebruikers worden benadeeld.

Artikel 6a.4d

  • 1 Een onderneming waarvan de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, heeft vastgesteld dat die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht informeert de Autoriteit Consument tijdig voordat zij delen van het netwerk waarop verplichtingen op grond van de artikelen 6a.4a, 6a.4b, 6a.4c, 6a.4e, 6a.4f of 6a.6 tot en met 6a.11 rusten buiten bedrijf stelt of vervangt door nieuwe infrastructuur.

  • 2 De onderneming, bedoeld in het eerste lid, verstrekt in ieder geval informatie over de planning, waaronder de te hanteren overgangstermijn, en voorwaarden voor de overgang.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt kan verplichtingen als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk intrekken ten aanzien van netwerkelementen die buiten bedrijf worden gesteld of worden vervangen teneinde de concurrentie en de rechten van de eindgebruikers zeker te stellen, indien uit een marktanalyse blijkt dat de onderneming, bedoeld in het eerste lid:

    • a. passende voorwaarden voor migratie tot stand heeft gebracht, onder meer door een alternatief toegangsproduct van ten minste vergelijkbare kwaliteit ter beschikking te stellen waarmee toegang vragende partijen dezelfde eindgebruikers kunnen bereiken als met de oorspronkelijke infrastructuur; en

    • b. voldoet aan de planning en voorwaarden, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6a.4e

  • 1 Een onderneming waarvan de Autoriteit Consument en Markt overeenkomstig artikel 6a.2, eerste lid, heeft vastgesteld dat die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht kan aan de Autoriteit Consument en Markt verzoeken afspraken bindend te verklaren in verband met de voor hun netwerken geldende voorwaarden voor toegang of mede-investeringen, met betrekking tot:

    • a. commerciële overeenkomsten die de concurrentiedynamiek beïnvloeden;

    • b. mede-investeringen in netwerken met zeer hoge capaciteit die voldoen aan artikel 76, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972;

    • c. doeltreffende en niet-discriminerende toegang voor derde partijen als bedoeld in artikel 6a.4b, eerste lid, zowel tijdens de voorbereiding van de overdracht van activiteiten die verband houden met het aanbieden van toegang op groothandelsniveau of plaatsing in een zelfstandig opererende bedrijfseenheid als wanneer die overdracht of plaatsing is afgerond.

  • 2 De afspraken, bedoeld in het eerste lid, zijn voldoende gedetailleerd en bevatten in ieder geval gegevens over het moment waarop de afspraken ingaan, de reikwijdte en de duur van de afspraken.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt kan besluiten om afspraken als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, geheel of gedeeltelijk bindend te verklaren, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met:

    • a. bewijsmateriaal inzake de billijke en redelijke aard van de aangeboden afspraken;

    • b. het openstaan van de afspraken voor alle marktdeelnemers;

    • c. de tijdige beschikbaarheid van toegang onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, zodat ondernemingen die toegang afnemen vanaf hetzelfde moment elektronische communicatiediensten kunnen aanbieden als de onderneming waarvan de Autoriteit Consument en Markt overeenkomstig artikel 6a.2, eerste lid, heeft vastgesteld dat die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht; en

    • d. de mate waarin de aangeboden afspraken met het oog op de belangen van eindgebruikers duurzame mededinging op markten voor elektronische communicatiediensten mogelijk maken en de uitrol en ingebruikneming van netwerken met zeer hoge capaciteit in samenwerkingsverband faciliteren.

  • 4 De Autoriteit Consument besluit de afspraken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bindend te verklaren, indien is voldaan aan de in dat onderdeel bedoelde voorwaarden.

  • 5 Indien de Autoriteit Consument en Markt oordeelt dat de aangeboden afspraken niet voldoen aan de desbetreffende voorwaarden, stelt zij de onderneming in de gelegenheid om de aangeboden afspraken te herzien.

  • 6 De Autoriteit Consument en Markt bepaalt gedurende welke periode de afspraken bindend worden verklaard, waarbij de periode voor mede-investeringsafspraken als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ten minste 7 jaar is, en kan deze periode telkens verlengen.

  • 7 De onderneming gedraagt zich overeenkomstig het besluit, bedoeld in het derde of vierde lid.

  • 8 De Autoriteit Consument en Markt kan een onderneming ten aanzien waarvan afspraken als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bindend zijn verklaard verplichten jaarlijkse nalevingsverklaringen in te dienen.

  • 9 De Autoriteit Consument en Markt kan een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid of een besluit tot verlenging als bedoeld in het zesde lid intrekken, indien:

    • a. er een wezenlijke verandering is opgetreden in de feiten waarop het besluit berust;

    • b. het besluit berust op door de onderneming verstrekte onvolledige, onjuiste of misleidende gegevens;

    • c. de onderneming de bindend verklaarde afspraken niet naleeft.

Artikel 6a.4f

  • 1 Indien de Autoriteit Consument en Markt afspraken als bedoeld in artikel 6a.4e bindend verklaart, onderzoekt de Autoriteit Consument en Markt of het passend is krachtens artikel 6a.2 verplichtingen op te leggen, in stand te houden of in te trekken.

  • 2 In afwijking van het eerste lid legt de Autoriteit Consument en Markt met betrekking tot de onder de afspraken vallende elementen van een netwerk met zeer hoge capaciteit geen verplichtingen op en trekt zij eerder opgelegde verplichtingen in, indien zij afspraken als bedoeld in artikel 6a.4e, eerste lid, onderdeel b, bindend heeft verklaard en met de onderneming een overeenkomst tot mede-investering als bedoeld in dat onderdeel is gesloten.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de Autoriteit Consument en Markt verplichtingen als bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, onderdeel a, opleggen of in stand houden om mededingingsproblemen op de betreffende markten aan te pakken.

Artikel 6a.5

Van een besluit als bedoeld in de artikelen 6a.2, eerste lid, 6a.3, 6a.4a, eerste lid en 6a.4b, vierde lid wordt door de Autoriteit Consument en Markt mededeling gedaan in de Staatscourant.

§ 6a.2. Met toegang verband houdende verplichtingen

Artikel 6a.6

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om te voldoen aan redelijke verzoeken tot door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang, onder andere indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat het weigeren van toegang of het stellen van onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect, de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte eindgebruikersmarkt zou belemmeren of niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, kan onder meer inhouden dat de desbetreffende onderneming:

    • a. aanbieders van elektronische communicatiediensten toegang verleent tot bepaalde netwerkelementen of faciliteiten, met inbegrip van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk of subnetwerk;

    • b. te goeder trouw onderhandelt met aanbieders van elektronische communicatiediensten die verzoeken om toegang;

    • c. reeds verleende toegang tot faciliteiten niet intrekt;

    • d. op groothandelsbasis bepaalde diensten aanbiedt voor wederverkoop door aanbieders van elektronische communicatiediensten;

    • e. open toegang verleent tot technische interfaces, protocollen of andere kerntechnologieën die onmisbaar zijn voor de interoperabiliteit van openbare elektronische communicatiediensten of virtuele netwerkdiensten;

    • f. collocatie of andere vormen van gedeeld gebruik van bijbehorende faciliteiten aanbiedt;

    • g. bepaalde diensten aanbiedt die nodig zijn voor de interoperabiliteit van de aan gebruikers geleverde eind- tot einddiensten, inclusief faciliteiten voor intelligente netwerkdiensten of roaming binnen mobiele elektronische communicatienetwerken;

    • h. toegang verleent tot operationele ondersteuningssystemen of vergelijkbare softwaresystemen die nodig zijn om eerlijke concurrentie bij het aanbieden van elektronische communicatiediensten te waarborgen;

    • i. zorgt voor interconnectie van openbare elektronische communicatienetwerken of netwerkfaciliteiten;

    • j. toegang verschaffen tot bijbehorende diensten;

    • k. derden toegang verleent tot specifieke actieve of virtuele netwerkelementen of -diensten.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt kan aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, voorschriften verbinden betreffende billijkheid, redelijkheid en opportuniteit.

  • 4 Indien dit nodig is om de normale werking van het betrokken openbare elektronische communicatienetwerk te garanderen, kan de Autoriteit Consument en Markt technische of operationele voorschriften vaststellen die:

    • a. een onderneming waarvoor een verplichting geldt als bedoeld in het eerste lid bij het verlenen van toegang in acht neemt, of

    • b. een onderneming die toegang heeft gekregen op basis van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, in acht neemt.

  • 5 Artikel 6.4 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot voorschriften als bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Voor zover dat op grond van de notificatierichtlijn noodzakelijk is, stelt de Autoriteit Consument en Markt de voorschriften niet vast dan nadat de voorschriften aan de Europese Commissie in ontwerp zijn medegedeeld en de van toepassing zijnde termijnen, bedoeld in artikel 9 van de notificatierichtlijn, zijn verstreken.

  • 7 Voor zover de voorschriften technische normen of specificaties bevatten, stroken deze met de normen, bedoeld in artikel 39, eerste en tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972.

Artikel 6a.6a

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om te voldoen aan redelijke verzoeken tot toegang tot en gebruik van civieltechnische voorzieningen, indien zij op basis van een marktanalyse concludeert dat het weigeren van toegang of het verlenen van toegang onder onredelijke voorwaarden met eenzelfde effect de ontwikkeling van een door duurzame concurrentie gekenmerkte eindgebruikersmarkt zou belemmeren of niet in het belang van de eindgebruiker zou zijn.

  • 2 Civieltechnische voorzieningen als bedoeld in het eerste lid zijn in elk geval gebouwen of toegang tot gebouwen, kabels in gebouwen inclusief bedrading, antennes, torens of andere ondersteuningsgebouwen, palen, masten, kabelgaten, leidingen, inspectieputten, mangaten en straatkasten.

  • 3 Het eerste lid is van toepassing ongeacht of de netwerkelementen die door de verplichtingen worden beïnvloed deel uitmaken van de relevante markt, bedoeld in artikel 6a.1, eerste lid.

Artikel 6a.7

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, voor door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang een verplichting opleggen betreffende het beheersen van de hiervoor te rekenen tarieven of kostentoerekening indien uit een marktanalyse blijkt dat de betrokken exploitant de prijzen door het ontbreken van werkelijke concurrentie op een buitensporig hoog peil kan handhaven of de marges kan uithollen, in beide gevallen ten nadele van de eindgebruikers. Aan de verplichting kunnen door de Autoriteit Consument en Markt voorschriften worden verbonden die nodig zijn voor een goede uitvoering van de verplichting.

  • 2 Bij het bepalen of een verplichting als bedoeld in het eerste lid moet worden opgelegd, houdt de Autoriteit Consument en Markt rekening met:

    • a. de noodzaak de mededinging te bevorderen;

    • b. de belangen van eindgebruikers op de lange termijn, met betrekking tot de aanleg en toepassing van nieuwe generatienetwerken;

    • c. door de onderneming gedane investeringen;

    • d. het belang van voorspelbare en stabiele tarieven.

  • 3 Een verplichting als bedoeld in het eerste lid kan inhouden dat voor toegang een kostengeoriënteerd tarief moet worden gerekend of dat een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen of goed te keuren kostentoerekeningssysteem moet worden gehanteerd, waarbij de onderneming een redelijke opbrengst krijgt, mede gelet op de bijbehorende risico’s.

  • 4 Indien de Autoriteit Consument en Markt een onderneming heeft verplicht om voor toegang een kostengeoriënteerd tarief te rekenen, toont de onderneming aan dat haar tarieven werkelijk kostengeoriënteerd zijn.

  • 5 Onverminderd het eerste lid, tweede volzin, kan de Autoriteit Consument en Markt aan een verplichting tot het opstellen van een kostentoerekeningssysteem voorschriften verbinden met betrekking tot het overleggen van de resultaten van de toepassing van het systeem door de onderneming waarop de verplichting rust.

  • 6 Indien een verplichting tot het opstellen van een kostentoerekeningssysteem is opgelegd:

    • a. maakt de desbetreffende onderneming, met inachtneming van de door de Autoriteit Consument en Markt gegeven voorschriften, op genoegzame wijze bekend een beschrijving van het systeem die ten minste de hoofdcategorieën bevat waarin de kosten worden ingedeeld en de voor de toerekening van de kosten toegepaste regels;

    • b. onderzoekt de Autoriteit Consument en Markt dan wel een door de Autoriteit Consument en Markt aan te wijzen onafhankelijke deskundige derde jaarlijks of er in overeenstemming met het systeem is gehandeld.

  • 7 Van de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 8 Indien de Europese Commissie geen gedelegeerde handeling met betrekking tot maximumtarieven als bedoeld in artikel 18.21a heeft vastgesteld en uit een marktanalyse blijkt dat het noodzakelijk is om kostengeoriënteerde afgiftetarieven op te leggen, kan de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, overeenkomstig bijlage III bij richtlijn (EU) 2018/1972 de verplichting opleggen om kostengeoriënteerde afgiftetarieven te hanteren.

Artikel 6a.8

De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, voor door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang de verplichting opleggen om deze toegang onder gelijke omstandigheden onder gelijke voorwaarden te verlenen. Deze verplichting houdt tevens in dat de onderneming gelijke voorwaarden toepast als die welke onder gelijke omstandigheden gelden voor haarzelf, haar dochterondernemingen of haar partnerondernemingen.

Artikel 6a.9

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan op grond artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om door de Autoriteit Consument en Markt nader te bepalen informatie met betrekking tot door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang bekend te maken. Deze informatie kan onder meer betrekking hebben op:

    • a. tarieven en andere voorwaarden die bij het verlenen van toegang worden gehanteerd;

    • b. technische kenmerken en andere eigenschappen van het netwerk.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om een referentieaanbod bekend te maken waarin een omschrijving is opgenomen van door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang. Het referentieaanbod is opgesplitst naar de onderscheiden vormen van toegang en de daarbij gehanteerde tarieven en andere voorwaarden.

  • 3 Indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat het referentieaanbod niet in overeenstemming is met de op grond van dit hoofdstuk opgelegde verplichtingen, geeft het de onderneming aanwijzingen met betrekking tot de aan te brengen wijzigingen.

  • 4 Aan een verplichting als bedoeld in het eerste en tweede lid kan de Autoriteit Consument en Markt voorschriften verbinden met betrekking tot de mate van detaillering en de wijze van bekendmaking.

Artikel 6a.10

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om een gescheiden boekhouding te voeren waarin de opbrengsten en de kosten van de door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen vormen van toegang, aan de onderneming zelf of aan andere ondernemingen, gescheiden zijn van die van de door de ondernemingen verrichte overige activiteiten.

  • 2 Aan de verplichting tot het voeren van een gescheiden boekhouding kan de Autoriteit Consument en Markt voorschriften verbinden met betrekking tot de methode van inrichting van de boekhouding en het aan de Autoriteit Consument en Markt verstrekken van boekhoudkundige documenten met inbegrip van gegevens over van derden ontvangen inkomsten.

Artikel 6a.11

  • 1 In uitzonderlijke omstandigheden kan de Autoriteit Consument en Markt aan een onderneming waarvan door de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, is vastgesteld dat zij beschikt over een aanmerkelijke marktmacht bij de aanbieding van openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten, andere bij ministeriële regeling aan te wijzen verplichtingen die verband houden met toegang opleggen, voor zover deze passend zijn.

  • 2 Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het opleggen door de Autoriteit Consument en Markt van bij die regeling aangewezen verplichtingen. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:

    • a. de omstandigheden die zich moeten voordoen alvorens deze verplichtingen kunnen worden opgelegd, en

    • b. de aard van de verplichtingen.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt trekt een besluit als bedoeld in het eerste lid in, indien:

  • 4 De Autoriteit Consument en Markt trekt een besluit als bedoeld in het eerste lid tevens in, indien:

    • a. er geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden meer is, of

    • b. de opgelegde of in stand gehouden verplichting niet langer passend is.

  • 5 Uiterlijk binnen achttien maanden nadat een besluit als bedoeld in het eerste lid in werking is getreden, onderzoekt de Autoriteit Consument en Markt of er nog sprake is van uitzonderlijke omstandigheden en of de opgelegde of in stand gehouden verplichting nog passend is en besluit de Autoriteit Consument en Markt op grond van:

    • a. het eerste lid om het besluit in stand te houden, of

    • b. het vierde lid om het besluit in te trekken.

§ 6a.3. Verplichtingen op eindgebruikersniveau

Artikel 6a.12

De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de verplichting opleggen om:

  • a. bij de levering van door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen eindgebruikersdiensten, de eindgebruikers van die diensten in gelijke gevallen gelijk te behandelen;

  • b. door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen eindgebruikersdiensten te ontbundelen van andere diensten, en

  • c. door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen informatie aan door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen categorieën van eindgebruikers op een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen wijze bekend te maken.

Artikel 6a.13

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, verplichtingen met betrekking tot de hoogte van eindgebruikerstarieven opleggen.

  • 2 Indien de Autoriteit Consument en Markt een verplichting als bedoeld in het eerste lid oplegt, legt de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, tevens de verplichting op om een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen of goed te keuren kostentoerekeningssysteem te hanteren. De Autoriteit Consument en Markt kan op grond van artikel 6a.2, eerste lid, de in de vorige volzin bedoelde verplichting ook afzonderlijk van een verplichting als bedoeld in het eerste lid opleggen.

  • 3 Een onderneming aan wie een verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgelegd, legt vanaf een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen datum elk jaar in de maand mei, over het voorafgaande kalenderjaar het resultaat van de toepassing van het desbetreffende kostentoerekeningssysteem over aan de Autoriteit Consument en Markt.

  • 4 Indien een verplichting als bedoeld in het tweede lid is opgelegd, onderzoekt de Autoriteit Consument en Markt of een door de Autoriteit Consument en Markt aan te wijzen onafhankelijke deskundige derde jaarlijks nadat het in het derde lid bedoelde resultaat is overgelegd of er in overeenstemming met het desbetreffende kostentoerekeningssysteem is gehandeld. Van het resultaat van het onderzoek wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 5 Aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen door de Autoriteit Consument en Markt nadere voorschriften worden verbonden die nodig zijn voor een goede uitvoering van die verplichtingen.

Artikel 6a.14

  • 1 Indien de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, een verplichting als bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, oplegt of in stand houdt, kan de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, tevens de verplichting opleggen om invoering van nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarieven niet plaats te laten vinden dan nadat de Autoriteit Consument en Markt deze tarieven heeft goedgekeurd.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt beoordeelt binnen drie weken na ontvangst van een verzoek tot goedkeuring, of het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid. Indien gegevens als bedoeld in het zevende lid ontbreken wordt de onderneming die het verzoek heeft ingediend binnen drie dagen na ontvangst van het verzoek, hiervan op de hoogte gesteld.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, eenmaal met drie weken verlengen. De Autoriteit Consument en Markt doet hiervan schriftelijk mededeling aan de onderneming die het verzoek heeft ingediend.

  • 4 Indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, keurt de Autoriteit Consument en Markt de invoering hiervan goed.

  • 5 Indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat het nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarief niet in overeenstemming is met de opgelegde of in stand gehouden verplichting, bedoeld in artikel 6a.13, eerste lid, doet de Autoriteit Consument en Markt hiervan mededeling aan de onderneming die het verzoek heeft ingediend. Binnen vier weken na deze mededeling, deelt de Autoriteit Consument en Markt aan de in de eerste volzin bedoelde onderneming schriftelijk mede op welke punten niet voldaan is aan de in de eerste volzin bedoelde verplichting.

  • 6 De Autoriteit Consument en Markt beoordeelt een verzoek tot goedkeuring volgend op een schriftelijke mededeling als bedoeld in het vijfde lid, tweede volzin, binnen twee weken na ontvangst van dit verzoek.

  • 7 Uiterlijk op het tijdstip waarop een besluit als bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, houdende de oplegging of instandhouding van de verplichting om de invoering van nieuwe of gewijzigde eindgebruikerstarieven niet plaats te laten vinden dan nadat de Autoriteit Consument en Markt deze tarieven heeft goedgekeurd, in werking treedt, stelt de Autoriteit Consument en Markt vast welke gegevens door de desbetreffende onderneming bij een verzoek als bedoeld in het tweede lid overgelegd moeten worden, en in welke vorm deze gegevens worden ingediend. De Autoriteit Consument en Markt doet hiervan mededeling aan de desbetreffende onderneming.

Artikel 6a.15

Ter uitvoering van artikel 83 van richtlijn (EU) 2018/1972 kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere verplichtingen dan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14 worden aangewezen die de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.2, eerste lid, kan opleggen aan ondernemingen die een aanmerkelijke marktmacht hebben op een relevante eindgebruikersmarkt onderscheidenlijk een transnationale eindgebruikersmarkt.

§ 6a.4. Carrierkeuze en carriervoorkeuze op openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie

[Vervallen per 05-06-2012]

Artikel 6a.16

[Vervallen per 05-06-2012]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2013. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 6a.17

[Vervallen per 05-06-2012]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2013. Zie het overzicht van wijzigingen]

§ 6a.6. Verticaal geïntegreerde openbare ondernemingen die beschikken over een economische machtspositie als bedoeld in artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Artikel 6a.20

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder openbare onderneming: onderneming waarop een krachtens het publiekrecht ingestelde rechtspersoon rechtstreeks of middellijk een dominerende invloed kan uitoefenen.

  • 2 Indien een onderneming de rechtsvorm van een privaatrechtelijke rechtspersoon heeft, wordt dominerende invloed als bedoeld in het eerste lid vermoed te kunnen worden uitgeoefend, wanneer een krachtens het publiekrecht ingestelde rechtspersoon rechtstreeks of middellijk:

    • a. over de meerderheid van de stemrechten, verbonden aan de door de rechtspersoon uitgegeven aandelen beschikt, of

    • b. meer dan de helft van de leden van het bestuur of het toezichthoudend orgaan benoemt.

  • 3 Een verticaal geïntegreerde openbare onderneming die elektronische communicatienetwerken aanbiedt en daarbij beschikt over een economische machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk onderdeel daarvan als bedoeld in artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, verleent aan andere ondernemingen op hun verzoek onder gelijke voorwaarden toegang als die welke onder gelijke omstandigheden gelden voor haarzelf of haar dochterondernemingen.

  • 4 De verplichting, bedoeld in het derde lid, blijft voor een verticaal geïntegreerde openbare onderneming buiten toepassing voor zover deze verplichting reeds voortvloeit uit een krachtens artikel 6a.2, eerste lid, jo. artikel 6a.8 door de Autoriteit Consument en Markt opgelegde of instandgehouden verplichting.

§ 6a.7. Verplichtingen voor aanbieders van programmadiensten die beschikken over een aanmerkelijke marktmacht

Artikel 6a.21

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt bepaalt in overeenstemming met de beginselen van het algemene Europese mededingingsrecht relevante markten voor het aanbieden van programmadiensten waarvan de kenmerken zodanig zijn dat het opleggen van de in de artikelen 6a.12, 6a.13, eerste en tweede lid, 6a.14, eerste lid, en 6a.22 bedoelde verplichtingen passend kan zijn.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt onderzoekt de overeenkomstig het eerste lid bedoelde markten zo spoedig mogelijk. Het onderzoek is er in ieder geval op gericht om vast te stellen:

  • 3 Indien uit een onderzoek, bedoeld in tweede lid, blijkt dat de desbetreffende markt voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 6a.1, vijfde lid, onderdeel a, stelt de Autoriteit Consument en Markt vast welke ondernemingen die programmadiensten aanbieden, beschikken over een aanmerkelijke marktmacht, en:

    • a. legt zij ieder van hen, voor zover passend, verplichtingen als bedoeld in de artikelen 6a.12, 6a.13, eerste en tweede lid, 6a.14, eerste lid, en 6a.22 op;

    • b. houdt zij eerder opgelegde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in stand indien zij nog steeds passend zijn, of

    • c. trekt zij eerder opgelegde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op deze markt, in, indien zij niet langer passend zijn.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder «eindgebruiker», bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14, verstaan: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die gebruik maakt of verzoekt om een programmadienst.

Artikel 6a.22

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere verplichtingen dan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a.12 tot en met 6a.14, worden aangewezen die de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 6a.21, derde lid, kan opleggen aan ondernemingen die een aanmerkelijke marktmacht hebben bij het aanbieden van programmadiensten.

Hoofdstuk 6b. Consultatie

Artikel 6b.1

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Autoriteit Consument en Markt besluiten om de in het eerste lid bedoelde procedure niet toe te passen indien het besluit geen aanzienlijke gevolgen heeft voor de desbetreffende markt.

Artikel 6b.2

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt legt een ontwerp van een besluit als bedoeld in artikel 6b.1, eerste lid, indien dat van invloed is op de handel tussen de lidstaten, of van een besluit als bedoeld in artikel 6a.4e, derde of vierde lid, en de gronden die aan het ontwerpbesluit ten grondslag liggen, voor aan:

    • a. de Europese Commissie,

    • b. de nationale regelgevende instanties in andere lidstaten, en

    • c. BEREC,

    en stelt de Autoriteit Consument en Markt hen gedurende een maand in de gelegenheid daarover opmerkingen te maken.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt neemt het besluit niet dan nadat de in het eerste lid bedoelde termijn van een maand is verstreken.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt houdt bij het nemen van het besluit zoveel mogelijk rekening met de opmerkingen die de Europese Commissie, de nationale regelgevende instanties van andere lidstaten en BEREC met betrekking tot het ontwerp aan de Autoriteit Consument en Markt hebben medegedeeld.

  • 4 Indien de Europese Commissie binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, heeft medegedeeld dat zij van mening is dat de bepaling van een relevante markt op grond van artikel 6a.1, tweede lid, of de aanwijzing van een onderneming met aanmerkelijke marktmacht, bedoeld in artikel 6a.2, eerste lid, aanhef, een belemmering vormt voor de interne Europese markt of dat zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid van het ontwerpbesluit met het Unierecht, wacht de Autoriteit Consument en Markt tenminste twee maanden vanaf de datum van die mededeling met het vaststellen van het besluit.

  • 5 Uiterlijk zes maanden na de dag waarop de Europese Commissie overeenkomstig artikel 32, zesde lid, onderdeel a, van richtlijn (EU) 2018/1972 een beschikking heeft gegeven omtrent een ontwerpbesluit als bedoeld in het vierde lid:

    • a. brengt de Autoriteit Consument en Markt het ontwerp met betrekking tot de door de Europese Commissie in de beschikking aangegeven voorstellen in overeenstemming met het Unierecht, of

    • b. besluit de Autoriteit Consument en Markt het desbetreffende ontwerpbesluit niet vast te stellen.

  • 6 Van het besluit, bedoeld in het vijfde lid, onder b, doet de Autoriteit Consument en Markt mededeling in de Staatscourant.

  • 7 Indien de Europese Commissie binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, heeft medegedeeld dat zij van mening is dat een in het ontwerpbesluit voorgestelde verplichting als bedoeld in de artikel 6.2, 6.3, eerste of negende lid, 6.3a, 6a.2, eerste lid, onderdelen a tot en met c, 6a.4a, vijfde of zesde lid, of 6a.4e, eerste lid, onderdeel b, een belemmering vormt voor de interne Europese markt of dat zij ernstige twijfels heeft omtrent de verenigbaarheid daarvan met het Unierecht, neemt de Autoriteit Consument en Markt het besluit niet dan nadat de termijn van vier maanden vanaf de datum van die mededeling is verstreken. In afwijking van deze termijn kan de Autoriteit Consument en Markt het besluit nemen zodra de aanbeveling is gedaan of het voorbehoud is ingetrokken.

  • 8 Indien de Autoriteit Consument en Markt een verplichting als bedoeld in het zevende lid in overeenstemming brengt met een advies van BEREC als bedoeld in artikel 33, derde lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 of een aanbeveling van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 33, vijfde lid, onderdeel a, van die richtlijn met betrekking tot die verplichting, is artikel 6b.1 van overeenkomstige toepassing.

  • 9 Indien de Autoriteit Consument en Markt een verplichting als bedoeld in het zevende lid, niet in overeenstemming brengt met:

    • a. een advies van BEREC als bedoeld in artikel 33, derde lid, van richtlijn (EU) 2018/1972, of

    • b. een aanbeveling van de Europese Commissie als bedoeld in artikel 33, vijfde lid, onderdeel a, van die richtlijn met betrekking tot die verplichting, motiveert de Autoriteit Consument en Markt waarom zij de verplichting in het ontwerpbesluit niet wijzigt of intrekt.

  • 10 De Autoriteit Consument en Markt stuurt een overeenkomstig dit artikel voorbereid besluit in afschrift aan de Europese Commissie en BEREC. In het geval van een aanbeveling of een voorbehoud als bedoeld in het zevende lid, verstuurt de Autoriteit Consument en Markt het afschrift binnen een maand nadat de aanbeveling is gedaan of het voorbehoud is ingetrokken. De termijn van een maand kan door de Autoriteit Consument en Markt worden verlengd indien de Autoriteit Consument en Markt de wijziging van het ontwerpbesluit voorbereidt overeenkomstig artikel 6b.1, eerste lid.

  • 11 Het vierde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de Europese Commissie overeenkomstig artikel 33, vijfde lid, onderdeel c, van richtlijn (EU) 2018/1972 een beschikking heeft gegeven omtrent een ontwerpbesluit op grond van artikel 6.3, derde of vijfde lid, met dien verstande dat de Autoriteit Consument en Markt ten minste vier maanden vanaf de datum van de mededeling van de Europese Commissiewacht met het vaststellen van het besluit.

Artikel 6b.3

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan in uitzonderlijke omstandigheden indien de vereiste spoed zich verzet tegen de toepassing van de procedures, bedoeld in de artikelen 6b.1, eerste lid, of 6b.2, die procedure buiten toepassing laten bij het nemen van een besluit als bedoeld in de artikelen 6.26.3, 6.3a en 6a.2, eerste lid, onder a, teneinde de concurrentie te waarborgen of de belangen van de gebruikers te beschermen.

  • 2 Een besluit als bedoeld in het eerste lid geldt voor een periode van maximaal 26 weken.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt stuurt een afschrift van een besluit als bedoeld in het eerste lid aan de Europese Commissie, de nationale regelgevende instanties van andere lidstaten, en BEREC.

Artikel 6b.4

Indien een nationale regelgevende instantie van een andere lidstaat ingevolge artikel 32, derde lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 een ontwerp van een besluit aan de Autoriteit Consument en Markt voorlegt, doet de Autoriteit Consument en Markt haar opmerkingen aan die nationale regelgevende instantie binnen de door die instantie gestelde termijn toekomen.

Artikel 6b.5

  • 1 Op de voorbereiding van een besluit van de Autoriteit Consument en Markt tot het opleggen, instandhouden of intrekken van een verplichting als bedoeld in een op basis van artikel 6a.11 tot stand gekomen ministeriële regeling is de procedure, bedoeld in artikel 6b.1 van toepassing.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt legt een ontwerp van een besluit als bedoeld in het eerste lid voor aan de Europese Commissie en de nationale regelgevende instanties van andere lidstaten.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt gaat niet over tot het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid dan nadat de Europese Commissie daartoe overeenkomstig artikel 68, derde lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 toestemming heeft gegeven. De Autoriteit Consument en Markt houdt daarbij rekening met de door de nationale regelgevende instanties van andere lidstaten gemaakte opmerkingen.

Artikel 6b.6

Voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht worden als één besluit aangemerkt:

Hoofdstuk 7. Eindgebruikersbelangen

Artikel 7.1

  • 1 Voordat een consument is gebonden aan een overeenkomst of een daarmee overeenstemmend aanbod, verstrekt een aanbieder van een andere openbare elektronische communicatiedienst dan een transmissiedienst voor het verlenen van diensten tussen machines hem de informatie, bedoeld in de artikelen 230l en 230m van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, naast de informatie, bedoeld in bijlage VIII van richtlijn (EU) 2018/1972, voor zover die informatie betrekking heeft op een door de aanbieder aangeboden dienst. De informatie wordt op duidelijke en begrijpelijke wijze en op een duurzame gegevensdrager verstrekt en desgevraagd in een format dat toegankelijk is voor eindgebruikers met een handicap. Indien de verstrekking op een duurzame gegevensdrager niet haalbaar is, vindt de verstrekking plaats via een door de aanbieder beschikbaar gesteld document dat gemakkelijk kan worden gedownload.

  • 2 Een aanbieder als bedoeld in het eerste lid verstrekt een consument kosteloos en voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een beknopte en gemakkelijk leesbare samenvatting van de overeenkomst met gebruikmaking van het daartoe overeenkomstig artikel 102, derde lid, tweede alinea, van richtlijn (EU) 2018/1972 vastgestelde model. In die samenvatting zijn de belangrijkste elementen van de informatie, bedoeld in het eerste lid, opgenomen, waaronder ten minste:

    • a. de naam, het adres en de contactgegevens van de aanbieder en, indien verschillend, contactgegevens voor het indienen van eventuele klachten;

    • b. de belangrijkste kenmerken van elke dienst die wordt geleverd;

    • c. de afzonderlijke prijzen voor het activeren van de elektronische communicatiedienst en voor terugkerende of verbruikgerelateerde kosten, ingeval de dienst wordt verleend tegen rechtstreekse betaling;

    • d. de looptijd van de overeenkomst en de voorwaarden voor verlenging en opzegging;

    • e. de mate waarin producten en diensten zijn afgestemd op eindgebruikers met een handicap;

    • f. in verband met internettoegangsdiensten, een samenvatting van de op grond van artikel 4, eerste lid, punten d en e, van Verordening (EU) 2015/2120 vereiste informatie.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt de samenvatting onverwijld na het sluiten van de overeenkomst verstrekt indien het om objectieve technische redenen niet mogelijk is de samenvatting voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst te verstrekken. In dat geval wordt de overeenkomst van kracht zodra de consument na ontvangst van de samenvatting zijn akkoord heeft bevestigd.

  • 4 De informatie, bedoeld in het eerste en tweede lid, maakt integraal deel uit van de overeenkomst en kan uitsluitend worden gewijzigd indien de partijen dit uitdrukkelijk overeenkomen.

  • 5 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op aanbieders van programmadiensten. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van programmadiensten worden aangewezen met betrekking waartoe voor de desbetreffende aanbieder de in de vorige volzin bedoelde verplichtingen geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.

  • 6 Een aanbieder van een internettoegangsdienst of een voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiedienst die op basis van tijd of verbruikt volume wordt gefactureerd stelt een consument in staat het gebruik van elke dienst te bewaken en te beheersen. De aanbieder informeert de consument daartoe in ieder geval tijdig over het verbruiksniveau van de diensten die tot het tariefplan behoren en over het bereiken van verbruikslimieten in het tariefplan.

  • 7 Het eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine ondernemingen of organisaties zonder winstoogmerk zijn, tenzij zij er expliciet mee hebben ingestemd dat die leden niet of slechts gedeeltelijk van toepassing zijn.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de informatie en de wijze van verstrekking daarvan, bedoeld in het eerste lid.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het zesde lid. De regels kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a. de informatie over het verbruiksniveau en de wijze van verstrekking daarvan;

    • b. de vaststelling van een verbruikslimiet;

    • c. het tijdelijk belemmeren van het gebruik van een dienst.

Artikel 7.1aa

Een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst stelt geen verschillende eisen of algemene voorwaarden voor toegang tot of gebruik van netwerken of diensten aan eindgebruikers om redenen die verband houden met de nationaliteit, de verblijfplaats of plaats van vestiging van de eindgebruikers, tenzij die verschillende behandeling objectief gerechtvaardigd is.

Artikel 7.1a

  • 1 Bij een volledige onderbreking van de levering van een als separate dienst te onderscheiden openbare elektronische communicatiedienst, niet zijnde een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst of een transmissiedienst voor het verlenen van intermachinale diensten als gevolg van een storing in het netwerk van de aanbieder van die dienst verstrekt de aanbieder uit eigen beweging of op aanvraag van de abonnee, die woonachtig of gevestigd is in het gebied waarin de gevolgen van de storing zich voordoen, een compensatie aan de abonnee, mits de verstoring langer duurt dan een bij ministeriële regeling te bepalen periode.

  • 2 De compensatie bedraagt ten minste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag per dag. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen overeenkomsten tot levering van een openbare elektronische communicatiedienst, niet zijnde een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst of een transmissiedienst voor het verlenen van intermachinale diensten waarbij een vaste maandelijkse vergoeding wordt betaald door de abonnee en overeenkomsten waarbij dat niet het geval is.

  • 3 Geen recht op compensatie bestaat indien de storing het gevolg is van een overstroming, terroristische aanslag of oorlog.

Artikel 7.2

  • 1 Ten minste een maand voordat een voorgenomen wijziging van een beding dat is opgenomen in een overeenkomst van kracht wordt:

    • a. biedt een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst, niet zijnde een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst, de eindgebruiker de mogelijkheid om de tussen hen gesloten overeenkomst kosteloos te beëindigen, en

    • b. stelt de aanbieder de eindgebruiker op genoegzame wijze en op een duurzame drager op de hoogte van de inhoud van de voorgenomen wijziging en van de mogelijkheid om de tussen hen gesloten overeenkomst kosteloos te beëindigen binnen een maand na de kennisgeving.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op aanbieders van programmadiensten. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van programmadiensten worden aangewezen met betrekking waartoe voor de desbetreffende aanbieder de in de vorige volzin bedoelde verplichting geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien sprake is van een overeenkomst met betrekking tot een transmissiedienst voor het verlenen van intermachinale diensten tussen een aanbieder en een eindgebruiker, niet zijnde een consument, micro-onderneming, kleine onderneming of organisatie zonder winstoogmerk.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de opmaak en de inhoud van de mededeling waarmee de eindgebruiker op de hoogte wordt gesteld van een voorgenomen wijziging als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.2a

  • 1 De overeenkomst tussen een aanbieder en een eindgebruiker met betrekking tot de levering van een elektronische communicatiedienst of programmadienst, kan worden aangegaan voor bepaalde of onbepaalde duur.

  • 2 Een aanbieder biedt een eindgebruiker de mogelijkheid een overeenkomst voor een bepaalde duur met een looptijd van ten hoogste twaalf maanden aan te gaan.

  • 3 Indien de eindgebruiker een consument, micro-onderneming, kleine onderneming of organisatie zonder winstoogmerk is, bedraagt de looptijd van een overeenkomst voor een bepaalde duur ten hoogste 24 maanden, indien die de levering van een elektronische communicatiedienst betreft, niet zijnde een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst of een transmissiedienst voor het verlenen van intermachinale diensten.

  • 4 In afwijking van het derde lid kunnen de eindgebruiker en de aanbieder een overeenkomst met een duur langer dan 24 maanden aangaan in de volgende gevallen:

    • a. de eindgebruiker, niet zijnde een consument, heeft uitdrukkelijk ingestemd met deze afwijking;

    • b. de overeenkomst heeft betrekking op een fysieke aansluiting op een elektronisch communicatienetwerk die geen eindapparatuur omvat.

  • 5 Indien de eindgebruiker een consument is, biedt een aanbieder van een spraakcommunicatiedienst hem de mogelijkheid een overeenkomst aan te gaan:

    • a. waarbij geen starttarief in rekening wordt gebracht;

    • b. waarbij de gespreksduur in seconden in rekening wordt gebracht, en

    • c. waarbij, indien de aanbieder ook abonnementen aanbiedt waarbij de gespreksduur niet in seconden in rekening wordt gebracht, het tarief, gezien de overige voorwaarden van de overeenkomst, vergelijkbaar is met het tarief bij de andere door de aanbieder aangeboden abonnementen.

  • 6 De overeenkomst die is aangegaan voor een onbepaalde duur kan door de eindgebruiker te allen tijde kosteloos worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van ten hoogste een maand.

  • 7 In afwijking van het zesde lid kunnen de eindgebruiker, niet zijnde een consument, en de aanbieder, op uitdrukkelijk verzoek van de eindgebruiker, een opzegtermijn van ten hoogste drie maanden overeenkomen.

Artikel 7.2ab

  • 1 De overeenkomst tussen een aanbieder en een eindgebruiker met betrekking tot de levering van een elektronische communicatiedienst, niet zijnde een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst of een transmissiedienst voor het verlenen van intermachinale diensten, die is aangegaan voor een bepaalde duur, kan na verloop van die duur stilzwijgend worden verlengd of vernieuwd, mits de eindgebruiker de overeenkomst hierna te allen tijde kosteloos kan opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van ten hoogste een maand.

  • 2 Ten minste een maand voordat de initiële contractduur afloopt informeert de aanbieder de eindgebruiker op genoegzame wijze en op een duurzame drager over het einde van de initiële contractduur van de overeenkomst en over de mogelijkheid om de overeenkomst kosteloos te beëindigen en geeft hem advies over de voordeligste tarieven met betrekking tot zijn diensten.

  • 3 De aanbieder geeft de eindgebruiker ten minste een keer per jaar informatie over de voordeligste tarieven.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op aanbieders van programmadiensten. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van programmadiensten worden aangewezen met betrekking waartoe voor de desbetreffende aanbieder de in de vorige volzin bedoelde verplichtingen geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.

Artikel 7.2ac

  • 1 Een consument kan een overeenkomst die betrekking heeft op een elektronische communicatiedienst, niet zijnde een internettoegangsdienst of een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst, kosteloos opzeggen indien sprake is van een significante voortdurende of regelmatig voorkomende discrepantie tussen de werkelijke prestaties van die dienst en de in de overeenkomst vermelde prestaties van die dienst.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op aanbieders van programmadiensten. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van programmadiensten worden aangewezen met betrekking waartoe voor de desbetreffende aanbieder de in de vorige volzin bedoelde verplichting geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.

Artikel 7.2ad

  • 1 Indien sprake is van een opzegging van een overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2, 7.2a, 7.2ab onderscheidenlijk 7.2ac is de eindgebruiker enkel een vergoeding verschuldigd ingeval de overeenkomst ook betrekking heeft op eindapparatuur en hij die eindapparatuur in bezit houdt.

  • 2 De aanbieder heft eventuele voorwaarden voor het gebruik van die eindapparatuur op andere netwerken kosteloos op, uiterlijk op het tijdstip van betaling van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien sprake is van een overeenkomst met betrekking tot een transmissiedienst voor het verlenen van intermachinale diensten tussen een aanbieder en een eindgebruiker, niet zijnde een consument, micro-onderneming, kleine onderneming of organisatie zonder winstoogmerk.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.2ae

  • 1 Indien sprake is van een opzegging van een overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2, 7.2a, 7.2ab onderscheidenlijk 7.2ac biedt de aanbieder de eindgebruiker de mogelijkheid tot het kosteloos en op eenvoudige wijze retourneren van de bij die overeenkomst geleverde eindapparatuur ten behoeve van het afnemen van een op digitale wijze aangeboden programmadienst.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanbieder aantoont dat de eindapparatuur volledig interoperabel is met de op digitale wijze aangeboden programmadiensten van andere aanbieders, waaronder die van de aanbieder naar wie de eindgebruiker is overgestapt.

  • 3 Eindapparatuur die voldoet aan de geharmoniseerde normen waarvan de kenmerken zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, of aan delen van die normen, voldoet aan de eis van interoperabiliteit, bedoeld in het tweede lid, ten aanzien van de daarop betrekking hebbende normen of delen daarvan.

Artikel 7.2b

  • 1 In dit artikel wordt onder overeenkomst op afstand verstaan: overeenkomst die tussen een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst en een eindgebruiker wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zonder gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van aanbieder en eindgebruiker en waarbij, tot en met het moment van het sluiten van de overeenkomst, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor communicatie op afstand.

  • 2 De aanbieder deelt bij het gebruik van de telefoon met als doel het sluiten van een overeenkomst op afstand met een eindgebruiker aan het begin van het gesprek zijn identiteit en, voor zover van toepassing, de identiteit van de persoon namens wie hij opbelt, alsmede het commerciële doel van het gesprek mede. Een overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2a, die het gevolg is van dit gesprek, wordt schriftelijk aangegaan.

Artikel 7.2c

  • 1 Dit artikel is van toepassing op het overstappen van internettoegangsdienst.

  • 2 De ontvangende en overdragende aanbieder:

    • a. verstrekken de abonnee vóór en tijdens het overstapproces toereikende informatie over het overstapproces;

    • b. waarborgen de continuïteit van de levering van de dienst, tenzij dit technisch niet haalbaar is, met dien verstande dat de levering niet langer dan één werkdag wordt onderbroken;

    • c. werken te goeder trouw samen ten behoeve van het overstappen;

    • d. veroorzaken geen vertraging of misbruik van het overstapproces, en

    • e. zorgen ervoor dat het overstappen niet plaatsvindt zonder uitdrukkelijke toestemming van de abonnee.

  • 3 De ontvangende aanbieder:

    • a. biedt de abonnee in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen aan om namens hem diens overeenkomst met de overdragende aanbieder op te zeggen met ingang van de datum die de abonnee met de ontvangende aanbieder is overeengekomen,

    • b. zegt de overeenkomst op als bedoeld in onderdeel a, indien de abonnee van het aanbod gebruikmaakt, en

    • c. activeert de levering zo snel mogelijk, op de datum en binnen het tijdsbestek die uitdrukkelijk met de abonnee zijn overeengekomen.

  • 4 De overdragende aanbieder:

    • a. blijft zijn dienst onder dezelfde voorwaarden leveren tot de ontvangende aanbieder de levering activeert;

    • b. zorgt ervoor dat zijn overeenkomst met de abonnee automatisch wordt opgezegd wanneer het overstapproces is afgerond, en

    • c. betaalt eventueel resterende tegoeden voor vooruitbetaalde diensten terug aan een consument die daar om verzoekt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 106, zesde lid, laatste twee volzinnen, van richtlijn (EU) 2018/1972.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op alle afzonderlijke elementen van een bundel ten aanzien van consumenten, en ten aanzien van micro-ondernemingen, kleine ondernemingen of organisaties zonder winstoogmerk, tenzij een dergelijke onderneming of organisatie er expliciet mee heeft ingestemd dat deze leden niet of slechts gedeeltelijk van toepassing zijn.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de compensatie van de abonnee voor gevallen waarin niet is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 7.3

  • 1 Aanbieders van internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten maken op duidelijke, volledige en machineleesbare wijze en in een voor eindgebruikers met een handicap toegankelijke vorm de informatie, bedoeld in bijlage IX van richtlijn (EU) 2018/1972, bekend.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de informatie, bedoeld in het eerste lid, en de vorm waarin en de wijze waarop die informatie bekend wordt gemaakt.

  • 3 Een ieder kan de informatie, bedoeld in het eerste lid, kosteloos en in open-gegevensformat gebruiken voor het aanbieden van een vergelijkingstool waarmee eindgebruikers verschillende internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten kunnen vergelijken.

  • 4 Voor eindgebruikers is ten minste één onafhankelijke vergelijkingstool kosteloos beschikbaar waarmee zij verschillende internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten en, indien van toepassing, voor het publiek beschikbare nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten kunnen vergelijken en beoordelen met betrekking tot:

    • a. de prijzen en tarieven van diensten die worden verleend tegen terugkerende of op verbruik gebaseerde directe betalingen;

    • b. de kwaliteit van de dienstverlening wanneer een minimumkwaliteit van dienstverlening wordt geboden of de onderneming verplicht is die informatie te publiceren op grond van artikel 7.4.

  • 5 De vergelijkingstool, bedoeld in het vierde lid, voldoet aan de volgende vereisten:

    • a. de tool is operationeel onafhankelijk van de aanbieders van diensten als bedoeld in het vierde lid en waarborgt dat die aanbieders in de zoekresultaten gelijk worden behandeld;

    • b. de tool vermeldt wie de eigenaar daarvan is en wie de tool beheert;

    • c. de tool vermeldt de duidelijke en objectieve criteria waarop de vergelijking moet worden gebaseerd;

    • d. de tool maakt gebruik van duidelijke en ondubbelzinnige taal;

    • e. de tool geeft nauwkeurige en actuele informatie, met vermelding van het tijdstip van de meest recente actualisering;

    • f. de tool staat open voor iedere aanbieder van internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten, die de relevante informatie beschikbaar maakt en omvat een breed scala aan aanbiedingen die een significant deel van de markt beslaan en vermeld in voorkomend geval duidelijk dat de gepresenteerde informatie geen volledig overzicht van de markt biedt, voordat de zoekresultaten worden getoond;

    • g. de tool voorziet in een effectieve procedure om onjuiste informatie te melden;

    • h. de tool voorziet in de mogelijkheid tot vergelijking van de prijzen, tarieven en kwaliteit van de dienstverlening van de aanbiedingen waartussen de consument kan kiezen.

  • 6 Een vergelijkingstool die voldoet aan de eisen, bedoeld in het vierde en vijfde lid, wordt op verzoek van de aanbieder van die vergelijkingstool gecertificeerd door de Autoriteit Consument en Markt.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de certificering, bedoeld in het zesde lid.

  • 8 Indien naar het oordeel van Onze Minister de vergelijkingstool, bedoeld in het vierde lid, niet door het normale functioneren van de markt wordt of zal kunnen worden gegarandeerd, kan Onze Minister een partij aanwijzen die die vergelijkingstool voor ten hoogste tien jaar verzorgt.

  • 9 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanwijzing, bedoeld in het achtste lid. De regels kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a. de voor de aanwijzing te volgen procedure;

    • b. voorschriften en voorwaarden die aan de aanwijzing worden verbonden;

    • c. taken die aan de Autoriteit Consument en Markt worden opgedragen en bevoegdheden die aan de Autoriteit Consument worden verleend in het geval een aanwijzing is gegeven.

Artikel 7.3aa

  • 2 Indien de consument ten aanzien van een van de onderdelen van de bundel de overeenkomst opzegt onder toepassing van artikel 7.2ac, kan hij de overeenkomst ook ten aanzien van een of meer van de overige onderdelen van de bundel per dezelfde datum kosteloos opzeggen.

  • 3 Indien de aanbieder en de consument een aanvullende overeenkomst aangaan ten aanzien van aanvullende diensten of eindapparatuur, leidt dit niet tot verlenging van de oorspronkelijke geldigheidsduur van de overeenkomst waaraan die diensten of eindapparatuur worden toegevoegd, tenzij de consument uitdrukkelijk iets anders overeenkomt bij het aangaan van de aanvullende overeenkomst.

  • 4 Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van eindgebruikers die micro-ondernemingen, kleine ondernemingen of organisaties zonder winstoogmerk zijn, tenzij zij er expliciet mee hebben ingestemd dat die leden niet of slechts gedeeltelijk van toepassing zijn.

Artikel 7.3ab

  • 1 Aanbieders van voor het publiek beschikbare elektronische communicatiediensten bieden eindgebruikers met een handicap:

    • a. toegang tot elektronische communicatiediensten, met inbegrip van de op grond van artikel 7.1, eerste, tweede en vijfde lid, verstrekte bijbehorende contractuele gegevens, die gelijkwaardig is aan die van de meerderheid van de eindgebruikers, en

    • b. dezelfde keuzemogelijkheden tussen ondernemingen en diensten als de meerderheid van de eindgebruikers.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toegang en de keuzemogelijkheden, bedoeld in het eerste lid, en de daarbij te hanteren normen en specificaties, die op grond van artikel 18.21, derde lid, zijn vastgesteld.

Artikel 7.3ac

  • 1 De artikelen 7.1, 7.2, 7.2a, 7.2ab, 7.2ac, 7.2ad en 7.3 zijn niet van toepassing op micro-ondernemingen die uitsluitend nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten verstrekken.

  • 2 Een micro-onderneming als bedoeld in het eerste lid informeert een eindgebruiker over die uitzondering voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst met die micro-onderneming.

Artikel 7.3a

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten een aanwijzing geven de betaling die gerelateerd is aan het gebruik van bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van nummers op te schorten voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen periode, indien de Autoriteit Consument en Markt een aanwijzing heeft dat de nummergebruiker niet voldoet aan het gestelde bij of krachtens deze wet of een gedraging verricht als bedoeld in artikel 4.4.

  • 2 De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van de Autoriteit Consument en Markt heeft ontvangen, schort de betaling onverwijld op.

  • 3 De in het eerste lid genoemde periode is maximaal vier weken en kan door de Autoriteit Consument en Markt eenmalig met maximaal vier weken worden verlengd.

  • 4 De Autoriteit Consument en Markt stelt de nummergebruiker, voorzover deze bij de Autoriteit Consument en Markt bekend is, van de aanwijzing op de hoogte.

Artikel 7.3b

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten een aanwijzing geven de aankiesbaarheid van een nummer uit bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van nummers op te schorten voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen periode, indien de Autoriteit Consument en Markt een aanwijzing heeft dat de nummergebruiker niet voldoet aan het gestelde bij of krachtens deze wet of een gedraging verricht als bedoeld in artikel 4.4.

  • 2 De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van de Autoriteit Consument en Markt heeft ontvangen, schort de aankiesbaarheid onverwijld op.

  • 3 De in het eerste lid genoemde periode is maximaal vier weken en kan door de Autoriteit Consument en Markt eenmalig met maximaal vier weken worden verlengd.

  • 4 De Autoriteit Consument en Markt stelt de nummergebruiker, voorzover deze bij de Autoriteit Consument en Markt bekend is, van de aanwijzing op de hoogte.

Artikel 7.3c

  • 1 Indien de Autoriteit Consument en Markt heeft vastgesteld dat de nummergebruiker met betrekking tot een nummer gedurende een bepaalde periode niet heeft voldaan aan het gestelde bij of krachtens deze wet of een gedraging heeft verricht als bedoeld in artikel 4.4, kan de Autoriteit Consument en Markt hiervan mededeling doen in de Staatscourant.

  • 2 De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst verlangt geen betaling van consumenten voor oproepen naar nummers indien:

    • a. de nummers zijn genoemd in een mededeling als bedoeld in het eerste lid, en

    • b. de oproepen hebben plaatsgevonden gedurende de periode waarop die mededeling betrekking heeft.

  • 3 Indien de consument reeds heeft betaald voor oproepen naar nummers als bedoeld in het tweede lid, betaalt de aanbieder de bedragen binnen twee maanden na publicatie van de mededeling als bedoeld in het eerste lid, terug.

Artikel 7.3d

  • 1 In aanvulling op de artikelen 7.3a tot en met 7.3c kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten inzake het blokkeren van de toegang tot een nummer of dienst en het opschorten van de aan dat nummer of die dienst gerelateerde betaling indien niet voldaan is aan het gestelde bij of krachtens deze wet of een gedraging als bedoeld in artikel 4.4 verricht is.

  • 2 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 7.4

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt bepaalt de te hanteren parameters voor de kwaliteit van de dienstverlening met betrekking tot internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten en de daartoe te hanteren meetmethoden op basis van de in dat kader door BEREC vastgestelde richtsnoeren en, in voorkomend geval, de in bijlage X van richtlijn (EU) 2018/1972 vermelde parameters, definities en meetmethoden.

  • 2 Maatregelen van aanbieders van internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten om de kwaliteit van hun dienstverlening te waarborgen zijn in overeenstemming met de netneutraliteitsverordening.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt kan aanbieders van internettoegangsdiensten en voor het publiek beschikbare interpersoonlijke communicatiediensten die zelf ten minste enkele elementen van het netwerk beheren de verplichting opleggen om met betrekking tot die diensten volledige, vergelijkbare, betrouwbare, gebruiksvriendelijke en actuele informatie bekend te maken over:

    • a. de kwaliteit van hun diensten;

    • b. de maatregelen die zijn genomen om gelijkwaardige toegang voor eindgebruikers met een handicap te waarborgen;

    • c. de afhankelijkheid van de kwaliteit van de dienstverlening van externe factoren, indien van toepassing en indien de eindgebruikers consumenten zijn.

  • 4 Aan de verplichting kunnen door de Autoriteit Consument en Markt voorschriften worden verbonden die nodig zijn voor een goede uitvoering van die verplichting.

  • 5 De Autoriteit Consument en Markt zendt Onze Minister ten minste vier weken voor de vaststelling van een besluit als bedoeld in het eerste en derde lid het ontwerp daarvan ter kennisneming toe.

  • 6 Indien Onze Minister voornemens is te reageren op het ontwerp, stelt hij de Autoriteit Consument en Markt hiervan binnen twee weken van het ontwerp in kennis.

  • 7 De Autoriteit Consument en Markt maakt een door haar vastgesteld besluit als bedoeld in het eerste en derde lid bekend in de Staatscourant.

Artikel 7.4a

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter voorkoming van een achteruitgang van de dienstverlening en een belemmering of vertraging van het verkeer over openbare elektronische communicatienetwerken, nadere minimumvoorschriften inzake de kwaliteit van openbare elektronische communicatiediensten worden gesteld aan aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van de netneutraliteitsverordening regels gesteld ten aanzien van aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, met inbegrip van aanbieders van internettoegangsdiensten. Deze regels zien in ieder geval op:

    • a. de voorkoming van nakende netwerkcongestie en de beperking van de effecten van uitzonderlijke of tijdelijke netwerkcongestie als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel c, van de netneutraliteitsverordening, en

    • b. andere aan te bieden diensten als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de netneutraliteitsverordening.

  • 3 De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 7.5

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake het, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11, aan derden ter beschikking stellen van bij die regels aan te wijzen categorieën van nummers met bijbehorende gegevens ten behoeve van de beschikbaarheid van telefoongidsen en van een abonnee-informatiedienst.

Artikel 7.6a

  • 1 Een aanbieder van een internettoegangsdienst aan een eindgebruiker kan de levering van deze dienst slechts geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten:

    • a. op verzoek van de abonnee;

    • b. bij een tekortkoming in de nakoming van de betalingsverplichting door de abonnee of faillissement van de abonnee;

    • c. bij bedrog in de zin van artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek door de abonnee;

    • d. wanneer de looptijd van de overeenkomst van bepaalde duur tot levering van de internettoegangsdienst afloopt en de overeenkomst met instemming van de abonnee niet wordt verlengd of vernieuwd;

    • e. ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel;

    • f. bij overmacht en onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek,

    • g. voor zover dit noodzakelijk is ter bescherming van de integriteit en de veiligheid van het netwerk en de dienst van de betrokken aanbieder, of het randapparaat van de eindgebruiker, of

    • h. voor zover dit ten gevolge van het gedrag van de abonnee noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid van een natuurlijk persoon die, al dan niet op grond van een arbeidsovereenkomst, arbeid verricht voor de aanbieder van de internettoegangsdienst.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid kan een aanbieder van een internettoegangsdienst de levering van deze dienst met ten hoogste een maand opschorten ter voorkoming van een ongebruikelijk hoge rekening, op voorwaarde dat de internettoegangsaanbieder de abonnee vooraf op de hoogte heeft gesteld van zijn voornemen de levering van de internettoegangsdienst op te schorten en de abonnee daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt binnen een door de aanbieder gestelde redelijke termijn.

  • 3 De aanbieder gaat niet over tot een maatregel als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, dan nadat hij de abonnee schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van het voornemen om tot deze maatregel over te gaan, voorzien van een schriftelijke motivering omtrent het gestelde bedrog, en hij de abonnee een redelijke termijn heeft geboden om op het voornemen en het gestelde bedrog te reageren.

  • 4 Voorafgaand aan het nemen van een maatregel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, doet de aanbieder melding aan de betrokken abonnee, en geeft de abonnee daarbij de gelegenheid de in dit onderdeel bedoelde bedreiging van de integriteit en veiligheid van netwerk, dienst of randapparaat weg te nemen. Wanneer dit wegens de vereiste spoed niet voorafgaand aan het nemen van de maatregel mogelijk is, doet de aanbieder zo snel mogelijk melding van de maatregel.

Artikel 7.7

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die worden gebruikt om uitgaande gesprekken naar een nummer in het nummerplan aan te bieden, openbare betaaltelefoons en spraakcommunicatiediensten stellen het gebruik van alarmnummers kosteloos en zonder toegangsbelemmeringen ter beschikking aan alle gebruikers van hun dienst.

  • 2 Onder een alarmnummer als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een nummer dat in een nummerplan als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, bestemd is als alarmnummer.

  • 3 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die worden gebruikt om spraakcommunicatiediensten aan te bieden, en spraakcommunicatiediensten treffen de voorzieningen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot de noodhulpdiensten en een ononderbroken transmissie van waarschuwingen aan het publiek te waarborgen.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in het derde lid bedoelde voorzieningen.

  • 5 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid, indien het technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is de in dat lid bedoelde voorzieningen te treffen. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Onze Minister kan voorschriften verbinden aan een ontheffing.

Artikel 7.7a

  • 1 Onverminderd artikel 11.9, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ter uitvoering van bijlage VI van richtlijn (EU) 2018/1972/EU. Deze regels hebben betrekking op het door aanbieders van internettoegangsdiensten of voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten aan hun eindgebruikers beschikbaar stellen van faciliteiten als bedoeld in de in de eerste volzin bedoelde bijlage VI.

  • 2 Een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting die strekt tot uitvoering van bijlage VI, deel B, van richtlijn (EU) 2018/1972, geldt niet indien deze technisch niet haalbaar is.

Artikel 7.8

  • 1 Voor zover de andere artikelen van dit hoofdstuk hierin niet voorzien, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ten aanzien van aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken, voor het publiek beschikbare elektronische communicatiediensten, nummergebruikers of programmadiensten inzake de bescherming van natuurlijke personen die gebruik maken van of verzoeken om voor het publiek beschikbare elektronische communicatiediensten of nummers voor andere doeleinden dan bedrijf of beroep. De regels kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a. het bekendmaken van informatie over de geldende tarieven;

    • b. de tarifering van bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van nummers;

    • c. de omstandigheden waaronder een aanbieder de levering van een voor het publiek beschikbare elektronische communicatiedienst mag opschorten of beëindigen.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen voor bij die regels te bepalen categorieën van openbare elektronische communicatienetwerken, voor het publiek beschikbare elektronische communicatiediensten, nummergebruikers of programmadiensten verschillen. Bij die regels kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 7.9

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot het door een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of openbare elektronische communicatiedienst innen van gelden verschuldigd voor andere diensten dan het door hem geleverde openbare elektronische communicatienetwerk of de door hem geleverde openbare elektronische communicatiedienst.

Hoofdstuk 8. Regels met betrekking tot het verspreiden van programma's, systemen voor voorwaardelijke toegang, applicatieprogramma-interfaces en elektronische programmagidsen

§ 8.1. Verplichtingen in verband met het uitzenden van programma's

Artikel 8.3

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die bestaan uit radioapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma-aanbod, verplichten om programma-aanbod uit te zenden dat hem in overeenstemming met de Mediawet ter verspreiding wordt aangeboden door instellingen die belast zijn met de verzorging van de publieke mediadiensten, bedoeld in hoofdstuk 2 van de Mediawet 2008.

Artikel 8.4a

  • 1 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Europese Commissie, technische voorschriften gegeven voor het uitzenden van een televisieprogramma als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, dat bedoeld is om volledig digitaal te worden uitgezonden door middel van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid voorts technische eisen gesteld aan openbare elektronische communicatienetwerken met behulp waarvan de uitzending van televisieprogramma's op een volledig digitale wijze plaatsvindt.

§ 8.2. Systemen voor voorwaardelijke toegang, applicatieprogramma-interfaces, elektronische programmagidsen en toegang tot programma-aanbod

Artikel 8.5

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk regels gegeven met betrekking tot het door aanbieders verlenen van toegang tot systemen voor voorwaardelijke toegang die geschikt en bestemd zijn voor de uitzending van diensten die kunnen worden ontvangen met behulp van digitale televisie- of radiosystemen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels hebben in elk geval betrekking op:

    • a. het verlenen van toegang tot systemen voor voorwaardelijke toegang en de voorwaarden waaronder dit geschiedt, en

    • b. het voeren van een gescheiden boekhouding voor de activiteiten in verband met het aanbod van systemen voor voorwaardelijke toegang en voor overige activiteiten.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van een bindend besluit als bedoeld in het eerste lid regels worden gegeven met betrekking tot het verlenen van licenties door houders van industriële eigendomsrechten aan fabrikanten van consumentenapparaten waarin gebruik wordt gemaakt van voorwaardelijke toegangsystemen.

  • 4 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 8.6

[Vervallen per 02-03-2022]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 8.7

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het overzicht van wijzigingen]

Wanneer door de Autoriteit Consument en Markt de in artikel 6a.6 bedoelde verplichting wordt opgelegd aan een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt die gebruikt worden voor het verspreiden van programma's, is deze onderneming tevens verplicht toegang te verlenen tot het door haar samengestelde programma-aanbod voor zover dat programma-aanbod niet versleuteld naar alle aangeslotenen op desbetreffende netwerken wordt verspreid, met dien verstande dat de gevraagde toegang alleen behoeft te worden verleend:

  • a. in het geval een aanbieder van een programma wenst dat degenen naar wie het programma wordt verspreid, bijdragen in de kosten van dat programma, de kosten van de verspreiding hieronder begrepen, en deze aanbieder door de wijze van verspreiding hiervoor feitelijk is aangewezen op de onderneming die de openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt, en

  • b. de onderneming die de openbare elektronische communicatienetwerken aanbiedt geen transparante of objectieve gronden heeft om de toegang te weigeren.

§ 8.4. Aanwijzingsbevoegdheden

[Vervallen per 19-05-2004]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2004. Zie het overzicht van wijzigingen]

Hoofdstuk 9. Universele dienstverlening

Artikel 9.1

  • 1 De volgende diensten en voorzieningen zijn voor iedere eindgebruiker, onafhankelijk van diens geografische locatie, met een bepaalde kwaliteit beschikbaar:

    • a. het naar aanleiding van een redelijk verzoek aansluiten op een openbaar elektronisch communicatienetwerk dat geschikt is voor de levering van de diensten, genoemd in de onderdelen b en c, op een vaste locatie;

    • b. een adequate breedbandinternettoegangsdienst;

    • c. een spraakcommunicatiedienst, en

    • d. diensten of voorzieningen waardoor consumenten met een handicap gelijkwaardige toegang hebben tot de diensten, genoemd in de onderdelen b en c.

  • 2 Voor consumenten zijn de diensten en voorzieningen, genoemd in het eerste lid, beschikbaar tegen een betaalbare prijs.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de kwaliteit en de aard van de in het eerste lid bedoelde diensten en voorzieningen.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de prijs, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 9.2

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de beschikbaarheid, de betaalbaarheid of de kwaliteit van een of meer van de openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, niet door het normale functioneren van de markt wordt of zal kunnen worden gegarandeerd, kan Onze Minister bij besluit overeenkomstig de in artikel 9.3 geregelde procedure een onderneming aanwijzen die de universele dienst in een bij dat besluit te bepalen verzorgingsgebied voor ten hoogste tien jaar verzorgt. Onze Minister kan verschillende ondernemingen aanwijzen die verschillende diensten of voorzieningen, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, aanbieden of verschillende verzorgingsgebieden bestrijken.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van deel III van richtlijn (EU) 2018/1972 nadere regels gesteld die van toepassing zijn in het geval een aanwijzing tot verzorging van een of meer tot de universele dienst behorende diensten of voorzieningen is gegeven. Hierbij kunnen ter uitvoering van het in de eerste volzin genoemde hoofdstuk taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 9.3

  • 1 Indien Onze Minister voornemens is over te gaan tot een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, verzoekt hij de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen of de aanwijzing een onredelijke last als bedoeld in artikel 89, eerste lid, van richtlijn (EU)2018/1972, kan vormen voor degene die wordt aangewezen als universeledienstverlener. Hierbij neemt de Autoriteit Consument en Markt de voorschriften, bedoeld in artikel 89 van richtlijn (EU) 2018/1972, in acht.

  • 2 Indien de Autoriteit Consument en Markt vaststelt dat het aanwijzen van een universeledienstverlener geen onredelijke last kan vormen voor degene die wordt aangewezen, wordt de aanbieder, bedoeld in het vierde lid, aangewezen als universeledienstverlener. Het derde tot en met negende lid en de artikelen 9.4 en 9.5 zijn niet van toepassing.

  • 3 Indien de Autoriteit Consument en Markt vaststelt dat de aanwijzing een onredelijke last kan vormen voor degene die wordt aangewezen als universeledienstverlener maakt Onze Minister het voornemen over te gaan tot een aanwijzing bekend in de Staatscourant. In die bekendmaking worden de te verzorgen dienst of voorziening, het verzorgingsgebied en de periode waarvoor de aanwijzing zal gelden vermeld en wordt gewezen op de in het vijfde lid geregelde mogelijkheid een bod uit te brengen op de aanwijzing.

  • 4 Onze Minister maakt op de datum van de in het derde lid bedoelde bekendmaking het voornemen voorts bekend aan:

    • a. in het geval van een te verzorgen dienst, bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel a: de aanbieder van het openbare elektronische communicatienetwerk waarop in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers zijn aangesloten;

    • b. in het geval van een te verzorgen dienst, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen b tot en met d: de aanbieder van de te verzorgen openbare elektronische communicatiedienst, of, bij het ontbreken daarvan, een daarmee samenhangende dienst, waarvan in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers gebruik maken; of

    • c. in het geval van een te verzorgen voorziening: de aanbieder van de met de te verzorgen voorziening samenhangende openbare elektronische communicatiedienst waarvan in het verzorgingsgebied de meeste eindgebruikers gebruik maken.

    Daarbij wordt gewezen op de in het vijfde lid geregelde verplichting voor deze aanbieder een bod uit te brengen op de aanwijzing.

  • 5 Binnen acht weken na de datum van de in het derde lid, bedoelde bekendmaking kan bij Onze Minister een bod worden uitgebracht op de aanwijzing en brengt de aanbieder, bedoeld in het vierde lid, in ieder geval zijn bod uit.

  • 6 Bij ministeriële regeling wordt bepaald of een bod wordt uitgebracht door:

    • a. het opgeven van een bedrag per jaar, of

    • b. het opgeven van een bedrag per in de ministeriële regeling aangewezen eenheid van het gebruik of de af te nemen voorziening.

    Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat aanvullend op het bod een van het gebruik onafhankelijk bedrag wordt vergoed, en wat de hoogte is van dat bedrag.

  • 7 Een bod wordt geweigerd indien de bieder naar verwachting de universele dienst niet naar behoren zal kunnen verzorgen.

  • 8 Degene die het laagste bod heeft uitgebracht, dat niet op grond van het zevende lid is geweigerd, wordt aangewezen als universeledienstverlener.

  • 9 Indien uit de in het achtste lid bedoelde vergelijking blijkt dat meer dan een bieder het laagste bod hebben uitgebracht, wordt door middel van het lot beslist wie van hen wordt aangewezen als universeledienstverlener.

Artikel 9.4

  • 1 Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel a, bedoelde wijze is uitgebracht, bestaat de vergoeding uit het bod, uitgebracht door degene die op grond van artikel 9.3, achtste of negende lid, is aangewezen.

  • 2 Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel b, bedoelde wijze is uitgebracht, bestaat de vergoeding uit het bod, uitgebracht door degene die op grond van artikel 9.3, achtste of negende lid, is aangewezen als universeledienstverlener, vermenigvuldigd met het aantal daadwerkelijk gebruikte eenheden in het betreffende kalenderjaar, vermeerderd met het eventueel in de ministeriële regeling op grond van artikel 9.3, zesde lid, vastgestelde van het gebruik onafhankelijke bedrag.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, kan het in het bod genoemde bedrag door Onze Minister gematigd worden voor zover het bod bestaat uit onevenredig meer dan de door Onze Minister verwachte werkelijke kosten die de aanbieder maakt als gevolg van de aanwijzing en waartegenover als gevolg van de bij of krachtens artikel 9.1, vierde lid, gestelde regels omtrent de betaalbaarheid geen vergoeding door eindgebruikers staat, met inbegrip van een redelijke winstopslag.

  • 4 De hoogte van de vergoeding wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 5 Indien het bod op de in artikel 9.3, zesde lid, onderdeel b, bedoelde wijze werd uitgebracht verstrekt degene die op grond van artikel 9.3, achtste of negende lid, is aangewezen als universeledienstverlener het aantal daadwerkelijk in het betreffende kalenderjaar gebruikte eenheden binnen vier weken na het eind van het kalenderjaar aan Onze Minister. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de gegevens worden verstrekt. Onze Minister publiceert de vergoeding voor het betreffende kalenderjaar in de Staatscourant.

  • 6 Onze Minister betaalt de vergoeding voor het betreffende kalenderjaar uit binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar. Deze termijn kan worden verlengd met het aantal dagen waarmee de in het vijfde lid bedoelde termijn wordt overschreden.

Artikel 9.5

  • 1 Indien ingevolge artikel 9.4 aan degene die is aangewezen als universeledienstverlener, een vergoeding wordt toegekend, is eenieder die openbare elektronische communicatiediensten, openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbiedt, en die in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft, daaruit in Nederland een hogere omzet realiseert dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag, aan de Autoriteit Consument en Markt een bijdrage verschuldigd.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend en wanneer deze verschuldigd is.

Artikel 9.6

Degene die op grond van een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen verzorgt, draagt gedurende de looptijd van de aanwijzing niet een belangrijk deel of het geheel van zijn aansluitnetwerk over aan een afzonderlijke rechtspersoon met een andere eigenaar dan nadat daartoe toestemming van Onze Minister is verkregen. Onze Minister verleent toestemming tenzij hij verwacht dat een dergelijke overdracht een nadelige invloed heeft op de levering van de in artikel 9.1, eerste lid, onderdelen b en c, genoemde diensten. Onze Minister kan voorwaarden opleggen overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van richtlijn (EU) 2018/1972.

Artikel 9.7

De Autoriteit Consument en Markt monitort, in overleg met Onze Minister, de ontwikkeling en het niveau van de retailprijzen van de diensten, genoemd artikel 9.1, eerste lid, onderdelen b en c, en houdt daarbij met name rekening met de binnenlandse prijzen en het nationaal inkomen van de consument.

Hoofdstuk 10. Uitrusting en radioapparaten

§ 10.1. Europese bepalingen voor uitrusting en radioapparaten

Artikel 10.1

  • 1 Het is verboden uitrusting en radioapparaten die niet voldoen aan de krachtens artikel 10.9, onderdeel a, b, c, e, h en i gestelde voorschriften, in de handel te brengen, op de markt aan te bieden of in gebruik te nemen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over uitzonderingen op de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden.

  • 4 Bij ministeriele regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verplichtingen voor marktdeelnemers, bedoeld in de artikelen 10.3 tot en met 10.7.

Artikel 10.2

  • 1 De bevoegde nationale autoriteit in de artikelen 7, achtste en negende lid, 8, tweede lid, onder b en c, 9, zesde en achtste lid, 10, vierde en vijfde lid van richtlijn nr. 2014/30/EU en de artikelen 10, elfde lid en twaalfde lid, 11, tweede lid, onder b en c, 12, zevende en negende lid, 13 vierde en vijfde lid van richtlijn nr. 2014/53/EU is Onze Minister.

  • 2 De in de artikelen 7, zesde, zevende en negende lid, 9, derde, vierde en achtste lid, 10, tweede lid, 15, tweede lid, van richtlijn nr. 2014/30/EU en de artikelen 10, zevende, achtste en twaalfde lid, 12, derde, vierde en negende lid, 13, tweede lid, 18, tweede lid, 21, derde lid, van richtlijn 2014/53/EU voorgeschreven taal is Nederlands of Engels.

Artikel 10.3

Fabrikanten voldoen aan de artikelen 7 en 14 van richtlijn nr. 2014/30/EU en aan de artikelen 10, 17 en 21, eerste, tweede en derde lid, van richtlijn nr. 2014/53/EU, met dien verstande dat:

  • a. een EU-conformiteitsverklaring voor apparaten voldoet aan artikel 15 van richtlijn nr. 2014/30/EU;

  • b. een EU-conformiteitsverklaring voor radioapparaten voldoet aan artikel 18 van richtlijn nr. 2014/53/EU.

Artikel 10.4

  • 1 Een fabrikant kan schriftelijk een gemachtigde aanwijzen. De aanwijzing omvat niet de verplichtingen op grond van artikel 7, eerste lid, van richtlijn nr. 2014/30/EU en artikel 10, eerste lid, van richtlijn nr. 2014/53/EU alsmede niet de in artikel 7, tweede lid, van richtlijn nr. 2014/30/EU en de in artikel 10, derde lid, van richtlijn nr. 2014/53/EU bepaalde verplichting om technische documentatie op te stellen.

  • 2 Een gemachtigde als bedoeld in het eerste lid, voert de taken uit die opgenomen zijn in de aanwijzing. De aanwijzing omvat tenminste de volgende taken:

    • a) het ter beschikking van Onze Minister houden van de EU-conformiteitsverklaring en de technische documentatie gedurende tien jaar nadat het apparaat of het radioapparaat in de handel is gebracht;

    • b) het op verzoek van Onze Minister verstrekken van alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van de apparaten of radioapparaten aan te tonen;

    • c) het op verzoek van Onze Minister verlenen van medewerking aan eventueel genomen maatregelen ter uitschakeling van de risico's van apparaten of radioapparaten waarvoor hij als gemachtigde is aangewezen.

Artikel 10.5

Importeurs voldoen aan artikel 9 van richtlijn nr. 2014/30/EU en aan artikel 12 van richtlijn nr. 2014/53/EU.

Artikel 10.6

Distributeurs voldoen aan artikel 10 van richtlijn nr. 2014/30/EU en aan artikel 13 van richtlijn nr. 2014/53/EU.

Artikel 10.7

Een importeur of distributeur wordt als fabrikant in de zin van richtlijn nr. 2014/30/EU of richtlijn 2014/53/EU beschouwd wanneer hij een apparaat of een radioapparaat onder zijn eigen naam of handelsmerk in de handel brengt of een reeds in de handel gebrachte apparaat of radioapparaat zodanig wijzigt dat de conformiteit met de desbetreffende richtlijnen in het gedrang kan komen.

Artikel 10.8

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over speciale maatregelen betreffende de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting die voldoet aan de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde voorschriften. Deze regels betreffen:

    • a. maatregelen om een bestaand of te verwachten probleem in verband met de eisen waar uitrusting aan moet voldoen op een bepaalde locatie te verhelpen;

    • b. maatregelen die om veiligheidsredenen genomen worden om openbare elektronische communicatienetwerken of radioapparaten te beschermen, indien deze worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de middelen die Onze Minister kan gebruiken om het in de handel brengen of op de markt aanbieden van apparaten of radioapparaten of categorieën van apparaten of radioapparaten te beëindigen of te beperken apparaten of radioapparaten te laten terugroepen, of apparaten of radioapparaten uit de handel te laten nemen indien de vrees is gewettigd dat de betrokken apparaten of radioapparaten een risico vormen voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor de bescherming van algemene belangen of dat door de betrokken apparaten of radioapparaten ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in het etherverkeer of in andere apparaten of radioapparaten.

Artikel 10.9

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter implementatie van conformiteitsrichtlijnen en bijlage II van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte regels worden gesteld, inzake:

  • a. eisen waar uitrusting of radioapparaten en het gebruik ervan aan moeten voldoen;

  • b. de conformiteitsbeoordeling van apparaten of radioapparaten;

  • c. het aanbrengen van markeringen;

  • d. de aanwijzing, accreditatie en bevoegdheden van instanties die betrokken kunnen worden bij de conformiteitsbeoordeling, alsmede de intrekking van de aanwijzing;

  • e. informatieverplichtingen met betrekking tot uitrusting of radioapparaten;

  • f. de aansluiting van uitrusting of radioapparaten op openbare elektronische communicatienetwerken, alsmede het afsluiten of buiten gebruikstellen van die uitrusting of radioapparaten;

  • g. de door een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk te verstrekken informatie over de technische specificaties van netwerkaansluitpunten,

  • h. de door een fabrikant van radioapparaten te verstrekken informatie over de conformiteit van voorgenomen combinaties van radioapparaten en software met eisen waar de radioapparaten aan moeten voldoen;

  • i. het registreren van radioapparaten.

Artikel 10.10

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden ter uitvoering van tussen de Europese Unie en derde landen gesloten overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordelingen van apparaten of radioapparaten, ondermeer over de aanwijzing van instanties die betrokken kunnen worden bij de conformiteitsbeoordeling, alsmede de intrekking van de aanwijzing.

Artikel 10.11

  • 1 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Europese Commissie regels gesteld ter zake van apparaten of radioapparaten bestemd voor de ontvangst en weergave van televisieprogramma’s als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, en van apparaten of radioapparaten bestemd voor het ontsleutelen van versleutelde digitale televisiesignalen.

  • 2 Het is verboden apparaten of radioapparaten als bedoeld in het eerste lid te verkopen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen indien niet wordt voldaan aan de krachtens het eerste lid gestelde regels.

Artikel 10.11a

Een autoradio-ontvanger die wordt ingebouwd in een nieuw voertuig van de voertuigcategorie M als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen dat op de markt wordt aangeboden voor verkoop of verhuur bevat een ontvanger die voldoet aan de eisen die in bijlage XI bij richtlijn (EU) 2018/1972 zijn opgenomen ten aanzien van de interoperabiliteit voor radio-ontvangers.

Artikel 10.11b

Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen of EU-besluiten die dienen ter uitvoering van de in dit hoofdstuk genoemde richtlijnen.

Artikel 10.11c

  • 1 Het is een ieder verboden uitrusting of radioapparaten waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, in de handel te brengen in strijd met artikel 4, eerste lid, van die verordening.

  • 2 Het is ten aanzien van uitrusting of radioapparaten waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, de fabrikant, de importeur, de gemachtigde, die is aangewezen om de in artikel 4, derde lid, van die verordening vermelde taken namens de fabrikant te verrichten of de fulfilmentdienstverlener verboden te handelen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van die verordening.

  • 3 Het is de gemachtigde, bedoeld in het tweede lid, verboden te handelen in strijd met artikel 5, tweede lid, van verordening (EU) 2019/1020.

Artikel 10.11d

  • 1 Het is een marktdeelnemer en een fulfilmentdienstverlener ten aanzien van uitrusting of radioapparaten waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, verboden te handelen in strijd met artikel 7, eerste lid, van die verordening.

  • 2 Het is een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij ten aanzien van uitrusting of radioapparaten waar verordening (EU) 2019/1020 op van toepassing is, verboden te handelen in strijd met artikel 7, tweede lid, van die verordening.

§ 10.2. Bepalingen van nationale oorsprong

Artikel 10.12

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake het maken van reclame voor uitrusting of radioapparaten waarvan het in de handel brengen of het op de markt aanbieden op grond van artikel 10.1 of artikel 10.11 is verboden.

Artikel 10.13

  • 1 Indien uitrusting of radioapparaten een ontoelaatbare storing of belemmering veroorzaken in uitrusting of radioapparaten die voldoen aan de krachtens artikel 10.9, onderdeel a, b, c, e, h en i gestelde voorschriften, kan de houder van de storing veroorzakende uitrusting of radioapparaat worden verplicht een door Onze Minister gegeven aanwijzing op te volgen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake de behandeling van klachten over elektromagnetische storingen, ondervonden van het gebruik van uitrusting of radioapparaten, of over belemmeringen, welke bij het gebruik van apparaten of radioapparaten worden ondervonden.

Artikel 10.14

Voor de toepassing van de artikelen 10.15 tot en met 10.17 worden met radioapparaten gelijk gesteld:

  • a. elke samenvoeging van onderdelen geschikt om een radioapparaat dan wel een ingevolge het bepaalde onder b daarmee gelijkgesteld apparaat te vormen;

  • b. de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te omschrijven elektrische of elektronische apparaten die geschikt zijn om door gebruik tezamen met een radioapparaat een radioapparaat te vormen met andere technische eigenschappen.

Artikel 10.15

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radioapparaten is slechts toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radioapparaten op grond van hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aanwezig hebben, of het gebruik van radioapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, toegestaan, indien:

    • a. krachtens hoofdstuk 3 geen vergunning is vereist voor het gebruik van frequentieruimte en, indien voor het gebruik melding en registratie verplicht zijn krachtens artikel 3.9, eerste lid, onder d, indien melding en registratie heeft plaatsgevonden;

    • b. de houder van het radioapparaat met de houder of huurder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte een overeenkomst heeft gesloten voor de aanleg en het instandhouden van een radioapparaat ten behoeve van het verzorgen van diensten van de opdrachtgever waarbij gebruik wordt gemaakt van de aan de opdrachtgever toegewezen frequentieruimte;

    • c. de houder van het radioapparaat gebruik maakt van frequentieruimte krachtens een overeenkomst van verhuur in overeenstemming met het bij of krachtens artikel 3.20a bepaalde;

    • d. deze apparaten worden gebruikt aan boord van andere dan Nederlandse schepen of luchtvaartuigen en daarvoor een vergunning is afgegeven in overeenstemming met het Internationaal Telecommunicatieverdrag, of

    • e. deze apparaten worden gebruikt door niet-ingezetenen van Nederland die tijdelijk hier te lande verblijven en daartoe voor Nederland bindende afspraken zijn gemaakt.

Artikel 10.16

  • 1 Onze Minister kan, in afwijking van artikel 10.15, eerste lid, een vergunning verlenen voor het aanleggen van radioapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor gebruik van frequentieruimte. Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 2 De vergunning kan worden geweigerd, indien:

    • a. het ernstige vermoeden bestaat dat de vergunning zal worden misbruikt;

    • b. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c. de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels, of

    • d. de aanvrager naar het oordeel van Onze Minister geen gerechtvaardigd belang heeft bij verlening van de vergunning.

  • 3 De vergunning kan worden ingetrokken, indien:

    • a. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt, of

    • b. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen.

Artikel 10.17

  • 1 Het is verboden:

    • a. een radioapparaat te gebruiken om aan boord van een schip of luchtvaartuig buiten elk nationaal gebied programma's uit te zenden;

    • b. een radioapparaat, bestemd voor een gebruik als onder a bedoeld, te exploiteren;

    • c. een radioapparaat ter beschikking te stellen of aan te leggen in de wetenschap, dat het is bestemd voor een gebruik als bedoeld onder a;

    • d. een schip of luchtvaartuig ter beschikking te stellen in de wetenschap, dat dit is bestemd om aan boord daarvan uitzendingen te doen als onder a bedoeld.

  • 2 Het is verboden aan overtreding van een der in het eerste lid bedoelde verboden opzettelijk mee te werken door daarbij behulpzaam te zijn dan wel daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen. Als handelingen van medewerking worden in elk geval beschouwd:

    • a. het ter beschikking stellen van materiaal ten behoeve van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radioapparaat;

    • b. het onderhouden of herstellen van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radioapparaat;

    • c. het bevoorraden van het schip of luchtvaartuig;

    • d. het vervoeren van personen of goederen naar of van het schip of luchtvaartuig dan wel het ter beschikking stellen van middelen tot dat vervoer;

    • e. het vervaardigen van programma's of onderdelen daarvan, bestemd om te worden uitgezonden;

    • f. het geven van opdrachten tot het uitzenden van programma's of onderdelen daarvan dan wel het verlenen van bemiddeling bij het verkrijgen van zodanige opdrachten.

  • 3 Het tweede lid blijft buiten toepassing, indien de aldaar bedoelde handelingen worden verricht teneinde in geval van nood het schip of luchtvaartuig bij te staan of mensenlevens te beschermen.

  • 4 Onder schip of luchtvaartuig wordt in dit artikel mede begrepen elk ander drijvend of door de lucht gedragen voorwerp.

Hoofdstuk 11. Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer

§ 11.1. Algemene bepalingen

Artikel 11.1

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2022. Zie het overzicht van wijzigingen]

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. gebruiker: een natuurlijke persoon die gebruik maakt van een openbare elektronische communicatiedienst voor particuliere of zakelijke doeleinden zonder noodzakelijkerwijze op die dienst te zijn geabonneerd;

  • b. verkeersgegevens: gegevens die worden verwerkt voor het overbrengen van communicatie over een elektronisch communicatienetwerk of voor de facturering ervan;

  • c. verwerking van verkeersgegevens: verwerking als bedoeld in artikel 4, onderdeel 2, van de Algemene verordening gegevensbescherming, met dien verstande dat de desbetreffende handelingen mede betrekking hebben op verkeersgegevens van abonnees die geen natuurlijke personen zijn;

  • d. locatiegegevens: gegevens die worden verwerkt in een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst waarmee de geografische positie van de randapparatuur van een gebruiker van een openbare elektronische communicatiedienst wordt aangegeven;

  • e. communicatie: informatie die wordt uitgewisseld of overgebracht tussen een eindig aantal partijen door middel van een openbare elektronische communicatiedienst; dit omvat niet de informatie die via een omroepdienst over een elektronisch communicatienetwerk wordt overgebracht, behalve wanneer de informatie kan worden gerelateerd aan de identificeerbare abonnee of gebruiker die de informatie ontvangt;

  • f. oproep: een door middel van een openbare elektronische communicatiedienst tot stand gebrachte verbinding die spraakcommunicatie tussen gebruikers of abonnees over en weer mogelijk maakt;

  • g. toestemming van een gebruiker of abonnee: toestemming van een betrokkene als bedoeld in artikel 4, onderdeel 11, van de Algemene verordening gegevensbescherming, met dien verstande dat de toestemming mede betrekking kan hebben op gegevens van abonnees die geen natuurlijke personen zijn;

  • h. dienst met toegevoegde waarde: dienst die de verwerking vereist van verkeersgegevens of locatiegegevens, niet zijnde verkeersgegevens, en die verder gaat dan hetgeen noodzakelijk is voor de overbrenging van een communicatie of de facturering daarvan;

  • i. elektronisch bericht: tekst-, spraak-, geluids- of beeldbericht dat over een openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt verzonden en in het netwerk of in de randapparatuur van de ontvanger kan worden opgeslagen tot het door de ontvanger wordt opgehaald;

  • j. inbreuk in verband met persoonsgegevens: een inbreuk op de beveiliging die resulteert in een onbedoelde of onwettige vernietiging, verlies of wijziging van, of een niet geautoriseerde toegang tot persoonsgegevens die zijn verstuurd, opgeslagen of anderszins verwerkt in verband met de levering van een openbare elektronische communicatiedienst in de Europese Unie.

Artikel 11.2

Onverminderd de Algemene verordening gegevensbescherming en het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde dragen de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst zorg voor de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers van zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst.

Artikel 11.2a

  • 1 Onverminderd het Wetboek van Strafrecht en het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, dragen de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst zorg voor het vertrouwelijke karakter van de communicatie en de daarmee verband houdende gegevens via hun netwerken onderscheidenlijk hun diensten.

  • 2 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst onthouden zich van het aftappen, afluisteren of anderszins onderscheppen of controleren van de communicatie via een openbaar elektronisch communicatienetwerk of openbare elektronische communicatiedienst en de daarmee verband houdende gegevens tenzij en voor zover:

    • a. de betrokken abonnee voor deze handelingen zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven;

    • b. deze handelingen noodzakelijk zijn om de integriteit en de veiligheid van de netwerken en diensten van de betrokken aanbieder te waarborgen;

    • c. deze handelingen noodzakelijk zijn voor het overbrengen van informatie via de netwerken en diensten van de betrokken aanbieder, of

    • d. deze handelingen noodzakelijk zijn ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel.

  • 3 Voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, verstrekt de aanbieder aan de abonnee de volgende informatie:

    • a. de soort gegevens die wordt afgetapt, afgeluisterd, onderschept of gecontroleerd;

    • b. de doeleinden waarvoor de gegevens worden afgetapt, afgeluisterd, onderschept of gecontroleerd, en

    • c. de duur van het aftappen, afluisteren, onderscheppen of controleren van de gegevens.

  • 4 Een abonnee kan de verleende toestemming, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, op elk moment intrekken.

Artikel 11.3

  • 1 De in artikel 11.2 bedoelde aanbieders treffen in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers passende technische en organisatorische maatregelen ten behoeve van de veiligheid en beveiliging van de door hen aangeboden netwerken en diensten. De maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau dat in verhouding staat tot het desbetreffende risico.

  • 2 De maatregelen als bedoeld in het eerste lid omvatten in elk geval:

    • a. waarborgen dat slechts daartoe gemachtigd personeel voor wettelijk toegestane doeleinden toegang heeft tot de persoonsgegevens,

    • b. de bescherming van opgeslagen of verzonden persoonsgegevens tegen onbedoelde of niet toegestane opslag, verwerking, toegang, verstrekking, wijziging, verlies, vernietiging, en

    • c. de invoering van een veiligheidsbeleid met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.

  • 3 De in artikel 11.2 bedoelde aanbieders dragen er zorg voor dat de abonnees worden geïnformeerd over:

    • a. bijzondere risico's voor de doorbreking van de veiligheid of de beveiliging van het aangeboden netwerk of de aangeboden dienst;

    • b. de eventuele middelen waarmee de onder a bedoelde risico's kunnen worden tegengegaan, voor zover het andere maatregelen betreft dan die welke de aanbieder op grond van het eerste lid gehouden is te treffen, alsmede een indicatie van de verwachte kosten.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de in artikel 11.2 bedoelde aanbieders in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers nadere verplichtingen en beperkingen worden opgelegd ten behoeve van de veiligheid en beveiliging van de door hen aangeboden netwerken en diensten.

Artikel 11.3a

  • 1 De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst stelt de Autoriteit persoonsgegevens onverwijld in kennis van een inbreuk op de beveiliging, bedoeld in artikel 11.3, die nadelige gevolgen heeft voor de bescherming van persoonsgegevens die zijn verwerkt in verband met de levering van een openbare elektronische communicatiedienst in de Europese Unie.

  • 2 De aanbieder, bedoeld in het eerste lid, stelt degene wiens persoonsgegevens het betreft onverwijld in kennis van een inbreuk in verband met persoonsgegevens indien de inbreuk waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor diens persoonlijke levenssfeer.

  • 3 De kennisgeving aan de Autoriteit persoonsgegevens en de persoon wiens persoonsgegevens het betreft, omvat in ieder geval de aard van de inbreuk in verband met persoonsgegevens, de instanties waar meer informatie over de inbreuk kan worden verkregen en de aanbevolen maatregelen om de negatieve gevolgen van de inbreuk te beperken.

    De kennisgeving aan de Autoriteit persoonsgegevens omvat tevens de gevolgen van de inbreuk op de persoonsgegevens en de maatregelen die de aanbieder voorstelt of heeft getroffen om de inbreuk aan te pakken.

  • 4 Indien de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst geen kennisgeving als bedoeld in het tweede lid doet, kan de Autoriteit persoonsgegevens, indien het van oordeel is dat de inbreuk in verband met persoonsgegevens waarschijnlijk ongunstige gevolgen zal hebben voor de persoonlijke levenssfeer van de persoon wiens persoonsgegevens het betreft, van de aanbieder verlangen dat hij die persoon alsnog in kennis stelt van de inbreuk.

  • 5 De kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, is niet vereist indien de aanbieder naar het oordeel van de Autoriteit persoonsgegevens gepaste technische beschermingsmaatregelen heeft genomen waardoor de persoonsgegevens die het betreft, versleuteld of anderszins onbegrijpelijk zijn voor een ieder die geen recht heeft op toegang tot die gegevens.

  • 6 De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst houdt een overzicht bij van alle inbreuken in verband met persoonsgegevens. Dit overzicht bevat in elk geval de feiten en de in het derde lid bedoelde gegevens.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot de in dit artikel bedoelde eisen met betrekking tot het verstrekken van informatie en de kennisgeving.

Artikel 11.4

  • 1 De aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst is verplicht de abonnee op diens verzoek:

    • a. geleverde elektronische communicatiediensten door middel van geheel of gedeeltelijk niet-gespecificeerde nota's in rekening te brengen;

    • b. de mogelijkheid te bieden kosteloos en op eenvoudige wijze de doorschakeling van oproepen van derden naar het bij hem in gebruik zijnde netwerkaansluitpunt ongedaan te maken.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van oproepende gebruikers en opgeroepen abonnees regels worden gesteld met betrekking tot het specificeren van nota's voor geleverde elektronische communicatiediensten. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de toekenning van rechten aan abonnees, de behandeling van klachten, de verstrekking van informatie en de vergoeding van kosten. Bij de algemene maatregel van bestuur kunnen aan de Autoriteit Consument en Markt taken worden opgedragen en bevoegdheden verleend.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de keuzemogelijkheden voor de wijze van betaling van geleverde elektronische communicatiediensten.

Artikel 11.5

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2001. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst verwijderen dan wel anonimiseren de door hen verwerkte en opgeslagen verkeersgegevens met betrekking tot abonnees of gebruikers, zodra deze verkeersgegevens niet langer nodig zijn ten behoeve van de overbrenging van communicatie, onverminderd het tweede, derde en vijfde lid.

  • 2 De aanbieder mag verkeersgegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor facturering, waaronder het opstellen van een factuur voor een abonnee of voor degene die zich tegenover de aanbieder rechtens verbonden heeft die factuur te voldoen, dan wel ten behoeve van een betaling van verleende toegang. De verkeersgegevens mogen worden verwerkt tot het einde van de wettelijke termijn waarbinnen de factuur in rechte kan worden betwist of de betaling in rechte kan worden afgedwongen.

  • 3 De aanbieder van elektronische communicatiediensten mag voorts de in het eerste lid bedoelde verkeersgegevens verwerken, voor zover en voor zolang dat noodzakelijk is voor:

    • a. marktonderzoek of verkoopactiviteiten met betrekking tot elektronische communicatiediensten, of

    • b. de levering van diensten met toegevoegde waarde,

    mits de abonnee of de gebruiker waarop de verkeersgegevens betrekking hebben daarvoor voorafgaand aan de verwerking zijn toestemming heeft gegeven. De abonnee of gebruiker kan de gegeven toestemming voor de verwerking van verkeersgegevens te allen tijde intrekken.

  • 4 De aanbieder stelt de abonnee of gebruiker in kennis van de soorten verkeersgegevens die worden verwerkt voor de in het tweede en derde lid bedoelde doeleinden alsmede omtrent de duur van de verwerking. Voor zover het de verwerking van verkeersgegevens ten behoeve van de doeleinden, bedoeld in het derde lid betreft, wordt de desbetreffende informatie verstrekt voorafgaand aan het verkrijgen van de in dat lid bedoelde toestemming van de abonnee of gebruiker.

  • 5 De verwerking van verkeersgegevens in overeenstemming met het eerste tot en met vierde lid mag alleen geschieden door personen die werkzaam zijn onder het gezag van de aanbieder voor facturering, verkeersbeheer, behandeling van verzoeken om inlichtingen van klanten, opsporing van fraude alsmede marktonderzoek of verkoopactiviteiten met betrekking tot elektronische communicatiediensten of de levering van diensten met toegevoegde waarde en moet beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is om die activiteiten te kunnen uitvoeren.

  • 6 De aanbieder mag de verkeersgegevens verstrekken aan personen en instanties die zijn belast met de berechting van enig geschil dan wel de beslissing van een geschil als bedoeld in de artikelen 12.1, 12.2 voor zover van toepassing, of 12.9.

Artikel 11.5a

  • 1 De verwerking van locatiegegevens, niet zijnde verkeersgegevens, betreffende abonnees of gebruikers van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten, is slechts geoorloofd, indien:

    • a. deze gegevens zijn geanonimiseerd, of

    • b. de desbetreffende abonnee of gebruiker voor de verwerking van deze gegevens toestemming heeft gegeven ten behoeve van de levering van een dienst met toegevoegde waarde.

  • 2 Voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verstrekt de aanbieder van de toegevoegde waardedienst aan de abonnee of gebruiker de volgende informatie:

    • a. de soort locatiegegevens die zullen worden verwerkt;

    • b. de doeleinden waarvoor de locatiegegevens worden verwerkt;

    • c. de duur van de verwerking, en

    • d. of de gegevens aan een derde zullen worden verstrekt ten behoeve van de levering van de dienst met toegevoegde waarde.

  • 3 De verwerking van de gegevens ten behoeve van de levering van een dienst met toegevoegde waarde als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is slechts toegestaan voor zover en voor zolang dat noodzakelijk is voor de levering van de desbetreffende dienst. In afwijking van de eerste volzin mag de aanbieder van de dienst met toegevoegde waarde die gegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor het opstellen van een factuur. Artikel 11.5, tweede lid, laatste volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Een abonnee of gebruiker kan de verleende toestemming voor de verwerking van de hem betreffende gegevens op elk moment intrekken.

  • 5 De aanbieder van een dienst met toegevoegde waarde biedt aan de abonnee of gebruiker wiens gegevens worden verwerkt de mogelijkheid om kosteloos en op eenvoudige wijze de verwerking van diens gegevens tijdelijk te beletten voor elke overbrenging van communicatie of elke verbinding met het openbare elektronische communicatienetwerk dat gebruikt wordt voor de levering van de desbetreffende dienst.

  • 6 De verwerking van de gegevens mag slechts plaatsvinden door personen die werkzaam zijn onder het gezag van de aanbieder of de derde, bedoeld in het tweede lid, onder d, en is beperkt tot die gegevens die noodzakelijk zijn om de dienst met toegevoegde waarde te kunnen aanbieden.

Artikel 11.5b

  • 1 Verleners van vertrouwensdiensten verwerken alleen persoonsgegevens die van de betrokkene zelf of met diens uitdrukkelijke toestemming zijn verkregen, en voor zover de verwerking van deze persoonsgegevens voor het verlenen van de vertrouwensdienst is vereist.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens worden niet voor andere doeleinden verzameld of verwerkt, tenzij de betrokkene daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene niet vereist, indien de verwerking van de in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens noodzakelijk is ten behoeve van de opsporing van fraude, of indien de verwerking overigens bij of krachtens de wet wordt gevorderd.

Artikel 11.5c

De Autoriteit persoonsgegevens is de gegevensbeschermingsautoriteit, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de eidas-verordening.

Artikel 11.6

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1998. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Eenieder die een algemeen beschikbare abonneelijst uitgeeft of een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst verzorgt, stelt de abonnee voorafgaand aan opneming van hem betreffende persoonsgegevens in de abonneelijst of in het voor de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand kosteloos op de hoogte van:

    • a. de doeleinden van de desbetreffende abonneelijst en de desbetreffende abonnee-informatiedienst en, voor zover het een elektronische versie van de abonneelijst betreft, van de gebruiksmogelijkheden op basis van daarin opgenomen zoekfuncties, en

    • b. de soorten persoonsgegevens die, gelet op de vastgestelde doeleinden van de desbetreffende abonneelijst en desbetreffende abonnee-informatiedienst, daarin kunnen worden opgenomen.

  • 2 In een algemeen beschikbare abonneelijst en in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand worden uitsluitend persoonsgegevens van een abonnee opgenomen, indien de abonnee daarvoor toestemming heeft verleend en blijft deze beperkt tot de door hem daarbij aangegeven persoonsgegevens. Aan het niet opgenomen zijn in een abonneelijst of het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand mogen geen kosten worden verbonden.

  • 3 Voor zover de verwerking van persoonsgegevens in een algemeen beschikbare abonneelijst en in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand betrekking heeft op andere doeleinden dan het bieden van de mogelijkheid tot het zoeken van nummers aan de hand van gegevens betreffende de naam in combinatie met gegevens betreffende het adres en huisnummer, postcode en woonplaats van de abonnee, is met betrekking tot elk van die andere doeleinden afzonderlijke toestemming van de abonnee vereist.

  • 4 De abonnee heeft het recht om kosteloos hem betreffende persoonsgegevens in een algemeen beschikbare abonneelijst of in het voor een abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand te verifiëren, te laten verbeteren of te laten verwijderen.

  • 5 Dit artikel is van toepassing op abonnees die natuurlijke personen zijn.

Artikel 11.7

  • 1 Het gebruik van automatische oproep- en communicatiesystemen zonder menselijke tussenkomst, faxen en elektronische berichten voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden is verboden, tenzij de verzender kan aantonen dat de desbetreffende eindgebruiker daarvoor voorafgaand toestemming heeft verleend.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het gebruik van andere dan de in het eerste lid bedoelde middelen voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan natuurlijke personen. Bij het gebruik van andere dan de in het eerste lid bedoelde middelen voor het met toestemming overbrengen van deze ongevraagde communicatie aan natuurlijke personen, geeft de verzender de desbetreffende natuurlijke persoon bij iedere boodschap duidelijk en expliciet de gelegenheid om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van zijn contactgegevens.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid, is geen voorafgaande toestemming vereist voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan een rechtspersoon of een natuurlijke persoon die handelt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, indien:

    • a. de verzender gebruik maakt van elektronische contactgegevens die door de desbetreffende eindgebruiker voor het ontvangen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden zijn bestemd en bekendgemaakt en deze worden gebruikt in overeenstemming met de door de eindgebruiker aan de contactgegevens verbonden doeleinden, of

    • b. de desbetreffende eindgebruiker is gevestigd buiten de Europese Economische Ruimte en voldaan wordt aan de in het desbetreffende land geldende voorschriften met betrekking tot het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden.

  • 4 In afwijking van het eerste en tweede lid, kan een verzender die kan aantonen dat hij gebruik maakt van elektronische contactgegevens die hij heeft verkregen van zijn klanten in het kader van de verkoop van een product of dienst, die elektronische contactgegevens gebruiken voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële doeleinden ten behoeve van eigen gelijksoortige producten of diensten, mits de verzender de betreffende eindgebruiker duidelijk en expliciet de gelegenheid heeft geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van die elektronische contactgegevens:

    • a. op het ogenblik dat zij worden verzameld, en

    • b. ingeval de abonnee of gebruiker zich bij de verzameling niet tegen het gebruik heeft verzet, bij elke verzonden boodschap.

  • 5 Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op:

    • a. contactgegevens die ideële of charitatieve organisaties hebben verkregen in het kader van een schenking aan die ideële of charitatieve organisatie; of

    • b. voor zover sprake is van gebruikmaking van andere dan de in het eerste lid bedoelde middelen, op contactgegevens die ideële of charitatieve organisaties van de eindgebruiker hebben verkregen in het kader van:

      • 1°. vrijwilligerswerk bij die organisatie;

      • 2°. het bijwonen van manifestaties van die organisatie.

  • 6 Op het gebruik van elektronische berichten voor de in het eerste lid bedoelde doeleinden zijn de vereisten van artikel 15e, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing en bedoeld gebruik bevat geen aanmoedigingen informatie op het internet te raadplegen die in strijd is met dat artikel. Bij dat gebruik dienen te allen tijde de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a. de werkelijke identiteit van degene namens wie de communicatie wordt overgebracht, en

    • b. een geldig postadres of nummer waaraan de ontvanger een verzoek tot beëindiging van dergelijke communicatie kan richten.

  • 7 Bij het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden met gebruik van een openbare telefoondienst, maakt de verzender geen gebruik van de mogelijkheden tot blokkering, bedoeld in artikel 11.9, eerste lid, onderdeel a.

  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het gebruik van contactgegevens en het bieden van de gelegenheid verzet aan te tekenen tegen dat gebruik, bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid.

  • 9 Bij algemene maatregel van bestuur kan een termijn worden gesteld gedurende welke de contactgegevens, bedoeld in het vierde en vijfde lid, ten hoogste kunnen worden gebruikt voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan natuurlijke personen met gebruik van andere dan de in het eerste lid bedoelde middelen. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende soorten ongevraagde communicatie en middelen voor het overbrengen van die ongevraagde communicatie.

  • 10 De voordracht voor een krachtens het negende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 11.7a

  • 1 Onverminderd de Algemene verordening gegevensbescherming is het via een elektronisch communicatienetwerk opslaan van of toegang verkrijgen tot informatie in de randapparatuur van een gebruiker, alleen toegestaan op voorwaarde dat de betrokken gebruiker:

    • a. is voorzien van duidelijke en volledige informatie overeenkomstig de Algemene verordening gegevensbescherming, in ieder geval over de doeleinden waarvoor deze informatie wordt gebruikt, en

    • b. daarvoor toestemming heeft verleend.

  • 2 De in het eerste lid, onder a en b, genoemde vereisten zijn ook van toepassing in het geval op een andere wijze dan door middel van een elektronisch communicatienetwerk wordt bewerkstelligd dat via een elektronisch communicatienetwerk informatie wordt opgeslagen of toegang wordt verleend tot op het randapparaat opgeslagen informatie.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien het de opslag of toegang betreft:

    • a. met als uitsluitend doel de communicatie over een elektronisch communicatienetwerk uit te voeren,

    • b. die strikt noodzakelijk is om de door de abonnee of gebruiker gevraagde dienst van de informatiemaatschappij te leveren of – mits dit geen of geringe gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokken abonnee of gebruiker – om informatie te verkrijgen over de kwaliteit of effectiviteit van een geleverde dienst van de informatiemaatschappij.

  • 4 Een handeling als bedoeld in het eerste lid, die tot doel heeft gegevens over het gebruik van verschillende diensten van de informatiemaatschappij door de gebruiker of de abonnee te verzamelen, combineren of analyseren zodat de betrokken gebruiker of abonnee anders behandeld kan worden, wordt vermoed een verwerking van persoonsgegevens te zijn.

  • 5 De toegang van de gebruiker tot een dienst van de informatiemaatschappij die wordt geleverd door of namens een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon wordt niet afhankelijk gemaakt van het verlenen van toestemming als bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie nadere regels worden gegeven met betrekking tot de in het eerste lid, onder a en b, genoemde vereisten en de in het derde lid genoemde uitzonderingen.

Artikel 11.8a

  • 1 Indien de Autoriteit Consument en Markt met bevoegde nationale instanties in andere lidstaten maatregelen overeen komt aangaande grensoverschrijdende samenwerking bij de handhaving van hoofdstuk 11 waarbij grensoverschrijdende gegevensstromen betrokken zijn, verstrekt de Autoriteit Consument en Markt de Europese Commissie ruime tijd voordat die maatregelen worden vastgelegd een samenvatting van de redenen voor optreden, de geplande afspraken en de voorgestelde aanpak.

  • 2 Bij het vastleggen van de maatregelen houdt de Autoriteit Consument en Markt zoveel mogelijk rekening met de door de Europese Commissie gemaakte opmerkingen en aanbevelingen.

§ 11.2. Nummeridentificatie

Artikel 11.9

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die door middel van dat netwerk of als onderdeel van die dienst nummeridentificatie aanbiedt, biedt:

    • a. aan iedere oproepende gebruiker onderscheidenlijk abonnee mogelijkheden aan om kosteloos de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd te blokkeren onderscheidenlijk de verstrekking van nummers van oproepende netwerkaansluitpunten dan wel nummers waarmee individuele gebruikers kunnen worden geïdentificeerd voor elke afzonderlijke abonneelijn te blokkeren;

    • b. aan iedere opgeroepen abonnee mogelijkheden aan om:

      • 1°. de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd te verhinderen;

      • 2°. oproepen waarbij de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd is geblokkeerd, te weigeren;

      • 3°. indien nummeridentificatie als bedoeld in artikel 1.1, wordt aangeboden, kosteloos de verstrekking van het nummer van het opgeroepen netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het oproepende netwerkaansluitpunt te blokkeren.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot:

    • a. mogelijkheden tot blokkering en weigering;

    • b. de voorwaarden waaronder de abonnee de identificatie van het nummer van oproepende netwerkaansluitpunten dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd kan doen verhinderen;

    • c. de wijze waarop uitvoering aan nummeridentificatie in het internationale elektronische communicatieverkeer kan worden gegeven, en

    • d. de wijze waarop de aanbieders, gebruikers en abonnees voorlichten over het gebruik van nummeridentificatie.

Artikel 11.10

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk dat wordt gebruikt om uitgaande gesprekken naar een nummer in het nummerplan aan te bieden, en de aanbieder van een openbare betaaltelefoon of spraakcommunicatiedienst, is verplicht aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen beheerders van een alarmnummer voor publieke diensten, indien er elektronische communicatie met een alarmnummer wordt afgewikkeld, gelijktijdig:

    • a. het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt te verstrekken, ook indien bij dat netwerkaansluitpunt gebruik wordt gemaakt van een in artikel 11.9, tweede lid, onder a, bedoelde blokkeringsmogelijkheid;

    • b. de naam, en de beschikbare adres-, postcode- en woonplaatsgegevens van de abonnee, dan wel de locatie van de openbare betaaltelefoon, die onder het desbetreffende nummer is aangesloten, te verstrekken.

  • 2 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst, die locatiegegevens kan verwerken omtrent abonnees of gebruikers, is verplicht aan de aangewezen beheerders van een alarmnummer voor publieke diensten, bedoeld in het eerste lid, indien er communicatie over een dergelijk alarmnummer wordt afgewikkeld, gelijktijdig de daarop betrekking hebbende locatiegegevens te verstrekken, ook indien de abonnee of gebruiker, voor zover het betreft de locatiegegevens als bedoeld in artikel 11.5a, op de voet van het vijfde lid van dat artikel, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om tijdelijk de verwerking van de hem betreffende locatiegegevens te beletten. De locatiegegevens omvatten in ieder geval, in een openbaar mobiel netwerk, de verwerkte gegevens afkomstig van netwerkinfrastructuur en, waar beschikbaar, van handsets, waaruit de geografische positie van de mobiele eindapparatuur van een eindgebruiker blijkt en, in een openbaar vast netwerk, de gegevens over het fysieke adres van het netwerkaansluitpunt dan wel de locatie van de openbare betaaltelefoon.

  • 3 De verstrekte nummers, alsmede de in het eerste lid, onder b, en de in het tweede lid, bedoelde gegevens worden door de beheerders, bedoeld in het eerste lid, vastgelegd met het oog op de hulpverlening in noodsituaties of de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten. De beheerders zijn verwerkingsverantwoordelijke voor deze vastlegging.

  • 4 Verstrekking van nummers en gegevens door de beheerder vindt slechts plaats met het oog op de hulpverlening in noodsituaties of de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten. De beheerder is verwerkingsverantwoordelijke voor deze verstrekkingen.

  • 5 Verstrekking van nummers en gegevens met het oog op de hulpverlening in noodsituaties vindt slechts plaats aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen noodhulpdiensten.

  • 6 Verstrekking van nummers en gegevens met het oog op de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten vindt slechts plaats aan degene die op grond van artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering is belast met de opsporing van strafbare feiten.

  • 7 De termijn gedurende welke de nummers en gegevens door de beheerder worden bewaard bedraagt ten hoogste:

    • a. twee maanden indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van een verzoek om hulpverlening in een noodsituatie;

    • b. zes maanden indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten;

    • c. 24 uur in alle overige gevallen.

  • 8 De op grond van het eerste lid aangewezen beheerder vergoedt de kosten die zijn gemoeid met het verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en, voor zover deze niet overeenkomen met het fysieke adres van het netwerkaansluitpunt, van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 9 De bekendmaking van het besluit tot aanwijzing van de beheerders, bedoeld in het eerste lid, en de publieke diensten, bedoeld in het vierde lid, geschiedt door plaatsing in de Staatscourant door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 10 De beheerders, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd om ten behoeve van de controle op de effectiviteit van de hulpverlening in noodsituaties de bij het alarmnummer voor publieke diensten ingekomen oproepen vast te leggen en voor ten hoogste twee maanden te bewaren. Bij de vastlegging worden de datum en het tijdstip van de oproep geregistreerd.

  • 11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de te verstrekken gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 11.10a

Een faciliteit om het nummer van het netwerkaansluitpunt van waaruit een verbinding tot stand wordt gebracht, dan wel het nummer waarmee een individuele gebruiker van dat netwerkaansluitpunt kan worden geïdentificeerd aan het netwerkaansluitpunt waarmee die verbinding tot stand komt te verstrekken, wordt niet gebruikt om de opgeroepen gebruiker onjuiste informatie te verstrekken met betrekking tot dat netwerkaansluitpunt of die individuele gebruiker.

Artikel 11.11

  • 1 Een abonnee die last heeft van hinderlijke of kwaadwillige oproepen, waarbij de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt is geblokkeerd, kan aan de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of van een openbare elektronische communicatiedienst verzoeken om het nummer van de oproepende abonnee en de beschikbare daarop betrekking hebbende naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens, te verstrekken.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de volgende vereisten:

    • a. het verzoek is schriftelijk en bevat de naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens van de verzoeker alsmede het nummer waarop de oproepen betrekking hebben, en

    • b. het verzoek bevat een indicatie van de data en tijdstippen waarop de desbetreffende oproepen hebben plaatsgevonden.

  • 3 De verzoeker informeert de aanbieder onverwijld omtrent hinderlijke of kwaadwillige oproepen, die plaats hebben gevonden na indiening van het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De aanbieder stelt naar aanleiding van het verzoek een onderzoek in, teneinde vast te stellen of tot verstrekking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, dient te worden overgegaan.

  • 5 Indien bij het onderzoek blijkt dat het oproepende nummer toebehoort aan een abonnee van een andere aanbieder, verleent de desbetreffende aanbieder op een daartoe strekkend verzoek van de met het onderzoek belaste aanbieder medewerking aan het onderzoek en verstrekt, indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, de beschikbare op het oproepende nummer betrekking hebbende naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens aan de aanbieder die met het onderzoek belast is.

  • 6 Van de gegevensverstrekking aan een verzoeker wordt door de aanbieder mededeling gedaan aan de abonnee, wiens gegevens het betreft.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. het onderzoek, bedoeld in het vierde lid;

    • b. de gegevensverstrekking, bedoeld in het vierde lid;

    • c. de medewerkingsverplichting, bedoeld in het vijfde lid;

    • d. de kennisgeving van de verstrekking van de gegevens, bedoeld in het zesde lid.

§ 11.3. Ontheffing

Artikel 11.12

  • 1 Aan een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en een aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst kan door de Autoriteit Consument en Markt ontheffing worden verleend van de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 11.4, eerste lid, onderdeel b, en 11.9 tot en met 11.11.

  • 2 Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan uitsluitend worden verleend, indien:

    • a. deze betrekking heeft op abonneelijnen verbonden met analoge centrales, en

    • b. nakoming van de desbetreffende verplichtingen technisch niet haalbaar is of onevenredig veel financiële lasten voor de aanbieder met zich meebrengt.

  • 3 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 11.4. Uitzonderingen

Artikel 11.13

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten kunnen de artikelen 11.5, 11.5a en 11.9, eerste lid, buiten toepassing laten, indien dit noodzakelijk is in het belang van:

    • a. de nationale veiligheid;

    • b. de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten.

  • 2 De verkeers- en locatiegegevens die de aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten bewaren op grond van artikel 13.2a, tweede lid, worden door de aanbieders niet voor andere doelen verwerkt, tenzij het gegevens betreft waarvan de verwerking op grond van de artikelen 11.5 en 11.5a is toegestaan en de verwerking plaatsvindt met inachtneming van die artikelen.

  • 3 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten mogen, in afwijking van artikel 11.5, eerste lid, verkeersgegevens verwerken, indien en voor zolang dat noodzakelijk is voor een onderzoek als bedoeld in artikel 11.11, vierde en vijfde lid. De verkeersgegevens mogen voor een periode van ten hoogste drie maanden na beëindiging van een onderzoek als bedoeld in artikel 11.11, vierde lid, door de desbetreffende aanbieders worden bewaard. Na afloop van deze periode worden de verkeersgegevens verwijderd.

Hoofdstuk 11a. Continuïteit

Artikel 11a.1

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten nemen passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerken of diensten te beheersen, waaronder in voorkomend geval versleuteling, om de gevolgen van beveiligingsincidenten op gebruikers en op andere netwerken en diensten zo laag mogelijk te houden. Deze maatregelen zorgen, gezien de stand van de techniek, voor een veiligheidsniveau dat is afgestemd op de risico's die zich voordoen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid nemen aanbieders van spraakcommunicatiediensten of internettoegangsdiensten die deze diensten over de openbare elektronische communicatienetwerken aanbieden en aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken waarover spraakcommunicatiediensten of internettoegangsdiensten worden aangeboden alle noodzakelijke maatregelen om de beschikbaarheid van deze diensten zo volledig mogelijk te waarborgen in geval van door calamiteiten veroorzaakte netwerkuitval of in geval van overmacht.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot de in dit artikel bedoelde maatregelen en kunnen eisen worden gesteld aan aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten.

  • 4 Onze Minister kan een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten de verplichting opleggen om binnen een bepaalde termijn maatregelen te treffen met betrekking tot onder meer:

    • a. de beveiliging van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten;

    • b. het voorkomen van een beveiligingsincident wanneer een aanzienlijke dreiging is vastgesteld;

    • c. het oplossen van een beveiligingsincident.

  • 5 Onze Minister kan een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten de verplichting opleggen om binnen een bepaalde termijn een beveiligingscontrole te laten uitvoeren door een gekwalificeerde onafhankelijke deskundige en om de resultaten van dat onderzoek binnen een bij het besluit gestelde redelijke termijn aan Onze Minister te verstrekken. De aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten draagt de kosten van deze controle.

Artikel 11a.2

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten stellen Onze Minister onverwijld in kennis van beveiligingsincidenten met aanzienlijke gevolgen voor het functioneren van hun netwerken of diensten.

  • 2 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten verstrekken onze Minister op zijn verzoek alle informatie die nodig is om de beveiliging van hun netwerken of diensten te beoordelen.

  • 3 De op grond van het eerste en tweede lid verstrekte gegevens zijn niet openbaar. Indien openbaarmaking in het algemeen belang is, kan Onze Minister een inbreuk op de veiligheid en een verlies van integriteit, bedoeld in het eerste lid, openbaar maken of de aanbieder verplichten tot openbaarmaking.

  • 4 In geval van een specifieke en aanzienlijke dreiging van een beveiligingsincident voor openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten informeert de betrokken aanbieder zijn gebruikers die de gevolgen van die dreiging kunnen ondervinden, over mogelijke beschermingsmaatregelen of oplossingen die de gebruikers kunnen toepassen. Waar passend informeert de aanbieder de gebruikers tevens over de dreiging zelf.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 11a.2a

Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen ter uitvoering van de uitvoeringshandelingen, bedoeld in artikel 40, vijfde lid, van richtlijn (EU) 2018/1972.

Artikel 11a.3

  • 1 Een aanbieder van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen antenne-opstelpunt als bedoeld in artikel 5a.3, derde lid, draagt zorg voor de opstelling en de uitvoering van een continuïteitsplan dat een beschrijving bevat van de technische en organisatorische maatregelen die de aanbieder neemt om de risico’s voor de veiligheid in en op het opstelpunt te beheersen voor zover van belang voor de continuïteit van de verspreiding van programma's door middel van openbare elektronische communicatienetwerken die worden ondersteund door dat opstelpunt.

  • 2 Onze Minister kan een aanbieder als bedoeld in het eerste lid de verplichting opleggen om binnen een bepaalde termijn een veiligheidscontrole te laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige, waarvan de kosten worden gedragen door de aanbieder.

  • 3 Indien het continuïteitsplan naar het oordeel van Onze Minister onvoldoende bijdraagt aan de in het eerste lid bedoelde continuïteit, kan Onze Minister een aanbieder als bedoeld in het eerste lid de verplichting opleggen om binnen een bepaalde termijn een technische of organisatorische maatregel te treffen met het oog op de in het eerste lid bedoelde continuïteit.

  • 4 Voor een aangewezen antenne-opstelpunt dragen de in het eerste lid bedoelde aanbieder of aanbieders en de aanbieder of aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die bestaan uit radioapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma's en die door het aangewezen opstelpunt worden ondersteund, zorg voor de opstelling en de uitvoering van een gezamenlijk continuïteitsplan dat voorziet in onderlinge afstemming van de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk de maatregelen bedoeld in artikel 11a.1, eerste lid.

  • 5 Indien de in het vierde lid bedoelde aanbieders geen overeenstemming kunnen bereiken over het gezamenlijke continuïteitsplan, kan Onze Minister voorschriften geven inzake het tot stand brengen van het plan.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het bepaalde in dit artikel.

Hoofdstuk 12. Geschillen

§ 12.1. Geschilbeslechting door geschillencommissie

Artikel 12.1

Aanbieders van een spraakcommunicatiedienst, andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen openbare elektronische communicatiediensten of bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen programmadiensten sluiten zich aan bij een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie erkende geschillencommissie welke geschillen behandelt over een overeenkomst met betrekking tot de levering van een openbare elektronische communicatiedienst of een programmadienst tussen een hiervoor bedoelde aanbieder en een natuurlijk persoon die voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden handelt.

§ 12.2. Geschilbeslechting door de Autoriteit Consument en Markt

§ 12.2.1. Geschillen tussen marktpartijen

Artikel 12.2

  • 1 Indien er tussen houders van een vergunning, tussen aanbieders, tussen aanbieders en ondernemingen, onderscheidenlijk tussen ondernemingen een geschil is ontstaan inzake de nakoming van een op een houder van een vergunning, een aanbieder of een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten, openbare elektronische communicatiediensten of programmadiensten aanbiedt op grond van een bij of krachtens deze wet of bij de roamingverordening rustende verplichting, kan de Autoriteit Consument en Markt op aanvraag van een bij dat geschil betrokken partij het geschil beslechten, tenzij de beslechting van dat geschil op grond van deze wet aan een andere instantie is opgedragen.

  • 2 Onder een geschil als bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan een geschil inzake de vraag of, indien de in dat lid bedoelde houders van een vergunning, aanbieders, aanbieders en ondernemingen, onderscheidenlijk ondernemingen een overeenkomst hebben gesloten op basis van een bij of krachtens deze wet op een of meer van hen rustende verplichting, de ter zake daarvan tussen hen bestaande verbintenissen, of de wijze waarop die verbintenissen worden nagekomen strijdig zijn, onderscheidenlijk strijdig is met het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een geschil is gerezen:

    • a. tussen netwerkexploitanten of met een derde als bedoeld in artikel 5a.7, inzake de nakoming van een bij of krachtens hoofdstuk 5a op hen rustende verplichting;

    • b. tussen degenen, bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, of met een derde als bedoeld in artikel 5a.7, inzake de nakoming van een bij of krachtens hoofdstuk 5a op hen rustende verplichting;

    • c. tussen een publiekrechtelijke rechtspersoon en een exploitant, inzake de nakoming van een bij of krachtens hoofdstuk 5c op hen rustende verplichting.

  • 4 Indien een geschil is gerezen over de redelijkheid van een vergoeding voor medegebruik als bedoeld in artikel 5a.5, tweede lid, draagt de Autoriteit Consument en Markt er zorg voor dat de vergoeding voldoet aan de in dat lid gestelde vereisten. De Autoriteit Consument en Markt is daarbij gehouden om de bij het geschil betrokken partijen te raadplegen over de mate waarin met de vergoeding aan de vereisten wordt voldaan. Indien naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt niet of onvoldoende aan de vereisten wordt voldaan, raadpleegt de Autoriteit Consument en Markt de geschilpartijen opnieuw en geeft het, met inachtneming van de door de geschilpartijen verschafte informatie, aanwijzingen voor het alsnog voldoen aan de vereisten. De Autoriteit Consument en Markt houdt nadien toezicht op de naleving van de gegeven aanwijzingen. Zij kan de aanbieder verplichten periodiek een rapportage over te leggen waarmee de blijvende efficiëntie van de tarieven kan worden gecontroleerd.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing op geschillen voortvloeiend uit hoofdstuk 5 van deze wet of geschillen betreffende artikel 5a.6.

  • 6 Indien nummerhouders als bedoeld in artikel 4.2b geen overeenstemming kunnen bereiken over de voorwaarden waaronder de aan hen in gebruik gegeven nummers gezamenlijk in gebruik zullen worden genomen, kan de Autoriteit Consument en Markt op aanvraag van een of meer van hen, voorschriften geven inzake het tot stand brengen van een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2b.

  • 7 Op aanvraag van de gezamenlijke nummerhouders kan de Autoriteit Consument en Markt een besluit als bedoeld in het zesde lid intrekken.

Artikel 12.3

De Autoriteit Consument en Markt is onbevoegd tot het beslechten van een op grond van artikel 12.2 voorgelegd geschil, indien de bij dat geschil betrokken partijen de Autoriteit Consument en Markt verzoeken het geschil niet langer te behandelen.

Artikel 12.4

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt kan bij de beslechting van een geschil inzake de nakoming van een bij of krachtens hoofdstuk 5a of 5c gestelde verplichting billijke en niet-discriminerende eisen en voorwaarden stellen aan de bij dat geschil betrokken partijen, het medegebruik of de coördinatie.

  • 2 Indien de Autoriteit en Consument een vergoeding vaststelt voor het medegebruik van fysieke infrastructuur, wordt ervoor gezorgd dat de netwerkexploitant een eerlijke kans heeft om zijn kosten terug te verdienen. Daarbij houdt de Autoriteit consument en Markt rekening met de gevolgen van het medegebruik voor het bedrijfsplan en de investeringen van de netwerkexploitant.

Artikel 12.5

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 12.2 binnen vier maanden na ontvangst van die aanvraag. Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing indien de Autoriteit Consument en Markt aan een andere partij dan de aanvrager om gegevens verzoekt met het oog op de te nemen beschikking.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, kan de Autoriteit Consument en Markt in spoedeisende gevallen een voorlopig besluit nemen dat tussen de betrokken aanbieders geldt tot het definitieve besluit van de Autoriteit Consument en Markt.

  • 3 In uitzonderlijke gevallen kan de Autoriteit Consument en Markt de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen. De Autoriteit Consument en Markt stelt de desbetreffende aanbieders daarvan in kennis en geeft de termijn aan waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het geschil zal beslechten, met dien verstande dat die termijn niet langer is dan twee maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, beslist de Autoriteit Consument en Markt zo spoedig mogelijk doch, behoudens buitengewone omstandigheden, uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van een aanvraag als bedoeld in artikel 12.2 die betrekking heeft op een geschil inzake de nakoming van een verplichting die is gesteld bij of krachtens hoofdstuk 5a of 5c.

  • 5 Indien een aanvraag als bedoeld in het vierde lid, tevens betrekking heeft op de informatie-uitwisseling, bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken beslist de Autoriteit Consument en Markt in coördinatie met Onze Minister op de aanvraag.

Artikel 12.6

Een bij een geschil betrokken partij volgt de door de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 12.2 genomen besluit op. De Autoriteit Consument en Markt kan daarbij termijnen stellen.

Artikel 12.8

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt brengt een geschil, niet zijnde een geschil betreffende radiospectrumcoördinatie, dat gevolgen heeft voor de handel tussen lidstaten en dat aan haar is voorgelegd, dan wel dat aan de desbetreffende regelgevende instantie van een andere lidstaat is voorgelegd en door die instantie aan de Autoriteit Consument en Markt is voorgelegd, ter kennis van BEREC met het oog op het vinden van een consistente beslechting van het geschil.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt neemt het besluit over de geschilbeslechting niet dan nadat BEREC advies heeft gegeven over de beslechting van het geschil.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de Autoriteit Consument en Markt in uitzonderlijke omstandigheden ambtshalve of op verzoek van partijen voorlopige maatregelen nemen, indien er een dringende noodzaak is om te handelen teneinde de mededinging of de belangen van eindgebruikers te beschermen.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt neemt het besluit over de geschilbeslechting uiterlijk een maand na het advies van BEREC en schort in afwachting van dat advies de beslistermijn, bedoeld in artikel 12.5, eerste lid, op.

§ 12.2.2. Geschillen tussen consumenten en aanbieders of ondernemingen

Artikel 12.9

  • 1 Indien tussen een consument en een aanbieder of een onderneming die openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt een geschil is gerezen inzake de schending door die aanbieder of onderneming van bij of krachtens deze wet gestelde regels ter uitvoering van richtlijn (EU) 2018/1972, niet zijnde een geschil als bedoeld in artikel 12.1, of inzake de schending door die aanbieder of onderneming van de roamingverordening kan de Autoriteit Consument en Markt op aanvraag van de desbetreffende consument, het geschil beslechten.

  • 2 Indien een consument door de Autoriteit Consument en Markt in het gelijk wordt gesteld en hij voor het beslechten van een geschil bij of krachtens artikel 16.1 een vergoeding aan de Autoriteit Consument en Markt verschuldigd is, kan de Autoriteit Consument en Markt bepalen dat die vergoeding door een aanbieder of onderneming als bedoeld in het eerste lid wordt vergoed.

  • 3 Een bij een geschil betrokken aanbieder of onderneming volgt de door de Autoriteit Consument en Markt op grond van het eerste lid gegeven voorschriften op. De Autoriteit Consument en Markt kan daarbij termijnen stellen.

§ 12.3. Geschilbeslechting door minister

Artikel 12.10

  • 1 Indien gebruikers als bedoeld in artikel 3.21 aan wie frequentieruimte is toegewezen als bedoeld in artikel 3.5, dan wel aan wie vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, geen overeenstemming kunnen bereiken over de voorwaarden waaronder de aan hen toegewezen frequentieruimte gezamenlijk in gebruik zal worden genomen, kan Onze Minister op aanvraag van een of meer van hen, voorschriften geven inzake het tot stand brengen van een overeenkomst als bedoeld in artikel 3.21.

  • 2 Op aanvraag van de gezamenlijke gebruikers kan Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste lid intrekken.

Artikel 12.10a

  • 1 Indien er een geschil is ontstaan over de krachtens artikel 6.3a, eerste lid, opgelegde verplichting tussen de aanbieder aan wie de verplichting is opgelegd en de door die verplichting begunstigde aanbieder, kan Onze Minister op aanvraag van een bij dat geschil betrokken partij het geschil beslechten.

  • 2 In het kader van de geschilbeslechting, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister met het oog op een doelmatig gebruik van frequentieruimte een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte verlenen of wijzigen voor het bewerkstelligen van gedeeld gebruik van frequentieruimte waarvoor de begunstigde aanbieder een vergunning heeft.

Artikel 12.11

  • 1 Op vordering van Onze Minister verstrekken de bij een geschil betrokken partijen binnen twee weken dan wel binnen een andere door Onze Minister te bepalen redelijke termijn, aan Onze Minister alle gegevens die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

  • 2 De bij het geschil betrokken partijen zijn verplicht onverwijld, maar in elk geval binnen de door Onze Minister gestelde redelijke termijn, alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen ten behoeve van de beoordeling van het geschil.

Hoofdstuk 13. Bevoegd aftappen en toepassing van andere bevoegdheden op grond van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 in verband met telecommunicatie

Artikel 13.1

  • 1 Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten stellen hun telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten uitsluitend beschikbaar aan gebruikers indien deze aftapbaar zijn.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de technische aftapbaarheid van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten.

Artikel 13.2

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de te nemen organisatorische en personele maatregelen en te treffen voorzieningen met betrekking tot aftappen.

Artikel 13.2a

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. gegevens: de verkeers- en locatiegegevens, bedoeld in artikel 11.1, onderdeel b respectievelijk onderdeel d, alsmede de daarmee verband houdende gegevens die nodig zijn om de abonnee of gebruiker te identificeren;

    • b. oproeppoging zonder resultaat: een communicatie waarbij een telefoonoproep wel tot een verbinding heeft geleid, maar onbeantwoord is gebleven of via het netwerkbeheer is beantwoord.

  • 2 Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten bewaren de in de bij deze wet behorende bijlage aangewezen gegevens, voorzover deze in het kader van de aangeboden netwerken of diensten worden gegenereerd of verwerkt, ten behoeve van het onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige misdrijven.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden door de aanbieders bewaard gedurende een periode van:

    • a. twaalf maanden voor gegevens in verband met telefonie over een vast of mobiel netwerk, bedoeld in de bij deze wet behorende bijlage, onder A, of

    • b. zes maanden voor gegevens in verband met internettoegang, e-mail over het internet en internettelefonie, bedoeld in de bij deze wet behorende bijlage, onder B, gerekend vanaf de datum van de communicatie.

  • 4 De verplichting, bedoeld in het tweede lid, heeft betrekking op gegevens van oproeppogingen zonder resultaat, voorzover deze gegevens door de aanbieders bij het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten worden gegenereerd, verwerkt en opgeslagen of gelogd.

Artikel 13.2b

Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten voldoen aan een vordering op grond van de artikelen 126hh, 126ii, 126nc tot en met 126ni en 126uc tot en met 126ui van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 13.3

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het beslechten van geschillen tussen aanbieders en de bevoegde autoriteiten over de voorzieningen door middel van welke de door een tap te verkrijgen telecommunicatie door aanbieders wordt doorgegeven.

Artikel 13.4

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, Onze Minister, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanbieders aan een vordering of een verzoek, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, voldoen, de registratie van statistische gegevens en de termijnen waarbinnen die gegevens beschikbaar worden gesteld en de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het tweede en derde lid, beschikbaar worden gehouden. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 13.5

  • 2 Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten nemen met betrekking tot de gegevens die ingevolge artikel 13.2a, tweede lid, worden bewaard passende technische en organisatorische maatregelen teneinde:

    • a. de gegevens te beveiligen tegen vernietiging, tegen verlies of wijziging en niet toegelaten opslag, verwerking, toegang of openbaarmaking;

    • b. te waarborgen dat toegang tot de gegevens, bedoeld in onderdeel a, slechts geschiedt door speciaal daartoe bevoegde personen;

    • c. de gegevens te kunnen vernietigen na afloop van de periode, bedoeld in artikel 13.2a, derde lid.

  • 3 Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten dragen er zorg voor dat de gegevens, die ingevolge artikel 13.2a, tweede lid, worden bewaard:

    • a. dezelfde kwaliteit hebben en worden onderworpen aan dezelfde beveiligings- en beschermingsmaatregelen als de gegevens in het netwerk;

    • b. onverwijld worden vernietigd na afloop van de periode, bedoeld in artikel 13.2a, derde lid.

  • 4 Op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, Onze Minister, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de te nemen maatregelen in verband met de beveiliging en de waarborging bedoeld in het eerste, tweede en derde lid. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 13.6

  • 1 De investerings-, exploitatie- en onderhoudskosten voor de technische voorzieningen die door aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn of worden gemaakt teneinde te kunnen voldoen aan de artikelen 13.1, 13.2a, 13.4 en 13.5 komen te hunnen laste.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling en vergoeding van de kosten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 13.7

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 13.8

Van de verplichtingen die voortvloeien uit dit hoofdstuk kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Veiligheid en Justitie in bijzondere gevallen ontheffing verlenen. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 13.9

Onze Minister van Veiligheid en Justitie zendt in overeenstemming met Onze Minister binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na drie jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wijziging van de artikelen 13.2a, 13.4 en 13.5 in de praktijk, voor zover die wijzigingen betrekking hebben op de implementatie van Richtlijn nr 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie.

Hoofdstuk 14. Buitengewone omstandigheden

Artikel 14.1

  • 1 In bijzondere omstandigheden in verband met de handhaving van de internationale rechtsorde of met de internationale betrekkingen is Onze Minister bevoegd in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot de verzorging van telecommunicatie van en naar het buitenland.

  • 2 Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie aan aanbieders van elektronische communicatienetwerken en elektronische communicatiediensten aanwijzingen te geven betreffende:

    • a. het gebruik van mededelingen van overheidsinstanties om het publiek te waarschuwen voor dreigende rampen of noodsituaties en om de gevolgen van rampen of noodsituaties te verzachten;

    • b. het waarborgen van de communicatie tussen en met hulpdiensten en overheidsinstanties tijdens rampen of noodsituaties.

Artikel 14.2

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 14.3

Ingeval voor Nederland of een gedeelte daarvan, op grond van de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, oefent Onze Minister de in artikel 14.4, eerste lid, bedoelde bevoegdheden uit in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 14.4

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Onze Minister is bevoegd aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en aan gebruikers van de frequentieruimte aanwijzingen te geven met betrekking tot:

    • a. de instandhouding en exploitatie van hun openbare telecommunicatienetwerken;

    • b. het verzorgen en het gebruiken van hun openbare telecommunicatiediensten;

    • c. de instandhouding en exploitatie dan wel beperking of beëindiging van het gebruik van hun radioapparaten.

  • 2 Onze Minister kan bij toepassing van het eerste lid afwijken van de verplichtingen die ingevolge deze wet op aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en op gebruikers van de frequentieruimte rusten.

  • 3 De aanwijzingen die ingevolge het eerste lid aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en aan gebruikers van de frequentieruimte zijn gegeven, zijn voor deze verbindend.

  • 4 Indien aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en gebruikers van de frequentieruimte als gevolg van aanwijzingen gegeven op grond van het eerste lid onevenredig financieel nadeel ondervinden, kent Onze Minister hen een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.

Artikel 14.5

  • 1 Bij toepassing van artikel 14 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag zijn aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en gebruikers van de frequentieruimte verplicht de op grond van het eerste lid van genoemd artikel aangewezen autoriteiten alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door die autoriteiten gegeven opdrachten.

  • 2 Bij toepassing van artikel 31 van de Oorlogswet voor Nederland zijn aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en gebruikers van de frequentieruimte verplicht het militair gezag alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door dat gezag gegeven opdrachten.

Artikel 14.6

  • 1 Onze Minister kan na overleg met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie regels stellen ten aanzien van de te nemen organisatorische en personele maatregelen en de te treffen bijzondere voorzieningen met betrekking tot de voorbereiding van het verzorgen van elektronisch transport van gegevens in buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 14.2, alsmede omtrent de aan Onze Minister daaromtrent te verstrekken informatie.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, zijn uitsluitend van toepassing op door Onze Minister na overleg met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie aan te wijzen aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en gebruikers van de frequentieruimte.

  • 3 Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald welke kosten van de uitvoering redelijkerwijze ten laste van de aangewezen aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en van gebruikers van de frequentieruimte dienen te komen.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde bijzondere voorzieningen hebben betrekking op:

    • a. de beschikbaarheid van openbare telecommunicatienetwerken dan wel delen daarvan, openbare telecommunicatiediensten en radioapparaten;

    • b. de beveiliging van bepaalde onderdelen van een openbaar telecommunicatienetwerk of van radioapparaten;

    • c. de afwikkeling van het elektronisch transport van gegevens over een openbaar telecommunicatienetwerk, en

    • d. aanvullende infrastructurele voorzieningen voor het elektronisch transport van gegevens en de beveiliging daarvan.

Hoofdstuk 14a. Ongewenste zeggenschap in telecommunicatiepartijen

Artikel 14a.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aandeel: aandeel als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht;

  • aandelenbelang: bepaalde hoeveelheid aandelen;

  • aangesloten instelling: aangesloten instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet giraal effectenverkeer;

  • beursgenoteerde telecommunicatiepartij: telecommunicatiepartij waarvan de aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt;

  • beursgenoteerde betrokken partij: betrokken partij waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt;

  • betrokken partij: telecommunicatiepartij waarop een verbod als bedoeld in artikel 14a.4, eerste lid, betrekking heeft;

  • bewaarder van een beleggingsinstelling: bewaarder van een icbe als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of entiteit met als statutaire doelstelling het houden van de juridische eigendom al dan niet tezamen met het bewaren en administreren van aandelen of zeggenschap van een beleggingsfonds of een fonds voor collectieve beleggingen in effecten;

  • bijkantoor: onderdeel van een niet in Nederland gevestigde rechtspersoon, dat duurzaam in Nederland aanwezig is en geen eigen rechtspersoonlijkheid heeft;

  • centraal instituut: centraal instituut als bedoeld in artikel 1 van de Wet giraal effectenverkeer;

  • depot: rekening met een aandelenbelang of rekening waarin een aandelenbelang tot uitdrukking komt die beroepsmatig en anders dan als aandeelhouder wordt geadministreerd of aangehouden, waaronder een verzameldepot, een girodepot, een depot van een instelling in het buitenland of een depot van een buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut;

  • gereglementeerde markt: gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een daarmee vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lid is van de Europese Unie dan wel partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • girodepot: girodepot als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet giraal effectenverkeer;

  • instelling in het buitenland: instelling als bedoeld in artikel 49a, onderdeel b, van de Wet giraal effectenverkeer;

  • intermediair: intermediair als bedoeld in artikel 1 van de Wet giraal effectenverkeer;

  • internetknooppunt: internetknooppunt als bedoeld in richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PbEU 2016, L 194)

  • multilaterale handelsfaciliteit: multilaterale handelsfaciliteit als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • ongewenst persoon: persoon of entiteit die is onderworpen aan beperkende maatregelen krachtens:

    • a. hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties;

    • b. artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

    • c. de Sanctiewet 1977;

  • overwegende zeggenschap: overwegende zeggenschap in de zin van artikel 14a.3;

  • personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld: natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen met wie, onderscheidenlijk waarmee wordt samengewerkt op grond van een overeenkomst met als doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap als bedoeld in de definitie van personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld, in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • publiek belang: het belang van de openbare orde of de openbare veiligheid, bedoeld in de artikelen 45, derde lid, 52, eerste lid, en 65, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de wezenlijke belangen van veiligheid van de staat, bedoeld in artikel 346, eerste lid, onderdeel a, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • stemmen:

  • telecommunicatiepartij: bijkantoor of een in Nederland gevestigde rechtspersoon, eenmanszaak of vennootschap, zijnde een aanbieder of houder van overwegende zeggenschap in een aanbieder van:

    • a. een elektronisch communicatienetwerk of -dienst;

    • b. een hostingdienst, internetknooppunt, vertrouwensdienst of datacenter, met uitzondering van datacenters uitsluitend of hoofdzakelijk voor eigen gebruik; of

    • c. een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie netwerken of diensten;

  • verzameldepot: verzameldepot als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet giraal effectenverkeer;

  • zeggenschap: stemmen, deelname in een vennootschap of eigendom van een eenmanszaak.

Artikel 14a.2

  • 1 Degene die het voornemen heeft overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij te verkrijgen meldt dit voornemen aan Onze Minister indien deze zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector als bedoeld in artikel 14a.4, derde lid. Een melding hoeft niet te worden gedaan door een van een beursgenoteerde telecommunicatiepartij onafhankelijke rechtspersoon die ten doel heeft het behartigen van de belangen van de telecommunicatiepartij en een met haar verbonden onderneming en die de overwegende zeggenschap na aankondiging van een openbaar bod voor de duur van maximaal twee jaar verkrijgt ter bescherming van de telecommunicatiepartij.

  • 2 De melding in het eerste lid wordt gedaan uiterlijk acht weken voor de beoogde datum van uitvoering van dit voornemen. Indien het voornemen betrekking heeft op een openbaar bod op een beursgenoteerde telecommunicatiepartij wordt de melding gedaan uiterlijk gelijktijdig met de aankondiging van een openbaar bod als bedoeld in artikel 5, eerste tot en met derde lid, van het Besluit openbare biedingen Wft.

  • 3 Onze Minister beslist binnen acht weken na ontvangst van de melding of een verbod op grond van artikel 14a.4, eerste lid, wordt opgelegd. Indien nader onderzoek nodig is, kan Onze Minister de termijn verlengen met zes maanden. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag:

    • a. waarop Onze Minister aanvullende informatie verzoekt tot de dag waarop de verzochte informatie is gegeven, en

    • b. waarop Onze Minister een voornemen om een verbod op te leggen voor een zienswijze heeft voorgelegd aan de telecommunicatiepartij tot de dag waarop hij de zienswijze ontvangt of, indien die korter is, de termijn voor het uitbrengen van een zienswijze is verstreken.

  • 4 De meldplicht op grond van het eerste lid geldt niet ten aanzien van degene die het voornemen heeft overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij te verkrijgen, maar wegens een geheimhoudingsplicht voor de telecommunicatiepartij niet kan weten dat deze zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector als bedoeld in artikel 14a.4, derde lid, aanhef en onder c. De telecommunicatiepartij waarvoor deze geheimhoudingsplicht geldt meldt het ontstaan van overwegende zeggenschap of de voorbereidingen daartoe in dat geval aan Onze Minister zodra hij daar kennis van heeft.

  • 5 Indien na een melding als bedoeld in het eerste lid blijkt dat er sprake is van een buitenlandse directe investering die valt binnen de reikwijdte van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PbEU 2019, L 79), kan de termijn, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, met nog ten hoogste drie maanden verlengd worden.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de melding, bedoeld in het eerste en vierde lid.

Artikel 14a.3

Van overwegende zeggenschap is sprake indien de houder of verkrijger van die zeggenschap na de verkrijging:

  • a. alleen of tezamen met personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld, rechtstreeks of middellijk over ten minste 30 procent van de stemmen in de algemene vergadering van een rechtspersoon beschikt;

  • b. al dan niet krachtens overeenkomst met anderen, alleen of samen met personen met wie in onderling overleg wordt gehandeld, meer dan de helft van de bestuurders of van de commissarissen van een rechtspersoon kan benoemen of ontslaan, ook indien alle stemgerechtigden stemmen;

  • c. beschikt over een of meer aandelen met een bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap;

  • d. beschikt over een bijkantoor, zijnde een telecommunicatiepartij;

  • e. als vennoot volledig jegens schuldeisers aansprakelijk wordt voor de schulden van de onder eigen naam optredende vennootschap, of

  • f. eigenaar is van een eenmanszaak.

Artikel 14a.4

  • 1 Indien bestaande of aanstaande overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij door een bepaalde partij naar het oordeel van Onze Minister kan leiden tot een bedreiging van het publiek belang legt Onze Minister hem een verbod, dan wel een verbod onder opschortende voorwaarden op het houden respectievelijk verkrijgen van overwegende zeggenschap in deze telecommunicatiepartij op. Indien Onze Minister voornemens is een verbod op te leggen, vraagt hij de telecommunicatiepartij om een zienswijze over het voorgenomen besluit. Hij stelt daarbij een termijn voor het uitbrengen van de zienswijze.

  • 2 Van een bedreiging van het publiek belang kan slechts sprake zijn als de overwegende zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector als bedoeld in het derde lid, en:

    • a. de verkrijger of houder een ongewenst persoon is of een staat, entiteit of persoon is waarvan bekend is of waarvoor gronden zijn te vermoeden dat deze de intentie heeft een telecommunicatiepartij te beïnvloeden om misbruik of opzettelijke uitval mogelijk te maken,

    • b. de verkrijger of houder nauwe banden heeft met of onder invloed staat van een staat, entiteit of persoon als bedoeld onder a, dan wel een persoon is ten aanzien van wie er gronden zijn om dergelijke banden of invloed te vermoeden,

    • c. de verkrijger of houder een zodanige staat van dienst heeft dat hierdoor het risico, dat de gevolgen genoemd in het derde lid onder a tot en met d zich zullen voordoen, aanzienlijk wordt vergroot,

    • d. de identiteit van de werkelijke houder of verkrijger niet kan worden vastgesteld, of

    • e. de verkrijger of houder niet of onvoldoende meewerkt aan het onderzoek naar de omstandigheden onder a tot en met d.

  • 3 Van relevante invloed in de telecommunicatiesector is sprake indien misbruik of opzettelijke uitval van de telecommunicatiepartij, bedoeld in het eerste lid, en eventuele andere telecommunicatiepartijen waarin de houder of verkrijger of de groep waarvan de houder of verkrijger deel uitmaakt overwegende zeggenschap houdt of verkrijgt, kan leiden tot:

    • a. een onrechtmatige inbreuk op de vertrouwelijkheid van de communicatie, danwel een onderbreking van de internettoegangsdienst of telefoondienst van meer dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal eindgebruikers;

    • b. een onderbreking van de beschikbaarheid of verificatie van bij algemene maatregel van bestuur genoemde diensten en toepassingen die worden geleverd via het internet voor zover die diensten een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen drempelwaarde overschrijden;

    • c. een onderbreking van de beschikbaarheid, betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen product of dienst ten behoeve van een publieke taak op het gebied van nationale veiligheid, defensie, de handhaving van de rechtsorde dan wel hulpverlening;

    • d. een onrechtmatige inbreuk of onderbreking als bedoeld in de onderdelen a of b met betrekking tot een combinatie van diensten en toepassingen als bedoeld in die onderdelen die tezamen een bij die algemene maatregel van bestuur gestelde drempelwaarde overschrijden;

    • e. andere bij algemene maatregel van bestuur genoemde ernstige gevolgen met betrekking tot de continuïteit van dienstverlening door een telecommunicatiepartij dan wel de vertrouwelijkheid van communicatie.

  • 4 De in het derde lid onder a tot en met c bedoelde gevolgen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader uitgewerkt.

  • 5 Indien een verbod op het houden of verkrijgen van overwegende zeggenschap niet volgt op een melding op grond van artikel 14a.2, wordt een verbod opgelegd binnen acht maanden nadat de feiten of omstandigheden op grond waarvan Onze Minister van oordeel is dat het publiek belang bedreigd kan worden, bekend zijn geworden bij Onze Minister.

  • 6 Nadat een voorgenomen verkrijging van zeggenschap is gemeld op grond van artikel 14a.2, eerste lid, en binnen de termijn bedoeld in artikel 14a.2, derde lid, geen verbod is opgelegd, dan wel door Onze Minister is medegedeeld dat geen verbod zal worden opgelegd, verbiedt Onze Minister het verkrijgen of houden van overwegende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid uitsluitend indien:

    • a. bij de melding, bedoeld in artikel 14a.2, eerste lid, door de aanvrager onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt, of

    • b. de feiten of omstandigheden op grond waarvan Onze Minister van oordeel is dat het publiek belang bedreigd kan worden, eerst na de beslissing om geen verbod op te leggen bekend zijn geworden bij Onze Minister.

  • 7 Een verbod op grond van het eerste lid wordt meegedeeld aan de partij tot wie het verbod zich richt en aan de betrokken partij en via een door Onze Minister aangewezen internetpagina bekendgemaakt.

Artikel 14a.5

  • 1 Indien zich feiten of omstandigheden voordoen op grond waarvan Onze Minister weet of vermoedt dat sprake is van overwegende zeggenschap waardoor het publiek belang bedreigd kan worden of indien hij weet of vermoedt dat dergelijke zeggenschap zal ontstaan:

    • a. verstrekt een telecommunicatiepartij aan Onze Minister op verzoek om niet een uittreksel uit het door de rechtspersoon gehouden register met betrekking tot een recht op een aandeel;

    • b. stelt een telecommunicatiepartij op verzoek van Onze Minister een onderzoek in naar de identiteit van een houder van zeggenschap en de banden die deze heeft met derden.

  • 3 Een aangesloten instelling, centraal instituut, intermediair, instelling in het buitenland, bewaarder van een beleggingsinstelling of buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut verleent medewerking aan een beursgenoteerde telecommunicatiepartij bij het onderzoek.

Artikel 14a.6

  • 1 Indien de identiteit van de houder of houders van een aandelenbelang niet met zekerheid is vast te stellen, wordt voor de toepassing van artikel 14a.4, eerste lid, 14a.7, eerste lid, en 14a.10, eerste lid, geacht houder en eigenaar van het aandelenbelang en de daaraan verbonden zeggenschap in een beursgenoteerde betrokken partij te zijn, de persoon die op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 14a.5, eerste lid, onder b, of op een andere wijze, als laatste is geïdentificeerd als deelgenoot in een depot. Het bepaalde in de eerste volzin betreft het volledige aandelenbelang dat de betreffende persoon houdt in de betrokken partij.

Artikel 14a.7

  • 1 In het geval Onze Minister een verbod op grond van artikel 14a.4 heeft opgelegd worden totdat de overwegende zeggenschap overeenkomstig artikel 14a.10 is beëindigd:

    • a. door degene tot wie het verbod zich richt, de zeggenschap en de overige rechten verbonden aan het aandeelhouderschap, lidmaatschap of de deelname in een vennootschap, met uitzondering van het recht op dividend en de ontvangst van uitkeringen uit de reserves, niet uitgeoefend. Het bepaalde in de eerste volzin betreft het volledige aandeelhouderschap, lidmaatschap of deelname van de betreffende persoon in de betrokken partij;

    • b. de rechten verbonden aan de eigendom van de eenmanszaak niet uitgeoefend met uitzondering van het recht op de opbrengsten van de onderneming.

  • 2 Een aangesloten instelling, centraal instituut, intermediair, instelling in het buitenland, bewaarder van een beleggingsinstelling en buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut onthouden zich van gedragingen waardoor degene die in strijd met artikel 14a.4, eerste lid, overwegende zeggenschap heeft in een beursgenoteerde betrokken partij, in strijd met het bepaalde in het eerste lid kan handelen.

Artikel 14a.8

  • 1 Een betrokken partij geeft gevolg aan de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid. Bij een beursgenoteerde betrokken partij zijn het tweede tot en met vijfde lid van toepassing.

  • 2 Een aangesloten instelling, centraal instituut, intermediair, instelling in het buitenland, bewaarder van een beleggingsinstelling of buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut verleent medewerking aan een beursgenoteerde betrokken partij bij het gevolg geven aan de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid.

  • 3 Indien de medewerking niet wordt verleend, meldt een beursgenoteerde betrokken partij dit aan Onze Minister.

  • 4 Onze Minister kan vaststellen wie als laatste de medewerking heeft verleend, en wie de niet-meewerkende persoon is die deelgenoot is in het depot van degene die als laatste in de keten medewerking heeft verleend.

  • 5 Indien het vierde lid is toegepast, heeft de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid, betrekking op het gehele aandelenbelang waarvoor de niet-meewerkende persoon deelgenoot is in het depot van degene die als laatste in de keten medewerking heeft verleend.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop aan de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid, gevolg wordt gegeven.

Artikel 14a.9

  • 1 Indien dat naar het oordeel van Onze Minister nodig is om de effectiviteit van de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid, te verzekeren, kan Onze Minister een of meer personen aanwijzen die opdrachten kunnen verstrekken aan de betrokken partij. Onze Minister maakt een besluit tot benoeming van een aangewezen persoon bekend in de Staatscourant.

  • 2 De betrokken partij, inclusief alle bestuurders, commissarissen, personen die de feitelijke leiding hebben en andere werknemers, verstrekt de aangewezen persoon alle informatie die benodigd is in verband met de doelen bedoeld in het derde lid, volgt de opdrachten verstrekt door de aangewezen persoon op en verleent de aangewezen persoon alle medewerking. Degene die op grond van de vorige volzin verplicht is tot medewerking of informatieverstrekking aan de aangewezen persoon of het opvolgen van een opdracht verstrekt door de aangewezen persoon, is niet aansprakelijk voor schade ten gevolge van het nakomen van die verplichting.

  • 3 De aangewezen persoon verstrekt uitsluitend opdrachten die tot doel hebben om:

    • a. de medewerking van de betrokken partij aan de schorsing, bedoeld in artikel 14a.7, eerste lid, te verzekeren, of

    • b. misbruik of uitval van het netwerk of de dienst van de betrokken partij te voorkomen.

  • 4 Rechtshandelingen in strijd met een opdracht van een aangewezen persoon zijn vernietigbaar.

  • 5 Tegen een opdracht van een aangewezen persoon kan administratief beroep worden ingesteld bij Onze Minister.

  • 6 Onze Minister kan de aangewezen persoon vervangen door een andere persoon.

  • 7 Een aangewezen persoon als bedoeld in het eerste lid oefent zijn bevoegdheid uit tot het moment waarop de zeggenschap overeenkomstig de last, bedoeld in artikel 14a.10, is teruggebracht of beëindigd.

  • 8 Een aangewezen persoon is niet aansprakelijk voor schade ten gevolge van door hem verstrekte opdrachten.

  • 9 Onze Minister kan bepalen dat de aangewezen persoon het bestuur van de betrokken partij of leden daarvan, of de leiding van een eenmanszaak of bijkantoor vervangt. Het tweede tot en met zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat naast de doelen genoemd in het derde lid, ook de continuïteit van de betrokken partij en diens dienstverlening worden nagestreefd.

Artikel 14a.10

  • 1 Onze Minister gelast degene aan wie een verbod op grond van artikel 14a.4 is opgelegd, binnen een door Onze Minister vast te stellen redelijke termijn de zeggenschap in de betrokken partij terug te brengen of te beëindigen zodat niet langer sprake is van overwegende zeggenschap.

  • 2 Het is degene aan wie een verbod op grond van artikel 14a.4 is opgelegd verboden de zeggenschap bedoeld in dat verbod, of een deel daarvan, over te dragen aan:

    • a. een ongewenst persoon,

    • b. een persoon aan wie een verbod op grond van artikel 14a.4 is opgelegd,

    • c. een persoon die nauwe banden heeft met of onder invloed staat van een persoon als bedoeld onder a of b.

  • 3 Onze Minister doet mededeling aan de betrokken partij van een opgelegde last als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop en de periode waarbinnen een last als bedoeld in het eerste lid ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 14a.11

  • 1 Indien na verloop van de termijn, bedoeld in artikel 14a.10, eerste lid, de zeggenschap niet overeenkomstig de last is teruggebracht, is Onze Minister bij uitsluiting onherroepelijk gemachtigd om namens en voor rekening van de houder van de zeggenschap diens aandelen overeenkomstig de last te vervreemden of anderszins de zeggenschap overeenkomstig de last terug te brengen. In geval van een bijkantoor of eenmanszaak kan Onze Minister bepalen dat de aangewezen persoon, bedoeld in artikel 14a.9, bij uitsluiting onherroepelijk gemachtigd en verplicht is om namens en voor rekening van de houder van de zeggenschap de zeggenschap overeenkomstig de last terug te brengen, waaronder door middel van het vervreemden van de activa en passiva van het bijkantoor.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:

    • a. de termijn waarbinnen aandelen vervreemd worden of anderszins de zeggenschap wordt teruggebracht overeenkomstig de last, en

    • b. de wijze waarop de opbrengst daarvan wordt verstrekt aan of ten bate komt van de eigenaar van de zeggenschap of een andere rechthebbende.

  • 3 Een beursgenoteerde betrokken partij, een aangesloten instelling, centraal instituut, intermediair, instelling in het buitenland of buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut verleent medewerking aan de Minister bij de tenuitvoerlegging van het eerste lid.

Artikel 14a.12

  • 1 Indien voor de uitoefening van de verplichting op grond van artikel 14a.11, eerste lid, vervreemding van aandelen nodig is, is een beursgenoteerde betrokken partij onherroepelijk gemachtigd en, indien nodig voor de vervreemding van de aandelen, verplicht tot het doen van een verzoek aan het centraal instituut of een buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut tot uitlevering van het aandelenbelang waarop de last op grond van artikel 14a.10, eerste of tweede lid, betrekking heeft, uit het girodepot respectievelijk het depot van de buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut.

  • 2 Het centraal instituut of de buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut levert het aandelenbelang in een beursgenoteerde betrokken partij waarop de last op grond van artikel 14a.10, eerste lid, betrekking heeft uit naar aanleiding van een verzoek tot uitlevering.

  • 3 Het centraal instituut respectievelijk de buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut vermindert het door hem beheerde relevante depot met de hoeveelheid aandelen die op grond van het tweede lid is uitgeleverd. De vermindering vindt alleen plaats ten laste van de aandeelhouder die de last opgelegd heeft gekregen of de partij die direct of indirect ten bate van de aandeelhouder die de last opgelegd heeft gekregen deelgenoot is in het depot. De eerste en tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing op de intermediair, aangesloten instelling en instelling in het buitenland die direct of indirect ten bate van de aandeelhouder die de last opgelegd heeft gekregen deelgenoot is in het depot.

  • 5 De inschrijving in het aandeelhoudersregister kan worden tegengeworpen aan een ieder die na de datum van het verzoek tot uitlevering, bedoeld in het eerste lid, deelgenoot is geworden in een depot.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de machtiging tot het doen van een verzoek tot uitlevering als bedoeld in het eerste lid en de verplichtingen op grond van het tweede en derde lid.

Artikel 14a.13

  • 1 Indien een aangesloten instelling, centraal instituut, intermediair, instelling in het buitenland of buitenlandse instelling met een functie vergelijkbaar met die van het centraal instituut geen uitvoering geeft of kan geven aan artikel 14a.12, tweede en derde lid, meldt een beursgenoteerde betrokken partij dit aan Onze Minister.

  • 2 Onze Minister kan vaststellen wie als laatste de medewerking heeft verleend.

  • 3 Een beursgenoteerde betrokken partij neemt de vaststelling in acht.

  • 4 Indien het tweede lid is toegepast, wordt geacht houder en eigenaar van het te vervreemden of terug te brengen aandelenbelang te zijn, de persoon die deelgenoot is in het depot van degene die als laatste medewerking heeft verleend.

Artikel 14a.14

Overdracht van zeggenschap in strijd met een verbod op grond van artikel 14a.4, eerste lid, en 14a.10, tweede lid, is nietig, tenzij deze plaatsvindt via een effectenbeurs.

Artikel 14a.15

De voordracht voor een krachtens de artikelen 14a.1, 14a.4, 14a.10, 14a.11 of 14a.12 vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd, tenzij binnen deze termijn door of namens een van de Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet te regelen.

Hoofdstuk 15. Handhaving

§ 15.1. Algemeen

Artikel 15.1

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, de eidas-verordening en verordening (EU) 2019/1020, voor zover die betrekking heeft op de in bijlage I van die verordening, onder 49 en 56 genoemde richtlijnen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren, voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op:

    • a. het gebruik van frequentieruimte;

    • b. de verstrekking van gegevens ten behoeve van het antenneregister, genoemd in artikel 3.23;

    • c. regels ter bescherming van de volksgezondheid als bedoeld in artikel 3.24;

    • d. de oplegging van verplichtingen ten behoeve van de lokale verlening van elektronische communicatiediensten die afhankelijk zijn van het gebruik van radiospectrum als bedoeld in 6.3a;

    • e. prioritering van alarmnummers als bedoeld in artikel 7.7, derde of vierde lid;

    • f. technische regelingen als bedoeld in artikel 8.4a;

    • g. verplichtingen inzake uitzending van programma-aanbod, opgelegd op grond van artikel 8.3;

    • h ter zake van uitrusting of radioapparaten gestelde voorschriften als geregeld in de hoofdstukken 10 en 20 en verordening (EU) 2019/1020, voor zover die betrekking heeft op de in bijlage I van die verordening, onder 49 en 56 genoemde richtlijnen;

    • i. het gebruik van verkeersgegevens en locatiegegevens als geregeld in artikel 11.5, artikel 11.5a onderscheidenlijk artikel 11.13;

    • j. bevoegd aftappen en het bewaren van gegevens als geregeld in hoofdstuk 13;

    • k. buitengewone omstandigheden als geregeld in hoofdstuk 14;

    • l. verdere onderwerpen als bedoeld in de artikelen 11a.1, 11a.2, 11a.3, 12.6, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.2, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.4, tweede lid, 18.7, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.7a, 18.9, 18.12, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.16, 18.17, 18.17a, 20.2, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, en 20.14;

    • m. het verlenen van vertrouwensdiensten door in Nederland gevestigde verleners van vertrouwensdiensten als geregeld in hoofdstuk III van de eidas-verordening, met inbegrip van de bijlagen waarnaar in dat hoofdstuk wordt verwezen, en de artikelen 18.15a, voor zover het Onze Minister aangaat, 18.15b tot en met 18.15e, en 18.18 van deze wet;

    • l. bescherming van het publiek belang bij infrastructuur en diensten als geregeld in hoofdstuk 14a.

  • 2 De bij besluit van de Autoriteit persoonsgegevens aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 11.3a en 11.5b en, voor zover het een inbreuk op de veiligheid of het verlies van integriteit betreft die of dat aanzienlijke gevolgen heeft voor persoonsgegevens, het bepaalde bij en krachtens artikel 18.15a van deze wet en artikel 19, tweede lid van de eidas-verordening.

  • 3 De Autoriteit Consument en Markt is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens andere bepalingen van deze wet dan bedoeld in het eerste en tweede lid en het bepaalde bij of krachtens de roamingverordening en de netneutraliteitsverordening. De vorige volzin is niet van toepassing op het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.1, 5.4, 5.5, 5.6, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 5.7, 5.13, 5.14, 5a.6, 5b.1, 5b.2 en 5c.4 van deze wet en voor zover Onze Minister de geadresseerde is.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 15.2

  • 1 Onze Minister is bevoegd tot:

    • a. oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde bepalingen;

    • b. oplegging van een onderzoek van radioapparaten waarvoor de technische documentatie als bedoeld in artikel 21 van richtlijn nr. 2014/53/EU niet overeenkomt met de in dat artikel genoemde eisen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd op kosten van de fabrikant of de importeur, op een door Onze Minister voorgeschreven wijze en binnen de door Onze Minister bepaalde termijn.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde bepalingen.

  • 3 De Autoriteit persoonsgegevens is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, tweede lid, bedoelde bepalingen.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid, is van een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in elk geval sprake indien het niet naleven van de in het eerste lid bedoelde bepalingen een ernstige en directe bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

  • 5 Voor de toepassing van het tweede lid, is van een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in elk geval sprake indien het niet naleven van de in het tweede lid bedoelde bepalingen ernstige economische of bedrijfstechnische problemen tot gevolg zal hebben voor andere aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten of voor gebruikers van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, of een openbare elektronische communicatiedienst.

Artikel 15.2a

  • 1 Onze Minister is bevoegd een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten bij ernstig en herhaaldelijk niet-nakomen van de verplichtingen gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde bepalingen, wanneer de krachtens artikel 15.2 of 15.4 opgelegde maatregelen tot naleving van de bedoelde verplichtingen hebben gefaald, voor een door Onze Minister te bepalen redelijke termijn te verbieden nog langer elektronische communicatienetwerken of -diensten aan te bieden.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt is bevoegd een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of -diensten bij ernstig en herhaaldelijk niet-nakomen van de verplichtingen gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde bepalingen, wanneer de krachtens artikel 15.2 of 15.4 opgelegde maatregelen tot naleving van de bedoelde verplichtingen hebben gefaald, voor een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen redelijke termijn te verbieden nog langer elektronische communicatienetwerken of -diensten aan te bieden.

  • 3 Een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid, inhoudende een verbod tot het aanbieden van elektronische communicatienetwerken of -diensten voldoet in elk geval aan de volgende eisen:

    • a. het verbod is niet in strijd met een of meer doelstellingen als bedoeld in artikel 1.3;

    • b. het verbod leidt niet tot het niet na kunnen komen door de onderneming van een bij of krachtens de wet opgelegde leveringsplicht;

    • c. het verbod heeft slechts betrekking op het netwerk of de dienst ten aanzien waarvan de in het eerste of tweede lid bedoelde verplichtingen niet zijn nagekomen;

    • d. het verbod heeft geen ernstige economische of maatschappelijke problemen tot gevolg voor andere aanbieders van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten, of voor gebruikers van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt door Onze Minister, onderscheidenlijk de Autoriteit Consument en Markt, mededeling gedaan in de Staatscourant. Het treedt niet eerder in werking dan twee weken na die mededeling.

Artikel 15.3

Indien niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels ten aanzien van de aanleg of het gebruik van radioapparaten, is Onze Minister bevoegd om aan de houder van een desbetreffend radioapparaat een geheel of gedeeltelijk zendverbod op te leggen.

Artikel 15.3a

Ingeval bij of krachtens deze wet regels worden gesteld ter uitvoering van het Internationaal Telecommunicatieverdrag dan wel ter uitvoering van verordeningen, richtlijnen of besluiten als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie op het gebied van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten, kan overtreding van die regels ook als strafbaar feit worden aangemerkt dan wel worden bestraft met een bestuurlijke sanctie indien deze regels in de Engelse taal zijn gesteld en bekend gemaakt.

Artikel 15.3b

  • 1 De ambtenaren die door Onze Minister zijn belast met het toezicht op het verlenen van vertrouwensdiensten, zijn tevens belast met het verlenen van bijstand als bedoeld in de eidas-verordening aan een toezichthoudend orgaan uit een andere lidstaat van de Europese Unie.

  • 2 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, kunnen ten behoeve van het verlenen van bijstand hun toezichthoudende bevoegdheden toepassen, met uitzondering van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 15.7 van deze wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15.3c

  • 1 Een gemotiveerd verzoek van een toezichthoudend orgaan uit een andere lidstaat van de Europese Unie tot het verkrijgen van bijstand als bedoeld in de eidas-verordening, wijst Onze Minister op grond van artikel 18, tweede lid, onderdeel a, van de eidas-verordening in ieder geval af, indien dit verzoek strekt tot het verkrijgen van gegevens of inlichtingen waarvan de geheimhouding na verstrekking daarvan naar het oordeel van Onze Minister in onvoldoende mate zal worden gewaarborgd, voor zover sprake kan zijn van bedrijfsvertrouwelijke gegevens of inlichtingen.

  • 2 Indien Onze Minister van oordeel is dat er sprake is van bedrijfsvertrouwelijke gegevens of inlichtingen, vermeldt Onze Minister bij het verstrekken van die gegevens of inlichtingen aan het toezichthoudend orgaan uit de andere lidstaat, uitdrukkelijk en met redenen omkleed dat die informatie niet aan derden ter beschikking mag worden gesteld.

  • 3 Indien Onze Minister gegevens of inlichtingen verstrekt die Onze Minister heeft verkregen van een verlener van een vertrouwensdienst of een aanbieder van een gekwalificeerd middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen of van elektronische zegels, stelt Onze Minister de betreffende verlener of aanbieder daarvan op de hoogte.

Artikel 15.3d

  • 1 De ambtenaren die op grond van deze wet zijn belast met het verlenen van bijstand als bedoeld in de eidas-verordening zijn bevoegd samen met een toezichthoudend orgaan uit een andere lidstaat van de Europese Unie een onderzoek uit te voeren naar de naleving van de voorschriften van die verordening, indien over dat onderzoek tussen Onze Minister en een toezichthoudend orgaan uit een andere lidstaat van de Europese Unie overeenstemming bestaat.

  • 2 Onze Minister betrekt bij het streven naar overeenstemming in ieder geval het bepaalde in artikel 15.3c, eerste lid, omtrent geheimhouding.

  • 3 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, beschikken voor de uitvoering van een gezamenlijk onderzoek over de bevoegdheden waarover zij ook voor het verlenen van bijstand beschikken. Artikel 15.3b, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Een persoon die voor een toezichthoudend orgaan uit een andere lidstaat aan een gezamenlijk onderzoek deelneemt, is bevoegd kennis te nemen van gegevens en inlichtingen die tijdens de uitvoering van dat onderzoek worden verkregen onder de voorwaarden van overeenstemming, bedoeld in het tweede lid.

§ 15.2. Bestuurlijke boete en last onder dwangsom

Artikel 15.4

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt kan ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift met het toezicht op de naleving waarvan zij het ingevolge artikel 15.1, derde lid, is belast een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000, of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de onderneming.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de Autoriteit Consument en Markt aan een onderneming een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000, of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de onderneming, ter zake van:

    • a. overtreding van de bij of krachtens de artikelen 6.2 of 6.3 of hoofdstuk 6a gestelde regels of van de bij de roamingverordening of de netneutraliteitsverordening gestelde regels;

    • b. overtreding van een op grond van artikel 12.2 genomen besluit, voor zover de overtreding geschiedt door een onderneming die beschikt over een aanmerkelijke marktmacht en een bij of krachtens hoofdstuk 6a gesteld voorschrift betreft.

  • 5 De bestuurlijke boete die ingevolge het eerste, tweede, derde of vierde lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden.

Artikel 15.7

Artikel 15.7a

  • 2 Voor het uitoefenen van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, is een voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het tweede lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.

Artikel 15.7b

  • 2 De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maakt daarvan een schriftelijk verslag op waarin hij vermeldt:

    • a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;

    • b. de motivering van de noodzaak tot uitoefening van de bevoegdheid;

    • c. de voorschriften op de naleving waarvan wordt toegezien;

    • d. het adres, waaronder indien van toepassing, het elektronische adres, waar de uitrusting of het radioapparaat is verkregen en, voor zover bekend, de omschrijving van de betrokken marktdeelnemer;

    • e. de onjuiste of onvolledige gegevens die bij de handelingen ten behoeve van het verkrijgen van de uitrusting of het radioapparaat zijn verstrekt;

    • f. de wijze waarop en het tijdvak waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;

    • g. hetgeen tijdens het onderzoek van de uitrusting of het radioapparaat is verricht, gebleken en overigens is voorgevallen.

Artikel 15.7c

  • 1 Ter uitvoering van verordening (EU) 2019/1020 kan Onze Minister, indien er geen andere doeltreffende middelen voorhanden zijn om uitrusting die, of een radioapparaat dat, een risico vormt waarvoor, op basis van een risicobeoordeling en rekening houdend met het normale en voorzienbare gebruik van de uitrusting of het radioapparaat, de combinatie van de waarschijnlijkheid dat zich een gevaar voordoet dat schade veroorzaakt en de ernst van die schade, een snel ingrijpen noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van de gevallen waarin de gevolgen van het risico zich niet onmiddellijk voordoen, een zelfstandige last opleggen aan degene die daartoe in staat is, om inhoud te verwijderen van of de toegang te beperken tot een online interface of opdracht te geven tot de duidelijke weergave van een waarschuwing voor eindgebruikers wanneer zij zich toegang verschaffen tot een online interface.

  • 2 Indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan een last als bedoeld in het eerste lid is voldaan, kan Onze Minister een zelfstandige last opleggen aan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de toegang tot een online interface te beperken, onder meer door een daarvoor in aanmerking komende derde te verzoeken dergelijke maatregelen uit te voeren.

  • 3 Degene tot wie een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is gericht, handelt overeenkomstig die last.

  • 4 Op grond van het eerste of tweede lid kan geen zelfstandige last worden opgelegd die leidt tot het blokkeren of filteren van internetverkeer.

  • 5 Voor een zelfstandige last als bedoeld in het eerste of tweede lid is voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris. In het verzoek om afgifte van een machtiging worden de proportionaliteit en subsidiariteit van het verzoek gemotiveerd. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het vijfde lid, staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor Onze Minister binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank, sector strafrecht.

  • 7 Onze Minister maakt de machtiging van de rechter-commissaris gelijktijdig met de zelfstandige last, bedoeld in het eerste of tweede lid, bekend.

Artikel 15.12

De werking van een beschikking van Onze Minister waarmee een bestuurlijke boete is opgelegd, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep of hoger beroep is ingesteld, op het beroep of hoger beroep is beslist.

Artikel 15.14

Verzet schorst de tenuitvoerlegging van een dwangbevel dat strekt tot invordering van een door Onze Minister opgelegde bestuurlijke boete.

§ 15.3. Uit de handel nemen van uitrusting

Artikel 15.17

In afwijking van de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht worden voorafgaand aan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang waarbij uitrusting uit de handel wordt genomen die niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 10.9, onderdeel a, b, c, e, h en i gestelde eisen, belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen.

Hoofdstuk 16. Vergoedingen

Artikel 16.1

  • 1 De kosten samenhangend met de werkzaamheden of diensten die Onze Minister verricht ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet, de eidas-verordening en verordening (EU) 2019/1020, voor zover die betrekking heeft op de in bijlage I van die verordening, onder 49 en 56 genoemde richtlijnen, kunnen door Onze Minister ten laste worden gebracht van degene ten behoeve van wie deze werkzaamheden worden verricht. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hierover regels gesteld.

  • 2 Bij het vaststellen van de vergoeding kunnen mede worden betrokken kosten, verband houdend met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, de eidas-verordening en verordening (EU) 2019/1020, voor zover die betrekking heeft op de in bijlage I van die verordening, onder 49 en 56 genoemde richtlijnen ten aanzien van de desbetreffende werkzaamheden of diensten.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de jaarlijkse bijdrage die is verschuldigd door gebruikers van radioapparaten ter dekking van de kosten die voor Onze Minister voortvloeien uit de toepassing van het bij of krachtens deze wet terzake van de elektromagnetische compatibiliteit bepaalde.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de jaarlijkse bijdrage die is verschuldigd door een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk ter dekking van de kosten die voor Onze Minister voortvloeien uit de toepassing van het bij of krachtens deze wet terzake van randapparatuur bepaalde.

Hoofdstuk 18. Verdere bepalingen

Artikel 18.2

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1998. Zie het overzicht van wijzigingen]

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die noodzakelijk zijn voor uitvoering van:

  • a. richtlijn (EU) 2018/1972 of daarmee verband houdende EU-rechtshandelingen;

  • b. richtlijnen van de Europese Commissie die hun grondslag vinden in artikel 106, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en die betrekking hebben op de elektronische communicatiesector.

Artikel 18.2a

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt is de nationale regelgevende instantie, bedoeld in de roamingverordening en de netneutraliteitsverordening. In afwijking op de eerste volzin is Onze Minister de nationale regelgevende instantie ten aanzien van de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften op grond van de in de eerste volzin bedoelde verordeningen.

  • 2 Onze Minister is voor Nederland het toezichthoudend orgaan, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de eidas-verordening.

  • 3 Onze Minister van Veiligheid en Justitie is het bevoegde nationale orgaan voor informatieveiligheid, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de eidas-verordening.

Artikel 18.3

  • 1 Onze Minister stelt de Autoriteit Consument en Markt in de gelegenheid hem advies uit te brengen over een voornemen om krachtens artikel 3.16, tweede lid onder b, een of meer aanbieders van het verkrijgen van een vergunning uit te sluiten, indien dat met het oog op de totstandbrenging of instandhouding van daadwerkelijke mededinging noodzakelijk is, of over het voornemen om een besluit te nemen tot verlening, weigering, verlenging, intrekking of wijziging van een vergunning voor zover dit verband houdt met het in aanzienlijke mate beperken van de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt.

  • 2 De Autoriteit Consument en Markt en het Commissariaat voor de Media, bedoeld in artikel 7.1 van de Mediawet 2008, maken in het belang van een effectieve en efficiënte besluitvorming afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang.

  • 3 Onze Minister en de Autoriteit persoonsgegevens, onderscheidenlijk de Autoriteit Consument en Markt en de Autoriteit persoonsgegevens, maken in het belang van een effectief en efficiënt toezicht op het verwerken van persoonsgegevens overeenkomstig de hoofdstukken 11 en 13 van deze wet afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang. Daartoe stellen zij een samenwerkingsprotocol vast. Het samenwerkingsprotocol wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 4 Onze Minister, Onze Minister van Veiligheid en Justitie en de Autoriteit persoonsgegevens maken in het belang van effectieve en efficiënte meldingen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de eidas-verordening, afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang.

  • 5 Onze Minister en de Autoriteit persoonsgegevens, maken in het belang van een effectief en efficiënt toezicht op verleners van vertrouwensdiensten die persoonsgegevens verwerken bij het verlenen van vertrouwensdiensten, afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang.

  • 6 De afspraken, bedoeld in het vierde en vijfde lid, worden in een samenwerkingsprotocol vastgelegd. Het samenwerkingsprotocol wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 18.3a

Andere bestuursorganen dan de Autoriteit Consument en Markt zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd Onze Minister de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het toezicht op de naleving van deze wet of van de eidas-verordening door Onze Minister.

Artikel 18.4

  • 1 De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk over wiens netwerk internationaal openbaar elektronisch communicatieverkeer wordt verzorgd leeft de verplichtingen na die voortvloeien uit het Internationaal Telecommunicatieverdrag en uit andere Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties terzake van de verzorging van dit verkeer.

  • 2 Degene die op grond van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3 gerechtigd is tot het gebruik van frequentieruimte of degene die overeenkomstig artikel 3.4, eerste lid, onderdeel c, vergunningvrij gebruik maakt van frequentieruimte, leeft de verplichtingen na die voortvloeien uit het Internationaal Telecommunicatieverdrag en uit andere Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties terzake van dit gebruik.

Artikel 18.5

Onverminderd het overigens bij of krachtens het Internationaal Telecommunicatieverdrag bepaalde zijn erkende ondernemingen in de zin van genoemd verdrag:

  • a. de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk over wiens netwerk internationaal openbaar elektronisch communicatieverkeer wordt verzorgd, en

  • b. de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die in het kader van zijn aanbod radioapparaten gebruikt of de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk dat bestaat uit radioapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma's, wiens uitzendingen schadelijke storingen kunnen veroorzaken in de radiodiensten van andere landen.

Artikel 18.6

  • 1 Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten die in Nederland of in een andere lid-staat van de Europese Unie bijzondere of uitsluitende rechten hebben voor het verrichten van diensten in andere sectoren dan elektronische communicatie voeren voor onderscheiden activiteiten afzonderlijke boekhoudingen, op gelijke wijze als vereist zou zijn wanneer de activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op bij die regeling aangewezen aanbieders waarvan de jaaromzet in elektronische communicatie-activiteiten binnen de Europese Unie een bij die regeling te noemen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 18.7

  • 1 Onze Minister is bevoegd voor een juiste uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet of de eidas-verordening van een ieder te allen tijde inlichtingen te vorderen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

  • 2 De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, strekt zich met betrekking tot verkeers- en locatiegegevens als bedoeld in artikel 13.2a, eerste lid, niet verder uit dan de gegevens die de aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken of de aanbieder van openbare elektronische communicatiediensten op grond van de artikelen 11.5 en 11.5a is toegestaan te verwerken.

  • 3 Degene van wie krachtens het eerste lid inlichtingen zijn gevorderd, is verplicht deze onverwijld te geven, maar in elk geval binnen de daartoe door Onze Minister te stellen termijn.

  • 4 In een vordering op grond van het eerste lid kan wat betreft de te geven inlichtingen worden volstaan met:

    • a. het omschrijven van het onderwerp waarover inlichtingen moeten worden gegeven en

    • b. de bij het verstrekken van de inlichtingen aan te houden mate van detail.

  • 5 Degene van wie de verstrekking van inlichtingen is gevorderd, is verplicht binnen de door Onze Minister te bepalen redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden. Artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 18.7a

  • 1 Onze Minister is bevoegd om ten behoeve van het uitvoeren van een geografisch onderzoek naar het bereik van elektronische communicatienetwerken als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972, bij ministeriële regeling te bepalen inlichtingen te vorderen van aanbieders van elektronische communicatiediensten en -netwerken. De te vorderen inlichtingen kunnen een prognose betreffen die betrekking heeft op een periode van ten hoogste drie jaar. Artikel 18.7, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het is verboden Onze Minister bewust of ten gevolge van grove nalatigheid misleidende, onjuiste of onvolledige inlichtingen te verstrekken.

  • 3 Voor zover zij van betekenis zijn of kunnen zijn voor de uitoefening van hun taken, verstrekt Onze Minister de resultaten van het geografisch onderzoek aan:

    • a. de Europese Commissie;

    • b. BEREC, en

    • c. bestuursorganen die op grond van deze wet of van een andere wettelijke regeling dan deze wet zijn belast met taken op het gebied van elektronische communicatie, of met de toewijzing van openbare middelen voor de uitrol van elektronische communicatienetwerken.

  • 4 Voor zover de resultaten van het geografisch onderzoek bedrijfsvertrouwelijke gegevens bevatten, kunnen deze uitsluitend op grond van het derde lid worden verstrekt, indien:

    • a. de geheimhouding van de bedrijfsvertrouwelijke gegevens in voldoende mate is gewaarborgd, en

    • b. is gewaarborgd dat de bedrijfsvertrouwelijke gegevens niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt.

  • 5 Indien Onze Minister resultaten van het geografisch onderzoek verstrekt als bedoeld in het derde lid, stelt hij hiervan de aanbieder in kennis die de inlichtingen heeft verstrekt die aan de betreffende resultaten ten grondslag liggen.

  • 6 Onze Minister maakt, waar beschikbaar, voor draadloze elektronische communicatienetwerken per gebied en voor andere elektronische communicatienetwerken per adres de huidige en, indien van toepassing, toekomstige maximaal te behalen snelheid voor dataoverdracht openbaar.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop en de vorm waarin:

    • a. de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister worden verstrekt, en

    • b. de resultaten van het geografisch onderzoek, bedoeld in het vierde en zesde lid, openbaar worden gemaakt.

Artikel 18.8

Met het oog op het bevorderen van een open en concurrerende markt in de elektronische communicatiesector maakt de Autoriteit Consument en Markt informatie met betrekking tot aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten of openbare elektronische communicatiediensten op een door de Autoriteit Consument en Markt te bepalen wijze bekend voor zover die informatie verband houdt met bij of krachtens de hoofdstukken 4 tot en met 9 en 11 van deze wet opgelegde verplichtingen.

Artikel 18.9

  • 1 Onze Minister is bevoegd, in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot:

    • a. de instandhouding en de exploitatie van hun openbare elektronische communicatienetwerken, of

    • b. het verzorgen en gebruiken van hun openbare elektronische communicatiediensten, wanneer dit noodzakelijk is ter beëindiging van strafbaar gedrag jegens een persoon.

  • 2 Onze Minister is bevoegd, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot:

    • a. de instandhouding en de exploitatie van hun openbare elektronische communicatienetwerken, of

    • b. het verzorgen en gebruiken van hun openbare elektronische communicatiediensten, wanneer dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat.

  • 3 Onze Minister kan bij de toepassing van het eerste en tweede lid afwijken van de verplichtingen die ingevolge deze wet op aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten rusten.

  • 4 Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst is verplicht een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid op te volgen.

Artikel 18.10

Degene die een telefoongids uitgeeft, neemt op verzoek van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in die gids met een telefoonnummer is vermeld, het elektronisch postadres van verzoeker in die gids op tegen redelijke en niet discriminerende voorwaarden.

Artikel 18.11

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het aan derden ter beschikking stellen van adressen voor elektronische post met bijbehorende gegevens ten behoeve van de samenstelling van boeken met elektronische postadressen.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer.

Artikel 18.12

  • 1 Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van deze wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 18.13

  • 1 Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde worden de bij of krachtens deze wet te nemen maatregelen en regels genomen met inachtneming van het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer alsmede de bescherming van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim en het geheim van daarmee vergelijkbare communicatietechnieken.

  • 2 Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de bedrijfsvoering door aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken of openbare elektronische communicatiediensten.

Artikel 18.14

Een krachtens artikel 9.1, derde of vierde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

Artikel 18.15

Indien dit voor een goede uitvoering van de eidas-verordening vereist is, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven met betrekking tot:

  • a. de in deze verordening gestelde eisen aan verleners van vertrouwensdiensten en door hen te verlenen vertrouwensdiensten, waaraan een verlener van vertrouwensdiensten die aan die nadere regels voldoet het vermoeden kan ontlenen dat aan die eisen is voldaan;

  • b. de in deze verordening gestelde eisen aan gekwalificeerde middelen voor het aanmaken van elektronische handtekeningen of elektronische zegels, waaraan een aanbieder daarvan die aan die nadere regels voldoet het vermoeden kan ontlenen dat aan die eisen is voldaan.

Artikel 18.15a

  • 1 Indien dit voor een goede uitvoering van de eidas-verordening vereist is, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de door een verlener van vertrouwensdiensten aan Onze Minister, aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie en, voor zover het persoonsgegevens betreft, aan het College Bescherming Persoonsgegevens, te verstrekken gegevens bij de kennisgeving van een inbreuk op de veiligheid of het verlies van integriteit, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de eidas-verordening, en over de wijze van verstrekking van die gegevens.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de kennisgeving van een inbreuk op de veiligheid of het verlies van integriteit, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de eidas-verordening aan degene aan wie een vertrouwensdienst is verleend die naar verwachting ongunstige gevolgen zal ondervinden van die inbreuk of dat verlies van integriteit.

Artikel 18.15b

  • 1 Dit artikel is van toepassing op de gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten die met toepassing van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van de eidas-verordening, een gekwalificeerd certificaat afgeeft.

  • 2 De gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten die tot afgifte van een op naam van een natuurlijk persoon gesteld gekwalificeerd certificaat overgaat, stelt daaraan voorafgaand de identiteit van die natuurlijke persoon vast aan de hand van de bij artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aangewezen geldige documenten.

  • 3 De gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten die tot afgifte van een op naam van een rechtspersoon gesteld gekwalificeerd certificaat overgaat, stelt daaraan voorafgaand vast:

    • a. de identiteit van de natuurlijke persoon die deze rechtspersoon vertegenwoordigt aan de hand van een document als bedoeld in het tweede lid;

    • b. de identiteit van de rechtspersoon door middel van raadpleging langs elektronische weg van het handelsregister, bedoeld in de Handelsregisterwet 2007, of blijkend uit een recent uittreksel uit dat register;

    • c. de bevoegdheid van de natuurlijke persoon tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon op de wijze, bedoeld in onderdeel b, of aan de hand van een volmacht, indien die volmacht is ondertekend met een gekwalificeerde elektronische handtekening als bedoeld in artikel 3, onder 12, van de eidas-verordening of een door een notaris gelegaliseerde handtekening van een natuurlijk persoon van wie de bevoegdheid tot vertegenwoordiging wordt vastgesteld op de wijze, bedoeld in onderdeel b.

  • 4 Indien de rechtspersoon op naam van wie het gekwalificeerd certificaat wordt gesteld, wordt vertegenwoordigd door een andere rechtspersoon die door een natuurlijke persoon wordt vertegenwoordigd of door een andere rechtspersoon die de laatste is in een reeks van elkaar aansluitend vertegenwoordigende rechtspersonen van wie de eerste door een natuurlijke persoon wordt vertegenwoordigd, wordt de identiteit van de natuurlijke persoon en zijn bevoegdheid tot vertegenwoordiging op de wijze, bedoeld in het derde lid, onderdelen a en c, vastgesteld en de identiteit van de rechtspersonen en hun bevoegdheid tot vertegenwoordiging op de wijze, bedoeld in het derde lid, onderdeel b.

  • 5 Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de natuurlijke persoon die niet een rechtspersoon maar een als zelfstandige eenheid naar buiten optredend samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid vertegenwoordigt dat zelf weer een rechtspersoon vertegenwoordigt.

  • 6 Indien een rechtspersoon of een samenwerkingsverband als bedoeld in het vijfde lid, niet in het handelsregister, bedoeld in de Handelsregisterwet 2007, staat ingeschreven, maar in een soortgelijk buitenlands register, wordt bij de toepassing van het derde of vierde lid, met het handelsregister dat buitenlands register bedoeld.

Artikel 18.15c

  • 1 De gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten kan met toepassing van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van de eidas-verordening, tot afgifte van een op naam van een natuurlijke persoon of rechtspersoon gesteld gekwalificeerd certificaat overgaan, indien een elektronisch identificatiemiddel met het betrouwbaarheidsniveau substantieel of hoog als bedoeld in dat onderdeel is afgegeven overeenkomstig de aan identificatie of vertegenwoordiging gestelde eisen, bedoeld in artikel 18.15b.

  • 2 De gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten kan met toepassing van artikel 24, eerste lid, onderdeel c, van de eidas-verordening, tot afgifte van een op naam van een natuurlijk persoon of rechtspersoon gesteld gekwalificeerd certificaat overgaan, indien een eerder afgegeven certificaat voor een gekwalificeerde elektronische handtekening of een certificaat voor een gekwalificeerd elektronisch zegel als bedoeld in dat onderdeel is afgegeven:

    • a. met inachtneming van het in artikel 18.15b bepaalde;

    • b. op basis van een verificatie aan de hand van een elektronisch identificatiemiddel als bedoeld in het eerste lid, dat is uitgegeven overeenkomstig het in artikel 18.15b bepaalde.

Artikel 18.15d

Indien in een gekwalificeerd certificaat andere specifieke gegevens dan die bedoeld in bijlage I, III en IV van de eidas-verordening worden vermeld, draagt de gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten er zorg voor dat de juistheid van die gegevens voorafgaand aan de uitgifte van het certificaat wordt vastgesteld op een niveau dat past bij de betrouwbaarheid die aan de status gekwalificeerd wordt toegekend.

Artikel 18.15e

Voorafgaand aan de afgifte van een gekwalificeerd certificaat voor een elektronische handtekening of voor website-authenticatie waarin een natuurlijke persoon met een pseudoniem wordt aangeduid, wordt de identiteit van die natuurlijke persoon op dezelfde wijze vastgesteld als bij de afgifte van een op naam van een natuurlijke persoon gesteld gekwalificeerd certificaat.

Artikel 18.17

Degene die een gekwalificeerd middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen of van elektronische zegels op de markt brengt, draagt ten bewijze dat is voldaan aan de daaraan in de eidas-verordening gestelde eisen zorg, dat het gekwalificeerd middel is voorzien van een verklaring van een door Onze Minister aangewezen instelling als bedoeld in artikel 18.17a of van een verklaring van een instelling die is aangewezen door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel van een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dat het middel voldoet aan de eisen.

Artikel 18.17a

  • 1 Onze Minister kan een of meer instellingen aanwijzen die zijn belast met het beoordelen van de overeenstemming van een gekwalificeerd middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen of elektronische zegels met de eisen bedoeld in bijlage II van de eidas-verordening en het daartoe afgeven van verklaringen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake:

    • a. de indiening van een aanvraag voor een aanwijzing;

    • b. de eisen waaraan instellingen moeten voldoen om voor een aanwijzing in aanmerking te komen, voor zover niet in die eisen door de eidas-verordening is voorzien;

    • c. voorschriften welke aan een aanwijzing kunnen worden verbonden, waaronder de duur waarvoor de aanwijzing geldt.

  • 3 Onze Minister trekt een aanwijzing in indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de haar gestelde eisen om voor een aanwijzing in aanmerking te komen en de instelling niet binnen een door Onze Minister gestelde termijn heeft aangetoond aan de eisen te voldoen.

  • 4 Indien de aangewezen instelling aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn aan de gestelde eisen te kunnen voldoen, kan Onze Minister op verzoek van de aangewezen instelling de termijn bedoeld in het derde lid verlengen waarbinnen aan de criteria of voorschriften moet zijn voldaan.

  • 5 Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien de aangewezen instelling de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel de aan een aanwijzing verbonden voorschriften niet nakomt.

  • 6 Een aangewezen instelling informeert Onze Minister over een gebleken overeenstemming als bedoeld in het eerste lid uiterlijk binnen twee weken na afronding van de beoordeling daarvan.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van het zesde lid regels worden gesteld over de door een aangewezen instelling aan Onze Minister te verstrekken gegevens en over de wijze van verstrekking daarvan.

Artikel 18.18

  • 1 Het is een verlener van vertrouwensdiensten verboden in strijd te handelen met hoofdstuk III, met inbegrip van de bijlagen waarnaar in dat hoofdstuk wordt verwezen, van de eidas-verordening.

  • 2 Het is een verlener van vertrouwensdiensten verboden zich kenbaar te maken als verlener van gekwalificeerde vertrouwensdiensten en vertrouwensdiensten als gekwalificeerd te verlenen zonder dat de status gekwalificeerd aan de verlener en de door hem te verlenen vertrouwensdiensten is toegekend en in de vertrouwenslijst is vastgelegd.

Artikel 18.20

  • 1 De Autoriteit Consument en Markt verstrekt na een daartoe strekkend verzoek van de Europese Commissie, van BEREC dan wel van een nationale regelgevende instantie van een andere lidstaat, de gegevens of inlichtingen die de Europese Commissie, respectievelijk BEREC en het Bureau, respectievelijk die nationale regelgevende instantie nodig heeft voor de uitoefening van haar taken uit hoofde van het recht van de Europese Unie mits:

    • a. de geheimhouding, voor zover er naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt sprake is van bedrijfsvertrouwelijke gegevens of inlichtingen, van de gegevens of inlichtingen in voldoende mate is gewaarborgd,

    • b. voldoende gewaarborgd is dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verstrekt, en

    • c. het verzoek gegevens of inlichtingen betreft die de Autoriteit Consument en Markt uit hoofde van haar taken en bevoegdheden op grond van deze wet heeft verkregen.

  • 2 Indien de Autoriteit Consument en Markt van oordeel is dat er sprake is van bedrijfsvertrouwelijke gegevens of inlichtingen, vermeldt de Autoriteit Consument en Markt bij het verstrekken van die gegevens of inlichtingen aan de Europese Commissie, BEREC en het Bureau onderscheidenlijk de nationale regelgevende instantie van een andere lidstaat, uitdrukkelijk en met redenen omkleed dat die informatie niet aan derden ter beschikking mag worden gesteld.

  • 3 Indien de Autoriteit Consument en Markt aan de Europese Commissie gegevens of inlichtingen verstrekt die de Autoriteit Consument en Markt heeft verkregen van een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een openbare elektronische communicatiedienst of bijbehorende faciliteiten, stelt de Autoriteit Consument en Markt de betreffende aanbieder daarvan op de hoogte.

Artikel 18.21

  • 1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van overeenkomstig artikel 39, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 verplicht gestelde normen of specificaties, die gepubliceerd zijn in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 2 Een wijziging van de normen of specificaties, bedoeld in het eerste lid, gaat gelden met ingang van de dag waarop die wijziging in het Publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerde normen of specificaties als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972 met betrekking tot:

    • a. bij die regeling aan te wijzen categorieën van elektronische communicatienetwerken, elektronische communicatiediensten, bijbehorende faciliteiten, of diensten indien het toepassen van die normen of specificaties nodig is voor het waarborgen van eind- tot eindverbindingen of het verbeteren van de keuzevrijheid van gebruikers, of

    • b. het gebruik van applicatieprogramma-interfaces indien het toepassen van die normen of specificaties nodig is voor het bevorderen van de toepassing van open applicatieprogramma-interfaces bij het leveren of aanbieden van digitale interactieve televisiediensten.

Artikel 18.21a

Het is verboden hogere tarieven voor gespreksafgifte te hanteren dan de tarieven, vastgesteld in een door de Europese Commissie vastgestelde gedelegeerde handeling met betrekking tot maximumtarieven voor mobiele of vaste gespreksafgifte als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/1972.

Artikel 18.22

  • 1 Een wijziging van richtlijn (EU) 2018/1972 gaat voor de toepassing van de Telecommunicatiewet gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging van die richtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 2 Onze Minister doet in de Staatscourant mededeling van de titel, de vindplaats en de datum van inwerkingtreding van de roamingverordening en de netneutraliteitsverordening.

  • 3 Onze Minister doet in de Staatscourant mededeling van de titel, de vindplaats en de datum van inwerkingtreding van de eidas-verordening, alsmede van wijzigingen daarvan.

Hoofdstuk 19. Overgangsrecht in verband met de implementatie van het Europese geharmoniseerde regelgevende kader voor de elektronische communicatiesector 2002

Artikel 19.2

  • 3 Een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of een openbare elektronische communicatiedienst, wordt aangemerkt als een mededeling als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid. Onze Minister verstrekt de Autoriteit Consument en Markt de daarvoor benodigde gegevens.

Artikel 19.3

De in artikel 6a.1, tweede lid, bedoelde relevante markten die nodig zijn voor de in de artikelen 27 van richtlijn nr. 2002/21/EG, 7, derde lid, van richtlijn nr. 2002/19/EG of 16, derde lid, van richtlijn nr. 2002/22/EG, bedoelde marktanalyses, worden door de Autoriteit Consument en Markt zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 bepaald.

Artikel 19.7

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1998. Zie het overzicht van wijzigingen]

Een aanvraag als bedoeld in de artikelen 3.11, vierde lid, of 6.3, eerste of tweede lid, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, wordt vanaf dat tijdstip aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 12.2.

Artikel 19.8

Op een aanvraag om een oordeel als bedoeld in artikel 7.7, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, blijven de Telecommunicatiewet en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals die luidden voor dat tijdstip.

Artikel 19.9

Na inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, geldt:

  • a. ten aanzien van de verwerking van verkeersgegevens, bedoeld in artikel 11.5, tweede lid, dat de aanbieder binnen zes maanden de abonnee de gegevens verstrekt, bedoeld in artikel 11.5, vierde lid;

  • b. dat de toestemming, bedoeld in artikel 11.5, derde lid, niet is vereist voor de verkeersgegevens die reeds in gebruik zijn voor het doel dat is genoemd in artikel 11.5, derde lid, onderdeel a;

  • c. ten aanzien van de verkeersgegevens, bedoeld in onderdeel b, dat de aanbieder binnen zes maanden aan de abonnee mededeling doet van de informatie, bedoeld in artikel 11.5, vierde lid. De abonnee wordt geacht met betrekking tot dit gebruik toestemming te hebben verleend, tenzij hij binnen een termijn van twee maanden na verzending van de mededeling schriftelijk aan de desbetreffende aanbieder te kennen heeft gegeven dat voor het desbetreffende gebruik geen toestemming wordt gegeven.

Artikel 19.11

[Vervallen per 01-01-2013]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2013. Zie het overzicht van wijzigingen]

Hoofdstuk 20. Algemene overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20.1

  • 1 In afwijking van de in artikel 9.3 vervatte procedure geldt, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde voor elk van de in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel c, bedoelde openbare elektronische communicatiediensten of voorzieningen KPN B.V. als een krachtens artikel 9.2 aangewezen aanbieder.

  • 2 Aan de uit het vorige lid voortvloeiende verplichting voor KPN B.V. om de in artikel 9.1, eerste lid, onderdeel c, bedoelde openbare elektronische communicatiediensten en voorzieningen te verzorgen komt een einde een jaar na het tijdstip waarop:

    • a. KPN B.V. Onze Minister schriftelijk heeft medegedeeld een verplichting tot verzorging van een bepaalde dienst of voorziening niet langer te willen nakomen, of

    • b. Onze Minister schriftelijk aan KPN B.V. heeft medegedeeld dat een verplichting tot verzorging van een bepaalde dienst of voorziening niet langer bestaat.

Artikel 20.2

  • 1 Een vergunning die is verleend krachtens artikel 13a, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid.

  • 2 Voor de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid blijft het bepaalde bij of krachtens de artikelen 13c, 13g, met dien verstande dat in het eerste lid, onderdeel a, vervalt «waaronder technische aftapbaarheid», 13j, 13k, met uitzondering van het zevende lid, en met dien verstande dat de tweede volzin van het zesde lid komt te luiden: De in de eerste volzin bedoelde besluiten van Onze Minister zijn gelijk ten aanzien van alle vergunningen die voor hetzelfde technische systeem op hetzelfde tijdstip zijn verleend., 13l, 13n, 13t, voorzover het betreft de verwijzing naar artikel 11, eerste tot en met derde lid, en vijfde tot en met zevende lid, 13v, 13x en 13y van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen van toepassing.

Artikel 20.2a

  • 1 Vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte die zijn verleend op grond van artikel 3.3 van deze wet en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48) dan wel vergunningen of machtigingen die daarmee op grond van artikel 20.2, onderscheidenlijk 20.3 zijn gelijkgesteld, blijven van kracht voor de periode waarvoor zij zijn verleend.

  • 2 Het gebruik van frequentieruimte dat voor de daarin bedoelde taken was toegestaan op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder b, en tweede lid, van deze wet en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48), blijft, onder de op grond van bovenbedoelde bepalingen aan het gebruik verbonden voorschriften en beperkingen, toegestaan tot het tijdstip waarop op grond van artikel 3.5 opnieuw door Onze Minister frequentieruimte wordt toegewezen.

  • 3 Artikel 3.3a van deze wet, en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48) blijven van toepassing ten aanzien van vergunningen die zijn verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet. De eerste volzin is niet langer van toepassing ten aanzien van de daarin genoemde vergunningen indien de looptijd van die vergunningen wordt verlengd na het tijdstip van inwerkingtreding van genoemde wet.

  • 4 Het frequentieplan zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48) blijft van kracht tot het tijdstip waarop een nieuw frequentieplan is vastgesteld op grond van artikel 3.1 zoals dat luidt na inwerkingtreding van die wet.

  • 5 Op aanvragen om vergunningen, die zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48), wordt beslist met toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van genoemd artikel.

  • 6 In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid, wordt op aanvragen om vergunningen die zijn ingediend in het kader van een procedure die is gestart met een keuze als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van deze wet zoals dat artikel luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48), die is bekend gemaakt vóór het tijdstip van inwerkingtreding van genoemd artikel, beslist met toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden vóór dat tijdstip, ongeacht of die aanvragen zijn ingediend vóór of na dat tijdstip.

  • 7 Op een bezwaar of een beroep dat is gemaakt, onderscheidenlijk is ingesteld, tegen een besluit dat is genomen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de wet van 10 mei 2012 houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de Nota frequentiebeleid 2005 (Stb. 2013, 48), blijven, ongeacht of dat bezwaar of dat beroep is gemaakt, onderscheidenlijk is ingesteld, vóór of na het tijdstip van inwerkingtreding van genoemd artikel, deze wet en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals die luidden vóór dat tijdstip.

Artikel 20.3

  • 1 Een machtiging die is verleend krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid.

  • 2 De toekenning van radio-frequenties krachtens artikel 3, tweede lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen aan de houder van de concessie wordt gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.

  • 3 Voorzover bij een machtiging die is verleend krachtens artikel 21 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen radiofrequenties zijn toegekend, wordt deze toekenning van radiofrequenties gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.

  • 4 Een vergunning als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geldt voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt al naar gelang de toepassing waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 20.4

Apparaten die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in gebruik zijn bij de houder van de concessie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, ten dienste van de uitoefening van de aan de houder van de concessie opgedragen taken, worden, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10 van deze wet, geacht te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10.

Artikel 20.4a

  • 1 Uitrusting die voldoet aan de bij of krachtens de Telecommunicatiewet vastgestelde regels met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit die van kracht waren op 19 juli 2007, mag in afwijking van artikel 10.1 van de Telecommunicatiewet, tot 20 juli 2009 in de handel worden gebracht of worden verhandeld.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is slechts van toepassing voorzover de daar bedoelde uitrusting voldoet aan bij of krachtens de Telecommunicatiewet gestelde regels die niet zien op elektromagnetische compatibiliteit.

Artikel 20.4b

  • 1 Uitrusting die voldoet aan de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels die van kracht waren op 19 april 2016, mag in afwijking van artikel 10.1, op de markt worden aangeboden en in gebruik worden genomen indien die uitrusting vóór 20 april 2016 in de handel is gebracht.

  • 2 Radioapparaten, die voldoen aan de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels met betrekking tot de essentiële eisen waaraan de radioapparaten moeten voldoen die van kracht waren op 12 juni 2016, mogen in afwijking van artikel 10.1 op de markt worden aangeboden en in gebruik worden genomen indien die radioapparaten vóór 13 juni 2017 in de handel zijn gebracht.

Artikel 20.5

  • 1 Met betrekking tot de instandhouding, de verplaatsing en de opruiming van kabels en kabelwerken, voorzover de kabels en kabelwerken zijn aangelegd met toepassing van hoofdstuk VI van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is hoofdstuk 5 van deze wet van toepassing met dien verstande, dat kabels en kabelwerken, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 3°, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen worden gelijkgesteld met kabels, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1.1, van deze wet.

  • 2 In afwijking van de artikelen 5.2, negende lid, en 5.15 geldt voor kabels, ondergrondse ondersteuningswerken of beschermingswerken in of op openbare gronden, waarin of waarop geen fysieke geleidingsdraden bestemd voor de rechtstreekse overdracht van signalen tussen punten zijn aangebracht, die zijn aangelegd met het oogmerk deel uit te maken van doch op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. 2007, 16) niet in gebruik zijn ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, een gedoogplicht totdat een redelijk verzoek tot opruimen is gedaan, tenzij de instandhouding van deze voorzieningen de instandhouding van andere reeds in de grond aanwezige werken in gevaar brengt of ernstig hindert. De aanbieder meldt aan degene op wie de gedoogplicht rust schriftelijk op welke netwerkvoorziening de gedoogplicht betrekking heeft. Daarvan doet hij tevens mededeling aan burgemeester en wethouders van de gemeente binnen wier grondgebied de netwerkvoorziening is gelegen.

Artikel 20.6

  • 1 Een nummerplan vastgesteld krachtens artikel 40d van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een nummerplan als bedoeld in deze wet.

  • 2 De toekenning of reservering van nummers, bedoeld in artikel 17, elfde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de toekenning of reservering van nummers alsmede de wijziging daarvan, bedoeld in artikel 40d van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de toekenning van nummers als bedoeld in artikel 40e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, alsmede de toekenning van nummers, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, worden gelijkgesteld met een reservering, toekenning of wijziging als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze wet.

Artikel 20.7*

Op grond van artikel 6.3a, eerste lid, kan slechts een verplichting worden opgelegd aan een aanbieder die beschikt over een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die:

Artikel 20.7

Artikel 11.7, vierde lid, onderdeel a, is niet van toepassing op contactgegevens die de verzender heeft verzameld vóór de inwerkingtreding van de wet van 10 februari 2021 tot wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met het invoeren van een opt-in-systeem voor het overbrengen van communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan natuurlijke personen.

Artikel 20.11

  • 1 De rechthebbende op of de beheerder van gronden is verplicht te gedogen dat ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken kabels, die voor de inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken (Stb. 2007, 16), boven deze gronden zijn aangelegd, worden instandgehouden of opgeruimd. De eerste volzin is tevens van toepassing op de bij de kabels behorende bovengrondse ondersteuningswerken.

  • 3 Artikel 5.8 van de Telecommunicatiewet, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, houdende wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met een herziening van het nationale beleid ten aanzien van de aanleg van kabels ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken, is van toepassing op de instandhouding van de in het eerste lid bedoelde kabels en ondersteuningswerken.

Artikel 20.15

  • 1 Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 2 Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 3 Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat op of na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld en dat is gericht tegen een besluit waartegen voor dat tijdstip eveneens bezwaar is gemaakt onderscheidenlijk beroep is ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

Artikel 20.15a

  • 2 Aanvragen ingediend bij de Autoriteit Consument en Markt, waarop nog geen besluit is genomen op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de wet, aangehaald in het eerste lid, worden vanaf het tijdstip van inwerkingtreding aangemerkt als aanvragen, ingediend bij Onze Minister.

  • 3 In samenwerkingsprotocollen treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de wet, aangehaald in het eerste lid, Onze Minister in de plaats van de Autoriteit Consument en Markt.

  • 4 Archiefbescheiden van de Autoriteit Consument en Markt en aanvragen als bedoeld in het tweede lid, worden overgedragen aan Onze Minister, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

  • 5 Gegevens in het register, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, zoals die luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I van de wet, aangehaald in het eerste lid, worden overgedragen aan Onze Minister.

Artikel 20.16a

  • 1 Op nummers die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met het vaststellen van nadere bepalingen over het gebruik van nummers ter bescherming van de consument zijn gereserveerd blijven de artikelen 4.4, 4.5, 4.6, 4.7 en 4.8, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van genoemde wet van toepassing tot het tijdstip dat de reservering is beëindigd.

  • 2 Nummerhouders registreren binnen zes maanden na de inwerkingtreding van artikel 4.9, derde lid, onderdeel b, de nummergebruikers. De nummergebruiker krijgt het nummer op de dag van registratie door de nummerhouder van rechtswege in gebruik door de nummerhouder.

  • 3 Op klachten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met het vaststellen van nadere bepalingen over het gebruik van nummers ter bescherming van de consument zijn ingediend bij een erkende instelling, bedoeld in artikel 4.11 van de Telecommunicatiewet, blijven de regels van toepassing die golden ten tijde van de indiening van de klacht.

Artikel 20.16b

Indien dat later is dan het tijdstip bedoeld in artikel 14a.4, vijfde lid, wordt, in afwijking van die bepaling, een verbod als bedoeld in artikel 14a.4, eerste lid, opgelegd binnen acht maanden na inwerkingtreding van artikel 14a.4 van deze wet.

Artikel 20.16c

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel 14a.4, eerste lid, van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van hoofdstuk 14a van deze wet in de praktijk.

Artikel 20.17

De Autoriteit Consument en Markt verstrekt BEREC uiterlijk op 21 december 2021 een afschrift van de ontvangen mededelingen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, gedaan voor 21 december 2020.

Artikel 20.18

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tot twee jaar na inwerkingtreding van deze wet, in gevallen waarin deze wet niet voorziet, regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van artikelen van deze wet of onderdelen daarvan.

Artikel 20.19

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 19 oktober 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de vijfde november 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage behorende bij artikel 13.2a van de Telecommunicatiewet

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a. telefoondienst: oproepen (met inbegrip van spraak, voicemail, conference call of call-gegevens), aanvullende diensten (met inbegrip van call forwarding en call transfer), messaging- en multimediadiensten (met inbegrip van short message service (SMS), enhanced media service (EMS) en multimedia service (MMS);

  • b. gebruikersidentificatie: een unieke identificatie die aan een persoon wordt toegewezen wanneer deze zich abonneert op of registreert bij een internettoegangsdienst of internetcommunicatiedienst;

  • c. celidentiteit (Cell ID): de unieke code van een cel van waaruit een mobiele telefoonoproep werd begonnen of beëindigd.

In deze bijlage worden als gegevens, bedoeld in artikel 13.2a van de wet, aangewezen de volgende gegevens:

  • A. Bij telefonie over een mobiel of een vast netwerk:

    • a. het telefoonnummer van de oproeper en het telefoonnummer (de telefoonnummers) die werden opgeroepen en, in het geval van aanvullende diensten zoals call forwarding of call transfer, het nummer (de nummers) waarnaar de verbinding is doorgeleid.

    • b. namen en adressen van de betrokken abonnees of geregistreerde gebruikers;

    • c. datum en tijdstip van aanvang en einde van de verbinding;

    • d. de gebruikte telefoondienst;

    • e. bij mobiele telefonie:

      • de International Mobile Subscriber Identity (IMSI) van de oproepende en van de opgeroepen deelnemer;

      • de International Mobile Equipment Identity (IMEI) van de oproepende en de opgeroepen deelnemer;

      • in geval van vooraf betaalde anonieme diensten, datum en tijdstip van de eerste activering van de dienst en aanduiding (Cell ID) van de locatie waaruit de dienst is geactiveerd;

      • de locatieaanduiding bij het begin van de verbinding;

      • gegevens voor het identificeren van de geografische locatie van cells middels referentie aan hun locatieaanduidingen gedurende de periode dat communicatiegegevens worden bewaard.

  • B. Bij internettoegang, e-mail over het internet en internettelefonie:

    • a. de toegewezen gebruikersidentificatie(s) en de gebruikersidentificatie of telefoonnummer van de beoogde ontvanger(s) van een internettelefoonoproep;

    • b. de gebruikersidentificatie en het telefoonnummer toegewezen aan elke communicatie die het publieke telefoonnetwerk binnenkomt;

    • c. naam en adres van de abonnee of de geregistreerde gebruiker aan wie het IP-adres, de gebruikersidentificatie of het telefoonnummer was toegewezen op het tijdstip van de communicatie en naam (namen) en adres (adressen) van de abonnee(s) of de geregistreerde gebruiker(s) en de gebruikersidentificatie van de beoogde ontvanger van communicatie;

    • d. datum en tijdstip van de log-in en log-off van een internetsessie gebaseerd op een bepaalde tijdzone, samen met het IP-adres, hetzij statisch, hetzij dynamisch, dat door de aanbieder van een internettoegangsdienst aan een communicatie is toegewezen, en de gebruikersidentificatie van de abonnee of geregistreerde gebruiker;

    • e. datum en tijdstip van de log-in en log-off van een e-maildienst over het internet of internettelefoniedienst gebaseerd op een bepaalde tijdzone;

    • f. de gebruikte internetdienst;

    • g. het inbellende nummer voor een inbelverbinding;

    • h. de digital subscriber line (DSL) of ander eindpunt van de initiatiefnemer van de communicatie.