Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

Toekomstige wijziging(en) op 16-11-2026.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023.
Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-04-2024 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 16-11-2023 t/m heden

Wet van 29 november 1996 tot vaststelling van de gewijzigde Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (aanvulling met onder meer de onderwerpen omvang van de taak, arbeidstijd, vakantie en verlof)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede ter uitvoering van artikel 117, vierde lid, van de Grondwet, wenselijk is de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren uit te breiden met onder meer de onderwerpen omvang van de taak, arbeidstijd, vakantie en verlof, en dat het in verband daarmee gewenst is deze wet opnieuw vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister voor Rechtsbescherming;

    • b. rechterlijke ambtenaren: de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op de rechterlijke organisatie;

    • c. salaris: het bedrag waarop de rechterlijk ambtenaar in verband met het vervullen van een ambt, met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 1ab, 7 en 9, eerste en derde lid, van deze wet bepaalde, aanspraak heeft;

    • d. bezoldiging: het salaris van de rechterlijk ambtenaar, vermeerderd met een periodieke schadeloosstelling of een andere geldelijke tegemoetkoming bij of krachtens deze wet, en met de toelagen, die in de op deze wet berustende regelgeving zijn aangewezen als tot de bezoldiging behorende toelagen, waarop hij aanspraak heeft;

    • e. ambt: de door de rechterlijk ambtenaar te vervullen functie;

    • f. burgerlijke rijksambtenaren: degenen die door het Rijk zijn aangesteld om in burgerlijke openbare dienst werkzaam te zijn.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder functionele autoriteit:

    • a. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een rechtbank: het bestuur van die rechtbank;

    • b. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een gerechtshof: het bestuur van dat gerechtshof;

    • c. ten aanzien van de vice-presidenten van, de raadsheren in, de raadsheren in buitengewone dienst bij, de griffier en substituut-griffier van, en de gerechtsauditeurs bij de Hoge Raad: de president van de Hoge Raad;

    • d. ten aanzien van de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal, de advocaten-generaal in buitengewone dienst en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij de Hoge Raad: de procureur-generaal bij de Hoge Raad;

    • e. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een arrondissementsparket: het hoofd van dat arrondissementsparket;

    • f. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het landelijk parket: het hoofd van het landelijk parket;

    • g. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het functioneel parket: het hoofd van het functioneel parket;

    • h. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie: het hoofd van het parket centrale verwerking openbaar ministerie;

    • i. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het ressortsparket: het hoofd van het ressortsparket;

    • j. ten aanzien van de hoofden van de in de onderdelen e tot en met i bedoelde parketten en de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het parket-generaal: het College van procureurs-generaal;

    • k. ten aanzien van de leden van het College van procureurs-generaal: Onze Minister.

Artikel 1a

Het in deze wet bepaalde ten aanzien van de leden van het College van procureurs-generaal is niet van toepassing op de procureur-generaal, bedoeld in artikel 130, vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Artikel 1aa

  • 3 De functionele autoriteit beëindigt het dienstverband met een in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar niet wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het eerste of tweede lid of ter zake bijstand heeft verleend.

  • 4 De functionele autoriteit benadeelt een in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar niet wegens de omstandigheid dat betrokkene in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in het eerste lid of tweede lid of ter zake bijstand heeft verleend.

Artikel 1ab

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2023. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Voor zover deze onderwerpen niet in deze wet zijn geregeld, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld betreffende:

    • a. benoeming, plaatsing en beëdiging;

    • b. salaris, bezoldiging en andere financiële arbeidsvoorwaarden;

    • c. arbeidsduur, werktijd en werkverdeling;

    • d. vakantie en verlof;

    • e. arbeidsgezondheidskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid;

    • f. ontslag, herplaatsing, schorsing en disciplinaire maatregelen ten aanzien van niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding;

    • g. rechten en plichten bij reorganisatie;

    • h. voorzieningen in geval van werkloosheid;

    • i. ambtskostuum;

    • j. installatie;

    • k. de gevallen waarin berichten inzake de rechtspositie van de rechterlijk ambtenaar in afwijking van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend elektronisch verzonden behoeven te worden en de voorwaarden die daarbij in acht worden genomen;

    • l. bescherming bij de arbeid;

    • m. overige rechten en verplichtingen.

  • 2 De voorschriften, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld met inachtneming van de onafhankelijkheid van de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren.

Artikel 1ac

  • 1 De Sectorcommissie rechterlijke macht bestaat uit vertegenwoordigers van:

    • a. de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak;

    • b. andere door Onze Minister tot het overleg toegelaten verenigingen of centrales van verenigingen van ambtenaren, die onder meer gelet op het aantal rechterlijke ambtenaren dat zij vertegenwoordigen, eveneens als representatief kunnen worden aangemerkt en tegen wier toelating het algemeen belang zich niet verzet.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. de wijze waarop met de Sectorcommissie rechterlijke macht overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de rechterlijke ambtenaren, alsmede de gevallen waarin overeenstemming in dat overleg dient te worden bereikt;

    • b. het inwinnen van advies van een commissie over een geschil en het onderwerpen van een geschil aan een arbitrale uitspraak van een commissie door de deelnemers aan het in onderdeel a bedoelde overleg, waaronder in elk geval regels over de procedure voorafgaand aan het voorleggen van een geschil aan de commissie en over de samenstelling en de werkwijze van de commissie.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de samenstelling, de werkwijze, de besluitvorming, de stemverhouding daaronder begrepen, de onderwerpen waarover de Sectorcommissie Onze Minister dient in te lichten, de intrekking en schorsing van de toelating van verenigingen of centrales van verenigingen tot de Sectorcommissie en de schorsing van vertegenwoordigers in de Sectorcommissie.

  • 4 Voor zover de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde gevallen aangelegenheden betreffen waaraan individuele rechterlijke ambtenaren rechten kunnen ontlenen dan wel die plichten voor hen kunnen meebrengen, strekt de eis van overeenstemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht zich tevens uit tot onderwerpen geregeld in deze wet.

Hoofdstuk 1A. Benoeming, beëdiging, installatie en ambtskostuum

[Vervallen per 01-07-2010]

Hoofdstuk 2. Benoeming en beëdiging

Artikel 2

  • 1 De benoeming in het ambt van president van, vice-president van, raadsheer in of raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, senior raadsheer, raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger in een gerechtshof, senior rechter A, senior rechter, rechter of rechter-plaatsvervanger in een rechtbank, of procureur-generaal, plaatsvervangend procureur-generaal, advocaat-generaal of advocaat-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister voor het leven.

  • 2 De benoeming in het ambt van procureur-generaal, deel uitmakend van het College van procureurs-generaal, landelijk hoofdadvocaat-generaal bij het ressortsparket, hoofdadvocaat-generaal, senior advocaat-generaal of advocaat-generaal bij het ressortsparket of het parket-generaal, dan wel hoofdofficier van justitie, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, senior officier van justitie A, senior officier van justitie, officier van justitie of substituut-officier van justitie bij een arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket, het parket centrale verwerking openbaar ministerie of het parket-generaal geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.

  • 3 De benoeming in het ambt van plaatsvervangend advocaat-generaal bij het ressortsparket of het parket-generaal, plaatsvervangend officier van justitie, officier enkelvoudige zittingen dan wel plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen geschiedt bij besluit van Onze Minister.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan het College van procureurs-generaal de landelijk hoofdadvocaat-generaal of een hoofdadvocaat-generaal, senior advocaat-generaal, advocaat-generaal of plaatsvervangend advocaat-generaal bij het ressortsparket of het parket-generaal benoemen tot plaatsvervangend officier van justitie bij een arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket, het parket centrale verwerking openbaar ministerie of het parket-generaal.

  • 5 In afwijking van het derde lid kan het College van procureurs-generaal een hoofdofficier van justitie, plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, senior officier van justitie A, senior officier van justitie, officier van justitie, substituut-officieren van justitie of plaatsvervangend officier van justitie bij een arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket, het parket centrale verwerking openbaar ministerie of het parket-generaal benoemen tot plaatsvervangend advocaat-generaal bij het ressortsparket of het parket-generaal.

  • 6 De benoeming in het ambt van senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur geschiedt bij besluit van Onze Minister, indien het een benoeming in tijdelijke dienst betreft, onderscheidenlijk bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister, indien het een benoeming in vaste dienst betreft. Onze Minister benoemt niet onderscheidenlijk doet geen voordracht voor benoeming dan op voorstel van de betrokken functionele autoriteit.

  • 7 De benoeming in het ambt van griffier dan wel substituut-griffier van de Hoge Raad geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.

  • 8 De benoeming in het ambt van rechter in opleiding en officier in opleiding geschiedt bij besluit van Onze Minister.

Artikel 4a

  • 1 Tot rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan slechts worden benoemd degene die in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, niet ouder dan drie maanden en afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op degene die op het moment van zijn benoeming al rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is.

Artikel 5

  • 1 Tot rechterlijk ambtenaar kan worden benoemd degene:

    • a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht door een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad van Master op het gebied van het recht is verleend;

    • b. die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het eerste lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld aan de in dat lid bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.

Artikel 5a

  • 1 De benoeming in het ambt van president van, vice-president van of raadsheer in de Hoge Raad onderscheidenlijk procureur-generaal, plaatsvervangend procureur-generaal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad kan op verzoek van de betrokkene, nadat hij de leeftijd van eenenzestig jaren heeft bereikt, worden gewijzigd in een benoeming in het ambt van raadsheer in buitengewone dienst onderscheidenlijk advocaat-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad.

  • 2 Een wijziging van de benoeming als bedoeld in het eerste lid wordt voor de vaststelling van aanspraken en verplichtingen ten aanzien van pensioenen en uitkeringen wegens vrijwillig vervroegd uittreden gelijkgesteld met ontslag. Artikel 46n is niet van toepassing op de raadsheren in buitengewone dienst bij en advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad.

  • 3 In het ambt van raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad kan tevens worden benoemd degene die als lid is benoemd in een ander onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan dat in hoogste ressort met bestuursrechtspraak is belast.

Artikel 5b

  • 1 In geval van benoeming van een rechterlijk ambtenaar in een bij een gerechtshof of rechtbank te vervullen ambt als bedoeld in artikel 2, eerste, zesde en achtste lid, wordt bij besluit van de Raad voor de rechtspraak, overeenkomstig de aanbeveling van het betrokken gerechtsbestuur, vastgesteld bij welk gerechtshof of welke rechtbank dat ambt door hem wordt vervuld.

  • 2 In geval van benoeming van een rechterlijk ambtenaar in een bij een tot het openbaar ministerie behorend parket te vervullen ambt als bedoeld in artikel 2, tweede, derde en achtste lid, wordt bij besluit van Onze Minister vastgesteld bij welk parket dat ambt door hem wordt vervuld. De eerste volzin is niet van toepassing in geval van een benoeming in het ambt van procureur-generaal of landelijk hoofdadvocaat-generaal.

  • 3 In geval van een benoeming van een rechterlijk ambtenaar in een bij een tot het openbaar ministerie behorend parket te vervullen ambt door het College van procureurs-generaal als bedoeld in artikel 2, vierde en vijfde lid, wordt bij besluit van het College van procureurs-generaal vastgesteld bij welk parket dat ambt door hem wordt vervuld.

  • 4 Wijziging op verzoek van de betrokken rechterlijk ambtenaar van de vaststelling van het gerechtshof of de rechtbank onderscheidenlijk het parket waarbij een ambt als bedoeld in het eerste lid, tweede lid onderscheidenlijk derde lid wordt vervuld, geschiedt eveneens bij besluit van de Raad voor de rechtspraak, Onze Minister onderscheidenlijk het College van procureurs-generaal.

Artikel 5c

  • 1 Wanneer bij een gerechtshof of een rechtbank een plaats van senior raadsheer, raadsheer, raadsheer-plaatsvervanger, senior rechter A, senior rechter, rechter of rechter-plaatsvervanger openvalt, maakt het bestuur van dat gerechtshof of die rechtbank een lijst van aanbeveling van zo mogelijk drie kandidaten op.

  • 2 De gerechtsvergadering kan het bestuur adviseren inzake de lijst van aanbeveling, bedoeld in het eerste lid, voor zover het de kandidaten betreft die nog niet als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast bij dat gerecht werkzaam zijn.

  • 3 Het bestuur van het gerechtshof of de rechtbank zendt de lijst van aanbeveling, bedoeld in het eerste lid, eventueel vergezeld van een advies als bedoeld in het tweede lid, aan de Raad voor de rechtspraak.

  • 4 Indien de lijst van aanbeveling alleen kandidaten bevat die het desbetreffende ambt al bij een ander gerecht vervullen, neemt de Raad voor de rechtspraak een besluit als bedoeld in artikel 5b, vierde lid. Indien de lijst van aanbeveling ook kandidaten bevat die het desbetreffende ambt nog niet vervullen, zendt de Raad voor de rechtspraak de lijst, onder medezending van een advies hierover, door aan Onze Minister.

  • 5 Na ontvangst van de lijst van aanbeveling en het advies van de Raad voor de rechtspraak, bedoeld in het vierde lid, tweede volzin, beslist Onze Minister of hij ten aanzien van een kandidaat voor de vacature een voordracht voor benoeming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, doet of de Raad voor de rechtspraak verzoekt een besluit als bedoeld in artikel 5b, vierde lid, te nemen.

  • 6 Wanneer bij de Hoge Raad een plaats van raadsheer openvalt, geeft de Hoge Raad daarvan kennis aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, onder meezending van een door de Hoge Raad, na overleg met de procureur-generaal bij de Hoge Raad, opgemaakte lijst van aanbeveling van zes kandidaten, ten behoeve van de door de Tweede Kamer der Staten-Generaal op te maken voordracht van drie personen. De eerste volzin is eveneens van toepassing wanneer een plaats van raadsheer in buitengewone dienst als bedoeld in artikel 5a, derde lid, openvalt, met dien verstande dat de lijst van aanbeveling drie kandidaten bevat.

Artikel 5f

  • 1 Een rechterlijk ambtenaar vervult het ambt waarin hij wordt benoemd op basis van een aanstelling voor een gemiddeld aantal uren per week.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden raadsheren in buitengewone dienst, raadsheren-plaatsvervangers, rechters-plaatsvervangers, advocaten-generaal in buitengewone dienst, plaatsvervangende advocaten-generaal, plaatsvervangende officieren van justitie en plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen niet aangesteld, maar kunnen zij voor het verrichten van werkzaamheden door de functionele autoriteit worden opgeroepen.

  • 3 Met uitzondering van raadsheren in buitengewone dienst van en advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad kunnen de in het tweede lid bedoelde rechterlijke ambtenaren hun ambt ook vervullen op basis van een aanwijzing voor een gemiddeld aantal uren per week.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aanstelling van rechterlijke ambtenaren en de aanwijzing van rechterlijke ambtenaren.

Artikel 5g

  • 1 Een rechterlijk ambtenaar legt bij een benoeming in een ambt voorafgaand aan de datum van indiensttreding de eed of belofte af een overeenkomstig een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld formulier.

  • 2 Bij een opvolgende benoeming in een ambt, dat bij hetzelfde gerecht of parket wordt vervuld, wordt een rechterlijk ambtenaar, in afwijking van het eerste lid, niet opnieuw beëdigd, tenzij het:

    • a. de benoeming tot president van of procureur-generaal bij de Hoge Raad betreft; of

    • b. de benoeming van een gerechtsauditeur, niet tevens zijnde raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger, of de griffier van de Hoge Raad betreft.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beëdiging van rechterlijke ambtenaren.

  • 4 In afwijking van het eerste lid worden niet als zodanig beëdigd de plaatsvervangers van rechtswege alsmede de door het College van procureurs-generaal benoemde plaatsvervangers.

Hoofdstuk 3. Salaris en andere financiële arbeidsvoorwaarden

Artikel 7

De rechterlijke ambtenaren die hun ambt op basis van een aanstelling vervullen, ontvangen een salaris.

Artikel 9

  • 1 De rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 5f, tweede en derde lid, die een ambt op basis van een aanwijzing vervullen en niet reeds uit anderen hoofde als rechterlijk ambtenaar salaris genieten, ontvangen over de periode van hun aanwijzing een salaris overeenkomstig het bij en krachtens de artikelen 1ab en 7 bepaalde.

  • 2 De rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 5f, tweede lid, die werkzaamheden verrichten na daartoe door de functionele autoriteit te zijn opgeroepen en niet reeds uit anderen hoofde in een rechterlijke functie salaris genieten, ontvangen een vergoeding volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid:

    • a. wordt een raadsheer-plaatsvervanger gelijk gesteld met een raadsheer in hetzelfde gerechtshof;

    • b. wordt een rechter-plaatsvervanger gelijk gesteld met een rechter of senior rechter in dezelfde rechtbank;

    • c. wordt een plaatsvervangend advocaat-generaal gelijk gesteld met een advocaat-generaal bij hetzelfde parket;

    • d. wordt een plaatsvervangend officier van justitie gelijkgesteld met een substituut-officier van justitie of een officier van justitie bij hetzelfde parket;

    • e. wordt een plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen gelijkgesteld met een officier enkelvoudige zittingen bij hetzelfde parket.

Artikel 17

  • 1 Het genot van het salaris vangt aan met ingang van de dag waarop de rechterlijk ambtenaar in dienst treedt.

  • 2 Bij overgang naar een andere functie binnen de rijksoverheid wordt, indien deze functie wordt aanvaard met ingang van een dag waarop het einde van de benoeming in het rechterlijke ambt nog niet is ingegaan, het salaris in dit ambt niet langer uitbetaald dan tot de dag waarop het genot van het salaris in de nieuwe functie aanvangt.

  • 3 Het salaris wordt per maand genoten.

  • 4 Indien een aanspraak op een verhoging van het salaris ontstaat op een andere dag dan de eerste dag van een kalendermaand, wordt het nieuwe salaris genoten vanaf de eerste dag van die kalendermaand.

  • 5 Indien het salaris moet worden berekend over een gedeelte van de kalendermaand, wordt het salaris per dag vastgesteld door het maandelijkse salaris te delen door het aantal dagen van de desbetreffende kalendermaand.

  • 6 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ontvangt over de tijd gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn werkzaamheden te verrichten geen salaris.

  • 7 Het tweede, derde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de toelagen die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde tot de bezoldiging van de rechterlijk ambtenaar behoren.

Hoofdstuk 3A. Beslag, terugvordering, verrekening en korting

Artikel 19c

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan of mede verstaan onder:

    • de rechterlijk ambtenaar: de nagelaten betrekkingen van een rechterlijk ambtenaar die uit hoofde van diens overlijden pensioen genieten;

    • bezoldiging: de bedragen – onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop de rechterlijk ambtenaar of gewezen rechterlijk ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden aanspraak hebben.

  • 3 Tenzij anders is bepaald, worden de in dit hoofdstuk genoemde bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur.

Artikel 19d

  • 1 Op bezoldiging is, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.

  • 2 Kostenvergoedingen welke verband houden met de dienstverrichting zijn niet vatbaar voor beslag.

Artikel 19e

Aan de rechterlijk ambtenaar onverschuldigd betaalde bezoldiging kan worden teruggevorderd door Onze Minister onderscheidenlijk het gerechtsbestuur.

Artikel 19f

  • 1 Met de door Onze Minister onderscheidenlijk het gerechtsbestuur verschuldigde bezoldiging kan worden verrekend hetgeen de rechterlijk ambtenaar als zodanig aan hem zelf verschuldigd is.

  • 2 Verrekening kan plaatshebben ondanks gelegd beslag of toegepaste korting als bedoeld in artikel 19g, eerste lid.

Artikel 19g

  • 1 Onze Minister onderscheidenlijk het gerechtsbestuur kan op de bezoldiging ten behoeve van een schuldeiser van de rechterlijk ambtenaar een korting toepassen, mits de rechterlijk ambtenaar de vordering van de schuldeiser erkent of het bestaan van de vordering blijkt uit een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak dan wel uit een authentieke akte.

  • 2 Korting is slechts in zoverre geldig als een beslag op die bezoldiging geldig zou zijn.

  • 3 Beslag, faillissement, surséance van betaling en toepassing ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen sluiten korting uit.

Artikel 19i

Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de bezoldiging geschiedt de verdeling naar evenredigheid van de inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.

Artikel 19j

  • 1 Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de rechterlijk ambtenaar enig recht op zijn bezoldiging aan een derde toekent is slechts geldig voor dat deel van de bezoldiging waarop beslag geldig zou zijn.

  • 2 Een volmacht tot voldoening of invordering van de bezoldiging is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend en is steeds herroepelijk.

Artikel 19k

Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlast het bevoegd gezag, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen het bevoegd gezag van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.

Hoofdstuk 5. Vakantie en verlof

[Vervallen per 01-07-2010]

Paragraaf 5.1. Vakantie

[Vervallen per 01-07-2010]

Hoofdstuk 6. Overige rechten en plichten

Artikel 41

  • 1 Het bestuur van de rechtbank onderscheidenlijk het gerechtshof verdeelt de werkzaamheden van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij dat gerecht.

  • 2 Het hoofd van het parket verdeelt de werkzaamheden van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij dat parket.

  • 3 De president van de Hoge Raad verdeelt de werkzaamheden van de gerechtsauditeurs bij de Hoge Raad.

  • 4 Van de in het eerste tot en met derde lid bedoelde verdeling van werkzaamheden kan slechts worden afgeweken voor een beperkte duur en indien het dienstbelang dit naar het oordeel van het bestuur van het gerecht, de president van de Hoge Raad onderscheidenlijk het hoofd van het parket onvermijdelijk maakt.

  • 5 Het hoofd van het parket waarbij rechterlijke ambtenaren werkzaam zijn die tevens zijn benoemd als gedelegeerd Europese aanklager als bedoeld in artikel 13 van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie («EOM») (PbEU 2017, L 283), deelt aan deze rechterlijke ambtenaren slechts werkzaamheden toe als hen dat niet belet te voldoen aan de verplichtingen die krachtens de verordening op hen rusten.

Artikel 42

  • 1 Voor schade die een rechterlijk ambtenaar bij de vervulling van zijn ambt aan een derde toebrengt en waarvoor hij zelf krachtens de wet aansprakelijk zou zijn, is jegens de derde uitsluitend de Staat aansprakelijk.

  • 2 Voor schade als bedoeld in het eerste lid en voor schade die hij bij de vervulling van zijn ambt aan de Staat toebrengt, is een rechterlijk ambtenaar jegens de Staat niet aansprakelijk, behalve voor zover de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid.

  • 3 Voor schade die een gevolg is van een rechterlijke uitspraak is een rechterlijk ambtenaar niet aansprakelijk.

  • 4 Onze Minister kan de betrokken rechterlijk ambtenaar bij besluit verplichten om ter zake van schade waarvoor deze op grond van het tweede lid aansprakelijk is, aan de Staat ter finale kwijting een vergoeding te betalen.

  • 5 In het besluit wordt het bedrag van de vergoeding vermeld. Indien het bedrag nog niet kan worden vastgesteld, worden de reden daarvan en zo mogelijk een voorlopige raming van het bedrag in het besluit vermeld, waarna Onze Minister zo spoedig mogelijk bij afzonderlijk besluit het bedrag vaststelt.

  • 6 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als artikel 113, derde lid, van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie («EOM») (PbEU 2017, L 283) van toepassing is.

Artikel 43

  • 1 Een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar onthoudt zich van het openbaren van gedachten of gevoelens en van de uitoefening van de rechten tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten naar het oordeel van de functionele autoriteit de goede vervulling van het ambt of het goede functioneren van de rechterlijke macht niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

  • 2 Het eerste lid is, voor zover het betreft het recht van vereniging, niet van toepassing op het lidmaatschap van:

    • a. een politieke groepering, waarvan de aanduiding is ingeschreven overeenkomstig de Kieswet, of

    • b. een vakvereniging.

Artikel 44

  • 1 Rechterlijke ambtenaren, met uitzondering van de plaatsvervangers, rechters in opleiding en officieren in opleiding, kunnen niet tevens advocaat of notaris zijn dan wel anderszins van het verlenen van rechtskundige bijstand een beroep maken.

  • 2 Een advocaat kan niet tevens werkzaam zijn als rechter-plaatsvervanger in de rechtbank in het arrondissement waarin hij kantoor houdt onderscheidenlijk als raadsheer-plaatsvervanger in het gerechtshof tot het rechtsgebied waarvan het arrondissement behoort waarin hij kantoor houdt.

  • 3 Degene die als rechterlijk ambtenaar werkzaam is bij een tot het openbaar ministerie behorend parket, kan niet tevens werkzaam zijn als rechter-plaatsvervanger in een rechtbank of als raadsheer-plaatsvervanger in een gerechtshof. De eerste volzin is niet van toepassing gedurende de periode waarin aan hem voor het gemiddeld aantal uren per week waarvoor hij is aangesteld op zijn verzoek buitengewoon verlof is verleend.

  • 4 Rechterlijke ambtenaren vervullen geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van hun ambt of op de handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 5 Rechterlijke ambtenaren stellen de functionele autoriteit in kennis van de betrekkingen die zij buiten hun ambt vervullen. Zo mogelijk geschiedt de kennisgeving zodra het voornemen bestaat tot het gaan vervullen van de betrekking. Ook indien zij geen betrekkingen buiten het ambt vervullen, stellen zij de functionele autoriteit daarvan in kennis.

  • 6 De functionele autoriteit beoordeelt of de vervulling van de betrekking ongewenst is met het oog op de in het vierde lid genoemde gronden. Ten aanzien van de met rechtspraak belaste rechterlijke ambtenaren, niet zijnde president, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de president van het gerecht waar betrokkene werkzaam is. Ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die tevens president zijn van een rechtbank binnen het rechtsgebied van een gerechtshof, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de president van dat gerechtshof. Ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die tevens president zijn van een gerechtshof, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de president van de Hoge Raad.

  • 7 Bij een kennisgeving als bedoeld in het vijfde lid, eerste volzin, worden de volgende gegevens gemeld:

    • a. een korte omschrijving van de betrekking alsmede het soort bedrijf of instantie waar de betrekking wordt vervuld;

    • b. de naam van het bedrijf of de instantie waar de betrekking wordt vervuld;

    • c. de plaats waar de betrekking wordt vervuld;

    • d. of de betrekking bezoldigd is of onbezoldigd;

    • e. het tijdstip van aanvang en beëindiging van vervulling van de betrekking;

    • f. de omvang van de betrekking in uren per maand; en

    • g. de hoogte van de bezoldiging per jaar, aan te geven in categorieën;

    met dien verstande dat de plaatsvervangers, in afwijking van de onderdelen f en g, van hun hoofdbetrekking de omvang en de hoogte van de bezoldiging niet behoeven te melden.

  • 8 De kennisgevingen worden jaarlijks geactualiseerd.

  • 9 Onze Minister stelt de procureur-generaal bij de Hoge Raad in kennis van de betrekkingen die de leden van het College van procureurs-generaal buiten hun ambt vervullen.

  • 10 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van het vijfde, zevende en achtste lid.

Artikel 44a

  • 1 In dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder nevenbetrekkingen: de betrekkingen die rechterlijke ambtenaren buiten hun ambt vervullen.

  • 2 De kennisgevingen, bedoeld in artikel 44, vijfde lid, en de gegevens over een nevenbetrekking, bedoeld in artikel 44, zevende lid, onderdelen a tot en met e, worden per gerecht, parket dan wel parket-generaal opgenomen in een register. De functionele autoriteit is verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van de in het register opgenomen gegevens van de bij zijn gerecht, parket dan wel parket-generaal werkzame rechterlijke ambtenaren.

  • 3 Het register wordt jaarlijks geactualiseerd.

  • 4 Het register wordt in elektronische vorm openbaar gemaakt en kan tevens worden ingezien bij het desbetreffende gerecht, het desbetreffende parket dan wel het parket-generaal.

  • 5 Tegen betaling van de kostprijs is een afschrift van een door de aanvrager op te geven gedeelte uit het register verkrijgbaar.

  • 6 In afwijking van het vierde lid kan de functionele autoriteit met betrekking tot een nevenbetrekking van een rechterlijk ambtenaar beslissen dat de gegevens, bedoeld in artikel 44, zevende lid, onderdelen b en c, met het oog op diens veiligheid, niet of niet volledig openbaar worden gemaakt.

  • 7 Indien op grond van het zesde lid met betrekking tot een nevenbetrekking van een rechterlijk ambtenaar gegevens niet of niet volledig openbaar worden gemaakt, deelt de functionele autoriteit een procespartij in een zaak die door die rechterlijk ambtenaar wordt behandeld, op haar verzoek mee of de desbetreffende nevenbetrekking verband houdt met door haar aan te geven bedrijven en instanties die bij haar zaak betrokken zijn, tenzij dit een gevaar voor de veiligheid van de rechterlijk ambtenaar oplevert.

  • 8 Na beëindiging van een nevenbetrekking blijven de gegevens over de nevenbetrekking gedurende een termijn van drie jaar bewaard in het register.

  • 9 In het register wordt ten aanzien van de plaatsvervangers die gedurende een termijn van twee jaar niet zijn opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 5f, tweede lid, en gedurende die termijn evenmin tijdelijk zijn aangewezen als bedoeld in artikel 5f, derde lid, vermeld dat zij gedurende die termijn niet als zodanig zijn opgeroepen of aangewezen.

  • 10 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van dit artikel.

Hoofdstuk 6A. Disciplinaire maatregelen, schorsing en ontslag

§ 6A.2. Disciplinaire maatregelen

Artikel 46c

Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar kan een disciplinaire maatregel worden opgelegd, indien hij:

  • a. de waardigheid van het ambt, zijn ambtsbezigheden of zijn ambtsplichten verwaarloost;

  • b. de bepalingen overtreedt waarbij hem het uitoefenen van een beroep wordt verboden, een vast en voortdurend verblijf wordt aangewezen, verboden wordt zich in een onderhoud of een gesprek in te laten met partijen of haar advocaten of gemachtigden of een bijzondere inlichting of schriftelijk stuk van hen aan te nemen, de verplichting wordt opgelegd een geheim te bewaren of de verplichting wordt opgelegd de functionele autoriteit in kennis te stellen van de betrekkingen die hij buiten zijn ambt vervult; of

  • c. door zijn handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of het in haar te stellen vertrouwen.

Artikel 46ca

  • 1 De disciplinaire maatregelen die ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar kunnen worden opgelegd, zijn:

    • a. schriftelijke berisping;

    • b. inhouding van salaris tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand;

    • c. schorsing voor de duur van ten hoogste drie maanden; of

    • d. ontslag.

  • 3 De Hoge Raad kan bij de beslissing, waarbij de rechterlijk ambtenaar wordt geschorst, bepalen dat tijdens de duur van de schorsing de bezoldiging geheel of gedeeltelijk zal worden ingehouden.

  • 4 De Hoge Raad kan bij het opleggen van de disciplinaire maatregel van schorsing bepalen dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de rechterlijk ambtenaar zich gedurende een daarbij te stellen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk handelen als waarvoor het opleggen van de disciplinaire maatregel plaatsvindt of enig ander handelen of nalaten als bedoeld in artikel 46c, en hij zich houdt aan bij het opleggen van de schorsing eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.

  • 5 Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden als bedoeld in het vierde lid is de functionele autoriteit belast. Ten aanzien van de met rechtspraak belaste rechterlijk ambtenaar, niet zijnde president van een gerecht, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de president van het gerecht waar betrokkene werkzaam is. Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar die tevens president is van een rechtbank, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de president van het gerechtshof van het ressort waarbinnen die rechtbank is gelegen. Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar die tevens president is van een gerechtshof, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de president van de Hoge Raad.

Artikel 46d

  • 1 De disciplinaire maatregel van schriftelijke berisping wordt, anders dan door de Hoge Raad, opgelegd:

    • a. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een rechtbank en daarvan niet tevens president zijn: door de rechterlijk ambtenaar die tevens president van die rechtbank is;

    • b. ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een gerechtshof en daarvan niet tevens president zijn, alsmede de rechterlijke ambtenaren die tevens president zijn van een rechtbank binnen het rechtsgebied van een gerechtshof: door de rechterlijk ambtenaar die tevens president van dat gerechtshof is;

    • c. ten aanzien van de vice-presidenten van, de raadsheren in en de raadsheren in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, alsmede de rechterlijke ambtenaren die tevens president zijn van een gerechtshof: door de president van de Hoge Raad;

    • d. ten aanzien van de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad: door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

  • 2 De overige disciplinaire maatregelen genoemd in artikel 46ca, eerste lid, worden uitsluitend door de Hoge Raad opgelegd.

  • 3 Gedurende een procedure ingevolge artikel 46o wordt jegens de betrokken rechterlijk ambtenaar, anders dan door de Hoge Raad, geen disciplinaire maatregel opgelegd voor de gedraging waarop die procedure betrekking heeft.

Artikel 46e

  • 1 Een disciplinaire maatregel van schriftelijke berisping wordt niet opgelegd dan nadat de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van het gerechtshof of de rechtbank, de president van de Hoge Raad onderscheidenlijk de procureur-generaal bij de Hoge Raad, de betrokken rechterlijk ambtenaar in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

  • 2 Van het mondeling naar voren brengen van de zienswijze wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de betrokken rechterlijk ambtenaar en door degene te wiens overstaan de zienswijze naar voren wordt gebracht, wordt ondertekend. Weigert de rechterlijk ambtenaar het proces-verbaal te ondertekenen, dan wordt daarvan, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Aan de rechterlijk ambtenaar wordt een afschrift van het proces-verbaal verstrekt.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de disciplinaire maatregel van schriftelijke berisping wordt opgelegd door de Hoge Raad.

§ 6A.3. Schorsing als ordemaatregel

Artikel 46f

  • 1 Een rechterlijk ambtenaar wordt door de Hoge Raad geschorst, indien en voor zolang:

    • a. hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    • b. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld tot een vrijheidsstraf dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft.

  • 2 Een rechterlijk ambtenaar kan door de Hoge Raad worden geschorst, indien:

    • a. hij wordt vervolgd wegens een misdrijf;

    • b. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld tot een andere straf dan een vrijheidsstraf;

    • c. aan hem een nog niet onherroepelijke strafbeschikking is opgelegd wegens het plegen van een misdrijf;

    • d. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft gekregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld;

    • e. er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op grond van artikel 46h, 46i of 46k, zouden kunnen leiden.

  • 3 Een schorsing als bedoeld in het tweede lid eindigt na drie maanden, met dien verstande dat de Hoge Raad de schorsing telkens voor ten hoogste drie maanden kan verlengen.

  • 4 De Hoge Raad beëindigt een schorsing als bedoeld in het tweede lid zodra de grond hiervoor is vervallen.

Artikel 46fa

  • 1 In de gevallen bedoeld in artikel 46f, eerste en tweede lid, kan een daartoe aangewezen enkelvoudige kamer van de Hoge Raad de rechterlijk ambtenaar in verband met onverwijlde spoed buiten functie stellen.

  • 2 De rechterlijk ambtenaar wordt niet buiten functie gesteld dan nadat het in artikel 46d, eerste lid, bedoelde gezag, een verzoek als bedoeld in artikel 46o, tweede lid, heeft ingediend tot vordering van schorsing van de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 46f. Bij het verzoek tot schorsing kan een verzoek tot buitenfunctiestelling worden gedaan. De buitenfunctiestelling kan ook ambtshalve door de procureur-generaal worden gevorderd.

  • 4 De buitenfunctiestelling op grond van het eerste lid heeft tot gevolg dat de rechterlijk ambtenaar gedurende die periode zijn werkzaamheden niet mag verrichten.

  • 5 De buitenfunctiestelling op grond van het eerste lid eindigt na dertig dagen, of zo veel eerder als door de Hoge Raad op de vordering tot schorsing is beslist.

Artikel 46g

  • 1 De Hoge Raad kan bij de beslissing, waarbij de rechterlijk ambtenaar wordt geschorst, bepalen dat tijdens de duur van de schorsing de bezoldiging geheel of gedeeltelijk zal worden ingehouden.

  • 2 Indien de schorsing anders dan door ontslag eindigt, kan de Hoge Raad beslissen dat de niet genoten bezoldiging alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald. Op de alsnog uit te betalen bezoldiging worden in mindering gebracht de inkomsten, die de rechterlijk ambtenaar heeft genoten uit arbeid die hij tijdens de schorsing heeft verricht, tenzij zulks naar het oordeel van de Hoge Raad onredelijk of onbillijk is.

§ 6A.4. Ontslag en herplaatsing

Artikel 46h

  • 1 De rechterlijk ambtenaar wordt op eigen verzoek bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.

  • 2 Ontslag als bedoeld in het eerste lid wordt verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden na de dag waarop het verzoek om ontslag is ontvangen. Van het bepaalde in de vorige volzin kan worden afgeweken indien de rechterlijk ambtenaar hierom verzoekt.

  • 3 Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de rechterlijk ambtenaar de leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt, wordt hij bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.

Artikel 46ha

Onder passende arbeid wordt in de artikelen 46i, 46k en 46ka verstaan: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de rechterlijk ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding daarvan om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van de rechterlijk ambtenaar kan worden gevergd.

Artikel 46i

  • 1 De rechterlijk ambtenaar kan, wanneer hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, door de Hoge Raad worden ontslagen, indien:

    • a. de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd;

    • b. herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten; en

    • c. naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame reïntegratie in de eigen arbeid, in andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, of in passende arbeid buiten dat gezagsbereik, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.

  • 2 Voor het berekenen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden niet in aanmerking genomen:

    • a. perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als gevolg van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschapsverlof; en

    • b. perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg.

  • 3 Voor de berekening van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, anders dan bedoeld in het tweede lid, samengeteld:

    • a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of

    • b. indien de ene periode van ongeschiktheid direct voorafgaat aan en de andere periode van ongeschiktheid direct aansluit op het tijdvak gedurende welke zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, en de ongeschiktheid in deze perioden redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 5 In afwijking van het eerste lid kan de rechterlijk ambtenaar, indien de in dat lid bedoelde voorwaarden zijn vervuld en hij hierom verzoekt, worden ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt dit ontslag gelijkgesteld met een ontslag door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid.

  • 6 Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op de raadsheren in buitengewone dienst bij en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, de raadsheren-plaatsvervangers in de gerechtshoven en de rechters-plaatsvervangers in de rechtbanken.

Artikel 46j

Bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i, eerste lid, wordt de uitslag betrokken van de beoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, van de aanvraag op grond van artikel 64 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Indien de beoordeling in de eerste volzin niet of langer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden, dan wel indien de rechterlijk ambtenaar en de functionele autoriteit het oneens zijn over het ontslag, kan door de functionele autoriteit aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een oordeel als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen worden gevraagd en betrekt de Hoge Raad dit bij de beoordeling.

Artikel 46k

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, kan door de Hoge Raad, op voorstel van de functionele autoriteit in een verzoek als bedoeld in artikel 46o, tweede lid, een ander ambt of andere functie worden opgedragen bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid. De rechterlijk ambtenaar is verplicht het ambt dat of de functie die hem wordt opgedragen te aanvaarden.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de rechterlijk ambtenaar die door het in artikel 46j, eerste lid, bedoelde Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, door de Hoge Raad op voorstel van de functionele autoriteit wordt herplaatst in een ander ambt of andere functie bij een parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de opdracht, indien de daar bedoelde voorwaarden zijn vervuld en de rechterlijk ambtenaar daarom verzoekt, worden gegeven bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt een zodanige opdracht gelijkgesteld met een door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid gegeven opdracht.

  • 4 Indien aan de rechterlijk ambtenaar een ander ambt of andere functie, niet zijnde een ambt als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt opgedragen, wordt hij door de Hoge Raad onderscheidenlijk bij koninklijk besluit tevens ontslagen als voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar.

  • 5 Indien aan de rechterlijk ambtenaar een ambt als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt opgedragen voor minder uren dan het aantal uren dat hij zijn oorspronkelijke ambt gemiddeld per week vervulde, wordt hij door de Hoge Raad onderscheidenlijk bij koninklijk besluit tevens ontslagen voor het meerdere aantal uren.

  • 6 Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op de raadsheren in buitengewone dienst bij en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, de raadsheren-plaatsvervangers in de gerechtshoven en de rechters-plaatsvervangers in de rechtbanken.

Artikel 46ka

  • 1 De rechterlijk ambtenaar, die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, kan, in afwijking van artikel 46i, eerste lid, door de Hoge Raad worden ontslagen indien hij zonder deugdelijke grond weigert:

Artikel 46kb

Ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar kan, bij wijze van ordemaatregel en om redenen van zwaarwegend organisatorisch belang van het gerecht waar de rechterlijk ambtenaar op dat moment is geplaatst, door de Hoge Raad, op voorstel van de functionele autoriteit in een verzoek als bedoeld in artikel 46o, tweede lid, de vaststelling van het gerechtshof of de rechtbank waar het ambt bij wordt vervuld, worden gewijzigd.

Artikel 46l

  • 1 De rechterlijk ambtenaar wordt door de Hoge Raad ontslagen, indien hij:

    • a. ongeschikt is voor het vervullen van zijn ambt, anders dan wegens ziekte;

    • b. een ambt of betrekking aanvaardt dat onderscheidenlijk die volgens de wet onverenigbaar is met het door hem beklede ambt;

    • c. het Nederlanderschap verliest.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de rechterlijk ambtenaar in geval van ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt anders dan wegens ziekte, indien hij hierom verzoekt, ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt dit ontslag gelijkgesteld met een ontslag door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a.

  • 3 Voor de beoordeling of sprake is van ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt, anders dan wegens ziekte, wordt advies ingewonnen bij een commissie van drie deskundigen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.

Artikel 46m

De rechterlijk ambtenaar kan door de Hoge Raad worden ontslagen, indien hij:

  • a. bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

  • b. een onherroepelijke strafbeschikking opgelegd heeft gekregen wegens het plegen van een misdrijf;

  • c. bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld;

  • d. als raadsheer- of rechter-plaatsvervanger gedurende een termijn van twee jaar niet is opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 5f, tweede lid, en gedurende die termijn evenmin aangesteld is geweest of tijdelijk is aangewezen als bedoeld in artikel 5f, eerste of derde lid.

Artikel 46n

  • 1 Ingeval van een ontslag ingevolge de artikelen 46ca, eerste lid, onderdeel d, 46ka, 46l of artikel 46m, onderdelen a, b en c, kan de Hoge Raad een voorziening treffen onderscheidenlijk kan bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister een voorziening worden getroffen waarbij de rechterlijk ambtenaar een uitkering wordt verleend die naar het oordeel van de Hoge Raad onderscheidenlijk Onze Minister met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten.

  • 2 De uitkering is ten hoogste gelijk aan het voor de rechterlijk ambtenaar geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet en het krachtens artikel 1ab bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 van de Werkloosheidswet.

  • 3 Op de uitkering zijn voor het overige de Werkloosheidswet en het krachtens artikel 1ab bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien de rechterlijk ambtenaar ter zake van hetzelfde ontslag recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of het krachtens artikel 1ab bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid, vervalt de door de Hoge Raad of bij koninklijk besluit toegekende uitkering.

§ 6A.5. Procedure bij de Hoge Raad

Artikel 46o

  • 1 De Hoge Raad neemt de in dit hoofdstuk bedoelde beslissingen op vordering van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Over beëindiging van een schorsing beslist de Hoge Raad op vordering van de procureur-generaal dan wel op verzoek van de betrokken rechterlijk ambtenaar.

  • 2 De vordering van de procureur-generaal, bedoeld in het eerste lid, geschiedt ambtshalve dan wel naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van de functionele autoriteit van de betrokken rechterlijk ambtenaar. Indien de betrokken rechterlijk ambtenaar werkzaam is bij een gerechtshof of een rechtbank en daarvan niet tevens president is, wordt in de eerste volzin onder functionele autoriteit verstaan: de rechterlijk ambtenaar die tevens president van dat gerechtshof onderscheidenlijk die rechtbank is. Indien de betrokken rechterlijk ambtenaar werkzaam is bij een gerechtshof onderscheidenlijk een rechtbank en daarvan tevens president is, wordt in de eerste volzin onder functionele autoriteit verstaan: de president van de Hoge Raad onderscheidenlijk de rechterlijk ambtenaar die tevens president is van het gerechtshof tot het rechtsgebied waarvan die rechtbank behoort.

  • 3 De procureur-generaal vordert niet dan nadat hij de rechterlijk ambtenaar in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. Van het mondeling naar voren brengen van de zienswijze wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de betrokken rechterlijk ambtenaar en de procureur-generaal wordt ondertekend. Weigert de rechterlijk ambtenaar het proces-verbaal te ondertekenen, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Aan de rechterlijk ambtenaar wordt een afschrift van het proces-verbaal verstrekt.

  • 4 De vordering wordt door de procureur-generaal gemotiveerd en schriftelijk ingesteld. Bij de vordering wordt in elk geval het proces-verbaal, bedoeld in het derde lid, gevoegd.

Artikel 46p

  • 1 Het onderzoek door de Hoge Raad geschiedt in raadkamer.

  • 2 De betrokken rechterlijk ambtenaar wordt uitgenodigd om bij het onderzoek aanwezig te zijn en daarbij, zo gewenst, zijn mening kenbaar te maken. De uitnodiging gaat vergezeld van een afschrift van de ingestelde vordering en van de daarbij gevoegde stukken.

  • 3 De Hoge Raad kan, hetzij op verzoek van de procureur-generaal of de betrokken rechterlijk ambtenaar, hetzij ambtshalve, getuigen oproepen en horen.

  • 4 De Hoge Raad beslist bij met redenen omkleed arrest. De uitspraak geschiedt in het openbaar.

  • 5 De Hoge Raad doet aan het betrokken gerecht onderscheidenlijk het parket bij de Hoge Raad alsmede aan Onze Minister onverwijld mededeling van een beslissing als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 46q

Indien het ontslag, de schorsing of het bij ongeschiktheid wegens ziekte opdragen van een ander ambt of andere functie van de procureur-generaal in het geding is, worden de in de artikelen 46o en 46p aan de procureur-generaal toegekende bevoegdheden en verplichtingen uitgeoefend door de plaatsvervangend procureur-generaal.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 54a

[Vervalt op 16-11-2026. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 3 Artikel 4a, eerste lid, is niet van toepassing op raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers die op grond van het eerste lid worden benoemd.

  • 4 Raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers die op grond van het eerste lid zijn benoemd, worden met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van drieënzeventig jaren hebben bereikt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.

Artikel 55

Deze wet wordt aangehaald als: Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 29 november 1996

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de tiende december 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage als bedoeld in artikel 5g, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

[Vervallen per 01-07-2023]

Tweede Bijlage. als bedoeld in artikel 1g, zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

[Vervallen per 01-07-2010]

Derde Bijlage. als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren

[Vervallen per 01-07-2010]