Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 01-01-2024.
Geldend van 01-10-2023 t/m heden

Wet van 25 juni 1997 tot vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing en daarmede verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast te stellen omtrent de beginselen waarop de verpleging in inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden en de rechtspositie van verpleegden, in het bijzonder van de ter beschikking gestelden die in justitiële inrichtingen als bedoeld in artikel 90quinquies, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, worden verpleegd, berusten en in verband daarmee enige bepalingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: de Minister voor Rechtsbescherming;

  • b. instelling: een instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel g, van de Wet forensische zorg;

  • c. [Red: vervallen;]

  • d. [Red: vervallen;]

  • e. [Red: vervallen;]

  • f. hoofd van de instelling: het hoofd van de instelling, alsmede diens plaatsvervanger als bedoeld in artikel 3.1, vijfde lid, of artikel 3.3, vierde lid, van de Wet forensische zorg;

  • g. private instelling: een instelling als bedoeld in artikel 3.2, van de Wet forensische zorg, niet zijnde een private instelling als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Wfz;

  • h. hoofd van de private instelling: het hoofd van de instelling, bedoeld in artikel 3.2 van de Wet forensische zorg, niet zijnde het hoofd van de instelling, alsmede de voor de behandeling van de ter beschikking gestelde persoon verantwoordelijke persoon;

  • i. ter beschikking gestelde: een ter beschikking gestelde ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege als bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht of artikel 6:6:10, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is gegeven;

  • j. verpleegde: een persoon die in een instelling is opgenomen;

  • k. personeelslid of medewerker: een persoon, die een taak uitvoert in het kader van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden;

  • l. reclasseringswerker: een reclasseringswerker als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995;

  • m. rechtsbijstandverlener: de advocaat of de medewerker van de stichting, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand;

  • n. Raad: de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming;

  • o. beroepscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 67, tweede lid;

  • p. commissie van toezicht: een commissie als bedoeld in artikel 10;

  • q. uitspraak: een door een beklag- of beroepscommissie naar aanleiding van een door een ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde ingediend klaag- of beroepschrift genomen beslissing;

  • r. beklagcommissie: een commissie als bedoeld in artikel 59, eerste lid;

  • s. bestuur: het bestuur van de rechtspersoon die een private instelling als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid van de Wet forensische zorg beheert;

  • t. gevaar:

    • 1. gevaar voor de verpleegde, die het veroorzaakt, hetgeen onder meer bestaat uit:

      • a. het gevaar dat de verpleegde zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;

      • b. het gevaar dat de verpleegde maatschappelijk te gronde gaat;

      • c. het gevaar dat de verpleegde zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen;

      • d. het gevaar dat de verpleegde met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen.

    • 2. gevaar voor een of meer anderen, hetgeen onder meer bestaat uit:

      • a. het gevaar dat verpleegde een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen;

      • b. het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander;

      • c. het gevaar dat de verpleegde een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen.

    • 3. gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen;

  • u. verpleging: het samenstel van handelingen, gericht op:

    • 1°. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen, en

    • 2°. de verzorging van de verpleegde tijdens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf of maatregel, waaronder begrepen het doen van een aanbod aan de verpleegde tot en het bevorderen en vergemakkelijken van zijn behandeling;

  • v. behandeling: het samenstel van handelingen, gericht op een dusdanige vermindering van de uit de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap voortvloeiende gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen dat het doen terugkeren van de verpleegde in de maatschappij verantwoord is;

  • w. verplegings- en behandelingsplan: een plan als bedoeld in artikel 16, eerste lid, zoals dat ten aanzien van een verpleegde wordt toegepast;

  • x. verpleegdedossier: een dossier als bedoeld in artikel 19, eerste lid;

  • y. evaluatieverslag: een verslag als bedoeld in artikel 18, tweede lid;

  • z. persoonlijke verblijfsruimte: de verblijfsruimte als bedoeld in artikel 16, eerste lid;

  • aa. afzondering: het insluiten van een verpleegde in een gangbare woon- of verblijfsruimte, de persoonlijke verblijfsruimte daaronder begrepen, in afwijking van de in de instelling geldende regels;

  • bb. separatie: het insluiten van een verpleegde in een speciale voor separatie bestemde verblijfsruimte;

  • cc. huisregels: regels als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van de Wet forensische zorg.

HOOFDSTUK II. DOELSTELLING, BEHEER EN TOEZICHT

Paragraaf 1. Doelstelling

Artikel 2

  • 1 De tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een instelling wordt zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de behandeling van de veroordeelde en de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij, met inachtneming van het karakter van die vrijheidsbenemende straf of maatregel. Bij het verlenen van vrijheden aan ter beschikking gestelden wordt rekening gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden.

  • 2 Personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een instelling plaatsvindt, worden aan geen andere beperkingen onderworpen dan die welke voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling noodzakelijk zijn.

Paragraaf 2. Beheer

Artikel 3

  • 1 Het hoofd van de instelling kan de uitoefening van een bij of krachtens deze wet of de Wet forensische zorg gestelde bevoegdheid of de naleving van een bij of krachtens deze wet gestelde plicht, met uitzondering van de bevoegdheden en plichten genoemd in het tweede lid en het eerste lid van artikel 3.4 van de Wet forensische zorg, overdragen aan personeelsleden of medewerkers.

  • 2 Voor zover in deze wet niet anders wordt bepaald, zijn aan het hoofd van de instelling voorbehouden:

    • a. de beslissingen met betrekking tot plaatsing of voortzetting van het verblijf op een afdeling van intensieve zorg als bedoeld in artikel 32;

    • b. de separatie of de verlenging van de separatie als bedoeld in artikel 34;

    • c. een beperking van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in de artikelen 25 tot en met 28;

    • d. de beslissing tot het verrichten van geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b;

    • e. de beslissingen met betrekking tot de onderbrenging van een kind in de inrichting als bedoeld in artikel 47;

    • f. de beslissingen met betrekking tot disciplinaire straffen als bedoeld in de artikelen 48 en 49;

    • g. de beslissingen met betrekking tot het verlof en proefverlof als bedoeld in artikel 50, onderscheidenlijk artikel 51;

    • h. de hoorplicht als bedoeld in artikel 53 en de mededelingsplicht als bedoeld in artikel 54, voor zover het hoofd van de instelling de desbetreffende beslissing zelf neemt onderscheidenlijk heeft genomen.

Artikel 4

[Vervallen per 01-01-2019]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 5

[Vervallen per 01-01-2019]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Paragraaf 3. Toezicht

Artikel 8

[Vervallen per 01-01-2019]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 10

  • 1 Bij elke instelling wordt door Onze Minister een commissie van toezicht ingesteld.

  • 2 De commissie van toezicht heeft tot taak:

    • a. toezicht te houden op de wijze van tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen in de instelling en het vervoer uitgevoerd door de instelling;

    • b. kennis te nemen van de door verpleegden naar voren gebrachte grieven en zonodig ter zake tussen een verpleegde en het hoofd van de instelling te bemiddelen;

    • c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge het bepaalde in hoofdstuk XIV;

    • d. aan Onze Minister, de Raad en het bestuur advies en inlichtingen te geven omtrent het onder a gestelde.

  • 3 Indien het advies of de inlichtingen een private instelling met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg betreffen en zijn bestemd voor Onze Minister of de Raad, voegt de commissie de desbetreffende opmerkingen van het betrokken bestuur daarbij, tenzij naar het oordeel van Onze Minister of de commissie bijzondere spoed geboden is dan wel het bestuur zijn opmerkingen naar het oordeel van de commissie niet binnen een redelijke termijn op schrift heeft gesteld.

  • 4 De commissie stelt zich door persoonlijk contact met de verpleegden regelmatig op de hoogte van onder hen levende wensen en gevoelens. Bij toerbeurt treedt één van haar leden hiertoe op als maandcommissaris.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissie, de benoeming en het ontslag van haar leden alsmede over de werkzaamheden van de maandcommissaris.

HOOFDSTUK III. Vervoer

Artikel 11

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze waarop het vervoer van de verpleegde plaatsvindt.

Artikel 12

  • 1 Er is een commissie van toezicht voor het vervoer, die door Onze Minister is ingesteld.

  • 2 De commissie van toezicht voor het vervoer heeft tot taak:

    • a. toezicht te houden op de uitvoering van het vervoer van verpleegden door Onze Minister;

    • b. kennis te nemen van door de verpleegde naar voren gebrachte grieven betreffende het vervoer door Onze Minister;

    • c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge het bepaalde in hoofdstuk XIVA;

    • d. aan Onze Minister en de Raad advies en inlichtingen te geven omtrent het onder a gestelde.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en de benoeming en het ontslag van haar leden.

Artikel 13

[Vervallen per 01-01-2019]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 14

[Vervallen per 01-01-2019]

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2018. Zie het overzicht van wijzigingen]

HOOFDSTUK IV. VERPLEGING, BEHANDELING EN EVALUATIE

Artikel 16

  • 1 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na binnenkomst van de verpleegde in de instelling, in overleg met hem, een verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld. Hij wijst iedere verpleegde een persoonlijke verblijfsruimte toe en draagt zorg dat deze behoorlijk is ingericht. Onze Minister stelt regels omtrent de eisen waaraan een verblijfsruimte moet voldoen.

  • 2 Het behandelingsplan, bedoeld in het eerste lid, is gericht op het zodanig wegnemen van het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, dat de terbeschikkingstelling kan worden beëindigd of voorwaardelijk kan worden beëindigd. Zo mogelijk geschiedt dit door het behandelen van de stoornis. Indien dit niet mogelijk is, geschiedt dit door het anderszins wegnemen van het gevaar.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de eisen waaraan een verplegings- en behandelingsplan tenminste moet voldoen en de voorschriften die bij een wijziging daarvan in acht genomen moeten worden.

  • 4 Alvorens het verplegings- en behandelingsplan wordt vastgesteld, wordt overleg gepleegd met:

    • a. de curator, indien de verpleegde onder curatele is gesteld;

    • b. de mentor, indien ten behoeve van de verpleegde een mentorschap is ingesteld;

    • c. de ouders of voogd, indien de verpleegde minderjarig is.

Artikel 16a

Behandeling van de verpleegde vindt slechts plaats:

  • a. voor zover deze is voorzien in het behandelingsplan

  • b. indien het overleg over het behandelingsplan als bedoeld in artikel 16, eerste of vierde lid, tot overeenstemming heeft geleid, en

  • c. indien de verpleegde of -indien van toepassing- de in artikel 16, vierde lid, bedoelde persoon zich niet tegen behandeling verzet.

Artikel 16b

Indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 16a, onderdelen b en c, kan als uiterste middel niettemin behandeling plaatsvinden:

  • a. voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of

  • b. indien het hoofd van de instelling daartoe een besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde binnen de instelling doet veroorzaken, af te wenden.

Artikel 16c

  • 1 Behandeling overeenkomstig artikel 16b, onder a, vindt plaats na een schriftelijke beslissing van het hoofd van de instelling waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt.

  • 2 Ten behoeve van de in het eerste lid genoemde beslissing dient te worden overgelegd een verklaring van de behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de verpleegde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft en dat een geval als bedoeld in artikel 16b, onder a, zich voordoet. De verklaringen moeten met redenen zijn omkleed en ondertekend.

  • 3 De beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gemeld aan de voorzitter van de Commissie van Toezicht. De voorzitter van de Commissie van Toezicht doet onverwijld een melding aan de maandcommissaris.

  • 4 De termijn als bedoeld in het eerste lid is zo kort mogelijk, maar niet langer dan drie maanden, gerekend vanaf de dag waarop de beslissing tot stand komt. Het hoofd van de instelling doet onverwijld een afschrift van de beslissing toekomen aan de verpleegde of de persoon als bedoeld in artikel 16, vierde lid.

  • 5 Indien na afloop van de termijn als bedoeld in het eerste lid, voortzetting van de behandeling overeenkomstig artikel 16b, onder a, nodig is, geschiedt dit slechts krachtens een schriftelijke beslissing van het hoofd van de instelling. Het bepaalde in de voorgaande volzin is eveneens van toepassing indien binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het vierde lid, opnieuw behandeling overeenkomstig artikel 16b, onder a, nodig is. Het hoofd van de instelling geeft in zijn beslissing aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht. Op zodanige beslissingen is het vierde lid, eerste volzin van toepassing.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste, tweede, vierde en vijfde lid alsmede omtrent de toepassing van artikel 16b, onder b.

  • 7 Deze in het zesde lid bedoelde regels betreffen in ieder geval de melding en de registratie van de behandeling alsmede de taak van de behandelend arts. Tevens kunnen categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen worden aangewezen die niet mogen worden toegepast bij een behandeling als bedoeld in artikel 16b. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts ten aanzien van daarbij aangegeven categorieën van behandelingsmiddelen of -maatregelen regels worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop tot toepassing daarvan moet worden besloten.

Artikel 17

  • 1 De behandeling vindt plaats vanwege de instelling. Indien een gedeelte van de behandeling niet vanwege de instelling kan worden verricht, draagt het hoofd van de instelling zorg dat dit door een daartoe gekwalificeerde derde kan geschieden.

  • 2 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat de behandeling overeenkomstig het verplegings- en behandelingsplan plaatsvindt.

Artikel 18

  • 1 De verpleegde heeft recht op een periodieke evaluatie door het hoofd van de instelling van het verloop van de verpleging en behandeling. Deze evaluatie vindt ten minste eenmaal per jaar en, indien de verpleegde een ter beschikking gestelde is, in ieder geval tijdig voor de opmaking van een advies als bedoeld in artikel 6:6:12, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering plaats.

  • 2 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat van iedere evaluatie een verslag wordt gemaakt en dat dit verslag zo spoedig mogelijk met de verpleegde wordt besproken.

  • 3 Indien de verpleegde van oordeel is dat het evaluatieverslag feitelijk onjuist of onvolledig is, heeft hij het recht op dit verslag schriftelijk commentaar te geven. Indien het evaluatieverslag niet overeenkomstig het commentaar wordt verbeterd of aangevuld, draagt het hoofd van de instelling zorg dat het commentaar aan het evaluatieverslag wordt gehecht.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de procedure die met betrekking tot de evaluatie dient te worden gevolgd en de eisen die aan het verslag daarvan ten minste dienen te worden gesteld.

Artikel 19

  • 1 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat ten dienste van de verpleging en de behandeling van de verpleegde een dossier wordt aangelegd, waarin in ieder geval de volgende gegevens worden vastgelegd:

    • a. rapporten uitgebracht door of aan de instelling betreffende de ten uitvoerlegging van de aan de verpleegde opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel;

    • b. het verplegings- en behandelingsplan;

    • c. op schrift gestelde samenvattingen van besprekingen voor zover betrekking hebbende op de vaststelling en de wijziging van het verplegings- en behandelingsplan;

    • d. evaluatieverslagen;

    • e. adviezen en aantekeningen als bedoeld in artikel 6:6:12, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

    • f. opname- en ontslaggegevens;

    • g. de aantekening omtrent de oplegging van een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 49, zevende lid.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de eisen waaraan het verpleegdedossier ten minste moet voldoen, de gegevens die daarin moeten worden vastgelegd, de termijn gedurende welke het verpleegdedossier moet worden bewaard, de wijze waarop het verpleegdedossier moet worden beheerd, bewaard en, na afloop van de bewaartermijn, vernietigd, alsmede de overdracht van gegevens in geval van een overplaatsing van de verpleegde.

Artikel 20

  • 1 De verpleegde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede lid en derde lid te stellen beperkingen, recht op kennisneming van de in het verpleegdedossier vastgelegde gegevens.

  • 2 Het hoofd van de instelling kan de verpleegde na een verzoek tot kennisneming van bepaalde gegevens hem deze onthouden, indien dit noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling of ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van anderen dan de verpleegde.

  • 3 Het hoofd van de instelling kan het recht op kennisneming van evaluatieverslagen beperken tot een daarvan gemaakte samenvatting, indien de verpleging dit vereist.

  • 4 Het hoofd van de instelling kan, in geval van toepassing van het tweede of derde lid, een door de verpleegde gemachtigde persoon doen kennis nemen van de gegevens waarvan de kennisneming aan de verpleegde onthouden wordt.

  • 5 Voor wat betreft het verplegings- en behandelingsplan en het evaluatieverslag omvat het recht op kennisneming tevens het recht op het ontvangen van een afschrift.

HOOFDSTUK V. CONTROLE EN GEWELDGEBRUIK

Artikel 21

  • 1 Het recht van de verpleegde op onaantastbaarheid van zijn lichaam, de van zijn lichaam afgescheiden stoffen, zijn kleding en zijn persoonlijke verblijfsruimte kan overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk worden beperkt.

  • 2 Het recht van de ter beschikking gestelde op onaantastbaarheid van zijn lichaam kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 30 worden beperkt.

Artikel 22

  • 2 Het vaststellen van de identiteit van de verpleegde omvat bij de eerste opname in de instelling het vragen naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats buiten de instelling. Het omvat tevens het nemen van een of meer vingerafdrukken. In de gevallen waarin van de verpleegde eerder overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt, omvat het vaststellen van zijn identiteit bij binnenkomst in de instelling tevens een vergelijking van zijn vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van zijn identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Artikel 29c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Het vaststellen van de identiteit van de verpleegde omvat in de andere gevallen dan de eerste opname in de instelling het nemen van een of meer vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem bij binnenkomst genomen vingerafdrukken. Bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden van de verpleegde tevens een of meer vingerafdrukken overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering genomen en verwerkt.

  • 4 Het hoofd van de instelling is bevoegd van de verpleegde een of meer foto’s te nemen. De foto’s kunnen worden gebruikt voor het vervaardigen van een legitimatiebewijs en voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten. De verpleegde is verplicht het legitimatiebewijs bij zich te dragen en op verzoek van een personeelslid of medewerker te tonen.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de persoonsgegevens, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid.

Artikel 23

  • 1 Het hoofd van de instelling is bevoegd een verpleegde bij binnenkomst in of bij het verlaten van een instelling, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen dan wel de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.

  • 2 Onze Minister is bevoegd ten behoeve van het vervoer van de verpleegde hem aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.

  • 3 Het onderzoek aan het lichaam van de verpleegde omvat mede het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het lichaam van de verpleegde. Het onderzoek aan de kleding van de verpleegde omvat mede het onderzoek van de voorwerpen die de verpleegde bij zich draagt of met zich mee voert.

  • 4 Het onderzoek aan het lichaam van de verpleegde wordt op besloten plaatsen en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de verpleegde verricht.

  • 5 Indien bij een onderzoek aan het lichaam of de kleding voorwerpen worden aangetroffen die niet in het bezit van de verpleegde mogen zijn is het hoofd van de instelling bevoegd deze in beslag te nemen. Deze bevoegdheid omvat mede het verwijderen van deze voorwerpen uit de openingen en holten van het lichaam voor zover dit kan plaatsvinden zonder het gebruik van hulpmiddelen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de verpleegde worden bewaard, hetzij met toestemming van de verpleegde in diens aanwezigheid worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Artikel 24

  • 1 Het hoofd van de instelling kan, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling dan wel in verband met de verlening van verlof, een verpleegde verplichten urine af te staan ten behoeve van een onderzoek van die urine op aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen.

  • 2 Onze Minister stelt nadere regels omtrent de wijze van uitvoering van het urineonderzoek. Deze regels betreffen in elk geval het recht van de verpleegde om de uitslag te vernemen en om voor eigen rekening een hernieuwd onderzoek van de afgestane urine te laten plaatsvinden. Artikel 23, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25

  • 1 Het hoofd van de instelling kan bepalen dat een verpleegde in het lichaam wordt onderzocht, indien dit noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling of ernstig gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde. Het onderzoek in het lichaam wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.

  • 2 Het hoofd van de afdeling waar de verpleegde verblijft kan bij dringende noodzakelijkheid een beslissing als bedoeld in het eerste lid nemen.

  • 3 Indien bij het onderzoek in het lichaam voorwerpen worden aangetroffen die niet in het bezit van de verpleegde mogen zijn, en deze voorwerpen door de arts of verpleegkundige uit het lichaam kunnen worden verwijderd, is het hoofd van de instelling bevoegd deze in beslag te nemen. Artikel 23, vijfde lid, laatste volzin, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

  • 1 Het hoofd van de instelling kan een verpleegde verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht niet zijnde een behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b, indien die handeling naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen. De handeling wordt verricht niet zijnde een behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid. Deze regels betreffen in ieder geval de melding en de registratie van de geneeskundige handeling. De algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 27

  • 1 Het hoofd van de instelling kan bepalen dat een verpleegde tijdens de separatie door bevestiging van mechanische middelen aan zijn lichaam voor een periode van ten hoogste vierentwintig uren in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, indien die beperking noodzakelijk is ter afwending van een van de verpleegde uitgaand ernstig gevaar voor diens gezondheid of veiligheid of die van anderen. Het hoofd van de instelling stelt de arts of diens plaatsvervanger en de commissie van toezicht van de bevestiging onverwijld in kennis.

  • 2 In geval van toepassing van artikel 34, derde lid, kan het hoofd van de afdeling waar de verpleegde verblijft bij dringende noodzakelijkheid een beslissing als bedoeld in het eerste lid nemen. Het hoofd van de instelling, de arts of diens plaatsvervanger en de commissie van toezicht worden hiervan onverwijld in kennis gesteld.

  • 3 Het hoofd van de instelling kan de bevestiging van mechanische middelen aan het lichaam van de verpleegde telkens met ten hoogste vierentwintig uren verlengen. De beslissing tot verlenging wordt genomen na overleg met een aan de instelling verbonden arts.

  • 4 Onze Minister stelt nadere regels omtrent de bevestiging van mechanische middelen aan het lichaam.

Artikel 28

  • 1 Het hoofd van de instelling kan bepalen dat een op afwending of vermindering van gevaarlijk gedrag gerichte ingreep in het lichaam van een verpleegde, waarvan de gevolgen, naar is te voorzien, niet ongedaan gemaakt kunnen worden, wordt verricht.

  • 2 Een ingreep als bedoeld in het eerste lid vindt slechts plaats indien:

    • a. de arts die voornemens is de ingreep uit te voeren de verpleegde heeft voorgelicht over de aard en de gevolgen van de ingreep;

    • b. de verpleegde schriftelijk heeft verklaard in te stemmen met de ingreep;

    • c. een termijn van veertien dagen in acht genomen wordt tussen de instemming van de verpleegde en de uitvoering van de ingreep.

  • 3 Een arts die voornemens is een ingreep als bedoeld in het eerste lid uit te voeren dient hieromtrent het advies in te winnen van een niet aan de instelling verbonden arts.

Artikel 29

  • 1 Het hoofd van de instelling is bevoegd de persoonlijke verblijfsruimte van een verpleegde op de aanwezigheid van voorwerpen, die niet in zijn bezit mogen zijn, te onderzoeken:

    • a. indien dit onderzoek plaatsvindt in het kader van het algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de persoonlijke verblijfsruimten van verpleegden;

    • b. indien dit anderszins noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 23, eerste lid.

  • 3 Het hoofd van de instelling is bevoegd de persoonlijke verblijfsruimte van een verpleegde te onderzoeken op de aanwezigheid van voorwerpen waarop vermoedelijk celmateriaal van de verpleegde aanwezig is en deze voorwerpen in beslag te nemen, indien de officier van justitie hem op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden een opdracht tot het in beslag nemen van deze voorwerpen heeft gegeven.

Artikel 30

  • 1 Het hoofd van de instelling is bevoegd jegens een verpleegde geweld te gebruiken of vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op één van de volgende belangen:

    • a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling;

    • b. de uitvoering van een bij of krachtens deze wet genomen beslissing;

    • c. de voorkoming van de onttrekking van een verpleegde aan het op hem uitgeoefende toezicht;

    • d. de uitvoering van een ingevolge het Wetboek van Strafvordering of de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden door de officier van justitie of de rechter-commissaris genomen beslissing.

  • 2 Het hoofd van de instelling is bevoegd jegens een ter beschikking gestelde geweld te gebruiken of vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid, onder b of c.

  • 3 Onze Minister is bevoegd jegens een verpleegde geweld te gebruiken of vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden met het oog op een van de volgende belangen:

    • a. de uitvoering van een door hem genomen beslissing;

    • b. de voorkoming van het zich onttrekken van de verpleegde aan het op hem uitgeoefende toezicht.

  • 4 Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. Degene die geweld heeft gebruikt maakt hiervan onverwijld een schriftelijk verslag en doet dit verslag onverwijld aan het hoofd van de instelling toekomen.

  • 5 Onze Minister stelt nadere regels omtrent het gebruik van geweld en de aanwending van vrijheidsbeperkende middelen.

HOOFDSTUK VI. BEWEGINGSVRIJHEID BINNEN DE INRICHTING

Artikel 31

  • 1 De bewegingsvrijheid van verpleegden binnen de instelling kan zowel per afdeling als per verpleegde verschillen.

  • 2 Een verpleegde heeft, behoudens in geval van toepassing van artikel 32, 34 of 49, eerste lid, onder a, het recht in totaal tenminste vier uren per dag samen met een of meer medeverpleegden door te brengen.

  • 3 De plaatsing op en overplaatsing naar een afdeling geschieden door het hoofd van de instelling met inachtneming van de volgende belangen:

    • a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;

    • b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling;

    • c. de uitvoering van het verplegings- en behandelingsplan.

  • 4 Het hoofd van de instelling kan aan de plaatsing op een afdeling, voor zover deze een uitbreiding van de bewegingsvrijheid met zich brengt, voorwaarden verbinden. Deze voorwaarden kunnen voor een verpleegde de verplichting inhouden om aan bepaalde activiteiten deel te nemen of werkzaamheden of arbeid te verrichten.

Artikel 32

  • 1 Het hoofd van de instelling kan een verpleegde op een door Onze Minister als zodanig aangewezen afdeling voor intensieve zorg plaatsen, indien dit noodzakelijk is met het oog op één van de volgende belangen:

    • a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;

    • b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling;

    • c. de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde.

  • 2 Het hoofd van de instelling bepaalt telkens na ten hoogste zes maanden of voortzetting van het verblijf op de afdeling voor intensieve zorg met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid noodzakelijk is.

  • 3 Een verpleegde, die op een afdeling voor intensieve zorg verblijft, heeft het recht ten minste twee maal een half uur per dag samen met een of meer medeverpleegden door te brengen.

Artikel 33

Indien de bewegingsvrijheid waarop de verpleegde op grond van de bij of krachtens deze wet gestelde regels recht heeft, niet is beperkt tot de afdeling waar hij verblijft, kan het hoofd van de instelling zodanige beperking niettemin telkens voor een periode van ten hoogste vier weken opleggen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid.

Artikel 34

  • 1 Het hoofd van de instelling is bevoegd een verpleegde af te zonderen of te separeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 32, eerste lid.

  • 2 Een ononderbroken verblijf in afzondering of separatie duurt ten hoogste vier weken, behoudens verlenging overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid.

  • 3 Het hoofd van de afdeling waar de verpleegde verblijft kan bij dringende noodzakelijkheid de beslissing tot separatie nemen voor ten hoogste vijftien uren.

  • 4 Het hoofd van de instelling kan de afzondering of separatie telkens, met schriftelijke machtiging van Onze Minister, met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 5 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat, ingeval de separatie langer dan vierentwintig uren duurt, een aan de instelling verbonden arts en de commissie van toezicht onverwijld hiervan in kennis worden gesteld.

  • 6 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat in geval van afzondering of separatie het nodige contact tussen personeelsleden of medewerkers en verpleegde wordt gewaarborgd en naar aard en frequentie op de situatie van de verpleegde wordt afgestemd.

  • 7 Onze Minister stelt nadere regels omtrent de toepassing van de afzondering of separatie. Deze regels betreffen in elk geval de rechten die tijdens de afzondering of separatie aan de verpleegde toekomen.

Artikel 34a

  • 1 Het hoofd van de instelling kan, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de verpleegde noodzakelijk is, bepalen dat de verpleegde die in afzondering of separatie verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd.

  • 2 Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies in van de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater onderscheidenlijk een aan de inrichting verbonden arts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint het hoofd van de instelling het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.

HOOFDSTUK VII. CONTACT MET DE BUITENWERELD

Artikel 35

  • 1 De verpleegde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met vijfde lid te stellen beperkingen, het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij het hoofd van de instelling anders bepaalt, voor rekening van de verpleegde.

  • 2 Het hoofd van de instelling is bevoegd enveloppen of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor verpleegden op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Het openen geschiedt, voor zover mogelijk, in aanwezigheid van de betrokken verpleegde. Ten aanzien van de in artikel 4, eerste lid, onder g, genoemde verpleegden geldt deze bevoegdheid slechts indien de kantonrechter van de rechtbank Den Haag hiertoe de last heeft gegeven.

  • 3 Het hoofd van de instelling is bevoegd op de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor de verpleegde telkens voor een periode van ten hoogste vier weken toezicht uit te oefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op één van de volgende belangen:

    • a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;

    • b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;

    • c. de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde;

    • d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij door een verpleegde begane misdrijven;

    • e. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

  • 4 Het toezicht, bedoeld in het derde lid, kan worden beperkt tot bepaalde personen of instanties.

  • 5 Het hoofd van de instelling kan de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het derde lid.

  • 6 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat de niet uitgereikte brieven of andere poststukken dan wel bijgesloten voorwerpen, hetzij worden terug gegeven aan de verpleegde of voor diens rekening worden teruggezonden aan de verzender of een ander door de verpleegde op te geven adres, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de verpleegde worden bewaard, hetzij met toestemming van de verpleegde in diens aanwezigheid worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Artikel 36

  • 1 Het bepaalde in artikel 35, derde tot en met het vijfde lid, is niet van toepassing op brieven, door de verpleegde gericht aan of afkomstig van:

    • a. leden van het Koninklijk Huis;

    • b. de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, een commissie daaruit of leden daarvan;

    • c. Onze Minister;

    • d. justitiële autoriteiten;

    • e. de Nationale ombudsman;

    • f. de inspecteurs van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

    • g. de Raad, een commissie daaruit of leden of buitengewone leden daarvan;

    • h. de commissie van toezicht of een beklagcommissie, of leden daarvan;

    • i. organen, of leden daarvan, die krachtens een wettelijk voorschrift of een in Nederland geldend verdrag:

      • 1°. bevoegd zijn tot kennisneming van klachten of behandeling van met een klacht aangevangen zaken; dan wel

      • 2°. zijn belast met het houden van toezicht op inrichtingen als bedoeld in hoofdstuk II;

    • j. diens rechtsbijstandverlener;

    • k. diens reclasseringswerker;

    • l. het bestuur, voor zover het een private instelling met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg betreft;

    • m. andere door Onze Minister of het hoofd van de instelling aan te wijzen personen of instanties.

  • 2 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze van verzending van brieven aan en door de in het eerste lid genoemde personen en instanties.

Artikel 37

  • 1 De verpleegde heeft het recht ten minste gedurende een uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. In de huisregels worden regels gesteld omtrent het aanvragen van bezoek. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan instellingen met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, over de toelating en weigering van bezoek aan ter beschikking gestelden en over de toegang van personeel werkzaam bij die instelling met het oog op de veiligheid in de instelling en de naleving van de bij of krachtens de wet gegeven regels.

  • 2 Het hoofd van de instelling kan het aantal tegelijk tot de verpleegde toe te laten personen beperken, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling.

  • 3 Het hoofd van de instelling kan de toelating tot de verpleegde van bezoek of van een bepaalde persoon of bepaalde personen telkens voor een periode van ten hoogste vier weken weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid.

  • 4 Het hoofd van de instelling kan bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren of opnemen van het gesprek tussen een bezoeker en de verpleegde. Tevoren wordt aan de verpleegde mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht.

  • 5 Iedere bezoeker dient zich bij binnenkomst op deugdelijke wijze te legitimeren. Het hoofd van de instelling kan bepalen dat een bezoeker aan zijn kleding wordt onderzocht op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de instelling. Dit onderzoek kan ook betrekking hebben op door de bezoeker meegebrachte voorwerpen. Het hoofd van de instelling is bevoegd dergelijke voorwerpen gedurende de duur van het bezoek onder zich te nemen tegen afgifte van een bewijs van ontvangst dan wel aan een opsporingsambtenaar ter hand te stellen met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

  • 6 Het hoofd van de instelling kan het bezoek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen en de bezoeker uit de instelling doen verwijderen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid.

  • 7 De in artikel 36, eerste lid, onder g, h, en i, onder 2°, genoemde personen en instanties hebben te allen tijde toegang tot de verpleegde. De overige in dat lid genoemde personen en instanties hebben toegang tot de verpleegde op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen. Tijdens het bezoek kunnen zij zich vrijelijk met de verpleegde onderhouden, behoudens ingeval van de verpleegde een ernstig gevaar uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker.

Artikel 38

  • 1 De verpleegde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vijfde lid te stellen beperkingen, het recht tenminste eenmaal per week gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de instelling. In de huisregels worden de tijden en plaatsen alsmede het voor het gesprek of de gesprekken te gebruiken toestel aangewezen. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij het hoofd van de instelling anders bepaalt, voor rekening van de verpleegde. In verband met het uitoefenen van toezicht als bedoeld in het tweede lid, kunnen telefoongesprekken worden opgenomen.

  • 2 Het hoofd van de instelling kan bepalen dat op de door of met een verpleegde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is om de identiteit van de persoon met wie de verpleegde een telefoongesprek voert vast te stellen dan wel met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren van een telefoongesprek of het uitluisteren van een opgenomen telefoongesprek. Aan de betrokkene wordt mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het opnemen van telefoongesprekken en het bewaren en verstrekken van opgenomen telefoongesprekken.

  • 3 Het hoofd van de instelling kan het voeren van telefoongesprekken of een bepaald telefoongesprek telkens voor een periode van ten hoogste vier weken weigeren of een telefoongesprek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid.

  • 4 De verpleegde heeft het recht met de in artikel 36, eerste lid, genoemde personen en instanties telefoongesprekken te voeren op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen. Op deze gesprekken wordt geen ander toezicht uitgeoefend dan noodzakelijk is om de identiteit van de persoon of instantie met wie de verpleegde een telefoongesprek voert of wenst te voeren vast te stellen.

Artikel 39

  • 1 Het hoofd van de instelling kan toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de verpleegde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:

    • a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;

    • b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling;

    • c. de bescherming van de openbare orde en de goede zeden;

    • d. de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de verpleegde;

    • e. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

  • 2 Het hoofd van de instelling kan met het oog op de bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen aan de toegang van een vertegenwoordiger van de media tot de instelling voorwaarden verbinden. Het hoofd van de instelling is bevoegd een vertegenwoordiger van de media uit de instelling te doen verwijderen, indien hij de hem opgelegde voorwaarden niet nakomt.

  • 3 Het hoofd van de instelling kan op het contact met een vertegenwoordiger van de media toezicht uitoefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het tweede lid. Artikel 37, vierde lid, tweede en derde volzin, en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VIII. VERZORGING, ACTIVITEITEN, WERKZAAMHEDEN EN ARBEID

Paragraaf 1. Verzorging en activiteiten

Artikel 40

  • 1 De verpleegde heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven.

  • 2 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat in de instelling voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de verpleegden, beschikbaar is.

  • 3 Het hoofd van de instelling stelt de verpleegde in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen:

    • a. persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijke verzorger van de godsdienst of levensovertuiging van zijn keuze, die aan de instelling is verbonden;

    • b. contact te onderhouden met andere dan de onder a genoemde geestelijke verzorgers volgens het bepaalde in artikel 37;

    • c. in de instelling te houden godsdienstige en levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen, tenzij het hoofd van de instelling dit verbiedt in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de beschikbaarheid van de geestelijke verzorging. Deze regels kunnen betrekking hebben op de verlening van geestelijke verzorging door of vanwege verschillende richtingen van godsdienst of levensovertuiging, op de organisatie en de bekostiging van de geestelijke verzorging en op de aanstelling van geestelijke verzorgers bij een instelling.

Artikel 41

  • 1 De verpleegde heeft recht op verzorging door een aan de instelling verbonden arts.

  • 2 De verpleegde heeft recht op raadpleging voor eigen rekening van een arts van zijn keuze.

  • 3 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat een aan de instelling verbonden arts:

    • a. regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur;

    • b. op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de verpleegde noodzakelijk is;

    • c. de verpleegden die hiervoor in aanmerking komen onderzoekt op hun geschiktheid voor deelname aan arbeid, sport of een andere gemeenschappelijke werkzaamheid of activiteit.

  • 4 Het hoofd van de instelling draagt zorg voor:

    • a. de verstrekking van de door een aan de instelling verbonden arts voorgeschreven medicijnen en diëten;

    • b. de behandeling van de verpleegde op aanwijzing van een aan de instelling verbonden arts voor zover deze niet kan worden aangemerkt als een behandeling, bedoeld in artikel 1, onder v;

    • c. de overbrenging van de verpleegde naar een ziekenhuis dan wel andere instelling, indien de onder b bedoelde behandeling aldaar plaatsvindt.

Artikel 42

  • 1 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat aan de verpleegden voeding, noodzakelijke kleding en schoeisel worden verstrekt dan wel dat hem voldoende geldmiddelen ter beschikking worden gesteld om hierin naar behoren te voorzien.

  • 2 De verpleegde heeft recht op het dragen van eigen kleding en schoeisel, tenzij die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de instelling. Hij kan worden verplicht tijdens het verrichten van werkzaamheden of sport aangepaste kleding of schoeisel te dragen.

  • 3 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de verpleegden.

  • 4 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat de verpleegde in staat gesteld wordt het uiterlijk en de lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen.

  • 5 In de huisregels worden regels gesteld omtrent de aankoop door verpleegden van andere gebruiksartikelen dan die welke door het hoofd van de instelling ter beschikking worden gesteld.

Artikel 43

  • 1 Het hoofd van de instelling draagt zorg voor de sociale verzorging en hulpverlening, vorming en onderwijs, ontspannings- en sportactiviteiten voor de verpleegden, voor zover daarin niet reeds is voorzien in het verplegings- en behandelingsplan van de betrokken verpleegde.

  • 2 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat een bibliotheekvoorziening aanwezig is. In de huisregels worden regels gesteld omtrent het gebruik van de bibliotheek door verpleegden.

  • 3 De verpleegde heeft recht op verblijf in de buitenlucht gedurende tenminste een uur per dag.

  • 4 Onze Minister stelt regels omtrent de voorwaarden waaronder een tegemoetkoming kan worden verleend in de kosten die voor de verpleegde aan het volgen van onderwijs en het deelnemen aan andere educatieve activiteiten voor zover hierin niet in de instelling wordt voorzien, kunnen zijn verbonden. Deze voorwaarden kunnen betreffen de aard, de duur en de kosten van deze activiteiten alsmede de vooropleiding van de verpleegde en diens vorderingen.

Artikel 44

  • 1 De verpleegde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht hem toebehorende voorwerpen in zijn persoonlijke verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij zich te hebben.

  • 2 In de huisregels kan worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de instelling of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit bezit een gevaar kan opleveren voor:

    • a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;

    • b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling, dan wel voor zover zich dit niet verdraagt met de aansprakelijkheid van het hoofd van de instelling voor de voorwerpen.

  • 3 Het hoofd van de instelling kan bepalen dat een verpleegde een hem toebehorend voorwerp, niet behorende tot de soorten voorwerpen, bedoeld in het tweede lid, niet in zijn persoonlijke verblijfsruimte mag plaatsen of bij zich mag hebben, indien dit noodzakelijk is met het oog op één van de belangen als genoemd in het tweede lid.

  • 4 Het hoofd van de instelling is bevoegd aan de verpleegde toebehorende voorwerpen voor diens rekening te laten onderzoeken ten einde vast te stellen of de toelating of het bezit daarvan ingevolge het bepaalde in het tweede of derde lid kan worden toegestaan dan wel is verboden.

Artikel 45

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het beheer van het eigen geld van de verpleegde, waaronder begrepen de vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden en het arbeidsloon als bedoeld in artikel 46, tweede, onderscheidenlijk derde lid, en de besteding daarvan door verpleegden, alsmede het zak- en kleedgeld.

Paragraaf 2. Werkzaamheden en arbeid

Artikel 46

  • 1 De verpleegde is niet verplicht binnen de instelling werkzaamheden te verrichten, behoudens:

    • a. voor zover dit voortvloeit uit een aan de uitbreiding van zijn bewegingsvrijheid verbonden voorwaarde als bedoeld in artikel 31, vierde lid, of

    • b. deze werkzaamheden van huishoudelijke aard zijn en betrekking hebben op de ruimten waar zij verblijven, de persoonlijke verblijfsruimte daaronder begrepen.

  • 2 Voor het verrichten van werkzaamheden, met uitzondering van de in het eerste lid, onder b, omschreven werkzaamheden, heeft de verpleegde recht op een door Onze Minister vast te stellen vergoeding. Deze vergoeding wordt bij de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet langdurige zorg buiten beschouwing gelaten.

  • 3 De verpleegde is niet verplicht buiten de instelling arbeid te verrichten, behoudens voor zover dit voortvloeit uit een aan het verlof of het proefverlof verbonden voorwaarde als bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 51, tweede lid. Indien de verpleegde buiten de instelling arbeid verricht, blijft het door hem verdiende arbeidsloon zijn eigendom, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet langdurige zorg.

HOOFDSTUK IX. ONDERBRENGING VAN EEN KIND IN DE INRICHTING

Artikel 47

  • 1 Indien een verpleegde een kind in de instelling wil onderbrengen ten einde het aldaar te verzorgen en op te voeden behoeft hij hiertoe de toestemming van het hoofd van de instelling. Het hoofd van de instelling kan deze toestemming geven, voor zover dit verblijf zich verdraagt met de volgende belangen:

    • a. de bescherming van de persoonlijke veiligheid of de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;

    • b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling;

    • c. de uitvoering van het verplegings- en behandelingsplan.

  • 2 Het hoofd van de instelling kan aan de toestemming voorwaarden verbinden met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het hoofd van de instelling kan over een door hem voorgenomen onderbrenging van een kind in de instelling het advies inwinnen van de Raad voor de Kinderbescherming.

  • 4 Het hoofd van de instelling kan de toestemming intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid of indien de verpleegde een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Indien het hoofd van de instelling een nader onderzoek nodig oordeelt, kan hij de medewerking van de Raad voor de Kinderbescherming inroepen.

  • 5 Het hoofd van de instelling is verplicht de toestemming te weigeren of in te trekken, indien de onderbrenging van het kind in de instelling in strijd komt met enige op het gezag over het kind betrekking hebbende beslissing.

  • 6 In de huisregels worden nadere regels gesteld omtrent het verblijf van kinderen in de instelling.

  • 7 De kosten van de verzorging van het kind komen alleen voor rekening van het Rijk, voor zover de verpleegde zelf niet in die kosten kan voorzien.

HOOFDSTUK X. DISCIPLINAIRE STRAFFEN

Artikel 48

  • 1 Indien een personeelslid of medewerker van de instelling constateert dat een verpleegde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de instelling dan wel met een ongestoord verloop van de verpleging en hij voornemens is daarover aan het hoofd van de instelling schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de verpleegde mede.

  • 2 Het hoofd van de instelling beslist over het opleggen van een disciplinaire straf zo spoedig mogelijk nadat hem verslag is gedaan.

  • 3 Indien het hoofd van de instelling of zijn vervanger feiten als bedoeld in het eerste lid, constateert, blijft het eerste lid buiten toepassing.

Artikel 49

  • 1 Het hoofd van de instelling kan wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 48, eerste lid, een of meer van de volgende disciplinaire straffen opleggen:

    • a. afzondering in de persoonlijke verblijfsruimte, gedurende het gehele etmaal of bepaalde uren daarvan, voor ten hoogste twee weken;

    • b. beperking van de bewegingsvrijheid tot de afdeling, waar de verpleegde verblijft, voor ten hoogste twee weken;

    • c. geldboete tot een door Onze Minister te bepalen maximum;

    • d. ontzegging van bezoek van een bepaalde persoon of van bepaalde personen voor ten hoogste twee weken, indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen;

    • e. uitsluiting van deelname aan een of meer gemeenschappelijke activiteiten of werkzaamheden voor ten hoogste twee weken, indien het feit plaatsvond in verband met die gemeenschappelijke activiteit of werkzaamheid.

  • 2 Het hoofd van de instelling bepaalt bij de oplegging van een geldboete tevens door welke andere straf de boete zal worden vervangen, ingeval deze niet binnen de daartoe door hem gestelde termijn is betaald.

  • 3 Het hoofd van de instelling kan voor feiten als bedoeld in artikel 48, eerste lid, meer dan één straf opleggen, met dien verstande dat de in het eerste lid onder a en e genoemde straffen slechts kunnen worden opgelegd voor zover zij te zamen niet langer duren dan twee weken.

  • 4 De oplegging van een straf laat onverlet de mogelijkheid voor het hoofd van de instelling om ter zake van de door de verpleegde toegebrachte schade aan eigendommen van de instelling of personeelsleden of medewerkers dan wel van medeverpleegden met de verpleegde een regeling te treffen.

  • 5 Indien een straf is opgelegd wordt deze onverwijld ten uitvoer gelegd. Het hoofd van de instelling kan bepalen dat een straf niet of slechts ten dele ten uitvoer wordt gelegd.

  • 6 Geen straf kan worden opgelegd indien de verpleegde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 48, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

  • 7 Van elke strafoplegging dan wel wijziging daarvan houdt het hoofd van de instelling aantekening. Indien een straf ingevolge hoofdstuk XIII, XIV of XV geheel of ten dele wordt herzien, houdt het hoofd van de instelling hiervan aantekening.

HOOFDSTUK XI. VERLOF EN PROEFVERLOF

Artikel 50

  • 1 Indien de uit de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap voortvloeiende gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen dusdanig is teruggebracht dat het verantwoord is hem tijdelijk de instelling te doen verlaten, kan het hoofd van de instelling, met machtiging van Onze Minister, de ter beschikking gestelde verlof verlenen zich al dan niet onder toezicht buiten de instelling te begeven. Verlof kan omvatten een verblijf geheel buiten de instelling.

  • 2 Als algemene voorwaarde geldt dat de ter beschikking gestelde zich niet aan enig misdrijf zal schuldig maken. Het hoofd van de instelling kan aan het verlof bijzondere voorwaarden, het gedrag van de ter beschikking gestelde betreffende, verbinden. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat de ter beschikking gestelde zich dient te gedragen overeenkomstig de door de toezichthouder gegeven aanwijzingen.

  • 3 Het hoofd van de instelling kan het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen of indien de ter beschikking gestelde een bepaalde voorwaarde niet nakomt.

  • 4 Het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid is van overeenkomstige toepassing op verpleegden die niet ter beschikking zijn gesteld.

  • 5 Het hoofd van de instelling stelt de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde in de gelegenheid de instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen:

    • a. indien hij krachtens wettelijk voorschrift verplicht is voor een rechter of bestuursorgaan te verschijnen;

    • b. indien hij terzake van een misdrijf moet terecht staan;

    • c. indien hij bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de instelling hiertoe geen overwegend bezwaar bestaat.

  • 6 Het hoofd van de instelling kan bepalen dat tijdens het verlaten van de instelling toezicht wordt uitgeoefend.

Artikel 51

  • 1 Indien de uit de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap voortvloeiende gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen dusdanig is teruggebracht dat het verantwoord is hem bij wijze van proef in de maatschappij te doen terugkeren, kan het hoofd van de instelling, met machtiging van Onze Minister, de ter beschikking gestelde proefverlof verlenen.

  • 3 De ter beschikking gestelde aan wie proefverlof is verleend, geniet, behoudens de verplichtingen die voortvloeien uit hem opgelegde voorwaarden, vrijheid van beweging. Artikel 50, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot het verlof en het proefverlof nadere regels gesteld.

HOOFDSTUK XII. INFORMATIE EN HOORPLICHT

Artikel 52

  • 1 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat de verpleegde bij binnenkomst in de instelling, schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, op de hoogte wordt gesteld van zijn bij of krachtens deze wet gestelde rechten en plichten.

  • 2 De verpleegde wordt hierbij in het bijzonder gewezen op diens bevoegdheid:

    • a. een verzoek tot bemiddeling in te dienen overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk XIII;

    • b. een klaag- of beroepschrift in te dienen overeenkomstig het bepaalde in de hoofdstukken XIV tot en met XVI.

  • 3 Een verpleegde vreemdeling wordt bij binnenkomst in de instelling geïnformeerd over zijn recht de consulaire vertegenwoordiger van zijn land van zijn vrijheidsbeneming op de hoogte te laten stellen.

Artikel 53

  • 1 De verpleegde wordt, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, gehoord althans daartoe in de gelegenheid gesteld alvorens een beslissing wordt genomen omtrent:

    • a. de plaatsing of voortzetting van het verblijf op een afdeling van intensieve zorg als bedoeld in artikel 32;

    • b. een beperking van de bewegingsvrijheid als bedoeld in de artikelen 33 of 34;

    • c. een beperking van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in artikelen 25 tot en met 27;

    • d. het verrichten van geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b;

    • e. de beslissingen met betrekking tot de onderbrenging van een kind in de instelling als bedoeld in artikel 47;

    • f. de oplegging van een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 49;

    • g. de observatie door middel van een camera, bedoeld in artikel 34a, eerste lid.

  • 2 De ter beschikking gestelde wordt, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, gehoord althans daartoe in de gelegenheid gesteld alvorens een beslissing wordt genomen omtrent:

  • 3 Zo nodig geschiedt het horen van betrokkene met bijstand van een tolk. Van het horen van betrokkene wordt aantekening gehouden.

  • 4 Het horen van betrokkene kan achterwege blijven, indien:

    • a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b. de gemoedstoestand van betrokkene daaraan in de weg staat.

Artikel 54

  • 1 De verpleegde ontvangt onverwijld, schriftelijk en voor zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling betreffende:

    • a. elke beslissing als bedoeld in artikel 53, eerste lid;

    • b. de weigering van verzending of uitreiking van een brief of ander poststuk dan wel van bijgesloten voorwerpen als bedoeld in artikel 35, vijfde lid;

    • c. de weigering van de toelating tot de verpleegde van bezoek of een bepaalde bezoeker als bedoeld in artikel 37, derde lid;

    • d. de weigering van het voeren van telefoongesprekken of een bepaald telefoongesprek als bedoeld in artikel 38, derde lid;

    • e. het verbod van een contact met een vertegenwoordiger van de media als bedoeld in artikel 39, tweede lid.

  • 2 De ter beschikking gestelde ontvangt onverwijld, schriftelijk en voor zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling omtrent elke beslissing als bedoeld in artikel 53, tweede lid.

  • 3 Betrokkene wordt, voor zover van toepassing, in de mededeling gewezen op de mogelijkheid van bemiddeling, beklag of beroep en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan alsmede op de mogelijkheid van het doen van een verzoek aan de voorzitter van de beroepscommissie om hangende de uitspraak op het klaagschrift de tenuitvoerlegging van de beslissing geheel of gedeeltelijk te schorsen.

  • 4 Indien ter zake van de beslissing de machtiging van Onze Minister vereist is, wordt aan de mededeling een afschrift daarvan gehecht.

HOOFDSTUK XIII. BEMIDDELING

Artikel 55

  • 1 De verpleegde heeft het recht zich, mondeling of schriftelijk, tot de commissie van toezicht te wenden met het verzoek te bemiddelen ter zake van een grief omtrent de wijze waarop het hoofd van de instelling zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem heeft gedragen of een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht betracht. Een gedraging van een personeelslid of medewerker van de instelling jegens de verpleegde wordt met het oog op de toepassing van deze bepaling als een gedraging van het hoofd van de instelling aangemerkt.

  • 2 Indien de grief een beslissing betreft waartegen beklag openstaat, dient dit verzoek uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van die beslissing te worden ingediend.

  • 3 De commissie van toezicht streeft ernaar binnen vier weken een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken. Zij kan de bemiddeling geheel of ten dele aan de maandcommissaris of een ander uit haar midden aangewezen lid opdragen.

  • 4 De commissie van toezicht stelt de verpleegde en het hoofd van de instelling in de gelegenheid, al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt mondeling toe te lichten. Indien de verpleegde de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de commissie van toezicht zorg voor de bijstand van een tolk.

  • 5 Zij sluit de bemiddeling af met een mededeling van haar bevindingen aan het hoofd van de instelling en de verpleegde. In de gevallen, bedoeld in artikel 56, wordt de verpleegde gewezen op de mogelijkheid van beklag en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan.

  • 6 Indien het hoofd van de instelling of de verpleegde hierom verzoekt, wordt hem zo spoedig mogelijk een gedagtekend afschrift van de mededeling toegezonden of uitgereikt. De datum van die toezending of uitreiking wordt op dit afschrift aangetekend. Indien de verpleegde de Nederlandse taal niet voldoende begrijpt, draagt de commissie van toezicht zorg voor een vertaling van de mededeling.

HOOFDSTUK XIV. BEKLAG

Artikel 56

  • 1 Een verpleegde kan bij de beklagcommissie beklag doen over de volgende door het hoofd van de instelling genomen beslissingen:

    • a. de oplegging van een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 49;

    • b. de plaatsing of voortzetting van het verblijf op een afdeling voor intensieve zorg als bedoeld in artikel 32, eerste en tweede lid;

    • c. een beslissing die een beperking inhoudt van het contact met de buitenwereld als bedoeld in hoofdstuk VII;

    • d. de weigering of intrekking van de toestemming om een kind in de instelling onder te brengen als bedoeld in artikel 47, eerste en vierde lid;

    • e. enige andere beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt behoudens het gestelde in artikel 57.

  • 2 Een verpleegde kan bij de beklagcommissie beklag doen over de volgende door het hoofd van de instelling genomen beslissing tot:

    • a. de intrekking van verlof als bedoeld in artikel 50, derde lid, indien het verlof op het moment dat het wordt ingetrokken een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd;

    • b. tegen de intrekking van het proefverlof als bedoeld in artikel 51, derde lid.

  • 3 Een beslissing van een personeelslid of medewerker van de instelling wordt met het oog op de toepassing van deze bepaling als een beslissing van het hoofd van de instelling aangemerkt.

  • 4 Tegen de wijze waarop het hoofd van de instelling een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht betracht staat geen beklag open.

  • 5 Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijk gesteld een weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

  • 6 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat een verpleegde die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.

Artikel 57

  • 1 Tegen een beslissing tot beperking van de bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 33 staat beklag open nadat deze een week heeft geduurd.

  • 2 Tegen een beslissing tot separatie en de duur van de separatie staat beklag open nadat de separatie een dag heeft geduurd.

  • 3 Tegen een beslissing tot afzondering en de duur van de afzondering staat beklag open, nadat de afzondering twee dagen heeft geduurd.

  • 4 De dag waarop een beslissing als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is genomen blijft buiten beschouwing.

  • 5 Tegen de beslissing tot verlenging van de separatie of afzondering op de voet van het bepaalde in artikel 34, vierde lid, staat beklag open.

  • 6 Tegen de beslissing tot het toepassen van cameraobservatie op grond van artikel 34a, eerste lid, staat beklag open.

Artikel 58

  • 1 De verpleegde doet beklag door de indiening van een klaagschrift bij de secretaris van de beklagcommissie van de instelling waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.

  • 2 De indiening van het klaagschrift kan door tussenkomst van het hoofd van de instelling waar de verpleegde verblijft geschieden. Het hoofd van de instelling draagt in dat geval zorg dat het klaagschrift, of, indien het klaagschrift zich in een gesloten envelop bevindt de envelop, van een dagtekening wordt voorzien.

  • 3 Het klaagschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag. Indien de verpleegde omtrent de beslissing waarover hij klaagt geen verzoek tot bemiddeling heeft gedaan, vermeldt hij de redenen hiervoor in het klaagschrift.

  • 4 Indien de verpleegde de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, kan hij het klaagschrift in een andere taal indienen. De voorzitter van de beklagcommissie kan bepalen dat het klaagschrift in de Nederlandse taal wordt vertaald. De vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten geschiedt volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur

  • 5 Het klaagschrift moet uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Als dag waarop het klaagschrift is ingediend, geldt die van de ontvangst door de secretaris dan wel de dagtekening, bedoeld in het tweede lid. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest.

  • 6 Ingeval de verpleegde een verzoek tot bemiddeling inzake de bestreden beslissing heeft gedaan, dan moet, in afwijking van het bepaalde in het vijfde lid, het klaagschrift worden ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de verpleegde de schriftelijke mededeling van de bevindingen van de commissie van toezicht heeft ontvangen.

Artikel 59

  • 1 Het klaagschrift wordt behandeld door een door de commissie van toezicht uit haar midden benoemde beklagcommissie, bestaande uit drie leden, die wordt bijgestaan door een secretaris. Een lid van de commissie van toezicht neemt geen deel aan de behandeling van het klaagschrift, indien hij heeft bemiddeld ter zake van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft of daarmede op enige andere wijze bemoeienis heeft gehad.

  • 2 Onze Minister kan, bij private instellingen met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid van de Wet forensische zorg op voordracht van het bestuur, leden van andere commissies van toezicht aanwijzen die van een beklagcommissie deel uit kunnen maken.

  • 3 De voorzitter dan wel een door hem aangewezen lid van de beklagcommissie kan, indien hij het beklag van eenvoudige aard, dan wel kennelijk niet ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, als enkelvoudig lid van de beklagcommissie het klaagschrift afdoen, met dien verstande dat hij tevens de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de voltallige beklagcommissie toekomen.

  • 4 De voorzitter, dan wel het door hem aangewezen lid als bedoeld in het derde lid, kan de behandeling te allen tijde verwijzen naar de voltallige beklagcommissie.

  • 5 De behandeling van het klaagschrift vindt niet in het openbaar plaats, behoudens ingeval de beklagcommissie van oordeel is dat de niet openbare behandeling niet verenigbaar is met enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag.

Artikel 60

  • 1 De secretaris van de beklagcommissie zendt het hoofd van de instelling een afschrift van het klaagschrift toe. Het hoofd van de instelling geeft dienaangaande zo spoedig mogelijk schriftelijk de nodige inlichtingen aan de beklagcommissie, tenzij hij van oordeel is dat het klaagschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. Hij voegt daaraan de opmerkingen toe waartoe het klaagschrift hem overigens aanleiding geeft. Aan de klager geeft de secretaris van de beklagcommissie schriftelijk kennis van de inhoud van deze inlichtingen en opmerkingen.

  • 2 Indien de commissie van toezicht omtrent de beslissing waarover wordt geklaagd heeft bemiddeld en zij haar bevindingen schriftelijk aan de klager en het hoofd van de instelling heeft medegedeeld, voegt de secretaris van de beklagcommissie de bevindingen bij de processtukken.

Artikel 61

  • 1 De beklagcommissie stelt de klager en het hoofd van de instelling in de gelegenheid omtrent het klaagschrift mondeling opmerkingen te maken, tenzij zij het beklag aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht.

  • 2 De klager en het hoofd van de instelling kunnen de voorzitter van de beklagcommissie de vragen opgeven die zij aan elkaar gesteld wensen te zien.

  • 3 De beklagcommissie kan het hoofd van de instelling en de klager buiten elkaars aanwezigheid horen. In dat geval worden zij in de gelegenheid gesteld vooraf de vragen op te geven die zij gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de beklagcommissie aan de klager onderscheidenlijk het hoofd van de instelling mondeling medegedeeld.

  • 4 De beklagcommissie kan ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen inwinnen. Indien mondeling inlichtingen worden ingewonnen zijn het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 62

  • 1 De klager heeft het recht zich te doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon, die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen. Indien aan de klager een advocaat is toegevoegd, geschieden diens beloning en de vergoeding van de door hem gemaakte kosten volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de voorzitter zorg voor de bijstand van een tolk. De beloning van de tolk en de vergoeding van de door de tolk gemaakte kosten geschieden volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.

  • 3 Tijdens de beklagprocedure staat de beklagcommissie aan de klager op diens verzoek toe van de gedingstukken kennis te nemen.

  • 4 Indien de klager elders verblijft kunnen de opmerkingen als bedoeld in artikel 61, eerste lid, op verzoek van de beklagcommissie ten overstaan van een lid van een andere beklagcommissie worden gemaakt.

  • 5 Van het horen van de betrokkenen maakt de secretaris een schriftelijk verslag, dat door de voorzitter en de secretaris wordt ondertekend. Bij verhindering van één van hen wordt de reden daarvan in het verslag vermeld.

Artikel 63

De voorzitter van de beklagcommissie kan de behandeling van het klaagschrift voor bepaalde of onbepaalde tijd uitstellen, indien hij van oordeel is dat het klaagschrift zich leent voor bemiddeling of indien de bemiddelingsprocedure nog niet is afgesloten. In het eerste geval stelt de voorzitter een afschrift van het klaagschrift ter hand aan de maandcommissaris of aan een ander lid van de commissie van toezicht met het verzoek om te bemiddelen. Artikel 55 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 64

  • 1 Hangende de uitspraak op het klaagschrift kan de voorzitter van de beroepscommissie op verzoek van de klager, na het hoofd van de instelling te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft geheel of gedeeltelijk schorsen.

  • 2 De voorzitter doet hiervan onverwijld mededeling aan het hoofd van de instelling en de klager.

Artikel 65

  • 1 De beklagcommissie doet zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van vier weken te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen of, bij toepassing van artikel 63, te rekenen vanaf de datum waarop de bemiddeling is afgesloten, uitspraak. In bijzondere omstandigheden kan de beklagcommissie deze termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Van deze verlenging wordt aan het hoofd van de instelling en de klager mededeling gedaan.

  • 2 De uitspraak is met redenen omkleed en gedagtekend. Aan de uitspraak is een verslag van de door de beklagcommissie gehoorde personen gehecht. Zij wordt door de voorzitter, alsmede door de secretaris ondertekend. Bij verhindering van één van hen wordt de reden daarvan in de uitspraak vermeld. Aan de klager en het hoofd van de instelling wordt onverwijld en kosteloos een afschrift van de uitspraak van de beklagcommissie toegezonden of uitgereikt. De datum van die toezending of uitreiking wordt op dit afschrift aangetekend.

  • 3 De uitspraak vermeldt de mogelijkheid van het instellen van beroep bij de beroepscommissie en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan alsmede de mogelijkheid van het doen van een verzoek aan de voorzitter van de beroepscommissie om hangende de uitspraak op het beroepschrift de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie geheel of gedeeltelijk te schorsen.

  • 4 Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en in de instelling niet op andere wijze in een vertaling kan worden voorzien, draagt de voorzitter van de beklagcommissie zorg voor een vertaling van de uitspraak en de mededeling als bedoeld in het tweede, onderscheidenlijk derde lid. De vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten geschieden volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.

  • 5 De voorzitter van de beklagcommissie kan de uitspraak ook mondeling mededelen aan de klager en het hoofd van de instelling. Deze worden daarbij gewezen op de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de beroepscommissie, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan, alsmede op de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak als bedoeld in artikel 67, zesde lid. Als dag van de uitspraak geldt de dag van het doen van deze mededeling. Indien mondeling uitspraak wordt gedaan, wordt de uitspraak op het klaagschrift aangetekend.

  • 6 Indien het vijfde lid toepassing heeft gevonden en beroep wordt ingesteld als voorzien in artikel 67, eerste lid, vindt uitwerking van de uitspraak van de beklagcommissie plaats op de wijze als bedoeld in het tweede lid. De secretaris van de beklagcommissie zendt een afschrift van deze uitspraak toe aan het hoofd van de instelling, de klager en de beroepscommissie.

  • 7 De secretaris zendt van alle uitspraken van de beklagcommissie een afschrift naar Onze Minister. Een ieder heeft recht op kennisneming van deze uitspraken en het ontvangen van een afschrift daarvan. Onze Minister draagt zorg dat dit afschrift geen gegevens bevat waaruit de identiteit van de verpleegde kan worden afgeleid. Met betrekking tot de kosten van het ontvangen van een afschrift is het bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.

Artikel 66

  • 1 De uitspraak van de beklagcommissie strekt tot gehele of gedeeltelijke:

    • a. niet-ontvankelijkverklaring van het beklag;

    • b. ongegrondverklaring van het beklag;

    • c. gegrondverklaring van het beklag.

  • 2 Indien de beklagcommissie van oordeel is dat de beslissing waarover is geklaagd:

    • a. in strijd is met een in de instelling geldend wettelijk voorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag dan wel

    • b. bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, waaronder de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden, onredelijk of onbillijk moet worden geacht, verklaart zij het beklag gegrond en vernietigt zij de beslissing geheel of gedeeltelijk.

  • 3 Bij toepassing van het bepaalde in het tweede lid kan de beklagcommissie:

    • a. het hoofd van de instelling opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak;

    • b. bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;

    • c. volstaan met de gehele of gedeeltelijke vernietiging.

  • 4 Bij toepassing van het bepaalde in het derde lid, onder a, kan de beklagcommissie in haar uitspraak een termijn stellen.

  • 5 De beklagcommissie kan bepalen dat de uitspraak geheel of gedeeltelijk buiten werking blijft totdat deze onherroepelijk is geworden.

  • 6 Indien het bepaalde in het tweede lid toepassing vindt, worden de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing, voor zover mogelijk, door het hoofd van de instelling ongedaan gemaakt, dan wel in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de beklagcommissie.

  • 7 Voor zover de in het zesde lid bedoelde gevolgen niet meer ongedaan te maken zijn, bepaalt de beklagcommissie, na het hoofd van de instelling te hebben gehoord, of enige tegemoetkoming aan de klager geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, vast.

HOOFDSTUK XIVa. Beklag inzake vervoer

Artikel 66a

  • 1 Een verpleegde kan bij de beklagcommissie van de commissie van toezicht voor het vervoer, bedoeld in artikel 15b, beklag doen over de beslissingen, bedoeld in artikel 23, tweede lid en artikel 30, derde lid, voor zover de beslissing is genomen ten behoeve van het vervoer van de verpleegde.

  • 2 Het hoofd van de inrichting waar de verpleegde verblijft, draagt zorg dat een verpleegde die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.

Artikel 66b

  • 2 Indien het beklag geheel of gedeeltelijk gegrond wordt geacht, bepaalt de beklagcommissie of enige tegemoetkoming aan de verpleegde geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, vast.

HOOFDSTUK XV. BEROEP TEGEN DE UITSPRAAK VAN DE BEKLAGCOMMISSIE

Artikel 67

  • 1 Tegen de uitspraak van de beklagcommissie, kunnen het hoofd van de instelling en de klager beroep instellen bij de beroepscommissie door het indienen van een beroepschrift. Het met redenen omklede beroepschrift moet uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak bij de secretaris van de beroepscommissie worden ingediend.

  • 2 Het beroepschrift wordt behandeld door een door de Raad benoemde commissie van tenminste drie leden of buitengewone leden, die wordt bijgestaan door een secretaris.

  • 3 De voorzitter dan wel een door hem aangewezen lid van de beroepscommissie die een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht is, kan het beroepschrift enkelvoudig afdoen indien hij het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, met dien verstande dat hij tevens de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de voltallige beroepscommissie toekomen.

  • 4 De voorzitter, dan wel het door hem aangewezen lid, bedoeld in het derde lid, kan de behandeling te allen tijde verwijzen naar de voltallige beroepscommissie.

  • 5 Ten aanzien van de behandeling van het beroepschrift zijn de artikelen 56, vijfde lid, 58, tweede, vierde en vijfde lid, tweede en derde volzin, 59, vijfde lid, 60, eerste lid, 61 en 62, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beroepscommissie kan bepalen dat:

    • a. het hoofd van de instelling en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld omtrent het beroepschrift schriftelijk opmerkingen te maken;

    • b. de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de beroepscommissie worden gemaakt;

    • c. ingeval bij een ander persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, het hoofd van de instelling en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.

  • 6 De indiening van het beroepschrift schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie niet, behalve voor zover deze de vaststelling van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 66, zevende lid, inhoudt. Hangende de uitspraak op het beroepschrift kan de voorzitter van de beroepscommissie op verzoek van degene die beroep heeft ingesteld en gehoord de andere betrokkene in de procedure de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie schorsen. Hij doet hiervan onverwijld mededeling aan het hoofd van de instelling en de klager.

Artikel 68

  • 1 De beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak.

  • 2 De uitspraak van de beroepscommissie strekt tot gehele of gedeeltelijke:

    • a. niet-ontvankelijkverklaring van het beroep;

    • b. bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden;

    • c. vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie.

  • 3 Indien het bepaalde in het tweede lid, onder c, toepassing vindt, doet de beroepscommissie hetgeen de beklagcommissie had behoren te doen.

HOOFDSTUK XVa. Beroep inzake vervoer

Artikel 68a

Tegen de uitspraak van de beklagcommissie bedoeld in hoofdstuk XIVA kunnen Onze Minister en de verpleegde beroep instellen. Hoofdstuk XV is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 67, vierde lid, tweede en derde volzin.

HOOFDSTUK XVI. BEROEP TEGEN BESLISSINGEN WAARTEGEN GEEN BEKLAG OPENSTAAT

Artikel 69

  • 1 Een ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde kan beroep instellen tegen:

  • 2 Het beroepschrift wordt behandeld door een door de Raad benoemde commissie van drie leden of buitengewone leden, die wordt bijgestaan door een secretaris.

HOOFDSTUK XVII. MEDEZEGGENSCHAP EN VERTEGENWOORDIGING

Artikel 70

  • 1 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat uit en door de verpleegden een verpleegdenraad kan worden gekozen.

  • 2 De verpleegdenraad heeft tot taak met het hoofd van de instelling in overleg te treden over alle algemene onderwerpen betreffende het leef- en woonklimaat van de instelling. Zowel de raad als het hoofd van de instelling kunnen deze onderwerpen in dat overleg aan de orde stellen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de verpleegdenraad.

Artikel 71

  • 1 De in de hoofdstukken XII tot en met XVI aan de ter beschikking gestelde of de verpleegde toekomende rechten kunnen, behoudens ingeval de beklag- of beroepscommissie of commissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van oordeel is dat zwaarwegende belangen van betrokkene zich daartegen verzetten, mede worden uitgeoefend door:

    • a. de curator, indien betrokkene onder curatele is gesteld;

    • b. de mentor, indien ten behoeve van betrokkene een mentorschap is ingesteld;

    • c. de ouders of voogd, indien betrokkene minderjarig is.

  • 2 Het hoofd van de instelling draagt zorg dat de in het eerste lid genoemde personen op deze rechten opmerkzaam worden gemaakt.

HOOFDSTUK XIX. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 84

De regels vastgesteld krachtens artikel 37c van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold vóór de inwerkingtreding van deze wet, worden geacht te zijn vastgesteld krachtens de toepasselijke bepalingen van deze wet.

Artikel 85

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 86

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld waarop de artikelen 12 en 74, onderdeel K, in werking treden.

Artikel 87

Deze wet kan worden aangehaald als: Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 25 juni 1997

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de achtste juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager