§ 2. Bijstandsverlening door de Belastingdienst
[Regeling vervallen per 20-06-2013]
2.1. De Belastingdienst verleent desgevraagd medewerking aan onderzoeken of acties
van de Politie en andere opsporingsinstanties, mits deze acties gericht zijn op de
bestrijding van criminaliteit dan wel van misbruik of oneigenlijk gebruik van financiële
overheidsregelingen .
.....
2.2. Bij het verzoek tot bijstandsverlening dient te worden aangegeven op welke wijze
en in welke mate de van de Belastingdienst gevraagde medewerking bijdraagt aan de
realisatie van één of meer van de in § 2.1. genoemde doelen.
2.3.1. Het verzoek tot verlening van medewerking aan regionale onderzoeken moet worden
gericht aan het hoofd/de hoofden van de eenheid/de eenheden, het district/de districten
en/of de FIOD-vestiging(en), waarvan de medewerking wordt gevraagd.
2.3.2. Het hoofd beslist op het verzoek met in achtneming van het onderhavige voorschrift.
Uiteraard beziet hij bij zijn beslissing of de voor de gevraagde bijstandsverlening
benodigde mensen en middelen voor die bijstandsverlening kunnen worden ingezet zonder
nadelige gevolgen voor de voortgang van de reguliere werkzaamheden van de eenheid/het
district/de vestiging.
2.3.3. Elke beslissing wordt gemeld aan en geregistreerd door de regionale FIOD-vestiging.
In de melding wordt het beslag dat met de bijstandsverlening wordt gelegd op mensen
en middelen gekwantificeerd.
2.4.1. Op verzoeken tot het verlenen van medewerking aan landelijke onderzoeken of
akties wordt beslist door de Directieraad. Het hoofd van het onderdeel van de Belastingdienst,
dat een dergelijk verzoek ontvangt, doet het door tussenkomst van zijn directeur toekomen
aan het landelijk doelgroepmanagementoverleg (HDGM), dat het met advies voorlegt aan
de Directieraad.
2.4.2. Elke beslissing van de Directieraad wordt geregistreerd door de FIOD, waarbij
tevens het beslag dat met de bijstandsverlening wordt gelegd op mensen en middelen
wordt vastgelegd.
2.5. Bijstandsverlening aan de Politie en andere opsporingsinstanties kan (mede) bestaan
uit informatieverstrekking aan de Politie en andere opsporingsinstanties. Die informatieverstrekking
moet voldoen aan de normen, die zijn vervat in het Voorschrift informatieverstrekking
1993 (VIV 1993).
2.6. Een belangrijke ontwikkeling in de criminaliteitsbestrijding is de opkomst van
een vóórfase in het strafrechtelijke traject (ook wel genoemd: pro-actieve fase),
dat is een fase van vooronderzoek, van opbouwen van een informatiepositie en van informatieanalyse.
In de vóórfase is/zijn nog geen bepaalde verdachte(n) in beeld; wèl is er een vermoeden
van strafbare feiten.
Met betrekking tot de vóórfase geldt dat de Belastingdienst daaraan geen medewerking
verleent. Dat wil zeggen dat de Belastingdienst geen bijstand verleent aan onderzoeken
of acties van de Politie en andere opsporingsinstanties in de vóórfase.
2.7. Het gestelde in § 2.6. lijdt slechts uitzondering indien de vóórfase door het
Openbaar Ministerie is geïnitieerd.
De hier bedoelde gevallen worden vóóraf voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën
(door tussenkomst van de Directeur Algemene Fiscale Zaken).
2.8.1. Medewerkers van de Belastingdienst mogen uitsluitend worden ingezet voor werkzaamheden
tot het verrichten waarvan zij bevoegd zijn. Zo kunnen voor opsporingswerkzaamheden
slechts de als bijzonder opsporingsambtenaar aangewezen medewerkers van de Belastingdienst
worden ingezet en kunnen heffings-, invorderings-, controle- en toezichtswerkzaamheden
slechts door Belastingdienstmedewerkers met de desbetreffende fiscaal-bestuursrechtelijke
bevoegdheid worden verricht. Fiscaal-bestuursrechtelijke bevoegdheden worden niet
gebruikt ten behoeve van opsporingsdoeleinden, evenmin als opsporingsbevoegdheden
worden gebruikt voor fiscale doeleinden. Gebruik van fiscaal-bestuursrechtelijke bevoegdheden
in het kader van een opsporingsonderzoek is in afwijking van het voorgaande bij uitzondering
toegestaan, indien het gebruik van deze bevoegdheden minder hinderlijk of minder belastend
voor de betrokkenen is dan het gebruik van opsporingsbevoegdheden.
Zo is het inzage nemen van een administratie doorgaans minder belastend voor betrokkenen
dan inbeslagneming daarvan.
2.8.2. Een verzoek tot bijstandsverlening wordt niet ingewilligd indien de naleving
van het gestelde in § 2.8.1. door de instantie, die om bijstand vraagt, niet kan worden
gegarandeerd.