Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2001 t/m heden

Wet van 20 december 1996 tot wijziging van de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede de Wet waardering onroerende zaken (Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de op de voet van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van toepassing te doen zijn voor de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen en de waterschapsomslagen ter zake van gebouwde onroerende zaken en deze waarde stapsgewijs te gaan benutten voor de eigen woning in de inkomstenbelasting en in de vermogensbelasting, en in verband hiermee de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan te passen, en voorts dat het wenselijk is enige wijzigingen aan te brengen in de Gemeentewet teneinde het tarief van de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen voor woningen en niet-woningen in beperkte mate te kunnen differentiëren, alsmede enige wijzigingen aan te brengen in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 teneinde te komen tot een jaarlijkse bijstelling van het huurwaardeforfait en tenslotte enige wijzigingen aan te brengen in de Wet waardering onroerende zaken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL IX

Artikel 258 van de Gemeentewet, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing met betrekking tot gegevens ten behoeve van de heffing van de omslag ter zake van gebouwde onroerende zaken over belastingjaren voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL X

Artikel 131 van de Waterschapswet, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing met betrekking tot belastingaanslagen in de waterschapsomslagen ter zake van gebouwde onroerende zaken die zijn opgelegd met toepassing van een door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde waardemaatstaf, over tijdvakken die zijn geëindigd voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL XI

ARTIKEL XII

  • 1 In afwijking in zoverre van artikel 220i, derde en vijfde lid, van de Gemeentewet, kan een gemeente die de heffing van onroerende-zaakbelastingen reeds met ingang van 1 januari 1996 baseert op de naar de waardepeildatum 1 januari 1995 bepaalde waarden, in de belastingverordening bepalen dat een vermindering als bedoeld in dat artikel voor het eerst wordt berekend ten opzichte van het belastingbedrag dat is verschuldigd met betrekking tot het jaar 1995 en wordt voor de toepassing van het vierde lid van dat artikel onder het daaraan voorafgaande kalenderjaar mede begrepen het kalenderjaar 1995.

ARTIKEL XIII

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1997 met uitzondering van de artikelen III, IV, V en VI, die in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

  • 2 Deze wet wordt aangehaald als: Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 20 december 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven drieëntwintigste december 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven