Regeling hulpmiddelen 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2006.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 23-03-2005 t/m 31-12-2005

Regeling hulpmiddelen 1996

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 15 van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering;

Gezien de adviezen van de Ziekenfondsraad (adviezen van 24 november 1994, SGZ/ 40120/1994, 27 april 1995, nr. 662 en 26 oktober 1995, SGZ/ 44286);

Besluit:

Hoofdstuk 1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze regeling wordt verstaan onder het Besluit: het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De aanspraak op hulpmiddelen omvat de verschaffing van een te allen tijde adequaat functionerend hulpmiddel, bestaande uit:

    • a. prothesen voor schouder, arm, hand, been of voet, als aangegeven in artikel 7;

    • b. mammaprothesen als aangegeven in artikel 8;

    • c. gelaatsprothesen als aangegeven in artikel 9;

    • d. oogprothesen als aangegeven in artikel 10;

    • e. orthesen voor romp, arm, been, voet, hoofd of hals als aangegeven in artikel 11;

    • f. gezichtshulpmiddelen als aangegeven in artikel 12;

    • g. gehoorhulpmiddelen als aangegeven in artikel 13;

    • h. verzorgingsmiddelen als aangegeven in artikel 14;

    • i. hulpmiddelen voor anticonceptionele doeleinden als aangegeven in artikel 15;

    • j. eenvoudige hulpmiddelen voor de mobiliteit van personen als aangegeven in artikel 16;

    • k. pruiken als aangegeven in artikel 17;

    • l. injectiespuiten en toebehoren als aangegeven in artikel 18;

    • m. uitwendige hulpmiddelen, te gebruiken bij het langdurig compenseren van het functieverlies van aderen bij het transport van bloed en het functieverlies van lymfevaten bij het transport van lymfe;

    • n. hulpmiddelen bij diabetes als aangegeven in artikel 20;

    • o. apparatuur voor positieve uitademingsdruk als aangegeven in artikel 21;

    • p. draagbare, uitwendige infuuspompen met toebehoren als aangegeven in artikel 22;

    • q. schoenvoorzieningen, niet zijnde orthesen als aangegeven in artikel 23;

    • r. hulpmiddelen voor het toedienen van voeding als aangegeven in artikel 24;

    • s. allergeenvrije en stofdichte hoezen, als aangegeven in artikel 25;

    • t. hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en signalering als aangegeven in artikel 26;

    • u. prothetische voorzieningen voor de onder- of bovenkaak als aangegeven in artikel 26a;

    • v. zuurstofapparaten dan wel zuurstofconcentratoren met toebehoren;

    • w. longvibrators;

    • x. vernevelaars met toebehoren;

    • y. beeldschermloepen;

    • z. uitwendige elektrostimulators tegen chronische pijn met toebehoren;

    • aa. hulpmiddelen voor continue positieve luchtdruk tijdens het ademen (CPAP-apparatuur) met toebehoren;

    • bb. solo-apparatuur met toebehoren;

    • cc. tactiel-leesapparatuur met toebehoren;

    • dd. vervanging van hoortoestellen die kunnen worden aangesloten op een te implanteren beengeleider (BAHA-hoortoestel) als aangegeven in artikel 29, vierde lid;

    • ee. hulpmiddelen voor de mobiliteit van personen als aangegeven in artikel 26b;

    • ff. inrichtingselementen van woningen als aangegeven in artikel 26c.

  • 2 De aanspraak op hulpmiddelen omvat in voorkomende gevallen wijziging of herstel van hulpmiddelen.

  • 3 Het ziekenfonds bepaalt of middelen in eigendom dan wel in bruikleen worden verschaft.

Hoofdstuk 2. Verschaffing van hulpmiddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De verzekerde is gehouden het hem in eigendom verschafte middel goed te verzorgen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indien de aanspraak op enig in deze regeling genoemd middel of de hoogte van de door de verzekerde verschuldigde bijdrage afhankelijk is gesteld van de leeftijd van verzekerde, wordt diens leeftijd telkens beoordeeld naar het moment waarop de verzekerde zich wendt tot de leverancier, indien geen toestemming is vereist, naar het moment van verschaffing.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Indien een middel in bruikleen wordt verschaft, kan het ziekenfonds van de verzekerde een redelijke waarborgsom vragen. Over de waarborgsom wordt door het ziekenfonds geen rente vergoed.

  • 2 De verschaffing in bruikleen omvat tevens vergoeding van de kosten van vervoer van het hulpmiddel naar en van de woning van de verzekerde, van het regelmatig technisch onderhoud ervan, alsmede van de voor het gebruik, ontsmetting en reiniging van de apparatuur benodigde chemicaliën.

§ 2. Per categorie hulpmiddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De in artikel 2, eerste lid, onder a, bedoelde middelen zijn:

    • a. prothesen voor schouder, arm of hand, al dan niet bekrachtigd;

    • b. algemeen gangbare hulp- en aanzetstukken voor armprothesen;

    • c. prothesen voor been of voet.

  • 2 De aanspraak op een in het eerste lid, onder a, bedoeld middel in bekrachtigde uitvoering omvat mede de verschaffing van oplaadinrichting en batterijen.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Indien het gebruik van een in het eerste lid omschreven middel niet mogelijk dan wel redelijkerwijs niet verantwoord is, bestaat aanspraak op een ten behoeve van de verzekerde afzonderlijk vervaardigde mammaprothese.

  • 3 Aanspraak op het in het eerste of tweede lid bedoelde middel bestaat, indien het gebruik ervan is aangewezen ter vervanging van een geheel of nagenoeg geheel ontbrekende borstklier.

  • 4 [Red: Vervallen.]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De in artikel 2, eerste lid, onder c, bedoelde middelen zijn de ten behoeve van de verzekerde afzonderlijk vervaardigde prothesen ter bedekking van het gelaat of een gedeelte ervan, neus en oorschelpen daarbij inbegrepen.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De in artikel 2, eerste lid, onder d, bedoelde middelen zijn:

  • a. een volledige oogprothese bij het ontbreken van de oogbol;

  • b. een scleraschaal;

  • c. een scleralens, al dan niet voorzien van een ingekleurde iris en pupil en al dan niet met visuscorrectie, bij een ernstig misvormd oog of na traumatische veranderingen van het oog.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De in artikel 2, eerste lid, onder e, bedoelde middelen zijn:

    • a. corsetten voor afwijkingen aan de wervelkolom;

    • b. orthopedische beugelapparatuur;

    • c. verstevigde spalk-, redressie- of correctie-apparatuur voor langdurig gebruik, waarbij de versteviging een functioneel onderdeel vormt van de orthese en een therapeutische meerwaarde heeft ten opzichte van een niet verstevigde orthese, met dien verstande dat slechts aanspraak bestaat op een kniebrace indien sprake is van:

      • 1º. een al dan niet gecombineerd letsel van de knie waarbij de kruisbanden of de collateraalbanden zijn gescheurd;

      • 2º. eenzijdige gonartrose, voorzover sprake is van een standafwijking van minimaal 10 graden varus/valgusstand;

    • d. kappen ter bescherming van de schedel;

    • e. trachea canule;

    • f. stemprothesen of spraakversterkers, al dan niet gecombineerd;

    • g. breukbanden;

    • h. orthopedisch schoeisel en orthopedische voorzieningen aan confectieschoenen, als aangegeven in artikel 11a.

  • 2 Geen aanspraak op de in het eerste lid, onder c, bedoelde apparatuur bestaat, indien sprake is van preventief gebruik in verband met het beoefenen van sport.

  • 3 Aanspraak op het in het eerste lid, onder d, bedoelde middel bestaat indien er sprake is van een schedeldefect of indien door frequente evenwichts- of bewustzijnsstoornissen grote kans op vallen bestaat.

Artikel 11a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De hulpmiddelen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel h, zijn:

    • a. volledig individueel vervaardigd orthopedisch maatschoeisel;

    • b. volledig individueel vervaardigde orthopedische binnenschoenen;

    • c. semi-orthopedisch schoeisel met individuele aanpassing;

    • d. orthopedische voorzieningen aan confectieschoenen, tenzij het uitsluitend een verhoging betreft van de gehele buitenzool van minder dan 3 cm.

  • 2 Aanspraak op de in het eerste lid genoemde hulpmiddelen bestaat indien sprake is van een indicatie, vermeld in bijlage 1 van deze regeling, en de verzekerde redelijkerwijs niet kan volstaan met confectieschoenen.

  • 3 Aanspraak op de in het eerste lid, onder a, bedoelde hulpmiddelen bestaat indien niet kan worden volstaan met semi-orthopedisch schoeisel of een voorziening aan confectieschoenen.

  • 4 De verzekerde is voor hulpmiddelen als bedoeld in het eerste lid, onder a en c, een bijdrage verschuldigd van € 113,00 per paar. Indien de verzekerde jonger is dan 16 jaren, is hij € 56,50 per paar verschuldigd.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De in artikel 2, eerste lid, onder f, bedoelde middelen zijn:

    • a. brillenglazen, waaronder filterglazen met of zonder visuscorrigerende werking;

    • b. contactlenzen;

    • c. bandagelenzen zonder visuscorrigerende werking;

    • d. bijzondere optische hulpmiddelen, bestemd voor rechtstreekse waarneming, met inbegrip van montuur, statief of verlichting indien deze met het hulpmiddel één geheel vormen.

  • 2 Aanspraak op middelen als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, bestaat slechts indien een indicatie bestaat als vermeld in bijlage 2, onder I, van deze regeling en de aanschaf plaatsvindt binnen 12 maanden na een eerdere aanschaf van deze hulpmiddelen.

  • 3 Aanspraak op een middel als bedoeld in het eerste lid, onder c, bestaat indien er sprake is van een indicatie als vermeld in bijlage 2, onder II, van deze regeling.

  • 4 Aanspraak op een middel als bedoeld in het eerste lid, onder d, bestaat indien de verzekerde een dusdanig verlies van gezichtsvermogen heeft dat redelijkerwijs niet kan worden volstaan met een middel als bedoeld in het eerste lid, onder a of b.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De in artikel 2, eerste lid, onder g, bedoelde middelen zijn:

    • a. electro-akoestische hoortoestellen voor persoonlijk gebruik, in gewone dan wel bijzondere uitvoering, bestemd om op of aan het menselijk lichaam te worden gebezigd ter verbetering van een gestoord gehoor, alsmede de zogenaamde gehoorlepels of gehoorslangen die het geluid via mechanische weg versterken, waarbij als bijzondere uitvoering van een electro-akoestisch hoortoestel wordt beschouwd een:

      • -

        cros-uitvoering;

      • -

        bicros-uitvoering;

      • -

        beengeleider-uitvoering;

      • -

        uitvoering met één ingebouwde microfoon en twee aansluitingen;

      • -

        uitvoering met één uitwendige microfoon en één aansluiting;

      • -

        uitvoering met één ingebouwde microfoon, één uitwendige microfoon en één aansluiting;

    • b. ringleidingen, bestaande uit snoer en versterker met eventueel een tafelmicrofoon dan wel infraroodapparatuur of FM-apparatuur voor geluidsoverdracht, bestaande uit een ontvanger en een zender, al dan niet met inductiespoel of hoofdtelefoon, of in kinbeugel-uitvoering, eveneens met één tafelmicrofoon;

    • c. maskeerders ter behandeling van ernstig oorsuizen.

  • 2 De aanspraak op de in het eerste lid, onder a, bedoelde middelen bestaat indien er sprake is van een indicatie als vermeld in bijlage 3, onder I, van deze regeling en omvat mede de eerste verschaffing van de bij een toestel behorende batterijen of accu's, alsmede de verschaffing en vervanging van oorstukjes.

  • 3 De aanspraak op de in het eerste lid, onder b, bedoelde middelen bestaat, indien er sprake is van een indicatie als vermeld in bijlage 3, onder II, van deze regeling en omvat mede de eerste verschaffing van de bij infraroodapparatuur of FM-apparatuur behorende batterijen of accu’s.

  • 4 De aanspraak op de in het eerste lid, onder c, bedoelde middelen omvat mede de eerste verschaffing van de bij een maskeerder behorende batterijen of accu's, alsmede de verschaffing en vervanging van oorstukjes.

  • 5 Indien de aanschaffingskosten van een hoortoestel als bedoeld in het eerste lid, onder a, hoger zijn dan € 467 en een toestel voor de eerste keer wordt verstrekt, dan wel korter dan 6 jaar geleden aan de verzekerde is verstrekt, is de verzekerde van 16 jaar of ouder een bijdrage verschuldigd ter grootte van het verschil tussen de aanschaffingskosten en dit bedrag.

  • 6 Indien de aanschaffingskosten van een hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onder a, hoger zijn dan € 558, en een toestel reeds tussen 6 en 7 jaren geleden aan de verzekerde is verstrekt, is de verzekerde van 16 jaar of ouder een bijdrage verschuldigd ter grootte van het verschil tussen de aanschaffingskosten en dit bedrag.

  • 7 Indien de aanschaffingskosten van een hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onder a, hoger zijn dan € 648,50, en een toestel 7 jaren of langer geleden aan de verzekerde is verstrekt, is de verzekerde een bijdrage verschuldigd ter grootte van het verschil tussen de aanschaffingskosten en dit bedrag, met dien verstande dat voor een verzekerde van jonger dan zestien jaren de gebruiksduur van zeven jaren of langer geleden niet geldt.

  • 8 Als sprake is van een hoortoestel in cros-, bicros- of beengeleideruitvoering, opgenomen in een brilmontuur, wordt het bedrag genoemd in het vijfde, zesde en zevende lid vermeerderd met € 60,50.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De in artikel 2, eerste lid, onder h, bedoelde hulpmiddelen zijn:

    • a. urine-opvangzakken met de noodzakelijke hulpstukken ter bevestiging aan het been of bed;

    • b. voorzieningen voor stomapatiënten als aangegeven in artikel 14a;

    • c. stompkousen;

    • d. catheters, al dan niet met toebehoren;

    • e. incontinentie-absorptiematerialen als aangegeven in artikel 14b, alsmede de noodzakelijke voorlichting aan de verzekerde over het doelmatig gebruik van deze materialen;

    • f. spoelapparatuur voor anaalspoelen, al dan niet met toebehoren;

    • g. slijmuitzuigapparatuur voor het wegzuigen van slijm uit het mond- of keelgebied, al dan niet met toebehoren.

  • 2 Aanspraak op de in het eerste lid, onder f, bedoelde hulpmiddelen bestaat indien sprake is van ernstige problemen met de ontlasting ten gevolge van anatomische of functionele afwijkingen van de darm of anus dan wel de zenuwvoorziening daarvan.

Artikel 14a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De middelen bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, zijn:

  • a. systemen ter bevestiging op een stoma voor de opvang van faeces of urine, bestaande uit opvangzakjes en kleefplaten, de daarbij benodigde hulp- en verbindingsstukken, opvulmaterialen, reinigsgaasjes, wegwerpzakjes, spoelapparatuur met toebehoren, stomapluggen, stomapleisters en indikmiddelen;

  • b. noodzakelijke huidbeschermende middelen, voor zover daarop niet reeds aanspraak bestaat ingevolge de Regeling farmaceutische hulp 1996;

  • c. afdekpleisters en catheters bestemd voor een continentstoma;

  • d. stomabeschermers voor gelaryngectomeerden, niet zijnde verbandmiddelen.

Artikel 14b

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De middelen bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder e, zijn:

    • a. wegwerpinlegluiers voor incontinentie;

    • b. wegwerpluierbroeken voor incontinentie;

    • c. wasbare inlegluiers en luierbroeken voor incontinentie;

    • d. anaaltampons;

    • e. beschermende onderleggers.

  • 2 Aanspraak op de in het eerste lid, onder a, b en c, bedoelde middelen bestaat vanaf de leeftijd van vijf jaren en indien sprake is van:

    • a. incontinentie voor faeces die langer bestaat dan twee weken;

    • b. incontinentie voor urine die langer bestaat dan twee maanden;

    • c. ter ondersteuning van bekkenbodemspieroefeningen of blaastraining ten laste van de ziekenfondsverzekering voor de behandeling van urine-incontinentie voor de duur van deze therapie;

    • d. ziektebeelden waarvan mag worden aangenomen dat incontinentie niet vanzelf geneest of waarbij bekkenbodemspieroefeningen of blaastraining niet zullen helpen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid bestaat aanspraak op de in het eerste lid, onder a, b en c, bedoelde middelen vanaf de leeftijd van drie jaren indien sprake is van een niet-fysiologische vorm van incontinentie.

  • 4 Geen aanspraak bestaat op de in het eerste lid, onder a, b en c genoemde middelen indien sprake is van enuresis nocturna.

  • 5 Aanspraak bestaat op de in het eerste lid, onder e, genoemde middelen indien het verlies van bloed, exsudaat, vocht, urine of faeces dusdanige hygiënische problemen oplevert dat deze slechts door het gebruik van bedbeschermende onderleggers kunnen worden ondervangen.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Aanspraak op de in het eerste lid bedoelde middelen bestaat indien de verzekerde de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De in artikel 2, onder j, bedoelde middelen zijn:

    • a. krukken;

    • b. loophulpen met drie of vier poten;

    • c. looprekken;

    • d. rollators;

    • e. loopwagens;

    • f. serveerwagens;

    • g. blindentaststokken.

  • 2 Aanspraak bestaat op de in het eerste lid, onder a tot en met e, bedoelde middelen indien de verzekerde hier langdurig op is aangewezen om te kunnen lopen, niet kan worden volstaan met een eenvoudiger hulpmiddel en indien sprake is van één van de volgende indicaties:

    • a. evenwichtsstoornissen,

    • b. functiestoornissen van de onderste extremiteiten, al dan niet gepaard gaande met defecten, of

    • c. stoornissen in het uithoudingsvermogen dan wel vormen van lichamelijke zwakte, waarbij de verschaffing van een loophulpmiddel strekt tot behoud van de zelfredzaamheid of ter voorkoming van opname in een instelling.

  • 3 Aanspraak bestaat op het hulpmiddel bedoeld in het eerste lid, onder f, indien de verzekerde hier langdurig op is aangewezen en niet volstaan kan worden met een eenvoudiger hulpmiddel en indien sprake is van een hand- of armfunctiestoornis, tenzij er tevens sprake is van een stoornis als bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met c.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 De aanspraak op de in het eerste lid bedoelde middelen bestaat indien de verzekerde van een blijvende of langdurige, gehele of gedeeltelijke kaalhoofdigheid zodanige psychische bezwaren ondervindt, dat het gebruik van haarwerk redelijkerwijs is aangewezen.

  • 3 Indien de aanschaffingskosten van hulpmiddelen als bedoeld in het eerste lid, hoger zijn dan € 259,50, is de verzekerde een bijdrage verschuldigd ter grootte van het verschil tussen de aanschaffingskosten en dat bedrag.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Aanspraak op verschaffing van de in het eerste lid bedoelde middelen bestaat indien sprake is van aandoeningen die een langdurig gebruik van deze middelen noodzakelijk maken.

  • 3 Op de in het eerste lid bedoelde middelen in een aan een handicap aangepaste uitvoering bestaat slechts aanspraak, indien de verzekerde ten gevolge van een ernstige motorische handicap dan wel een verminderd gezichtsvermogen redelijkerwijs niet kan volstaan met een injectiespuit of -pen in een niet aangepaste uitvoering.

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De in artikel 2, eerste lid, onder n, bedoelde middelen zijn:

    • a. apparatuur voor het zelf afnemen van bloed;

    • b. de bij de onder a bedoelde apparatuur behorende lancetten;

    • c. bloedglucose-testmeter, voor het zelf bepalen van het glucosegehalte in bloed, onder de voorwaarde dat aanspraak bestaat op teststrips;

    • d. teststrips behorend bij de op grond van onderdeel c verstrekte meter, alsmede de noodzakelijke voorlichting over doelmatig gebruik;

    • e. draagbare, uitwendige infuuspompen met toebehoren.

  • 2 Aanspraak bestaat op de in het eerste lid genoemde middelen indien sprake is van suikerziekte die met insuline wordt behandeld. Aanspraak bestaat ook indien de suikerziekte nagenoeg is uitbehandeld met orale bloedsuikerverlagende middelen en behandeling met insuline wordt overwogen.

  • 3 De in het eerste lid, onder c en e, bedoelde middelen omvatten tevens de bij de eerste verschaffing behorende batterijen en oplaadapparatuur, maar niet de vervanging daarvan.

  • 4 Op de in het eerste lid, onder a en c, bedoelde middelen in een aan een handicap aangepaste uitvoering bestaat aanspraak indien de verzekerde redelijkerwijs niet kan volstaan met een middel in een niet aangepaste uitvoering.

  • 5 Aanspraak bestaat op het in het eerste lid, onder e, bedoelde hulpmiddel indien sprake is van een indicatie, vermeld in bijlage 5 van deze regeling.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De in artikel 2, eerste lid, onder o, bedoelde middelen zijn aangezichtsmaskers, dan wel een mondstuk, met aanzetstukken bestaande uit een weerstandsbuis en een, in- en uitademingsweg scheidend, ademventiel. Deze middelen dienen om bij het uitademen een positieve druk te bewerkstelligen ter bevordering van de sputumproduktie.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De aanspraak op de in artikel 2, eerste lid, onder p, bedoelde draagbare, uitwendige infuuspompen met toebehoren omvat tevens de bij de eerste verschaffing behorende batterijen en oplaadapparatuur, maar niet de vervanging daarvan.

  • 2 Aanspraak op de verstrekking van de in het eerste lid bedoelde middelen bestaat, indien sprake is van een indicatie als vermeld in bijlage 6 van deze regeling.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Aanspraak op de in het eerste lid, onder a, bedoelde middelen bestaat indien er sprake is van een indicatie als vermeld in bijlage 7 bij deze regeling.

  • 3 Aanspraak op de in het eerste lid, onder b, bedoelde middelen bestaat, indien er sprake is van een door de huidarts vastgestelde allergie.

  • 4 Indien de aanschaffingskosten van hulpmiddelen als bedoeld in het eerste lid, onder a, hoger zijn dan € 134 is de verzekerde een bijdrage verschuldigd ter grootte van het verschil tussen de aanschaffingskosten en dat bedrag.

  • 5 De verzekerde is voor hulpmiddelen als bedoeld in het eerste lid, onder b, een bijdrage verschuldigd van € 113,00 per paar. Indien de verzekerde jonger is dan zestien jaren is hij € 56,50 verschuldigd. Indien de aanschaffingskosten hoger zijn dan € 287,00 onderscheidenlijk € 230,50 is de verzekerde tevens een bijdrage verschuldigd ter grootte van het verschil tussen de aanschaffingskosten en dat bedrag.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De in artikel 2, eerste lid, onder r, bedoelde middelen zijn:

    • a. niet-klinisch ingebrachte sonden met toebehoren;

    • b. uitwendige voedingspompen met toebehoren;

    • c. uitwendige toebehoren, benodigd bij de toediening van parenterale voeding;

    • d. eetapparaten.

  • 2 De verschaffing van de in het eerste lid bedoelde middelen omvat niet de kosten van de voeding of van genees- of verbandmiddelen.

  • 3 De verschaffing van de in het eerste lid, onder b en d, bedoelde middelen omvat tevens de bij de eerste aanschaffing behorende batterijen of accu’s en oplaadapparatuur.

  • 4 Aanspraak op de in het eerste lid bedoelde middelen bestaat, indien het gebruik ervan om medische redenen is aangewezen.

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Aanspraak bestaat op de in het eerste lid bedoelde middelen indien uit de resultaten van laboratoriumonderzoek of een huidtest blijkt dat sprake is van een allergie voor uitwerpselen van huisstofmijt.

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De in artikel 2, eerste lid, onder t, bedoelde middelen zijn:

    • a. computers met bijbehorende apparatuur voor lichamelijk gehandicapten;

    • b. schrijfmachines voor gehandicapten;

    • c. rekenmachines in een uitvoering, aangepast aan een lichamelijke handicap;

    • d. invoer- en uitvoerapparatuur en de daartoe benodigde programmatuur, noodzakelijke upgrades daarvan en de gebruiksinstructie, alsmede accessoires voor computers, schrijfmachines en rekenmachines, aangepast aan een lichamelijke handicap;

    • e. computerprogrammatuur voor grootlettersystemen voor visueel gehandicapten;

    • f. bladomslagapparatuur;

    • g. opname- en voorleesapparatuur voor gehandicapten:

      • 1°. memorecorders voor visueel gehandicapten;

      • 2°. daisy-spelers of daisy-programmatuur voor visueel gehandicapten, dyslectici en motorisch gehandicapten;

      • 3°. voorleesapparatuur voor zwartdrukinformatie voor visueel gehandicapten;

    • h. telefoons en telefoneerhulpmiddelen:

      • 1). hulpmiddelen voor het kiezen van telefoonnummers;

      • 2). telefoonhoornhouders;

      • 3). met omgevingsbesturingsapparatuur te bedienen telefoons;

      • 4°. teksttelefoons, faxapparatuur dan wel beeldtelefoons voor auditief gehandicapten;

    • i. spraakvervangende hulpmiddelen bij een ernstige spraakhandicap;

    • j. signaleringsapparatuur en alarmeringssystemen:

      • 1). wek- en waarschuwingsinstallaties ten behoeve van auditief gehandicapten;

      • 2). persoonlijke alarmeringsapparatuur voor lichamelijk gehandicapten.

  • 2 Aanspraak op de in het eerste lid, onder a, bedoelde middelen bestaat indien de lichamelijk gehandicapte voor informatie en communicatie of bediening van huishoudelijke hulpmiddelen geheel of nagenoeg geheel op deze middelen is aangewezen.

  • 3 Aanspraak op de in het eerste lid, onder b, bedoelde middelen bestaat indien de lichamelijk gehandicapte voor het onderhouden van maatschappelijke kontakten nagenoeg op deze middelen is aangewezen.

  • 4 Aanspraak op de in het eerste lid, onderdeel h, onder 4, bedoelde middelen bestaat, indien er sprake is van een indicatie als vermeld in bijlage 8.

  • 5 Aanspraak op de in het eerste lid onderdeel j, onder 1, bedoelde middelen bestaat, indien er sprake is van een indicatie als vermeld in bijlage 9.

  • 6 Aanspraak op de in het eerste lid, onderdeel j, onder 2, bedoelde middelen bestaat, indien de lichamelijk gehandicapte in een verhoogde risicosituatie verkeert.

  • 7 Indien de aanschaffingskosten van faxapparatuur als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, onder 4, hoger zijn dan € 93,50 is de verzekerde een bijdrage verschuldigd ter grootte van het verschil tussen de aanschaffingskosten en dat bedrag.

Artikel 26a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 3 De verzekerde is voor het middel, bedoeld in het eerste lid, een bijdrage in de kosten verschuldigd ter grootte van het verschil tussen de aanschaffingskosten en het bedrag dat 75% van de aanschaffingskosten bedraagt.

Artikel 26b

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Aanspraak bestaat op

    de middelen, bedoeld in het eerste lid, indien de verzekerde langdurig op deze middelen is aangewezen en sprake is van een indicatie als bedoeld in het derde en vierde lid.

  • 3 Aanspraak bestaat op de in het eerste lid, onder a, bedoelde middelen, indien de verzekerde zich binnenshuis alleen zittend kan verplaatsen en niet beschikt over een in het huis bruikbare rolstoel of indien de verzekerde aanspraak kan maken op een hulpmiddel als bedoeld in artikel 16, eerste lid onder c en d, maar dit niet kan gebruiken vanwege een gestoorde hand- of armfunctie of zich niet zonder gebruik van de handen staande kan houden.

  • 4 Aanspraak bestaat op de in het eerste lid, onder b, bedoelde middelen, indien sprake is van functiestoornissen van de onderste extremiteiten, al dan niet gepaard gaande met defecten en de verzekerde niet kan volstaan met een eenvoudiger loophulpmiddel.

Artikel 26c

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De in artikel 2, eerste lid, onder ff, bedoelde middelen zijn:

    • a. aan functiebeperkingen aangepaste tafels;

    • b. aan functiebeperkingen aangepaste stoelen, voorzien van een of meer van de volgende functies of aanpassingen;

      • 1). sta-opsysteem, indien de verzekerde niet zelfstandig kan opstaan uit een stoel met een optimale zithoogte;

      • 2). specifieke polstering;

      • 3). abductiebalk;

      • 4). arthrodese-zitting;

      • 5). pelottes voor zijwaarste steun;

    • c. anti-decubituszitkussens;

    • d. bedden in speciale uitvoering met inbegrip van daarvoor bestemde matrassen;

    • e. anti-decubitusbedden, -matrassen en -overtrekken ter behandeling en ter preventie van decubitus;

    • f. dekenbogen, onrusthekken, bedgalgen, papegaaien en portalen;

    • g. bedverkorters en -verlengers.

  • 2 Aanspraak bestaat op de in het eerste lid bedoelde middelen, indien de verzekerde langdurig op het gebruik van deze middelen is aangewezen.

  • 3 Aanspraak bestaat op de in het eerste lid, onder b, bedoelde middelen, indien sprake is van problemen bij het zitten, gaan zitten of met het opstaan en niet kan worden volstaan met een stoel die voldoet aan de normale ergonomische eisen. Geen aanspraak bestaat indien uitsluitend sprake is van vetzucht, reuzen- of dwerggroei.

  • 4 Op de in het eerste lid, onder b, bedoelde hulpmiddelen in een uitvoering met zwenkwielen, beremming of hoog/laag-mechanisme bestaat aanspraak indien het hulpmiddel op diverse plaatsen of met een verschillende werkhoogte moet worden gebruikt.

  • 5 Aanspraak bestaat op de in het eerste lid, onder d tot en met g, bedoelde middelen, indien het gebruik strekt tot behoud van de zelfredzaamheid en met de verschaffing opname in een instelling wordt voorkomen, dan wel indien sprake is van een indicatie voor verpleging.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De verschaffing van de hulpmiddelen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder cc, omvat tevens vergoeding van de kosten, verbonden aan de gebruikstraining die noodzakelijk is om doelmatig te kunnen omgaan met het hulpmiddel.

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Aanspraak op de in artikel 2, eerste lid, onder aa, bedoelde hulpmiddelen bestaat indien er sprake is van een indicatie als vermeld in bijlage 10 bij deze regeling.

  • 3 Aanspraak op de in artikel 2, eerste lid, onder bb en cc, bedoelde hulpmiddelen bestaat, indien er sprake is van een indicatie als vermeld in bijlagen 12 onderscheidenlijk 13 bij deze regeling.

  • 4 Aanspraak op het in artikel 2, eerste lid, onder dd, bedoelde hulpmiddel bestaat, indien sprake is van een indicatie als vermeld in bijlage 3, onder I, en een luchtgeleidingstoestel redelijkerwijs niet kan worden aangepast, met dien verstande dat de verzekerde slechts aanspraak heeft op één hoortoestel van dit type.

  • 5 [Red: Vervallen.]

Hoofdstuk 3. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Artikel 32

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling hulpmiddelen 1996.

Deze regeling zal met de bijbehorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

voornoemd,

E. Borst-Eilers

Bijlage 1. behorende bij artikel 11a, tweede lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indicaties voor orthopedisch schoeisel:

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1. Ontbreken van delen van de voet, waarop bij gaan en staan gesteund wordt.

  • 2. Ernstige objectiveerbare anatomische afwijkingen en functiestoornissen van de voet:

    • afwijkingen der asstand in bovenste of onderste spronggewricht of andere steunende voetgewrichten;

    • afwijkingen van de lengte-breedte-verhouding, onder meer ten gevolge van arthrosis of arthritis;

    • afwijkingen ten gevolge van sensibiliteits- of circulatiestoornissen.

  • 3. Functioneel of anatomisch beenlengteverschil van 4 cm of meer.

  • 4. Het dragen van bijzondere typen beugels of binnenschoenen, waardoor een afwijkende voetvorm of functie ontstaat als aangegeven onder 2 of 3.

  • 5. Bijzondere individuele zorgvragen.

Bijlage 2. behorende bij artikel 12, tweede lid, respectievelijk artikel 12, derde lid van de Regeling hulpmiddelen 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

I. Medische indicaties voor vervanging van brillenglazen, waaronder filterglazen met of zonder visuscorrigerende werking, en contactlenzen als bedoeld in artikel 12, tweede lid:

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1. hoornvliesonregelmatigheden ten gevolge van keratoconus dan wel ten gevolge van littekens na hoornvliestransplantatie, na ontstekingen van de cornea zoals bijvoorbeeld herpes of na cornea perforatie;

  • 2. sterke graden van brekingsafwijkingen als regel van meer dan 10 dioptrieën;

  • 3. Bijzondere individuele zorgvragen.

II. Indicaties voor bandagelenzen zonder visuscorrigerende werking als bedoeld in artikel 12, derde lid:

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • a. keratitis sicca en pemphigoid;

  • b. keratitis bullosa;

  • c. indolente cornea-ulceraties;

  • d. cornea-etsingen;

  • e. keratitis-neuroparalytica;

  • f. cornea-dystrophieën;

  • g. status na cornea-operaties en cornea-traumata;

  • h. bijzondere individuele zorgvragen.

Bijlage 3. behorende bij artikel 13, tweede lid, respectievelijk artikel 13, derde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

I. Indicaties voor hoortoestellen:

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1. Een indicatie voor 1 hoortoestel is aanwezig, indien het drempelverlies van het audiogram van het beste oor ten minste 35 dB (verkregen door het gehoorverlies bij frequenties van 1000, 2000 en 4000 Hz te middelen) bedraagt en indien het verstaan van spraak, in stilte aangeboden met normale sterkte (55 dB) door toepassing van het hoortoestel ten minste 20% toeneemt.

  • 2. Een indicatie voor 2 hoortoestellen is aanwezig, indien de winst van spraakverstaanvaardigheid ten minste 10% bedraagt ten opzichte van de aanpassing met 1 hoortoestel, dan wel het richtinghoren hersteld wordt tot een hoek van 45 graden.

  • 3. Bijzondere individuele zorgvragen.

II. Indicaties voor ringleidingen, infrarood-apparatuur en FM-apparatuur voor geluidsoverdracht:

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een indicatie voor ringleidingen, infrarood-apparatuur en FM-apparatuur is aanwezig:

  • 1. Indien sprake is van een toondrempelverlies op het beste oor van 40 dB gemiddeld over 500, 1000 en 2000 Hz (zogenaamde Fletcherindex), of 50 dB gemiddeld over 1000, 2000 en 4000 Hz op het beste oor, of

  • 2. Indien er volgens de meetmethode van Plomp sprake is van een hinderlijk verlies voor spraakverstaan in ruis van minimaal 3 dB, waarbij er rekening mee dient te worden gehouden dat dit met name bij jonge kinderen moeilijk of niet te meten is.

Bijlage 5. behorende bij artikel 20, vijfde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indicaties voor de verstrekking van draagbare insuline-infuuspompen voor Continue Subcutane Insuline Injectie (CSII):

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1. Patiënten bij wie bij optimale zelfregulatie de bloedsuikerwaarden bij herhaling onaanvaardbare schommelingen vertonen, dat wil zeggen schommelingen groter dan 10 mmol/l, of bij wie geen HbAl-gehalte van minder dan 10% of een HbAlc-gehalte van minder dan 8% bereikt kan worden.

  • 2. Patiënten bij wie ondanks goede gemiddelde instelling en zelfregulatie geregeld hypoglycaemieën optreden of

  • 3. Patiënten bij wie goede gemiddelde instelling slechts kan worden bereikt door drie of meer injecties per dag.

  • 4. Diabetica die zwanger wil worden of in verwachting is en bij wie met maximaal twee injecties per dag geen optimale gemiddelde instelling kan worden bereikt ondanks goede instructie, motivatie en begeleiding.

  • 5. Diabetici met pijnlijke en progressieve neuropathie, indien optimale zelfregulatie niet tot voldoende verbetering leidt.

  • 6. Jeugdige diabetici met groeistoornissen c.q. verlate puberteit, indien optimale zelfregulatie niet tot voldoende verbetering leidt.

  • 7. Bijzondere individuele zorgvragen.

Bijlage 7. behorende bij artikel 23, tweede lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indicaties voor de verstrekking van verbandschoenen:

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een indicatie voor verbandschoenen is aanwezig bij huiddefecten, huidulcera, sensibiliteits- en circulatiestoornissen aan de voet, alsmede in de herstelperiode na partiële amputaties, traumatische beschadigingen of operatieve ingrepen aan de voet.

Bijlage 8. behorende bij artikel 26, vierde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

I. Indicaties voor teksttelefoons of faxapparatuur

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een indicatie voor een teksttelefoon of fax-apparaat is aanwezig:

  • 1. Indien sprake is van een toon-drempelverlies op het beste oor van 70dB gemiddeld over 500, 1000, 2000 en 4000 Hz, of

  • 2. indien het verstaan van spraak, in stilte aangeboden met normale sterkte (55dB), zelfs door toepassing van een hoortoestel, met het beste oor niet meer bedraagt dan 50%, of

  • 3. indien er sprake is van een bijzonder geval, na overleg met de adviserend geneeskundige van het ziekenfonds.

II. Indicaties voor beeldtelefoons:

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een indicatie voor een beeldtelefoon is aanwezig:

  • 1 Indien een indicatie voor een teksttelefoon of fax-apparatuur aanwezig is, maar deze telefoon of apparatuur voor de verzekerde niet bruikbaar is, én de verzekerde de Nederlandse Gebarentaal voldoende beheerst, of

  • 2 in geval van bijzondere individuele zorgvragen.

Bijlage 9. behorende bij artikel 26, vijfde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indicaties voor wek- en waarschuwingsinstallaties voor auditief gehandicapten

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een indicatie voor een wek- en waarschuwingsinstallatie is aanwezig:

  • 1. Indien er sprake is van een toondrempelverlies op het beste oor van 60 dB gemiddeld over 500, 1000, 2000 en 4000 Hz, of

  • 2. bijzondere individuele zorgvragen.

Bijlage 10. behorende bij artikel 29, tweede lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een indicatie voor CPAP-apparatuur is aanwezig, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. Er is sprake van een klinisch relevant obstructief slaap-apneu syndroom. Dit is het geval als sprake is van hinderlijke klachten overdag die potentieel toe te schrijven zijn aan het obstructief slaap-apneu syndroom (OSAS). Voorbeelden hiervan zijn vergrote slaperigheid en moeheid overdag, concentratiestoornissen, stemmingsstoornissen en verhoogde prikkelbaarheid. Bovendien moet de diagnose OSAS bij polysomnografisch onderzoek zijn bevestigd. Dit is het geval als er sprake is van een apneu-hypopneu index (AHI) groter of gelijk aan 15, of een apneu-index (AI) groter dan 10, of een respiratoire arousal index (RAI) groter dan 10. Bij hoge pretest waarschijnlijkheid op OSAS is polygrafie voldoende. De polygrafie dient dan minimaal te bestaan uit meting van het ademhalingspatroon, zuurstofaturatie, snurkgeluid en slaaphouding.

  • 2. Aanspraak op CPAP-apparatuur met verlaagde expiratiedruk bestaat indien er sprake is van OSAS en voor de behandeling van de verzekerde CPAP met een druk van meer dan 15 cm H20 noodzakelijk is, maar door de verzekerde niet goed wordt verdragen.

  • 3. Conservatieve maatregelen zijn of worden nagestreefd. Het gaat hierbij met name om gewichtsreductie, neusdoorgankelijkheid-verbeterende maatregelen en verbetering van de slaaphygiëne (onder meer het vermijden van het gebruik van tabak of alcohol voor de nachtslaap en het vermijden van slapen in rugligging).

  • 4. Er moet sprake zijn van een succesvolle proefaanpassing. Dat wil zeggen dat een afdoende verbetering van de polysomnografische en klinische afwijkingen tijdens CPAP-behandelingen is geconstateerd en dat sprake is van acceptatie van de CPAP-behandeling door de patiënt.

Bijlage 12. behorende bij artikel 29, derde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indicaties voor solo-apparatuur:

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een indicatie voor solo-apparatuur is aanwezig:

  • 1. Indien er sprake is van een toondrempelverlies op het beste oor van 40 dB gemiddeld over 500, 1000 en 2000 Hz (zogenaamde Fletcherindex), of 50 dB gemiddeld over 1000, 2000 en 4000 Hz op het beste oor.

  • 2. Indien er volgens de meetmethode van Plomp sprake is van een hinderlijk verlies voor spraakverstaan in ruis van minimaal 3 dB, waarbij er rekening mee dient te worden gehouden dat dit met name bij jonge kinderen moeilijk of niet te meten is.

De apparatuur kan slechts worden verstrekt indien de verzekerde:

  • 1. de apparatuur gebruikt voor het volgen van her- of bijscholing, dan wel niet tot het reguliere onderwijs behorende beroepsopleidingen in klassikaal-, onderscheidenlijk groepsverband of,

  • 2. de apparatuur gebruikt voor het volgen van regulier onderwijs of,

  • 3. de apparatuur gebruikt voor het volgen van speciaal onderwijs in klassikaal-, onderscheidenlijk groepsverband dat niet specifiek gericht is op dove en slechthorende leerlingen of,

  • 4. de apparatuur gebruikt tijdens het op medische noodzakelijke gronden ondergaan van een groepsgewijze therapeutische behandeling of,

  • 5. de apparatuur gebruikt bij het in een gestructureerd en georganiseerd verband verrichten van betaalde of niet betaalde werkzaamheden. Het is ter beoordeling van het ziekenfonds of in deze situatie solo-apparatuur kan worden verstrekt.

Bijlage 13. behorende bij artikel 29, derde lid, van de Regeling hulpmiddelen 1996

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een indicatie voor het tactiel-leesapparaat wordt slechts aanwezig geacht indien en voor zover andere hulpmiddelen voor het lezen van zwartschrift voor de visueel gehandicapte niet doelmatig zijn en de betreffende verzekerde in staat is met het apparaat om te gaan.

Ten einde dit te kunnen vaststellen, dient de verzekerde een test te ondergaan. Indien de resultaten van de test uitwijzen dat de belanghebbende in staat wordt geacht doelmatig met het tactiel-leesapparaat om te gaan, kan tot verstrekking worden overgegaan.

Naar boven