Regeling vaststelling klasse-indeling onderhoudsspecie

[Regeling vervallen per 01-07-2008.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-01-2000 t/m 30-06-2008

Regeling vaststelling klasse-indeling onderhoudsspecie

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 1 van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen (Stb. 1997, 664);

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

In deze regeling wordt verstaan onder:

NVN:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven voornorm;

NEN:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm;

NPR:

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven praktijkrichtlijn;

standaardbodem:

bodem met een organisch stofgehalte van 10% en een lutumgehalte van 25%.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Ter vaststelling van de klasse van onderhoudsspecie wordt de te baggeren waterbodem onderzocht, bemonsterd, geanalyseerd en beoordeeld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 3 en 4 en de bij deze regeling behorende bijlage.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt onderhoudsspecie, afkomstig uit andere oppervlaktewateren dan die bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, zonder onderzoek aangemerkt als onderhoudsspecie klasse 2.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

  • 1 Onderzocht wordt de kwaliteit van te verspreiden onderhoudsspecie afkomstig van oppervlaktewateren:

    • 1º. in bebouwde gebieden, daaronder begrepen kassen- en industriegebieden;

    • 2º. waar regelmatig beroeps- of pleziermotorvaart plaatsvindt;

    • 3º. waar lozingen op plaatsvinden sinds de laatste keer baggeren;

    • 4º. grenzend aan wegen met een verkeersintensiteit van meer dan 500 voertuigen per dag, tenzij het betreft bermsloten op een afstand van 15 meter en meer, waarop de wegriolering niet loost;

    • 5º. met een oeverbeschoeiing, bestaande uit met gecreosoteerde olie behandeld hout;

    • 6º. waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat deze niet aan de toetsingswaarden voldoen.

  • 2 Met ingang van 1 januari 1999 wordt bovendien onderzocht de kwaliteit van te verspreiden onderhoudsspecie van oppervlaktewateren die niet zijn aangegeven in een beheersplan als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de waterhuishouding.

  • 3 De verkregen onderzoeksgegevens worden gedurende ten minste twee jaar na het verspreiden bewaard.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Analyses worden uitgevoerd door een onderzoekslaboratorium dat voor deze analyses is erkend door de Raad voor Accreditatie (STERLAB) of door een andere Europese laboratoriumaccreditatie-instelling, op basis van de Europese norm (NEN)-EN 45001.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Na inwerkingtreding van deze regeling worden de met toepassing van de Regeling vaststelling klasse-indeling onderhoudsspecie (Stcrt. 1993, 246) vastgestelde besluiten aangemerkt als besluiten, vastgesteld met toepassing van deze regeling.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 december 1997

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Bijlage bij de Regeling vaststelling klasse-indeling onderhoudsspecie

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

1. Bemonstering

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

Bij de bemonstering wordt van de gehele te baggeren laag een monster genomen volgens NEN 5742.

De bemonstering wordt uitgevoerd met behulp van een deugdelijk bemonsteringsapparaat.

Bij het baggeren van oppervlaktewateren als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, wordt, per compartiment van 500 meter of het gedeelte daarvan dat wordt gebaggerd, één mengmonster samengesteld uit ten minste 10 steekmonsters (bemonsteringswijze A).

Bij het baggeren van oppervlaktewateren waarbij het voornemen bestaat om de specie te verspreiden als zijnde onderhoudsspecie klasse 0 onderscheidenlijk klasse 1, wordt per compartiment van 2,5 kilometer of het gedeelte daarvan dat wordt gebaggerd, één mengmonster samengesteld uit ten minste 10 steekmonsters (bemonsteringswijze B).

Dit leidt tot de in onderstaand schema weergegeven wijze van bemonsteren.

 

Geen verdenking overschrijding

toetsingswaarden

verdenking overschrijding

toetsingswaarden

verspreiding als klasse 2

geen onderzoek

bemonstering A

verspreiding als kl. 0 of 1

bemonstering B

n.v.t.

De steekmonsters worden zigzag over de watergang genomen om de representativiteit zo goed mogelijk te waarborgen.

De mengmonsters worden in het laboratorium samengesteld uit gelijke hoeveelheden uit elk van de gehomogeniseerde individuele steekmonsters.

Voor monsterconservering (materiaal en bewaartemperatuur) wordt rekening gehouden met de aanwijzingen van ontwerp NEN 5719 (1995).

2. Analyse

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

De volgende parameters worden ten minste onderzocht:

  • arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink,

  • 10 PAK

  • minerale olie

  • EOX

  • organisch stofgehalte, lutumgehalte, fractie kleiner dan 16mm

Indien verontreiniging wordt vermoed met polychloorbifenylen (PCB’s), organochloorbestrijdingsmiddelen of een andere verontreiniging wordt daar ook op geanalyseerd.

Voor deze analyses worden, indien aanwezig, de genormaliseerde meetvoorschriften van het Nederlands Normalisatie-Instituut (NNI) gebruikt.

De volgende NEN- en NVN-normen zijn thans beschikbaar:

  • 2e-ontwerp NEN 5771. Bodem. Waterbodem. Bepaling van de gehalten aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) met hogedrukvloeistof-chromatografie (december 1994).

  • NEN 5772. Bodem. Waterbodem. Aanwijzingen voor de bepaling van het gehalte van zware metalen en arseen met atomaire adsorptiespectrometrie (vlamtechniek) (mei 1992).

  • Ontwerp NEN 5718. Bodem. Bepaling van de gehalten aan organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB’s), chloorbenzenen en polychloorbifenylen (PCB’s) in waterbodem met behulp van gaschromatografie (mei 1994).

  • Ontwerp NEN 5777. Bodem. Bepaling van het halogeengehalte afkomstig van niet-vluchtige, met petroleumether en aceton extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) in de waterbodem met behulp van coulometrie (mei 1994).

  • NEN 5733. Bodem. Bepaling van het gehalte aan minerale olie in grond en waterbodem met gaschromatografie (juli 1997).;

Organisch stofgehalte

Indien mogelijk wordt het percentage organische stof bepaald door berekening uit de hoeveelheid organisch koolstof bepaald door toepassing van de elementair koolstofmethode. Het percentage organische stof wordt dan berekend met de formule

% organische stof = 1.724 x % organisch koolstof.

In situaties waar de elementair-koolstof analyse niet beschikbaar is, wordt de berekening van de organische stof afgeleid uit de gloeirest bepaald bij 600 ºC volgens NEN 6620. Dit gebeurt met de formule

% organische stof = (100% - % gloeirest) x 0.90.

Lutum

De bepaling van lutum (minerale delen kleiner dan 2 mm) vindt plaats volgens NEN 5753.

Bij minder dan 20% deeltjes < 2 μm dient berekening van het percentage plaats te vinden op basis van de bepaling van de minerale deeltjes < 16 μm. De minerale delen kleiner dan 16 mm worden hierbij bepaald volgens NEN 5753 (pipet methode).

Het percentage lutum wordt in die gevallen als volgt vastgesteld: % lutum = 0.63 x % minerale delen < 16 μm.

De bepaling van het percentage deeltjes < 16 μm is betrouwbaar tot een gehalte van 5%. Dit komt overeen met 3% lutum.

Zware metalen en arseen

De monsterontsluiting voor de analyse op zware metalen en arseen wordt uitgevoerd op een deel van het analysemonster dat door proportionering van het laboratoriummonster is verkregen. De ontsluiting en monsteranalyse op zware metalen, met uitzondering van kwik, en arseen wordt uitgevoerd volgens ontwerp NEN 5772 (1992). De monsteranalyse van kwik wordt uitgevoerd volgens ontwerp NEN 5764.

PAK's en PCB's

De analyse van PAK’s vindt plaats volgens 2e ontwerp NEN 5771 (1994).

De analyse van PCB’s vindt plaats volgens ontwerp NEN 5718.

Gelijkwaardige bepalingsmethoden

In plaats van de hierboven voorgeschreven meet- en bepalingsmethoden mag gebruik worden gemaakt van meet- en bepalingsmethoden die door Raad voor Accreditatie (STERLAB) of door een andere Europese laboratoriumaccreditatie-instelling, op basis van de Europese norm (NEN) EN 45001 als gelijkwaardig aan de voorgeschreven werkwijze zijn aangemerkt.

3. Beoordeling

[Regeling vervallen per 01-07-2008]

3.1. Voor elk afzonderlijk compartiment van de waterbodem waarvan een mengmonster is genomen wordt de klasse-indeling van de te verwijderen onderhoudsspecie bepaald aan de hand van onderstaande methode.

3.2. De gemeten gehalten in het monster worden omgerekend naar de gehalten in standaardbodem. Deze omrekening wordt uitgevoerd met behulp van de volgende formule.

 

A + B x 25 + C x 10

Gst = Gg x

_____________________

 

A + B x % lutum + C x % org.stof

waarin:

Gst = gehalte van de betreffende stof, omgerekend naar standaardbodem [mg/kg of μg/kg];

Gg = gemeten gehalte van de betreffende stof [mg/kg of μg/kg];

% lutum gemeten of berekend percentage lutum [% d.s.];

% org. stof gemeten of berekend percentage organische stof [% d.s.];

A, B en C stofafhankelijke constanten zoals opgenomen in tabel 1.

Ten behoeve van de vaststelling van Gst voor organische parameters worden voor bodems met een gemeten/berekend organisch stofgehalte van meer dan 30% respectievelijk minder dan 2% organische stofgehalten van respectievelijk 30% en 2% aangehouden. Met dien verstande dat bij de berekening van de streefwaarde, grenswaarde, toetsingswaarde en interventiewaarde van ∑ 10 PAK in plaats van 2% 10% wordt aangehouden.

Tabel 1 Stofafhankelijke constanten ten behoeve van de berekening gecorrigeerde stofgehalten in een baggerspeciemonster

Stof

A

B

C

As

15

0.4

0.4

Ba

30

5

0

Cd

0.4

0.007

0.021

Cr

50

2

0

Co

2

0.28

0

Cu

15

0.6

0.6

Hg

0.2

0.0034

0.0017

Pb

50

1

1

Mo

1

0

0

Ni

10

1

0

Zn

50

3

1.5

Organische micro-

verontreinigingen

     

0

0

1

Per parameter wordt het met behulp van bovenstaande formule het berekende gecorrigeerde gehalte vergeleken met de streef-, grens- en toetsingswaarden voor de standaardbodem zoals die zijn opgenomen in de bijlage bij het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen.

3.3. Op basis van deze vergelijking wordt voor elk van de geanalyseerde parameters bepaald in welke klasse het monster zich voor de betreffende parameter bevindt.

3.4. EOX is een trigger voor de eventuele aanwezigheid van gechloreerde en andere halogeen verbindingen. Overschrijding van de streefwaarde of toetsingswaarde van EOX leidt niet automatisch tot de conclusie dat niet voldaan wordt aan de streef- of toetsingswaarde. Bij overschrijding van de streef- of toetsingswaarde moet aanvullend (historisch of analytisch) onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van gechloreerde (en andere halogeen) verbindingen. Indien deze parameters aanwezig zijn, worden ze meegenomen bij de klasse-indeling.

Wanneer voor één of meer van de parameters de interventiewaarde, als aangegeven in tabel 2, wordt overschreden, wordt het mengmonster ingedeeld in klasse 4.

In de overige gevallen wordt het mengmonster als geheel ingedeeld in de hoogste van de klassen waarin het monster zich voor de afzonderlijke parameters bevindt.

Uitgezonderd zijn:

  • 1. indeling in klasse 1 ten gevolge van een overschrijding met een factor 2 van de streefwaarde door ten hoogste 3 parameters bij analyse van minimaal 10 parameters en maximaal 19 parameters. De individueel te toetsen parameters liggen onder de tussenwaarde én onder de toetsingswaarde. Het monster wordt dan als geheel ingedeeld in klasse 0.

    Als één van de parameters die de streefwaarde overschrijdt DDT/DDE/DDD (som) of aldrin/dieldrin/endrin (som) is, mag de streefwaarde voor deze parameter met een factor 3 worden overschreden.

    Bij analyse van 20 parameters of meer mogen ten hoogste 4 parameters de streefwaarde overschrijden met een factor 2.

    De tussenwaarde wordt gedefinieerd als: ½ maal (streefwaarde + interventiewaarde).

  • 2. indeling in klasse 2 ten gevolge van een overschrijding van de grenswaarde door maximaal 2 parameters met maximaal 50%. Het monster wordt dan als geheel ingedeeld in klasse 1.

  • 3. indeling in klasse 3 ten gevolge van een overschrijding van de toetsingswaarde door maximaal 2 parameters met maximaal 50%. Het monster wordt dan als geheel ingedeeld in klasse 2.

    De toegestane overschrijdingen bij punt 2 en 3 gelden niet voor de parameter ∑ 10 PAK. Zodra deze parameter de grenswaarde respectievelijk de toetsingswaarde overschrijdt wordt het monster ingedeeld in klasse 2 respectievelijk klasse 3.

    Indien bij onderzoek voor een parameter geen gehalte boven de bepalingsgrens wordt gevonden, wordt de parameter niet betrokken bij de klasse-indeling.

    Bij sommige parameters liggen de streef-, grens-, toetsings- of interventiewaarde lager dan de bepalingsgrens. In de tabellen is dit aangegeven met een * en twee waarden. De eerste waarde geeft de lange termijnwaarde aan, die bij verbetering van de analysemethoden op basis van risico’s gehanteerd zou moeten worden. De tweede waarde betreft de waarde waarop nu moet worden getoetst. Deze waarde is gebaseerd op de bepalingsgrens. Bij overschrijding van deze, niet voor lutum en organisch stof gecorrigeerde, bepalingsgrens vindt in deze gevallen overschrijding van de streef-, grens-, toetsings- of interventiewaarde plaats.

Tabel 2 Overzicht interventiewaarden voor een standaardbodem, uitgaande van 25% lutum en 10% humus (in mg/kg d.s. tenzij anders vermeld)

Parameter

CAS-nummer

Interventiewaarde

Anorganische parameters

1. Metalen

antimoon (Sb)

[7440-36-0]

15

arseen (As)

[7440-38-2]

55

barium (Ba)

[7440-39-3]

625

cadmium (Cd)

[7440-43-9]

12

chroom (Cr)

[7440-47-3]

380

cobalt (Co)

[7440-48-2]

240

koper (Cu)

[7440-50-8]

190

kwik (Hg)

[7439-97-6]

10

lood (Pb)

[7439-92-1]

530

molybdeen (Mo)

[7439-98-7]

200

nikkel (Ni)

[7440-02-0]

210

zink (Zn)

[7440-66-5]

720

2. Overige anorganische parameters

cyanide (vrij)

n.v.t.

20

cyanide-complex (pH >=5)(*)

n.v.t.

50

cyanide-complex (pH < 5) n.v.t.

650

thiocyanaten (som)

n.v.t.

20

     

Organische parameters

3. Aromatische stoffen

benzeen

[71-43-2]

1

ethylbenzeen

[100-41-4]

50

tolueen

[108-88-3]

130

xylenen (som)(*)

[95-47-6], [108-38-3], [106-42-3]

25

styreen (vinylbenzeen)

[100-42-5]

100

fenol

[108-95-2]

40

cresolen (som)(*)

[95-48-7], [108-39-4], [106-44-5]

5

o-dihydroxybenzeen (catechol)

[120-80-9]

20

m-dihydroxybenzeen (resorcinol)

[108-46-3]

10

p-dihydroxybenzeen (hydrochinon)

[123-31-9]

10

4. Polycylische aromatische koolwaterstoffen (PAK's)

v 10 PAK(*)

[91-20-3], [85-01-8], [120-12-7], [206-44-0], [56-55-3], [218-01-9], [207-08-9], [50-32-8], [191-24-2], [193-39-5]

40

5. Gechloreerde koolwaterstoffen

a. (vluchtige) chloorkoolwaterstoffen

monochlooretheen (vinylchloride)

[75-01-4]

0,1/0,15(*)

dichloormethaan

[75-09-2]

10

1,1-dichloorethaan

[75-74-3]

15

1,2-dichloorethaan

[107-06-2]

4

1,1-dichlooretheen

[75-34-4]

#(*)

1,2-dichlooretheen (som cis en trans)

[156-59-2], [156-60-5]

1/1,2*(*)

trichloormethaan

[67-66-3]

10

1,1,1-trichloorethaan

[79-01-6]

15

1,1,2-trichloorethaan

[79-00-5]

#(*)

trichlooretheen (tri)

[79-01-6]

60

tetrachloormethaan (tetra)

[56-23-5]

1

tetrachlooretheen (per)

[127-18-4]

4

b. overige gechloreerde koolwaterstoffen

chloorbenzenen (som)(*)

[108-90-7], [95-50-1], [541-73-1], [106-46-7], [87-61-6], [120-82-1], [108-70-3], [634-66-2], [634-90-2], [95-94-3], [608-93-5], [188-74-1]

30

chloorfenolen (som)(*)

[95-57-8], [108-43-0], [106-48-9], [576-24-9], [120-83-2], [583-78-8], [87-65-0], [95-77-2], [591-35-5], [15950-66-0], [933-78-8], [933-75-5], [95-95-4], [88-06-2], [609-19-18], [4901-51-3], [58-90-2], [935-95-5], [87-86-5]

10

S 7 PCB(*)

[7012-37-5], [35693-99-3], [37680-37-2], [35065-28-2], [35065-27-1], [35065-29-3], [31508-00-6]

1

chlooranilinen (som)

[95-51-2], [108-42-9], [106-47-8]

#(*)

6. Bestrijdingsmiddelen

a. organochloor-bestrijdingsmiddelen

aldrin/dieldrin/endrin (som)

[390-00-2], [60-57-1], [72-20-8]

4

chloordaan

[57-74-9]

4

DDT/DDE/DDD (som)(*)

[72-54-9], [53-19-0], [784-02-6], [72-54-8], [3424-82-6], [50-29-3]

4

a-endosulfan

[115-29-7]

4

HCH (som)(*)

[319-84-6], [319-85-7], [58-89-9], [319-86-8]

2

heptachloor

[76-44-8]

4

heptachloorepoxide (som)

[ 280044-83-9], [1024-5703]

4

b. overige bestrijdingsmiddelen

organotinverbindingen (som)(*)

n.v.t.

2,5

atrazine

[1912-24-9]

6

carbaryl

[63-25-2]

5

carbofuran

[1563-66-2]

2

maneb

[1247-38-2]

35

7. Overige organische parameters

cyclohexanon

[108-94-1]

45

ftalaten (som)

n.v.t.

60

minerale olie(*)

n.v.t.

5000

pyridine

[110-86-1]

0,5

tetrahydrofuran

[109-99-9]

2

tetrahydrothiofeen

[110-01-0]

90

3.5. De te verwijderen onderhoudsspecie in het waterbodemcompartiment waaruit het mengmonster is verkregen wordt ingedeeld in de klasse die op bovenstaande wijze is vastgesteld voor het mengmonster.

Naar boven