Wet vervoer gevaarlijke stoffen

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-05-2022 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 01-04-2015 t/m 18-04-2023

Wet van 12 oktober 1995, houdende regels voor het vervoer van gevaarlijke stoffen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op grond van maatschappelijke ontwikkelingen noodzakelijk is in het belang van de openbare veiligheid nieuwe regels te geven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, welke mede kunnen dienen ter uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • binnenwateren: de wateren die in Nederland zijn gelegen binnen een langs de Nederlandse kust gaande, krachtens artikel 1, eerste lid, onderdeel a van de Schepenwet aangewezen lijn;

    • gevaarlijke stoffen:

      • a. ontplofbare stoffen en voorwerpen,

      • b. samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen,

      • c. brandbare vloeistoffen,

      • d. brandbare vaste stoffen,

      • e. voor zelfontbranding vatbare stoffen,

      • f. stoffen die bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen,

      • g. stoffen die de verbranding bevorderen,

      • h. organische peroxiden,

      • i. giftige stoffen,

      • j. infectueuze stoffen,

      • k. bijtende stoffen, of

      • l. andere stoffen die voor de mens of het milieu gevaarlijk kunnen zijn, indien de stof krachtens artikel 3 is aangewezen;

    • hoofdspoorweg: een krachtens artikel 2 van de Spoorwegwet aangewezen hoofdspoorweg;

    • internationaal vervoer: vervoer waarbij de Nederlandse grens wordt gepasseerd;

    • Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

    • vervoermiddel: voertuig, vaartuig of wagen als bedoeld in richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder gevaarlijke stoffen mede verstaan: voorwerpen die zodanige stoffen met behoud van de gevaarlijke eigenschappen bevatten.

  • 3 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder weg, binnenwater en hoofdspoorweg mede verstaan: een deel van die weg, dat binnenwater of die hoofdspoorweg.

§ 2. Reikwijdte

Artikel 2

  • 1 Deze wet is van toepassing op:

    • a. het vervoeren van gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren;

    • b. het ten behoeve van vervoer met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren aanbieden en aannemen van gevaarlijke stoffen;

    • c. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden;

    • d. het ten behoeve van het vervoer beladen van een container of vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit;

    • e. het nederleggen van gevaarlijke stoffen tijdens het vervoer;

    • f. het verpakken van gevaarlijke stoffen ten behoeve van het vervoer daarvan;

    • g. het ten behoeve van het vervoer vullen van een daarvoor bestemde container, tank, verpakking of vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit;

    • h. het exploiteren van een container, tank, verpakking of vervoermiddel ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen;

    • i. het ontvangen van gevaarlijke stoffen tijdens of aansluitend op het vervoer;

    • j. de overige met het vervoer van gevaarlijke stoffen rechtstreeks samenhangende handelingen, waaronder de beveiliging van de vervoersketen, voor zover daaromtrent bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 3, regels zijn gesteld.

  • 2 Deze wet is niet van toepassing op handelingen als bedoeld in het eerste lid voor zover deze betrekking hebben op het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen met vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid.

  • 3 Deze wet is niet van toepassing op handelingen als bedoeld in het eerste lid voor zover deze worden verricht met splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Kernenergiewet.

  • 4 Deze wet is niet van toepassing op handelingen als bedoeld in het eerste lid voor zover deze betrekking hebben op het vervoer dat uitsluitend plaatsvindt binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, tenzij dit vervoer plaatsvindt over de openbare weg.

Hoofdstuk II. Algemene bepalingen

Artikel 3

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, en het verrichten van deze handelingen met bij of krachtens die maatregel aangewezen vervoermiddelen:

  • a. niet is toegestaan; of

  • b. is toegestaan mits de bij of krachtens die maatregel terzake gestelde regels in acht zijn genomen.

Artikel 3a

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen in het belang van de openbare veiligheid regels worden gesteld met betrekking tot de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor zover die worden verricht op of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba met bij of krachtens die maatregel aangewezen gevaarlijke stoffen. De regels kunnen voor elk van de openbare lichamen verschillend zijn.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels hebben in elk geval betrekking op de vervoermiddelen waarmee de handelingen, bedoeld in het eerste lid, worden verricht.

  • 3 Het is verboden de handelingen, bedoeld in het eerste lid, te verrichten anders dan met inachtneming van de krachtens het eerste lid gestelde regels.

Artikel 4

Het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel a.

Artikel 5

Het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels.

Artikel 6

De regels, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, kunnen onder meer betrekking hebben op:

  • a. eisen ten aanzien van constructie, inrichting en uitrusting van vervoermiddelen, waarmee gevaarlijke stoffen worden vervoerd;

  • b. keuring van vervoermiddelen als bedoeld in onderdeel a;

  • c. aanduidingen die de vervoermiddelen bij het vervoeren van daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gevaarlijke stoffen, zowel in beladen als in lege, ongereinigde toestand, dienen te voeren;

  • d. het verwijderen of bedekken van aanduidingen als bedoeld in onderdeel c, na het lossen en reinigen of ontgassen van het vervoermiddel;

  • e. reinigen van vervoermiddelen waarmee gevaarlijke stoffen zijn vervoerd;

  • f. onderzoek van gevaarlijke stoffen naar hun eigenschappen;

  • g. eisen ten aanzien van de verpakking van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van de daarbij behorende inrichting of uitrusting, en het testen of keuren daarvan;

  • h. aanduidingen of aanwijzingen op de verpakking, bedoeld in onderdeel g;

  • i. deskundigheid van personen die handelingen met gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, verrichten, afgifte van vakbekwaamheidscertificaten en erkenning van vakbekwaamheidscertificaten afgegeven in andere landen;

  • j. vervoeren van gevaarlijke stoffen onder bepaalde meteorologische omstandigheden;

  • k. vervoeren van gevaarlijke stoffen door tunnels;

  • l. eisen ten aanzien van constructie, inrichting en uitrusting van inrichtingen of werktuigen met behulp waarvan gevaarlijke stoffen worden geladen of gelost;

  • m. keuring van de inrichtingen of werktuigen, bedoeld in onderdeel l;

  • n. melding voorafgaande aan het verrichten van een handeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 7

Tunnels als bedoeld in artikel 6, onderdeel k, die zijn bestemd voor het wegverkeer, worden aangeduid door borden overeenkomstig het daartoe krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangewezen model.

Artikel 8

  • 1 De regels, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, kunnen worden gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Defensie, voor zover het betreft de onderwerpen, bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b, g, h, l en m en voor zover het tevens betreft de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, met ontplofbare stoffen en voorwerpen, verricht met of ten aanzien van vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een andere mogendheid.

  • 2 Onze Minister van Defensie kan in bijzondere gevallen ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde krachtens het eerste lid. Artikel 9 tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister kan in bijzondere gevallen ontheffing of vrijstelling verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3, 4 of 5.

  • 2 Onze Minister kan een ontheffing weigeren op gronden aan de openbare veiligheid ontleend.

  • 3 Onze Minister kan een ontheffing of vrijstelling onder beperkingen verlenen of daaraan voorschriften verbinden.

  • 4 Onze Minister kan een ontheffing wijzigen of intrekken:

    • a. op verzoek van de aanvrager,

    • b. indien blijkt dat de in verband met de aanvraag daarvan verstrekte gegevens in strijd met de waarheid zijn,

    • c. indien de daarin opgenomen beperkingen of voorschriften niet of niet volledig in acht worden genomen,

    • d. op gronden aan de openbare veiligheid ontleend.

Artikel 10

Het is verboden te handelen in strijd met een beperking waaronder een ontheffing of een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, en 9 is verleend of met een voorschrift dat aan een zodanige ontheffing of vrijstelling is verbonden.

Artikel 10a

  • 1 Onze Minister kan instanties erkennen die belast zijn met de door hem aan te geven, in het kader van de krachtens artikel 3, onderdeel b, vastgestelde regels te verrichten taken. De taken kunnen mede betrekking hebben op het afgeven van certificaten of het erkennen van andere documenten dan wel voorschriften alsmede op het verlenen van de op grond van de regels bij of krachtens artikel 3 benodigde goedkeuring.

  • 2 Onze Minister stelt regels met betrekking tot de voorwaarden om voor erkenning in aanmerking te komen, de werkwijze van de erkende instanties, de periodieke verslaglegging over de verrichte werkzaamheden, alsmede de uitoefening van het toezicht op de erkende instanties.

  • 3 Onze Minister kan aan de erkenning voorschriften verbinden betreffende de uit te voeren taken, welke voorschriften mede betrekking kunnen hebben op de door de erkende instantie in rekening te brengen tarieven.

  • 4 Onze Minister kan de erkenning schorsen dan wel intrekken indien de betrokken instantie niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels. De betrokken instantie verstrekt desgevraagd de inlichtingen en verleent inzage in de zakelijke gegevens en bescheiden aan onze Minister die deze ten behoeve van zijn taakuitoefening nodig oordeelt.

Hoofdstuk III. Het basisnet

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 11

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • basisnet: de krachtens artikel 13, eerste lid, aangewezen wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen;

  • groepsrisico: cumulatieve kansen per jaar per kilometer basisnet dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op het basisnet waarbij één of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken;

  • plaatsgebonden risico: risico op een plaats op of langs het basisnet, uitgedrukt in een waarde voor de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op het basisnet waarbij één of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken;

  • risicoplafond: het maximaal toegestane plaatsgebonden risico op de krachtens artikel 14, eerste of tweede lid, aangewezen plaatsen;

  • vervoer van gevaarlijke stoffen: handeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a;

  • wegen: voor het openbaar verkeer openstaande wegen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 12

De toepassing van de bevoegdheden genoemd in dit hoofdstuk is gericht op het tot stand brengen en in stand houden van een duurzaam evenwicht tussen de belangen van:

  • a. het vervoer van gevaarlijke stoffen over het basisnet;

  • b. het gebruik van de ruimte langs dat basisnet; en

  • c. een maatschappelijk aanvaardbaar veiligheidsniveau in de nabijheid van dat basisnet.

Artikel 13

  • 1 Bij regeling van Onze Minister worden de wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren aangewezen die van belang worden geacht voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

  • 2 Dit hoofdstuk is van toepassing op het binnenwatervervoer van gevaarlijke stoffen in tankschepen, op het weg- en spoorvervoer van gevaarlijke stoffen in transporttanks, reservoirwagens, tankwagens, afneembare tanks, tankcontainers en druk- of vacuümtanks en op daarmee vergelijkbare manieren van vervoer, voor zover dat vervoer plaatsvindt op het basisnet.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, is dit hoofdstuk niet van toepassing op het vervoer in ongereinigde lege tanks.

Paragraaf 2. Normen voor het basisnet

Artikel 14

  • 1 Bij regeling van Onze Minister worden voor het gehele basisnet de plaatsen aangewezen waar het plaatsgebonden risico niet hoger is dan 10-6.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan Onze Minister, indien dit in aanvulling op de krachtens het eerste lid vastgestelde risicoplafonds naar zijn oordeel noodzakelijk is ter beheersing van het aandeel van het vervoer van gevaarlijke stoffen in het groepsrisico:

    • a. op of langs wegen en hoofdspoorwegen de plaats of plaatsen aanwijzen, waar het plaatsgebonden risico niet hoger is dan 10-7; of,

    • b. op of langs een hoofdspoorweg de plaats of plaatsen aanwijzen waar het plaatsgebonden risico niet hoger is dan 10-8.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan Onze Minister één of meer krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde risicoplafonds verlagen, indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is om structurele aanvullende maatregelen die ter reductie van het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen worden genomen ten goede te laten komen aan de belangen, bedoeld in artikel 12, onder b en c. Een deel van de veiligheidswinst voortvloeiend uit de maatregelen genoemd in de vorige volzin dient daarbij ook ten goede te komen aan het belang, bedoeld in artikel 12, onder a. Tot een verlaging van een risicoplafond als bedoeld in de eerste volzin, wordt niet overgegaan indien blijkens het onderzoek, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, het betrokken risicoplafond wordt of dreigt te worden overschreden.

  • 4 Bij de vaststelling van de plaatsen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden de bij ministeriële regeling vast te stellen referentiepunten als uitgangspunt gehanteerd. Deze referentiepunten zijn op de middenberm van de weg, het hart van de spoorbundel of het midden van het binnenwater gelegen, tenzij een andere locatie op het basisnet ten behoeve van de risicobeheersing meer aangewezen is.

  • 5 De krachtens het eerste en tweede lid voor hoofdspoorwegen vastgestelde risicoplafonds hebben geen betrekking op het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dat op een spoorwegemplacement plaatsvindt, voor zover artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op dat risico van toepassing is.

  • 6 De vaststelling van een ministeriële regeling krachtens het eerste lid, vindt niet eerder plaats dan nadat het ontwerp in de Staatscourant bekend is gemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen.

Paragraaf 3. Beheersing van het risico

Artikel 15

  • 1 Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit artikel heeft Onze Minister onderzocht in hoeverre vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen één of meer risicoplafonds worden overschreden of binnen tien jaar na het jaar dat het onderzoek plaatsvindt, dreigen te worden overschreden.

  • 2 Na afronding van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, draagt Onze Minister er zorg voor dat zo vaak als nodig is, doch ten minste elke vijf jaar, onderzocht is in hoeverre vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen één of meer risicoplafonds worden overschreden of binnen tien jaar na het jaar dat het onderzoek plaatsvindt, dreigen te worden overschreden.

  • 3 In geval van een geconstateerde of dreigende overschrijding als bedoeld in het eerste en tweede lid, onderzoekt Onze Minister de maatregelen om die overschrijding teniet te doen of te voorkomen.

  • 4 Op verzoek van Onze Minister verstrekt de beheerder van een krachtens artikel 13, eerste lid, aangewezen weg, binnenwater of hoofdspoorweg de hem beschikbare gegevens over het vervoer van gevaarlijke stoffen of verleent medewerking aan het verkrijgen van die gegevens, voor zover deze gegevens naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de onderzoeken.

Artikel 16

  • 1 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de onderzoeken, bedoeld in artikel 15, worden verricht.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in elk geval betrekking op de gegevens die naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk zijn voor die onderzoeken en op het rekenmodel waarmee wordt berekend in hoeverre de risicoplafonds worden of dreigen te worden overschreden.

Artikel 17

  • 1 Onze Minister brengt telkens na de onderzoeken, bedoeld in artikel 15 verslag uit aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de resultaten daarvan.

  • 2 In geval van een overschrijding of dreigende overschrijding van één of meer krachtens artikel 14, eerste lid, vastgestelde risicoplafonds vermeldt Onze Minister in het verslag de maatregel of de maatregelen die hij reeds heeft getroffen of naar zijn oordeel getroffen dienen te worden om een overschrijding teniet te doen of te voorkomen.

  • 3 In geval van een overschrijding of dreigende overschrijding van één of meer krachtens artikel 14, tweede lid, vastgestelde risicoplafonds vermeldt Onze Minister in het verslag:

    • a. de maatregelen die hij reeds heeft getroffen of naar zijn oordeel getroffen dienen te worden om de overschrijding van die risicoplafonds teniet te doen of te voorkomen;

    • b. in hoeverre en voor welke periode hij de overschrijding accepteert na afweging van de belangen, bedoeld in artikel 12, of,

    • c. in hoeverre hij, na afweging van de belangen, bedoeld in artikel 12, dat risicoplafond of die risicoplafonds heeft aangepast of voornemens is aan te passen.

  • 4 Onze Minister vermeldt tevens in het verslag in hoeverre hij gebruik heeft gemaakt of gaat maken van zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 20, eerste lid.

Artikel 18

  • 1 Een verschuiving van een plaats als bedoeld in artikel 14, eerste lid, vindt niet eerder plaats dan vier weken nadat het voornemen daartoe is gemeld aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing in geval de verschuiving van de plaats niet leidt tot een verhoging of verlaging van het risicoplafond, bedoeld in artikel 14, eerste lid.

Hoofdstuk IIIa. Routering

Artikel 19

  • 1 Degene die met een voertuig over de weg gevaarlijke stoffen vervoert, is verplicht de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is:

    • a. ten behoeve van het laden of lossen, of

    • b. omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is.

Artikel 20

  • 1 Onze Minister kan besluiten in het belang van de openbare veiligheid een weg, binnenwater of hoofdspoorweg aan te wijzen waarover het wegvervoer, het binnenwatervervoer onderscheidenlijk het spoorvervoer van bij dat besluit te bepalen gevaarlijke stoffen niet is toegestaan.

  • 2 Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid kan Onze Minister bepalen dat het verbod uitsluitend geldt voor een bij dat besluit te bepalen periode van het jaar of van de dag.

  • 3 Onze Minister maakt in elk geval gebruik van zijn bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, indien de risicoplafonds blijkens het onderzoek, bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, worden of dreigen te worden overschreden en andere maatregelen naar zijn oordeel niet of niet tijdig kunnen worden getroffen.

Artikel 21

  • 1 Onze Minister maakt ten aanzien van het spoorvervoer van chloor en ammoniak gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 20, eerste lid, voor zover dat vervoer plaatsvindt in een ketelwagen, tank of tankcontainer.

  • 2 Het besluit, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op spoorvervoer van chloor en ammoniak van rechtspersonen ten aanzien waarvan mede door Onze Minister met die rechtspersonen voor inwerkingtreding van dit artikel afspraken zijn gemaakt en voor zover dat vervoer gelet op die afspraken resteert of kan resteren.

Artikel 22

  • 1 Bij de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 20, voor zover dat betrekking heeft op wegen of binnenwateren, betrekt Onze Minister de beheerder van de wegen respectievelijk binnenwateren, die in de nabijheid zijn gelegen van de bij dat besluit aan te wijzen wegen onderscheidenlijk binnenwateren.

Artikel 23

  • 1 Provinciale staten wijzen ten behoeve van het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen een netwerk aan dat bestaat uit bij de provincie of bij waterschappen in beheer zijnde wegen of weggedeelten, niet zijnde de krachtens artikel 13, eerste lid, vastgestelde wegen.

  • 2 Provinciale staten dragen er zorg voor dat het provinciaal netwerk, bedoeld in het eerste lid, aansluit op de krachtens artikel 13, eerste lid, aangewezen wegen.

  • 4 Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 24

  • 1 Bij regeling van Onze Minister worden de gevaarlijke stoffen aangewezen, voor zover de gevaarzetting daartoe aanleiding geeft, waar een besluit als bedoeld in het tweede lid op van toepassing is. De aanwijzing van de gevaarlijke stoffen kan in nader te bepalen hoeveelheden geschieden.

  • 2 De gemeenteraad kan met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen op zijn grondgebied gelegen wegen aanwijzen waarover de krachtens het eerste lid aangewezen gevaarlijke stoffen uitsluitend mogen worden vervoerd.

  • 3 Wegen die in het beheer zijn bij de provincies of het waterschap kunnen slechts worden aangewezen, voor zover deze deel uit maken van het provinciaal netwerk, bedoeld in artikel 23, eerste lid.

  • 4 Bij een besluit als bedoeld in het tweede lid, draagt de gemeenteraad er zorg voor dat de aangewezen wegen aansluiten op:

    • a. de krachtens artikel 13, eerste lid, aangewezen wegen, voor zover gelegen op het grondgebied van de gemeente of op dat grondgebied aansluiten;

    • b. het provinciaal netwerk, bedoeld in artikel 23, voor zover gelegen op het grondgebied van de gemeente of op dat grondgebied aansluiten;

    • c. wegen of weggedeelten in de aangrenzende gemeente voor zover ten aanzien daarvan toepassing is gegeven aan het tweede lid.

  • 5 Een besluit als bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de krachtens artikel 13, eerste lid, aangewezen wegen.

  • 7 Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het tweede lid.

  • 8 Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 9 Binnen een jaar nadat het provinciaal netwerk, bedoeld in artikel 23, is aangewezen of is gewijzigd wordt een reeds van kracht zijnde gemeentelijke aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, zo nodig in overeenstemming gebracht met het derde en vierde lid.

  • 10 Het negende lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de krachtens artikel 13, eerste lid, aangewezen wegen.

Artikel 25

De door de gemeenteraad op grond van artikel 24 onderscheidenlijk door Onze Minister op grond van artikel 20 aangewezen wegen of weggedeelten worden aangeduid door borden overeenkomstig de daarvoor op grond van de Wegenverkeerswet 1994 aangewezen modellen.

Artikel 26

  • 1 Het is verboden de bij een op grond van artikel 20, eerste lid, genomen besluit aangewezen stoffen te vervoeren over de bij dat besluit aangewezen wegen, binnenwateren, of hoofdspoorwegen. Voor zover van de in artikel 20, tweede lid bedoelde bevoegdheid gebruik is gemaakt, is het verbod, bedoeld in de eerste volzin, uitsluitend in de bij dat besluit bepaalde periode van toepassing.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien redelijkerwijs geen alternatieve route beschikbaar is voor het vervoer van de bij het besluit aangewezen stoffen, vanwege incidenten of onvoorziene omstandigheden op of nabij die alternatieve route of routes.

Artikel 27

  • 1 Onze Minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 26:

    • a. indien dit noodzakelijk is voor het laden en lossen;

    • b. ten behoeve van vervoer waarvoor aanvullende maatregelen zijn getroffen, waarvan naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs een beperking van de kans op of de effecten van een ongeval gedurende dat vervoer is te verwachten.

  • 2 Voor zover het verbod, bedoeld in artikel 26, betrekking heeft op het spoorvervoer van chloor en ammoniak, kan Onze Minister, in afwijking van het eerste lid, daarvan uitsluitend ontheffing verlenen indien redelijkerwijs geen andere wijze van vervoer van die stoffen beschikbaar is en het vervoer naar het oordeel van Onze Minister vanwege maatschappelijk belang noodzakelijk is.

  • 3 Onze Minister kan op verzoek van Onze Minister van Defensie ontheffing verlenen van artikel 26, indien dat noodzakelijk is ten behoeve van militaire oefeningen.

  • 4 Onze Minister kan een ontheffing weigeren op gronden aan de openbare veiligheid ontleend.

  • 5 Op verzoek van Onze Minister van Defensie verleent Onze Minister ontheffing van artikel 26 voor het vervoer met vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een andere mogendheid:

    • a. ten behoeve van het laden en lossen op militaire locaties;

    • b. ten behoeve van het ruimen van ontploffingsgevaarlijke stoffen door onder Onze Minister van Defensie ressorterende opruimingsdiensten van explosieven.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld:

    • a. ter nadere invulling van de gronden aan de openbare veiligheid ontleend, bedoeld in het vierde lid;

    • b. met betrekking tot de gegevens die bij een aanvraag om een ontheffing worden verstrekt, en

    • c. ten aanzien van de beperkingen die aan een ontheffing kunnen worden verbonden.

  • 8 Bij het stellen van de regels, bedoeld in het zevende lid, kan Onze Minister onderscheid maken in het wegvervoer, het binnenwatervervoer en het spoorvervoer.

Artikel 28

Onverminderd artikel 24, vijfde lid, is het verboden de gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 24, eerste lid, te vervoeren over andere wegen dan de bij een besluit als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aangewezen wegen.

Artikel 29

  • 1 Van artikel 28 kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen, indien dit noodzakelijk is voor het laden en lossen.

  • 2 Op verzoek van Onze Minister van Defensie verlenen burgemeester en wethouders ontheffing van artikel 28 voor het vervoer met vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een andere mogendheid:

    • a. ten behoeve van het laden en lossen op militaire locaties;

    • b. ten behoeve van het ruimen van ontploffingsgevaarlijke stoffen door onder Onze Minister van Defensie ressorterende opruimingsdiensten van explosieven.

  • 3 Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van Onze Minister van Defensie ontheffing verlenen van artikel 28, indien dat noodzakelijk is ten behoeve van militaire oefeningen.

Hoofdstuk IV. Handhaving

§ 1. Toezicht

Artikel 34

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

  • 2 Met het toezicht op de naleving van de handelingen bedoeld in artikel 2, eerste lid, verricht met of ten aanzien van vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan, of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een andere mogendheid zijn belast de bij besluit van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, aangewezen ambtenaren.

  • 3 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, bij besluit andere dan de in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaren aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 5 Onze Minister kan met het oog op de coördinatie van het beleid ten aanzien van het toezicht op de naleving beleidsregels stellen.

  • 6 Van een besluit als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

§ 2. Opsporing

Artikel 44

  • 1 Met de opsporing van overtredingen van bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast:

    • a. de ambtenaren, bedoeld in artikel 34, eerste lid, voor zover daartoe bij besluit van Onze Minister en Onze Minister van Justitie aangewezen;

    • b. voor zover het betreft de handelingen bedoeld in artikel 34, tweede lid: de bij besluit van Onze Minister en Onze Ministers van Defensie en van Justitie aangewezen ambtenaren;

    • c. de bij besluit van Onze Minister en Onze Minister van Justitie, en waar nodig Onze Ministers wie het mede aangaat, aangewezen ambtenaren.

  • 2 Onze Minister kan de bevoegdheid tot opsporing van de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder c bij de aldaar bedoelde aanwijzing beperken.

  • 3 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

  • 4 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 44a

  • 1 Handelingen in strijd met artikel 3a, tweede en derde lid, voor zover opzettelijk begaan, zijn misdrijven en worden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van ten hoogste de vijfde categorie.

  • 2 Handelingen, als bedoeld in het eerste lid, die geen misdrijven zijn, zijn overtredingen en worden gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.

  • 3 Als bijkomende straf kan worden opgelegd:

    • a. gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de veroordeelde, waarin de overtreding is begaan voor een tijd van ten hoogste een jaar; of,

    • b. verbeurdverklaring van de voorwerpen, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafvordering BES.

  • 4 Met het opsporen van de in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd de bij of krachtens artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES aangewezen ambtenaren, de door Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 44b

  • 1 Indien tegen de verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen en tevens de belangen, welke door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen, is de officier van justitie in alle zaken als bedoeld in artikel 44a, eerste en tweede lid, bevoegd zolang de behandeling ter terechtzitting nog niet is aangevangen, de verdachte bij te betekenen kennisgeving als voorlopige maatregel te bevelen:

    • a. zich te onthouden van bepaalde handelingen;

    • b. zorg te dragen, dat in het bevel aangeduide voorwerpen, welke vatbaar zijn voor inbeslagneming, opgeslagen en bewaard worden ter plaatse, in het bevel aangegeven.

  • 2 De voorgenoemde bevelen zijn dadelijk uitvoerbaar en worden onverwijld aan de verdachte betekend.

  • 3 De voorgenoemde bevelen verliezen hun kracht door een tijdsverloop van zes maanden en blijven uiterlijk van kracht totdat de rechterlijke einduitspraak in de zaak, waarin zij zijn gegeven, onherroepelijk is geworden. Zij kunnen tussentijds door de officier van justitie bij aan de verdachte te betekenen kennisgeving worden gewijzigd of ingetrokken of door het gerecht, waarvoor de zaak wordt vervolgd, worden gewijzigd of opgeheven. Het gerecht kan dit doen ambtshalve, op de voordracht van de rechter-commissaris, met het gerechtelijk vooronderzoek belast, of op het verzoek van de verdachte; deze wordt steeds gehoord, althans behoorlijk opgeroepen, tenzij:

    • a. het gerecht reeds aanstonds tot wijziging overeenkomstig het verzoek van de verdachte dan wel tot opheffing besluit;

    • b. nog geen twee maanden zijn verstreken sedert op een vorig verzoek van de verdachte van gelijke strekking is beslist.

    Het gerecht beslist op een verzoek van de verdachte binnen vijf dagen nadat het ter griffie is ingediend.

  • 5 De artikelen 43, tiende en elfde lid, van het Wetboek van Strafvordering BES zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44c

  • 1 Indien de zaak eindigt hetzij zonder oplegging van straf of maatregel, hetzij met oplegging van een zodanige straf of maatregel dat de opgelegde voorlopige maatregel als onevenredig hard moet worden beschouwd, kan het gerecht, op verzoek van de gewezen verdachte hem een geldelijke tegemoetkoming ten laste van de Staat toekennen voor de schade, welke hij ten gevolge van de opgelegde voorlopige maatregel werkelijk heeft geleden.

  • 2 De artikelen 179 tot en met 181 van het Wetboek van Strafvordering BES zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 45

De uitreiking van gerechtelijke mededelingen in zaken betreffende overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze wet, begaan door een niet in Nederland gevestigde onderneming, kan eveneens geschieden aan de bestuurder van het betrokken voertuig of aan de schipper van het betrokken vaartuig die zich bereid verklaart de mededeling onverwijld te doen toekomen aan degene voor wie zij is bestemd.

Artikel 45a

Ingeval bij of krachtens deze wet wordt verwezen naar in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties tot stand gekomen besluiten die betrekking hebben op het vervoer van gevaarlijke stoffen met zeeschepen, kan overtreding van deze besluiten ook als strafbaar feit worden aangemerkt indien deze besluiten in de Engelse taal zijn gesteld en bekend gemaakt.

Hoofdstuk V. Overige bepalingen

Artikel 46

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 47

  • 1 Degene die een handeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, verricht, is verplicht Onze Minister daarvan onverwijld in kennis te stellen indien zich daarbij ongevallen voordoen of voorvallen, waardoor gevaar voor de openbare veiligheid is of kan ontstaan.

  • 2 Degene, bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister in de gelegenheid de situatie van het ongeval of het voorval te beoordelen en laat handelingen met betrekking tot de betrokken gevaarlijke stoffen in elk geval achterwege totdat Onze Minister van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt of heeft laten weten van die gelegenheid geen gebruik te maken.

  • 3 In afwijking van het tweede lid zijn handelingen toegestaan die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om verdere gevaarzetting of schade te voorkomen.

Artikel 48

  • 1 Onze Minister kan van degenen die handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, verrichten, alle inlichtingen vragen die naar zijn redelijk oordeel nodig zijn ten behoeve van het analyseren van voorvallen en ongevallen als bedoeld in artikel 47.

  • 2 De betrokkenen zijn verplicht de gevraagde inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken binnen een door Onze Minister in redelijkheid te stellen termijn.

  • 3 Zij die uit hoofde van hun beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het verschaffen van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover het betreft hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd.

Artikel 49

  • 1 Degene die een verzoek doet aan de rijksoverheid tot:

    • a. het verlenen of wijzigen van een ontheffing ingevolge deze wet;

    • b. het verrichten van een keuring ingevolge deze wet; of

    • c. het afgeven of wijzigen van ingevolge deze wet vereiste documenten; is voor de behandeling van dat verzoek een vergoeding van de kosten verschuldigd.

  • 2 Bij ministeriële regeling:

    • a. worden de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld, met dien verstande, dat per soort van handeling de geraamde opbrengst van de vergoedingen de geraamde uitgaven terzake niet te boven gaat;

    • b. kan worden bepaald dat, indien anderen dan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden verrichten, zij zelf daarvoor de vergoedingen alsmede de wijze van betaling van deze vergoedingen vaststellen met inachtneming van de bij ministeriële regeling gegeven voorschriften;

    • c. wordt bepaald aan wie de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, verschuldigd zijn.

Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 52

Op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet geldende besluiten die zijn vastgesteld krachtens de Wet Gevaarlijke Stoffen, worden geacht te zijn vastgesteld krachtens deze wet.

Artikel 59

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij het in het eerste lid bedoelde besluit in werking gestelde bepaling.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, wordt de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het in het eerste, derde en vierde lid bedoelde besluit wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 60

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

Onze Minister van Defensie is bevoegd, voor zover militaire belangen zulks vorderen, van de krachtens deze wet uitgevaardigde regelen en voorschriften af te wijken, dan wel deze voor zolang dat nodig is buiten werking te stellen en zelf ter zake een tijdelijke regeling te geven.

Artikel 61

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken, paragrafen, artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 12 oktober 1995

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de negende november 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager