Instelling Commissie bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke handhaving

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-02-1997 t/m heden

Instelling Commissie bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke handhaving

De Minister van Justitie,

Overwegende, dat de in het rapport van de Commissie Heroverweging Instrumentarium Rechtshandhaving, Het recht ten uitvoer gelegd, oude en nieuwe instrumenten van rechtshandhaving, deel C, aanbevelingen worden gedaan terzake van de handhaving van regelgeving langs bestuursrechtelijke of privaatrechtelijke weg;

dat deze aanbevelingen nadere studie en beoordeling behoeven;

Besluit:

Artikel 1

Er is een Commissie bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke handhaving, hierna te noemen de commissie.

Artikel 2

De commissie heeft tot taak:

  • 1) onderzoek te laten verrichten naar de huidige bestuurspraktijk teneinde te achterhalen wat de factoren zijn die in de weg staan aan een adequaat toezicht en aan een duidelijke en consequente handhavingsreactie;

  • 2) studie te doen naar de wijze waarop de bestuurlijke repressieve handhaving het beste kan worden georganiseerd, in het bijzonder of een zekere scheiding tussen uitvoering en toezicht enerzijds en sanctie-oplegging anderzijds, wenselijk is, en zo ja op welke wijze die scheiding gestalte moet worden gegeven en zo nee of de organisatie van de bestuursrechtelijke handhaving op andere wijze kan worden verbeterd;

  • 3) studie te doen naar de vraag of de invoering van een preventieve rechterlijke toets een bijdrage levert aan een betere hantering van de instrumenten van bestuursdwang en dwangsom, en zo ja hoe zo’n toets is in te passen in het stelsel van bestuursrechtelijke handhaving en rechtsbescherming;

  • 4) studie te doen naar de rol de het privaatrecht kan spelen in aanvulling op de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten van de overheid en de vraag of daartoe nadere wettelijke voorzieningen dienen te worden getroffen en zo ja of de wet restricties moet stellen aan het privaatrechtelijke overheidsoptreden, en

  • 5) terzake deze onderwerpen waar de commissie dat nodig acht voorstellen te doen.

Artikel 3

In de commissie hebben zitting:

  • a. als voorzitter:

    • prof. mr. drs. F.C.M.A. Michiels, hoogleraar Staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam;

  • b. als leden:

    • prof. mr. Th. G. Drupsteen, hoogleraar Staats- en administratief recht aan de Universiteit van Leiden;

    • drs. N. Gerzee, lid van gedeputeerde staten van Overijssel;

    • mw. J.W. van Geuns, wethouder Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting van de gemeente Haarlemmermeer;

    • prof. mr. M.S. Groenhuijsen, hoogleraar Straf- en strafprocesrecht aan de Katholieke Universiteit Brabant;

    • mr. A. de Lange, arrondissementsofficier van Justitie te Middelburg;

    • mw. L.B.M. van Maaren-van Balen, burgemeester van Weert;

    • mr. P. Neleman, raadsheer bij de Hoge Raad der Nederlanden en regerings-commissaris Nieuw Burgerlijk Wetboek;

  • c. c. als secretaris:

    • mw. mr. M.F.M. de Groot, wetgevingsjuriste bij de sector Strafrecht en sanctierecht van de Directie Wetgeving van het Ministerie van Justitie;

    • mr. R.G. van de Pol, senior-beleidsmedewerker bij de Directie Bestuurlijke en Financiële Organisatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Artikel 4

De commissie is bevoegd deskundigen uit te nodigen om aan de beraadslagingen van de commissie deel te nemen.

Artikel 5

De commissie kan ten behoeve van haar taak voor specifieke vraagstellingen aan derden opdracht geven onderzoek te verrichten binnen het daarvoor vastgestelde budget.

Artikel 6

De commissie kan zich wenden tot de onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie ressorterende diensten en instellingen voor het verkrijgen van de inlichtingen die zij behoeft.

’s-Gravenhage, 12 december 1996

De

Minister

van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven