Wijzigingswet Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-1999 t/m heden

Wet van 18 juni 1998 tot wijziging van de Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet Nationale ombudsman te wijzigen in verband met het aanpassen van de bevoegdheidsomschrijving van de Nationale ombudsman, het openen van de mogelijkheid van vrijwillige aansluiting door gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen bij de klachtvoorziening die de Wet Nationale ombudsman biedt, enkele wijzigingen van technische aard aan te brengen alsmede enkele overgangsmaatregelen te treffen en de Wet openbaarheid van bestuur te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL II

  • 1 [Red: Vervallen.]

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is beëindigd op een datum gelegen voor 1 januari 1998.

ARTIKEL III

Tot een jaar na de beëindiging van een aanwijzing van bestuursorganen van een provincie, gemeente of waterschap op grond van de Wet Nationale ombudsman, zoals deze wet luidde voor inwerkingtreding van deze wet, kan met betrekking tot een gedraging van het desbetreffende bestuursorgaan die heeft plaatsgevonden voordat de aanwijzing werd beëindigd, een verzoekschrift als bedoeld in artikel 12 bij de Nationale ombudsman worden ingediend.

ARTIKEL IV

Het Aanwijzingsbesluit bestuursorganen Wob en WNo, het koninklijk besluit van 1 september 1993 houdende aanwijzing van bestuursorganen van waterschappen als administratieve organen in de zin van de Wet Nationale ombudsman (Stb. 488), alsmede het koninklijk besluit van 10 april 1995 houdende aanwijzing op grond van de Wet Nationale ombudsman van bestuursorganen van gemeenten en provincies voor de gedragingen van buitengewoon opsporingsambtenaren (Stb. 218) worden ingetrokken.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 18 juni 1998

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. Kok

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de vijfentwintigste juni 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven