A. Programma Energiewinning uit Afval en Biomassa (EWAB) 1998
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Het doel van het EWAB-programma is het bevorderen van de inzet van biomassa en afval
als energiebron, zodanig dat maximaal wordt bijgedragen aan de besparing op fossiele
brandstoffen, waarbij de belasting van het milieu binnen aanvaardbare grenzen dient
te blijven.
Het programma is ingedeeld in drie onderdelen:
1. Brandstoffen
Dit onderdeel richt zich op de versterking van de beschikbaarheid van biomassa(brandstoffen)
voor energie. Het gaat hierbij om o.a. de teelt van energiegewassen, de benutting
van bosbouwkundige, agrarische en industriële reststromen, de import van biomassa,
het vervoer, de bewerking, de karakterisering en de versterking van de markt in biomassabrandstoffen.
De voornaamste soorten projecten die in 1998 voor een subsidie in aanmerking komen
zijn: haalbaarheids-, ontwikkelings-, demonstratie en marktintroductieprojecten, praktijkexperimenten
en kennisoverdrachtprojecten gericht op:
- de teelt van gewassen t.b.v. de (eventueel gedeeltelijke) inzet voor energiedoeleinden;
- de benutting van bosbouwresiduen en plantsoenafval voor energieopwekking;
- de import van biomassa t.b.v. de inzet voor energiedoeleinden, met uitzondering
van de inzet in afvalverbrandingsinstallaties;
- inventarisatie van de aard en hoeveelheden van biomassa(brandstoffen);
- bewerking van afval en/of biomassa tot een (hoogwaardige) brandstof, o.a. energiezuinige
processen voor het drogen en verkleinen;
- tegengaan van gezondheidsbezwaren bij het omgaan met biomassa(brandstoffen);
- het bij elkaar brengen van vraag naar en aanbod van biomassa(brandstoffen);
- optimalisatie van de logistiek.
2. Conversietechnologie
Dit onderdeel richt zich op de omzetting van biomassa in energie door middel van zowel
thermische als biologische conversietechnieken. De nadruk ligt daarbij op de thermische
conversieprocessen. De conversie kan betrekking hebben op diverse stromen biomassa
en/of afval: hout (vers hout, oud hout, resthout), huishoudelijk afval (of fracties
daaruit), bedrijfsafval, zuiveringsslib, agrarische residuen, mest, stro, bermgras,
energiegewassen.
De voornaamste soorten projecten die in 1998 voor een subsidie in aanmerking komen
zijn: haalbaarheids-, ontwikkelings-, demonstratie- en marktintroductieprojecten,
praktijk-experi- menten en kennisoverdrachtprojecten gericht op:
- schone en efficiënte verbranding van biomassa voor, in het bijzonder, de gecombineerde
opwekking van elektriciteit en warmte;
- thermische vergassing van biomassa. Daarin zijn ook begrepen de daarmee samenhangende
voorbewerking van de brandstof en de toepassing van stookgas in gasturbines of gasmotoren;
- pyrolyse-, liquefactie- en/of carbonisatieprocessen en/of de toepassing van de daarmee
verkregen producten;
- het meeverbranden of -vergassen van biomassa en/of afval met fossiele brandstoffen
in elektriciteitscentrales of bij andere toepassingen. Daarin is ook begrepen de daarmee
samenhangende voorbewerking van de brandstof;
- verbetering van de energiebenutting bij afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s);
- de winning en benutting van stortgas, voor zover het project bijdraagt aan verbetering
van het toekomstperspectief betreffende stortgaswinning op langere termijn;
- vergisting van (natte) bedrijfsafvalstromen, eventueel gecombineerd met mest.
3. Marktstimulering
Dit onderdeel richt zich op de promotie en draagvlak-vergroting van energiewinning
uit afval en biomassa. De voornaamste soorten projecten die in 1998 voor een subsidie
in aanmerking komen zijn:
- projecten die gericht zijn op de promotie van energiewinning uit biomassa bij de
Nederlandse bevolking;
- projecten die gericht zijn op de communicatie met omwonenden van bio-energie installaties;
- projecten die gericht zijn op onderwijs en scholing van groepen, die een belangrijke
rol spelen bij de implementatie van energiewinning uit biomassa.
- projecten die gericht zijn op kennisoverdracht over bio-energie naar relevante doelgroepen.
Overige beoordelingsaspecten
De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstelling van het
programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:
a. de slaagkans van het project;
b. de milieuverdienste van het project;
c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting
op internationale ontwikkelingen;
d. de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject, van de aanvrager
of van anderen;
e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstelling
van het programma;
f. de nieuwheid van het project;
g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;
h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;
i. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt.
Toelichting
Toelichting op de bovengenoemde aspecten:
Ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen.
Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht zal het verlenen
van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van
een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische
haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke
aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten
kunnen slechts dan voor subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische
haalbaarheid voldoende is aangetoond.
Ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:
- de mate waarin CO2-emissie wordt vermeden (ton/jaar);
- de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie
op het gebied van emissies en reststoffenverwerking;
- de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van
het ene milieucompartiment naar het andere optreden.
Gelet op samenhang tussen bepaalde emissies en het energiegebruik, geldt met name
voor marktintroductieprojecten dat zij een voldoende hoog energetisch rendement dienen
te hebben. De voorkeur wordt gegeven aan marktintroductieprojecten met hoogrendementprocessen,
waaronder warmte/krachtsystemen.
Ad d. Van belang is dat projecten zoveel mogelijk aansluiten op reeds eerder door de aanvrager
of door anderen gegenereerde kennis en dat voor wat betreft haalbaarheids- en ontwikkelingsprojecten
doublures worden vermeden.
Ad e. Met name bij demonstratie- en marktintroductieprojecten worden de projectkosten getoetst
aan de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in
termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ) en
per hoeveelheid vermeden CO2-emissie (gulden/ton CO2).
Ad f. Onder het nieuwheidscriterium wordt in dit programma verstaan:
- het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;
- het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;
- (vergaande) procesintegratie.
Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende
toepassingen. Dit geldt met name voor ontwikkelingsprojecten.
Ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van de mate waarin het toepasbaar is in
de markt en de mate waarin herhalingspotentieel met betrekking tot de betreffende
technologische toepassing aanwezig is.
Ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal
van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentie-techniek.
Ad i. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van
een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het openstellen
van de installatie voor het bezoek van derden.
Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bedrijven en instellingen bijdragen,
die initiatieven wensen te nemen om afval en/of biomassa te benutten voor energie-opwekking
en/of daarvoor beschikbaar te maken. Hierbij gaat het vooral om industriële bedrijven,
nutsbedrijven, gemeentelijke instellingen en samenwerkingsverbanden, afvalverwerkende
bedrijven, landbouwcoöperaties, bosbouwgroepen e.d.
Voor technologie-ontwikkeling richt het programma zich vooral op industriële bedrijven,
onderzoeksinstituten en instellingen voor hoger of wetenschappelijk onderwijs.