Titel 2. Voorzieningen voor onbepaalde tijd
Artikel 12.2.1. Diploma’s en certificaten
Diploma’s en certificaten ingevolge de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991
of het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal, verkregen op grond van een examen verbonden aan opleidingen basiseducatie, voortgezet
algemeen volwassenenonderwijs, middelbaar beroepsonderwijs, deeltijds middelbaar beroepsonderwijs
of leerlingwezen dan wel op grond van een staatsexamen Nederlands als tweede taal,
gelden als de overeenkomstige diploma’s en certificaten, verkregen op grond van artikel 7.4.6.
Artikel 12.2.2. Handhaving voorschriften personeel
-
1 De op 31 december 1995 geldende voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 37a, 38, 39, 40 en 40a van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen 2.42, 2.45, 2.46, 2.51, 2.75 en 2.76 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs
en artikel 9 van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991, berusten ten aanzien van het
personeel aan instellingen in de zin van deze wet met ingang van 1 januari 1996 op
onderscheidenlijk de artikelen 4.1.1, 4.1.2, 3.1.2 en 3.2.1.
Artikel 12.2.3. Omzetting regelingen participatiefonds
[Vervallen per 01-08-1998]
Artikel 12.2.4. Handhaving voorschriften huisvesting
[Vervallen per 01-07-1997]
Artikel 12.2.5. Handhaving inrichtings- en examenvoorschriften v.a.v.o.
De op 31 december 1995 geldende voorschriften met betrekking tot het voortgezet algemeen
volwassenenonderwijs die berusten op de artikelen 23b, tweede lid, en 29, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, berusten ten aanzien van de opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs,
bedoeld in artikel 7.3.4, met ingang van 1 januari 1996 op artikel 7.3.4, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 7.4.11, derde en zesde lid.
Artikel 12.2.6. Aanspraken gewezen personeel
Personeelsleden die op 1 januari 1996 niet in dienst zijn van een instelling in de
zin van deze wet, een agrarisch innovatie- en praktijkcentrum of een landelijk orgaan
en die voor die datum ten laste van het Rijk verbonden waren aan een school voor beroepsbegeleidend
onderwijs, een school voor middelbaar beroepsonderwijs, een school voor voortgezet
algemeen volwassenenonderwijs, een vormingsinstituut voor jeugdigen, een instelling
voor basiseducatie, een landbouwpraktijkschool, of een landelijk orgaan waaruit de
instelling, het agrarisch innovatie- en praktijkcentrum of het landelijk orgaan voortkomt
en die op dat tijdstip aan bij of krachtens de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs,
de Wet op het voortgezet onderwijs of de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 gegeven voorschriften aanspraken, rechten
en verplichtingen ontlenen of kunnen ontlenen, ontlenen of kunnen deze met ingang
van 1 januari 1996 ontlenen aan artikel 4.1.2 onderscheidenlijk artikel 4.3.2.
Artikel 12.2.7. Garantieregeling onderwijsbevoegdheden
Onverminderd artikel 4.2.1 kan tot docent aan een instelling worden benoemd:
-
a. degene die in het studiejaar 1995-1996 bevoegd onderwijs heeft gegeven aan een school
voor beroepsbegeleidend onderwijs, een school voor middelbaar beroepsonderwijs, dan
wel wat deeltijds middelbaar beroepsonderwijs betreft aan een andere school, aan een
vormingsinstituut voor jeugdigen of aan een instelling voor basiseducatie,
-
b. degene die in de periode van 1 augustus 1990 tot en met 31 juli 1995 gedurende ten
minste 40 weken bevoegd onderwijs als bedoeld in onderdeel a heeft gegeven, en
-
c. degene die
-
1°. voor 1 september 1997 een getuigschrift heeft behaald van een afsluitend examen van
de opleiding cultureel werk of de opleiding culturele en maatschappelijke vorming
behorend tot het onderdeel gedrag en maatschappij van het Centraal register opleidingen
hoger onderwijs, met de differentiatie basiseducatie, dat op grond van de artikelen
4 en 5 van het Uitvoeringsbesluit KVE 1991 zoals dat luidde op 31 juli 1995 zou hebben
geleid tot een bevoegdheid voor het verzorgen van activiteiten basiseducatie, dan
wel
-
2°. voor 1 september 1997 een getuigschrift heeft behaald van een afsluitend examen binnen
het hoger pedagogisch onderwijs met de differentiatie basiseducatie, en
-
3°. uiterlijk aan het begin van het studiejaar 1994-1995 is gestart met de differentiatie
basiseducatie.
Artikel 12.2.8. Overgangsbepaling 10-jarig onbevoegden
Voor degenen ten aanzien van wie voor 1 januari 1996 artikel 114a van de Overgangswet WVO, dan wel de artikelen F.25 of F.38 van de Wet van 27 mei 1992 (Stb. 337) in samenhang met artikel 114 a van de Overgangswet WVO is toegepast voor de voortzetting van een betrekking aan een school voor beroepsbegeleidend
onderwijs, een school voor middelbaar beroepsonderwijs of wat deeltijds middelbaar
beroepsonderwijs betreft aan een andere school, kan het bevoegd gezag voor onbepaalde
tijd afwijken van artikel 4.2.1, eerste lid, onder b.
Artikel 12.2.9. Gevolgen invoering voor personeel
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven
met betrekking tot de gevolgen voor het personeel van de invoering van deze wet.
Artikel 12.2.10. Aanhangige beroepsprocedures
-
1 Op geschillen tussen personeel en bevoegd gezag van een school voor beroepsbegeleidend
onderwijs, een school voor middelbaar beroepsonderwijs dan wel wat deeltijds middelbaar
beroepsonderwijs betreft van een andere school, van een vormingsinstituut voor jeugdigen,
van een instelling voor basiseducatie, een landbouwpraktijkschool of een landelijk
orgaan die ingevolge de op 31 december 1995 geldende voorschriften aanhangig zijn
gemaakt bij een commissie van beroep of bij de burgerlijke rechter, blijven de op
die dag geldende regelingen van toepassing.
Artikel 12.2.11. Handhaving aanwijzing v.a.v.o.-scholen op grond van W.V.O. zoals
luidend op 31 december 1995
[Vervallen per 06-10-1999]
Titel 3. Invoering van de wet
Artikel 12.3.1. Invoeringsproces ROC-vorming
-
1 Met ingang van 1 januari 1996 doch uiterlijk met ingang van 1 januari 1998 brengt
Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag voor bekostiging als regionaal opleidingencentrum
uitsluitend in aanmerking instellingen, voortgekomen uit een samenvoeging van ingevolge
de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs of de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991
bekostigde:
-
a. scholen voor middelbaar beroepsonderwijs waarvan tenminste drie sectoren, bedoeld
in artikel 15a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals luidend op 31 december
1995, deel uitmaken,
-
b. scholen voor beroepsbegeleidend onderwijs, daaronder mede verstaan opleidingen voor
beroepsbegeleidend onderwijs, verzorgd door een onder a bedoelde school voor middelbaar beroepsonderwijs,
-
c. scholen voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs,
-
d. instellingen voor basiseducatie, en
-
e. vormingsinstituten voor jeugdigen.
-
2 Met ingang van 1 januari 1996 doch uiterlijk met ingang van 1 januari 1998 brengt
Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag voor bekostiging als instelling die
deel uitmaakt van een regionaal opleidingencentrum in een samenwerkingsverband uitsluitend
in aanmerking instellingen die onder bestuur van één bevoegd gezag staan, in een samenwerkingsverband
dat voldoet aan artikel 1.3.2, voortgekomen uit ingevolge de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs of de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991
bekostigde:
-
a. scholen voor middelbaar beroepsonderwijs waarvan tenminste drie sectoren, bedoeld
in artikel 15a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend op 31 december
1995, deel uitmaken,
-
b. scholen voor beroepsbegeleidend onderwijs, daaronder mede verstaan opleidingen voor
beroepsbegeleidend onderwijs, verzorgd door een onder a bedoelde school voor middelbaar beroepsonderwijs,
-
c. scholen voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs,
-
d. instellingen voor basiseducatie, en
-
e. vormingsinstituten voor jeugdigen.
-
5 Onze Minister geeft uitsluitend toepassing aan het vierde lid indien het bevoegd
gezag door het ontbreken van het desbetreffende onderwijs in het werkgebied van het
Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening waar de instelling is gevestigd, in de
onmogelijkheid verkeert om aan die vereisten te voldoen.
-
6 Het bevoegd gezag zendt een aanvraag om toepassing van het eerste, tweede of derde
lid binnen vier maanden voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft,
doch voor 1 augustus 1997, aan Onze Minister. Onze Minister besluit binnen drie maanden
op de aanvraag. Indien het een aanvraag betreft voor de periode met ingang van 1 januari
1996, zendt het bevoegd gezag in afwijking van de eerste volzin de aanvraag voor 15
november 1995 aan Onze Minister en besluit Onze Minister voor 15 december 1995. De
tweede volzin is van overeenkomstige toepassing.
-
7 Indien een aanvraag om toepassing van het eerste, tweede of derde lid, voor zover
betrekking hebbend op het jaar 1998, is afgewezen en het bevoegd gezag na de afwijzing
ten genoegen van Onze Minister aantoont dat alsnog wordt voldaan aan de voorwaarden
van het eerste, tweede onderscheidenlijk derde lid, kan Onze Minister het bevoegd
gezag in de gelegenheid stellen, voor 1 december 1997 een hernieuwde aanvraag aan
Onze Minister te zenden. Indien de beschikking niet binnen drie maanden kan worden
gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij
een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien, met dien verstande
dat op de aanvraag wordt besloten voor 1 april 1998.
-
9 In afwijking van het eerste en tweede lid kan daar bedoelde aanvraag er mede toe
strekken dat een regionaal opleidingencentrum of een regionaal opleidingencentrum
in een samenwerkingsverband ook instituten voor de opleiding tot verpleegkundige of
ziekenverzorgende omvat. Indien reeds toepassing is gegeven aan het eerste of tweede
lid, kan het bevoegd gezag een afzonderlijke aanvraag indienen met betrekking tot
toevoeging aan de instelling van de in de eerste volzin bedoelde instituten. Bij ministeriële
regeling kunnen voorschriften worden gegeven voor de toepassing van de eerste en tweede
volzin.
-
10 Een instelling die op grond van dit artikel voor bekostiging in aanmerking is gebracht
en voornemens is om voor 1 januari 1998 haar onderwijs op een andere plaats te verzorgen
dan die waarop dat onderwijs werd verzorgd op het moment van de indiening van de aanvraag
om bekostiging, behoeft daarvoor de toestemming van Onze Minister. Onze Minister besluit
binnen vier weken na ontvangst van een aanvraag om toestemming. De toestemming wordt
uitsluitend geweigerd indien het verzorgen van het onderwijs op die andere plaats
kennelijk niet doelmatig kan worden geacht, gelet op het geheel en de spreiding van
het desbetreffende onderwijs.
Artikel 12.3.2. Beëindiging bekostiging instellingen
-
1 De aanspraak op bekostiging van scholen voor middelbaar beroepsonderwijs, scholen
voor beroepsbegeleidend onderwijs, scholen voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs,
instellingen voor basiseducatie en vormingsinstituten voor jeugdigen die geen deel
uitmaken van een regionaal opleidingencentrum, van een regionaal opleidingencentrum
in een samenwerkingsverband of van een agrarisch opleidingscentrum blijft in stand
volgens de op 31 december 1995 geldende voorschriften en vervalt van rechtswege op
1 augustus 1998. Het bevoegd gezag treft de nodige voorzieningen om de deelnemers
die op die datum hun opleiding nog niet hebben voltooid in staat te stellen hun opleiding
binnen een redelijke tijd aan een andere instelling te voltooien.
-
2 Voor de toepassing van deze wet gelden een school en instelling als bedoeld in het
eerste lid, uitgezonderd vormingsinstituten voor jeugdigen, tot 1 augustus 1998 als
een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1, met dien verstande dat de bekostigingsaanspraak voor beroepsonderwijs uitsluitend
betrekking kan hebben op het onderwijs dat de voortzetting vormt van opleidingen leerlingwezen
en opleidingen middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs,
bekostigd ingevolge de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs, verbonden aan een school.
Artikel 12.3.3. Omzetting, splitsing, verplaatsing
Onze Minister kan tot 1 augustus 1998 voor bekostiging in aanmerking brengen een school,
instelling of instituut als bedoeld in artikel 12.3.2, eerste lid, die, al dan niet onder door hem te stellen voorwaarden, wordt opgericht door omzetting,
splitsing of verplaatsing.
Artikel 12.3.4. Bestuursoverdracht tussen ROC en school, instelling of vormingsinstituut
De artikelen 9.1.2 en 9.1.3. zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de overdracht van de instandhouding
van een in artikel 12.3.2, eerste lid, bedoelde school, instelling of instituut, aan het bevoegd gezag van een openbare
onderscheidenlijk bijzondere instelling.
Artikel 12.3.5. Voortzetting bekostiging vakinstellingen
-
1 In afwijking van artikel 12.3.2 kan Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag voor bekostiging na 31 juli 1998
in aanmerking brengen instellingen, voortgekomen uit een of meer ingevolge de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs bekostigde scholen voor middelbaar beroepsonderwijs
of voor beroepsbegeleidend onderwijs indien het bevoegd gezag ten genoegen van Onze
Minister aantoont:
-
a. dat het onderwijs dat deze instellingen verzorgen, niet doelmatig verzorgd kan worden
aan een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1, en
-
b. dat het anders dan met toepassing van artikel 12.3.1 voortzetten van de bekostiging van die instellingen niet onverenigbaar is met de
vorming van instellingen als bedoeld in artikel 1.3.1.
-
2 Onze Minister willigt de in het eerste lid bedoelde aanvraag, in afwijking van het
in dat lid onder a en b genoemde, in elk geval in, indien het betreft instellingen:
-
a. met een onderwijsaanbod dat ten hoogste twee afdelingen omvat,
-
b. waarvan het onderwijs van meer dan regionale betekenis is wat de deelname aan de opleiding
of de behoefte aan gediplomeerden van die opleiding betreft,
-
c. waarvan het onderwijs landelijk gezien door ten hoogste vijf instellingen wordt verzorgd,
-
d. waarvan het bevoegd gezag voor ten minste de helft bestaat uit werkgevers en werknemers
van de desbetreffende bedrijfstak, en
-
e. waarvan de desbetreffende bedrijfstak in belangrijke mate bijdraagt aan de instandhouding
van de opleidingen.
-
3 Voor de toepassing van deze wet geldt een in het eerste lid bedoelde instelling als
een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1, met dien verstande dat de bekostigingsaanspraak voor onderwijs uitsluitend betrekking
kan hebben op het onderwijs dat een voortzetting is van het in het eerste onderscheidenlijk
tweede lid bedoelde onderwijs.
-
5 Indien een aanvraag om toepassing van het eerste of tweede lid is afgewezen en het
bevoegd gezag na de datum van afwijzing aantoont dat alsnog wordt voldaan aan de voorwaarden
van het eerste of tweede lid, kan Onze Minister het bevoegd gezag in de gelegenheid
stellen, voor 1 december 1997 een hernieuwde aanvraag aan Onze Minister te zenden.
Onze Minister besluit binnen drie maanden op de aanvraag.
Artikel 12.3.6. Voortzetting bekostiging instellingen van een bepaalde richting
-
1 In afwijking van artikel 12.3.2 brengt Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag voor bekostiging na 31 juli
1998 in aanmerking ten hoogste één instelling die uitgaat van een bepaalde richting,
en voortkomt uit een of meer ingevolge de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs of de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991
bekostigde scholen, instellingen en instituten als bedoeld in artikel 12.3.2, eerste lid, indien in Nederland geen regionaal opleidingcentrum of regionaal opleidingencentrum
in een samenwerkingsverband aanwezig is dat uitgaat van die richting.
-
2 Voor de toepassing van deze wet geldt een in het eerste lid bedoelde instelling als
een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1, met dien verstande dat de bekostigingsaanspraak voor beroepsonderwijs uitsluitend
betrekking kan hebben op het onderwijs dat de voortzetting vormt van opleidingen leerlingwezen
en opleidingen middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs,
bekostigd ingevolge de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs, verbonden aan de in het eerste lid bedoelde school of scholen.
Artikel 12.3.7. Voortzetting bekostiging instellingen met extra breedtegebrek
-
1 In afwijking van artikel 12.3.2 kan Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag voor bekostiging na 31 juli 1998
in aanmerking brengen een instelling, voortgekomen uit een of meer ingevolge de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs of de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991
bekostigde scholen, instellingen en instituten als bedoeld in artikel 12.3.2, eerste lid, indien deze instelling niet voldoet aan twee van de vereisten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d van artikel 12.3.1, eerste onderscheidenlijk tweede lid, al dan niet in combinatie met het niet voldoen aan het vereiste, bedoeld in onderdeel e van artikel 12.3.1, eerste onderscheidenlijk tweede lid.
-
2 Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag toont ten genoegen van Onze Minister
aan dat de noodzakelijke inspanningen zijn verricht om te bereiken dat de in het eerste
lid bedoelde scholen, instellingen en instituten met toepassing van artikel 12.3.1 deel uitmaken van een regionaal opleidingencentrum of een regionaal opleidingencentrum
in een samenwerkingsverband, en dat aan de in het eerste lid bedoelde vereisten niet
kan worden voldaan door het ontbreken van het desbetreffende onderwijs in het werkgebied
van het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening waar de instelling is gevestigd.
Artikel 12.3.8. Voortzetting bekostiging beroepsopleidingen Instituten voor doven
-
1 Het Christelijk Instituut voor Doven "Effatha" en het Instituut voor Doven "Sint-Michielsgestel"
behouden in afwijking van artikel 12.3.2 ten behoeve van het verzorgen van beroepsopleidingen die de voortzetting zijn van
beroepsbegeleidend onderwijs dat deze instituten op 31 december 1995 verzorgden, aanspraak
op bekostiging uit ’s Rijks kas.
-
2 Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven voor de toepassing van deze
wet ten aanzien van de in het eerste lid genoemde instituten. Daarbij kan, voor zover
noodzakelijk, worden afgeweken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Artikel 12.3.9. Voortzetting bekostiging beroepsopleidingen verbonden aan hogescholen
Haarlem en Tilburg
-
1 Ten aanzien van de beroepsopleidingen die een voortzetting vormen van de opleidingen
voor deeltijds middelbaar beroepsonderwijs in de sector dienstverlening en gezondheidszorg,
op 31 december 1995 op grond van artikel 3.11 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs
verbonden aan de Hogeschool Haarlem en aan de Hogeschool Tilburg, behouden deze hogescholen
aanspraak op bekostiging uit ’s Rijks kas.
-
2 Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven voor de toepassing van deze
wet ten aanzien van de in het eerste lid genoemde beroepsopleidingen. Daarbij kan,
voor zover noodzakelijk, worden afgeweken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Artikel 12.3.10. Aanvang bekostiging landelijke organen zoals geregeld in deze wet
-
1 Met ingang van 1 januari 1996 brengt Onze Minister op aanvraag van het landelijk orgaan
voor bekostiging als landelijk orgaan uitsluitend in aanmerking landelijke organen
voortgekomen uit een of meer ingevolge de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs bekostigde
landelijke organen van het leerlingwezen. Onze Minister stelt tegelijk met zijn besluit
op de aanvraag om bekostiging ook het werkgebied van de onderscheiden landelijke organen
vast, na de ingevolge de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs bekostigde landelijke
organen van het leerlingwezen in de gelegenheid te hebben gesteld hem daarover te
adviseren.
Artikel 12.3.11. Aanvang bekostiging agrarische innovatie- en praktijkcentra
Artikel 12.3.12. Afbouw regionale ondersteuning
-
1 Een regionaal opleidingencentrum, een regionaal opleidingencentrum in een samenwerkingsverband,
een instelling voor basiseducatie dan wel een school voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
dat onderscheidenlijk die in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december
1997 personeel in dienst neemt dat onmiddellijk daaraan voorafgaand ten behoeve van
de regionale ondersteuning in dienst was van een rechtspersoon ex artikel 41, tweede
lid, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991, zoals dat artikellid op 31 december
1995 luidde, dan wel bedoelde rechtspersoon zelf die nog dergelijk personeel in dienst
heeft op 1 januari 1996, ontvangt ten behoeve van dat personeel tot uiterlijk 1 januari
1998 een vergoeding op basis van daartoe bij algemene maatregel van bestuur te stellen
regels.
Artikel 12.3.13. Tijdelijke handhaving bekostiging landelijke ondersteuningsinstellingen
KVE1991
Het met betrekking tot de landelijke ondersteuningsinstellingen bepaalde bij en krachtens
de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 zoals luidend op 31 december 1995, blijft tot
en met 1 augustus 1997 van overeenkomstige toepassing, waarbij met ingang van 1 januari
1997 de rechtspersoon die het Centrum voor Innovatie van Opleidingen in stand houdt
in alle uit die wet voortvloeiende rechten en verplichtingen ten aanzien van die instellingen
treedt.
Artikel 12.3.14. Tijdelijke handhaving bekostiging landelijke organisaties Besluit
vormingswerk voor jeugdigen 1994
Het met betrekking tot de landelijke organisaties bepaalde bij en krachtens het Besluit
vormingswerk voor jeugdigen 1994 zoals luidend op 31 december 1995, blijft tot en
met 31 juli 1996 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12.3.15. Publikatie overzicht van instellingen
Onze Minister maakt voor 1 april 1998 een overzicht bekend van de instellingen, landelijke
organen, agrarische innovatie- en praktijkcentra, alsmede de overige instellingen
die ingevolge deze titel voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht of waarvan de
bekostiging is gehandhaafd.
Artikel 12.3.16. Eerste vaststelling eindtermen beroepsopleidingen
-
1 In afwijking van artikel 7.2.4, eerste lid, leggen de landelijke organen onderscheidenlijk de commissies onderwijs-bedrijfsleven
voor 1 mei 1996 voor de eerste maal voorstellen voor de eindtermen, met het advies
van de commissie, bedoeld in artikel 6.1.2, aan Onze Minister voor, ten behoeve van het studiejaar 1997-1998. De landelijke
organen, onderscheidenlijk de commissies onderwijs-bedrijfsleven, geven in voorkomend
geval aan van welke opleiding leerlingwezen, middelbaar beroepsonderwijs, deeltijds
middelbaar beroepsonderwijs, bedoeld in de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs
of de Wet op het voortgezet onderwijs, of erkend onderwijs in de zin van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen, de beroepsopleiding de voortzetting vormt.
-
2 In afwijking van artikel 7.2.4, eerste lid, worden de eindtermen van de beroepsopleidingen voor de eerste maal voor 1 augustus
1996 vastgesteld, onder aanduiding van de opleiding waarvan de beroepsopleiding de
voortzetting vormt.
Artikel 12.3.17. Vaststelling eerste overzicht bekostigde beroepsopleidingen
-
1 Op het in artikel 12.3.16, tweede lid, bedoelde tijdstip waarop de eindtermen van de beroepsopleidingen voor de eerste
maal worden vastgesteld, stelt Onze Minister in afwijking van artikel 2.1.1, eerste lid, tevens vast het eerste overzicht van beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 2.1.1, derde lid, die voor bekostiging in aanmerking komen. Het overzicht heeft in afwijking van artikel 2.1.1, eerste lid, betrekking op de studiejaren 1997-1998 en 1998-1999.
Artikel 12.3.18. Eerste vaststelling Centraal register
-
1 Voor 1 december 1996 stelt Onze Minister voor het studiejaar 1997-1998 het Centraal
register beroepsopleidingen vast. In afwijking van artikel 6.4.1, eerste lid, heeft het register zoals dat voor de eerste maal wordt vastgesteld, in elk geval
betrekking op beroepsopleidingen, verzorgd door de instellingen, bedoeld in artikel 1.3.1. Het register omvat voor elke instelling de beroepsopleidingen, vermeld in het overzicht,
bedoeld in artikel 12.3.17, die een voortzetting vormen van de opleidingen leerlingwezen, middelbaar beroepsonderwijs
en deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, in het studiejaar 1996-1997 bekostigd ingevolge
de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs, verbonden aan de school of scholen voor beroepsbegeleidend onderwijs en middelbaar
beroepsonderwijs waarvan de instelling de voortzetting vormt.
Artikel 12.3.19. Eerste vaststelling eindtermen educatie
Artikel 12.3.20. Eerste vaststelling criteria beoordeling praktijkplaatsen en eerste
vaststelling overzicht van gunstig beoordeelde bedrijven en organisaties als bedoeld
in artikel 7.2.10
Artikel 12.3.21. Invoering assistentopleidingen
-
2 Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven voor de toepassing van deze
wet ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde opleidingen in de periode tot en
met 31 juli 1997. Daarbij kan, voor zover noodzakelijk, worden afgeweken van het bij
of krachtens deze wet bepaalde.
Artikel 12.3.22. Eerste onderwijs- en examenregeling
-
1 Het bevoegd gezag stelt voor zover het opleidingen educatie betreft, voor 1 januari
1997 de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.4.8, vast, en geeft tijdig voorafgaand aan het jaar 1997 toepassing aan artikel 7.4.9.
-
2 Het bevoegd gezag stelt voor zover het beroepsopleidingen betreft, voor 1 april 1997
de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.4.8, vast en geeft tijdig voorafgaand aan het studiejaar 1997-1998 toepassing aan artikel 7.4.9.
Artikel 12.3.23. Tijdelijke handhaving onderwijs en examens oude stijl
-
1 Tot 1 januari 1997 blijven van kracht de op 31 december 1995 geldende bij en krachtens
de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs en de
Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 gegeven voorschriften met betrekking tot de scholen
voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, de instellingen voor basiseducatie
en de opleidingen specifieke scholing.
-
2 Tot 1 augustus 1997 blijven van kracht de op 31 december 1995 geldende bij en krachtens
de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs gegeven
voorschriften met betrekking tot het middelbaar beroepsonderwijs, de opleidingen deeltijds
middelbaar beroepsonderwijs en het vormingswerk voor jeugdigen, onderscheidenlijk
de bij en krachtens de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs gegeven voorschriften
met betrekking tot het leerlingwezen.
-
4 De bevoegdheid van de commissie van beroep voor de examens, bedoeld in artikel 7.5.1, strekt zich mede uit tot de examens, verbonden aan de in het eerste en tweede lid
bedoelde opleidingen en programma's.
Artikel 12.3.24. Afbouw onderwijs en examens oude stijl
-
2 Deelnemers die een in het eerste lid bedoelde opleiding of een in dat lid bedoeld
programma of een deel daarvan behorend bij een certificaateenheid dan wel betrekking
hebbend op het praktijkgedeelte met goed gevolg voltooien, ontvangen een diploma,
certificaat of praktijkgetuigschrift overeenkomstig het op 31 december 1995 geldende
model.
-
3 De bevoegdheid van de commissie van beroep voor de examens, bedoeld in artikel 7.5.1, strekt zich mede uit tot de examens, verbonden aan de in het eerste lid bedoelde
opleidingen en programma's.
Artikel 12.3.25. Handhaving onderwijs van overgangsrecht SVM-wet en WCBO
-
2 Artikel II, onderdeel M, van de Wet van 23 mei 1990 (Stb. 266) zoals luidend op 31 december 1995, vindt tot en met 31 juli 1997 overeenkomstige
toepassing.
-
3 Een afdeling vooropleiding voor hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel II, onderdeel R, van de Wet van 23 mei 1990 (Stb. 266), kan tot en met 31 juli 1997 met overeenkomstige toepassing van de desbetreffende
op 31 december 1995 geldende voorschriften verbonden blijven aan de dagschool voor
middelbaar beroepsonderwijs onderscheidenlijk aan de instelling waarin deze school
met toepassing van artikel 12.3.1 is opgegaan.
-
4 Een afdeling voor hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel II, onderdeel S, van de Wet van 23 mei 1990 (Stb. 266), kan tot en met 31 juli 1997 met overeenkomstige toepassing van de desbetreffende
op 31 december 1995 geldende voorschriften verbonden blijven aan de dagschool voor
middelbaar beroepsonderwijs onderscheidenlijk aan de instelling waarin deze school
met toepassing van artikel 12.3.1 is opgegaan.
-
5 De artikelen F.16 tot en met F.19, F.33 tot en met F.36 en F.43 tot en met F.46 van
artikel II van de Wet van 27 mei 1992 (Stb. 337) zoals luidend op 31 december 1995, vinden op overeenkomstige wijze tot en met
31 juli 1997 toepassing.
Artikel 12.3.26. Afbouw MEAO-examens door WEO-instellingen
Instellingen als bedoeld in artikel 1.4.1 die zijn vermeld in het Centraal register, op 31 juli 1997 zijn erkend op grond van
de Wet op de erkende onderwijsinstellingen en op 31 december 1995 opleidden voor het staatsexamen middelbaar economisch en administratief
onderwijs, zijn ten behoeve van deelnemers die op 31 juli 1997 voor de desbetreffende
opleiding zijn ingeschreven en die opleiding nog niet hebben voltooid, gerechtigd
tot het afnemen van de examens van die opleidingen overeenkomstig de op 31 december
1995 geldende bij en krachtens de artikelen 29 en 29a van de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde voorschriften.
Artikel 12.3.28. Tijdelijke handhaving oude voorschriften
Leerplichtwet 1969 in verband met afbouw beroepsbegeleidend onderwijs, alsmede tijdelijke handhaving
oude voorschriften WSF i.v.m. beperking reikwijdte WEO
-
1. Ten aanzien van deelnemers op wie artikel 12.3.2, eerste lid, van toepassing is, blijft met betrekking tot de in dat lid bedoelde opleidingen
voor zover daarop de Leerplichtwet 1969 zoals luidend op 31 december 1995 van toepassing
is, het bepaalde bij of krachtens die wet zoals luidend zonder de in artikel 12.4.1 genoemde wijzigingen van toepassing.
-
2. Indien een instelling als bedoeld in de Wet op de erkende onderwijsinstellingen cursisten die op 31 juli 1997 bij de instelling een cursus volgen waarover met ingang
van 1 augustus 1997 de erkenning zich als gevolg van artikel 12.4.9 niet langer uitstrekt en ten aanzien van deze cursus evenmin met ingang van 1 augustus
1997 aan deze instelling het in artikel 1.4.1, eerste lid, bedoelde recht is toegekend dan wel dit recht wel is toegekend maar ten aanzien
van deze cursus met ingang van 1 augustus 1997 niet langer aanspraak op studiefinanciering
bestaat,, in de gelegenheid stelt die cursus binnen een redelijke tijd gerekend vanaf
die datum te voltooien, en deze cursisten op 31 juli 1997 ten behoeve van die cursus
aanspraak hebben op studiefinanciering ingevolge de Wet op de studiefinanciering zoals
luidend op dat tijdstip, strekken de in artikel 12.4.2 opgenomen wijzigingen van de artikelen 9 en 11 van de Wet op de studiefinanciering niet ten nadele van deze cursisten, zolang zij de cursus waarop deze aanspraak betrekking
heeft, zonder onderbreking voortzetten. De eerste volzin is van toepassing tot en
met 31 juli 2000.
Artikel 12.3.29. Tijdelijke handhaving oude voorschriften Wet op de onderwijsverzorging
in verband met afbouw middelbaar beroepsonderwijs
Ten aanzien van middelbaar beroepsonderwijs waarop artikel 12.3.2 van toepassing is, blijft van toepassing het bepaalde bij of krachtens de Wet op
de onderwijsverzorging zoals luidend zonder de in artikel 12.4.7 genoemde wijziging.
Artikel 12.3.31. Invoering aantallen extern te legitimeren deelkwalificaties
-
1 Het in artikel 7.2.4, eerste lid, bedoelde aantal extern te legitimeren deelkwalificaties is voor de eerste maal van
toepassing met ingang van 1 augustus 2000. Tot dat tijdstip bedraagt het aantal extern
te legitimeren deelkwalificaties ten minste 25% van het aantal deelkwalificaties dat
verplicht is voor het behalen van het diploma van de desbetreffende beroepsopleiding.
Artikel 12.3.32. Eerste toepassing inschrijvingsbepalingen
Artikel 12.3.33. Tijdelijke handhaving mogelijkheid verstrekking middelen ten behoeve
van studiekeuzevoorlichting
Artikel 62 van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991, artikel 3.89 van de Wet op het
cursorisch beroepsonderwijs en artikel 75c van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend op 31 december 1995, vinden
tot en met 31 december 1997 op overeenkomstige wijze toepassing ten aanzien van deelnemers
of potentiële deelnemers van instellingen.
Artikel 12.3.35. Invoering rijksbijdrage educatie
-
2 Het bepaalde bij of krachtens de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 en de Wet op het
cursorisch beroepsonderwijs, zoals luidend op 31 december 1995, ten aanzien van de
bekostiging van activiteiten volwasseneneducatie, blijft van toepassing op de bekostiging
van die activiteiten in het jaar 1996.
Artikel 12.3.36. Handhaving bekostiging oude stijl
-
1 Ten aanzien van deelnemers als bedoeld in artikel 12.3.23, eerste lid, heeft het bevoegd gezag aanspraak op bekostiging, berekend overeenkomstig de op
31 december 1995 geldende voorschriften gedurende de in artikel 12.3.23, eerste lid, bedoelde periode waarin de in dat lid bedoelde voorschriften van toepassing blijven.
-
2 Ten aanzien van deelnemers als bedoeld in artikel 12.3.23, tweede lid, heeft het bevoegd gezag aanspraak op bekostiging uit ’s Rijks kas, berekend overeenkomstig
de op 31 december 1995 geldende voorschriften gedurende de in artikel 12.3.23, tweede lid, bedoelde periode waarin de in dat lid bedoelde voorschriften van toepassing blijven.
De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op deelnemers aan opleidingen en
afdelingen als bedoeld in artikel 12.3.25.
-
3 Voor zover de in artikel 2.2.1 of artikel 2.3.1 bedoelde algemene berekeningswijze daarin kan voorzien, vindt de berekening in afwijking
van het eerste onderscheidenlijk tweede lid plaats overeenkomstig deze algemene berekeningswijze,
met inachtneming van het bedrag waarop het bevoegd gezag aanspraak zou hebben op grond
van de berekening volgens de in het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedoelde voorschriften.
-
4 Voor de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 juli 1997 heeft een instelling die
een opleiding deeltijds middelbaar beroepsonderwijs verzorgt, voor die opleiding aanspraak
op bekostiging uit ’s Rijks kas ter grootte van 7/12 van het bedrag dat de desbetreffende
instelling over het kalenderjaar 1996 bij of krachtens de Kaderwet Volwasseneneducatie
1991 en de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs als bekostiging voor die opleiding
heeft ontvangen.
Artikel 12.3.37. Bekostigingsniveau 1997 uitgangspunt tot 1 januari 2000
-
1 Voor de periode van 1 augustus 1997 tot en met 31 december 1997, voor het jaar 1998
en voor het jaar 1999 wordt de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs ten behoeve
van een instelling, in afwijking van de artikelen 2.2.1 en 2.2.2, telkens vastgesteld op de hoogte of op het overeenkomstige gedeelte van de hoogte
van de rijksbijdrage waarop die instelling overeenkomstig de op 31 december 1995 geldende
voorschriften aanspraak zou hebben voor het jaar 1997.
Artikel 12.3.38. Tijdelijke handhaving bekostiging Innovatie- en praktijkcentra
In afwijking van artikel 2.2.12 zijn tot en met 31 december 1996 de op 31 december 1995 geldende bij en krachtens
de Wet op het voortgezet onderwijs gegeven voorschriften met betrekking tot de bekostiging
van Innovatie- en praktijkcentra van overeenkomstige toepassing met betrekking tot
de agrarische innovatie- en praktijkcentra.
Artikel 12.3.39. Tijdelijke handhaving bekostigingsvoorschriften oude stijl landelijke
organen
In afwijking van artikel 2.4.1 zijn tot en met 31 december 1996 de op 31 december 1995 geldende bij en krachtens
de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs gegeven voorschriften met betrekking tot
de bekostiging van de landelijke organen voor het leerlingwezen van overeenkomstige
toepassing met betrekking tot de landelijke organen voor het beroepsonderwijs.
Artikel 12.3.40. Invoering bekostiging nieuwe stijl; afbouw bekostiging oude stijl
Ten aanzien van beroepsopleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2 voorziet de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, gedurende de periode waarin voor de onderscheiden opleidingen nog niet kan worden
beschikt over feitelijke gegevens die zijn vereist voor de toepassing van de in artikel 2.2.2 bedoelde maatstaven, in overeenkomstige vervangende berekeningsnormen. Tevens kan
de in de eerste volzin bedoelde algemene maatregel van bestuur voorschriften bevatten
met betrekking tot de afbouw van de bekostiging van de in artikel 12.3.24 bedoelde opleidingen en programma's.
Artikel 12.3.41. Eerste beschikbaarheid en beschikbaarstelling geordende informatie
Artikel 12.3.42. Invoering verslaglegging kwaliteitszorg
-
1 In afwijking van artikel 1.3.6, tweede lid, wordt het daar bedoelde verslag voor zover het betreft instellingen die op grond
van artikel 12.3.1 uiterlijk met ingang van 1 januari 1997 voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht,
voor de eerste maal openbaar gemaakt voor 1 mei 1997 en omvat dat eerste verslag een
uiteenzetting over de te gebruiken methodes van kwaliteitsbeoordeling, de inrichting
van de in het eerste lid bedoelde kwaliteitsbeoordeling met betrokkenheid van onafhankelijke
deskundigen, en de voornemens ten aanzien van de kwaliteitsbeoordeling. Het bevoegd
gezag maakt het eerste in artikel 1.3.6, tweede lid, bedoelde volledige verslag openbaar voor 1 mei 1999.
-
2 In afwijking van artikel 1.3.6, tweede lid, wordt het daar bedoelde verslag voor zover het betreft instellingen die op grond
van artikel 12.3.1 op een later tijdstip dan met ingang van 1 januari 1997 voor bekostiging in aanmerking
zijn gebracht, voor de eerste maal openbaar gemaakt voor 1 mei 1998 en omvat dat eerste
verslag een uiteenzetting over de te gebruiken methodes van kwaliteitsbeoordeling,
de inrichting van de in het eerste lid bedoelde kwaliteitsbeoordeling met betrokkenheid
van onafhankelijke deskundigen, en de voornemens ten aanzien van de kwaliteitsbeoordeling.
-
3 Het bevoegd gezag van de instellingen waarop het tweede lid van toepassing is, maakt
het eerste in artikel 1.3.6, tweede lid, bedoelde volledige verslag openbaar voor 1 mei 1999.
-
4 In afwijking van artikel 1.6.1, tweede lid, onderdeel c, wordt het in dat onderdeel bedoelde verslag voor de eerste maal openbaar gemaakt
voor 1 mei volgend op het tijdstip met ingang waarvan de exameninstelling de externe
legitimering met betrekking tot een beroepsopleiding kan verzorgen, en omvat dat eerste
verslag een uiteenzetting over de te gebruiken methodes van kwaliteitsbeoordeling,
de inrichting van de in het eerste lid bedoelde kwaliteitsbeoordeling met betrokkenheid
van onafhankelijke deskundigen, en de voornemens ten aanzien van de kwaliteitsbeoordeling.
Artikel 12.3.43. Nadere voorschriften overgang en invoering bekostiging
Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de toepassing
van de artikelen 12.3.36, 12.3.37 en 12.3.40.
Artikel 12.3.44. Financiële afwikkeling
De op 31 december 1995 geldende voorschriften vastgesteld bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs of de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991
blijven van toepassing ten aanzien van bedragen waarop de instellingen, bedoeld in
artikel 1.3.1, de agrarische innovatie- en praktijkcentra en de landelijke organen voor 1 januari
1996 ingevolge de bedoelde voorschriften aanspraak hebben, maar die nog niet zijn
vastgesteld of uitbetaald.
Artikel 12.3.45. Overeenkomstige toepassing Wet medezeggenschap onderwijs 1992
Ten aanzien van scholen, instellingen en instituten als bedoeld in hoofdstuk 12, titel 3, voor zover op 31 december 1995 daarop de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 van toepassing is, is laatstgenoemde wet zoals luidend met ingang van het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel 12.4.4 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12.3.46. Invoering vaststelling bestuursreglement instellingen
Het bevoegd gezag van een instelling stelt binnen 12 maanden nadat de instelling op
grond van artikel 12.3.1 voor bekostiging in aanmerking is gebracht, het in artikel 9.1.7 bedoelde bestuursreglement vast.
Artikel 12.3.47. Arbeidsvoorzieningswet
De artikelen 98 en 100 van de Arbeidsvoorzieningswet zoals luidend op 31 december
1995, alsmede het op die datum omtrent scholing bepaalde bij en krachtens de Kaderwet
Volwasseneneducatie 1991 en de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, blijven van
toepassing tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 12.3.48. Tijdelijke regeling; gevolgen invoering wet
-
1 Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld of kunnen regels worden vastgesteld
ten aanzien van onderwerpen waarvan deze wet bepaalt dat zij bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur worden onderscheidenlijk kunnen worden geregeld. De in de eerste
volzin bedoelde regels vervallen met ingang van het tijdstip waarop de desbetreffende
algemene maatregel van bestuur in werking treedt, doch uiterlijk twaalf maanden na
het tijdstip waarop de bepaling waarop de algemene maatregel van bestuur berust, in
werking is getreden.
-
2 Voor zover deze wet daarin niet voorziet, alsmede indien nodig in afwijking van het
bij en krachtens deze wet bepaalde, worden bij ministeriële regeling regels vastgesteld
ten behoeve van een goede invoering van deze wet.
-
3 Onze Minister kan, al dan niet op aanvraag van het bevoegd gezag, volgens bij ministeriële
regeling te geven regels, de met inachtneming van hoofdstuk 12 vastgestelde vergoedingen
aanvullen met een bedrag ten behoeve van de goede gang van het onderwijs.
Artikel 12.3.49. Afschaffing adviesverplichtingen
[Red: Bevat wijzigingen in deze regelgeving.]
Titel 4. Wijzigingen in andere wetten
Artikel 12.4.1. Leerplichtwet 1969
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Wet op de studiefinanciering
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 12.4.3. Wet op de studiefinanciering
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Les- en cursusgeldwet
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 12.4.9. Wet op de erkende onderwijsinstellingen
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 12.4.10. Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]