Aanvulling circulaire schadevergoedingen

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 04-09-1998 t/m heden

Aanvulling circulaire schadevergoedingen

Circulaire aan de colleges van Burgemeester en Wethouders en de colleges van Gedeputeerde Staten

Geacht college

Inleiding

Deze circulaire heeft in aanvulling op de circulaire schadevergoedingen van december 1997 tot doel u te informeren over hoe om te gaan met verzoeken om schadevergoeding in situaties waarin sprake is van gehele of gedeeltelijke intrekking van de vergunning, indien dit in het belang van een doelmatige verwijdering van afvalstoffen noodzakelijk is.

Sinds 1 januari jl. is het ook voor het bevoegd gezag mogelijk een vergunning op grond van de Wet milieubeheer in te trekken, indien dit in het belang van een doelmatige verwijdering van afvalstoffen noodzakelijk is.

Intrekken van een vergunning in het belang van een doelmatige verwijdering van afvalstoffen

Op grond van artikel 8.17, tweede lid, van de Wet milieubeheer wordt een vergunning die betrekking heeft op een inrichting waarin afvalstoffen worden verwijderd die van buiten de inrichting afkomstig zijn, dan wel op een inrichting waarin gevaarlijke afvalstoffen die in de inrichting zijn ontstaan, op of in de bodem worden gebracht om deze daar te laten, slechts verleend voor een in de vergunning te stellen termijn van ten hoogste 10 jaar. Indien wordt voorzien dat het beleid op korte termijn een wijziging zal ondergaan wordt geadviseerd een vergunning niet te verlenen voor de maximale termijn van 10 jaar doch voor een kortere periode. Hieraan dient natuurlijk een deugdelijke motivering ten grondslag te liggen. Op deze wijze kunnen verzoeken tot schadevergoeding grotendeels worden voorkomen. Het is evenwel niet ondenkbaar dat het belang van een doelmatige verwijdering van afvalstoffen vereist dat een reeds verleende vergunning alsnog dient te worden ingetrokken. Een beslissing tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer heeft in de regel financieel-economische gevolgen voor de vergunninghouder. In deze situaties geldt dat degene tot wie de beschikking is gericht op grond van artikel 15.20 van de Wet milieubeheer op verzoek dan wel uit eigen beweging door het bevoegd gezag een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe kan komen. Bepaling van schade staat los van de intrekkingsgronden. De mate waarin de schade wordt vergoed door het bevoegd gezag is afhankelijk van de omstandigheid of en in hoeverre de intrekking voorzienbaar was en of de vergunninghouder heeft kunnen anticiperen op de situatie dat de vergunning wordt ingetrokken. Voor het bepalen van de hoogte van de schade kan het bevoegd gezag aansluiting zoeken bij de methodiek die in de circulaire schadevergoedingen is gegeven. De kosten voor deze schadevergoeding zijn voor het bevoegd gezag. De schade die voortvloeit uit het intrekken van de vergunning op doelmatigheidsgronden kan ten laste van ’s Rijks schatkist komen. Immers in de situaties dat het Rijk het noodzakelijk vindt dat een vergunning wordt ingetrokken biedt artikel 8.39 van de Wet milieubeheer het aanknopingspunt. Een verzoek aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om de kosten van schadevergoeding voor rekening van het ministerie te laten zijn heeft dan ook uitsluitend zin indien de intrekking een gevolg is van een daartoe door voornoemde Minister op grond van artikel 8.39 van de Wet milieubeheer gedaan verzoek. Andere verzoeken zullen niet worden gehonoreerd.

Hoogachtend,
de

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Naar boven